meeting-commission
De overheidssubsidies ten belope van 66 miljard euro waarvan sprake in het rapport van de FOD BOSA Het subsidieregister De heer De Smet heeft laten weten dat hij niet aanwezig kan zijn. Het woord is dus aan de heer Vermeersch. Mijnheer de minister, ik probeer uw beleidsnota begroting, die we eerder in de commissie voor Financiën hebben besproken, wat op te volgen. U voorziet daarin in de oprichting van een subsidieregister in de tweede helft van 2025. Intussen is die tweede jaarhelft van 2025 aangebroken en rijzen de volgende vragen. Zijn er reeds stappen gezet voor de oprichting van het subsidieregister? Wanneer zal dat subsidieregister operationeel zijn? Ook collega De Smet heeft een vraag ingediend over de overheidssubsidies ten belope van 66 miljard euro waarvan sprake in het rapport van de FOD BOSA Mijnheer Vermeersch, ik zal het antwoord op de vraag van collega De Smet meenemen in het antwoord. Je constate que l’article paru dans la presse, en lien avec la Spending Review sur les subventions, continue à entretenir certains malentendus. Je recommande donc à toutes et tous de lire le rapport complet, disponible sur le site web du SPF BOSA. Les 66 milliards d’euros de subsides, auxquels vous faites référence, correspondent au total des subventions identifiées. Les 120 milliards d’euros font référence au transfert vers les Communautés et les Régions de 53 milliards d'euros. Sur les 66 milliards, 55 milliards d’euros sont des dotations et des subventions internes, qui concernent principalement le financement de la sécurité sociale. Le transfert de ces fonds n’est soumis qu’à un contrôle limité. Le contrôle effectif s’effectue lors du suivi des contrats de gestion des institutions concernées ou lors du versement des subsides et des subventions aux citoyens et aux entreprises par ces institutions. Le contrôle des autres subventions peut être renforcé et le sera effectivement. Dans cette perspective, nous suivons les recommandations formulées dans la Spending Review , qui prévoient de fixer les définitions, d'établir le registre des subventions, de revoir leur catégorisation sur la base de ces définitions, et renforcer les contrôles en fonction des différents types de subventions. Mijnheer Vermeersch, momenteel lopen er twee belangrijke werkstromen. Een daarvan betreft de strategie voor het uitvoeren en opvolgen van de spending reviews , met inbegrip van de keuze van onderwerpen voor de periode 2026 tot 2029. Overeenkomstig het regeerakkoord zal het aantal spending reviews worden beperkt tot drie per jaar. Voor het subsidieregister werk ik samen met de administratie aan de datacollectie en aan de concrete uitwerking van de tool zelf, onder meer op basis van de aanbevelingen uit de spending review betreffende het overzicht van subsidies. De ministerraad verleende vorige maand haar principiële goedkeuring aan een wijziging van de wet houdende de organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, met het oog op de verankering van het begrippenkader. Daar wordt momenteel ook hard aan gewerkt en ik hoop spoedig een ontwerp aan de regering te kunnen voorleggen. Wat de spending review van het overzicht van subsidies betreft, heeft de ministerraad de opdracht gegeven aan de werkgroep om ten laatste tegen eind 2025 alle federale toelagen in het begrippenkader onder te brengen, waarna we ook effectief verder werk kunnen maken van dat subsidieregister. Mijnheer de minister uw laatste zin was de belangrijkste: "We zullen er werk van maken." U hebt dat ook al beloofd bij de beleidsnota. U beloofde een subsidieregister tegen de tweede helft van 2025. We zijn ondertussen in die tweede helft en er bestaat nog altijd onduidelijkheid over dat subsidieregister. Dat register had het licht moeten werpen op het doolhof aan subsidies in dit land, maar blijkbaar verkiest men voorlopig dat die in het duister blijven. De subsidiekraan in dit land staat wagenwijd open, maar het register blijft vooralsnog dicht. Daarom stel ik voor u daar binnenkort opnieuw over te ondervragen om de voortgang in dat dossier op te volgen. Over de spending reviews , of de uitgaventoetsingen, zal ik u straks nog vragen stellen. Mevrouw Bertrand is afwezig en heeft niets laten weten, dus haar vraag nr. 56005905C vervalt. Het Europese herstelfonds en de versoepeling van de bedrijfswagenfiscaliteit Mijnheer de voorzitter, per schriftelijke vraag (nr. 32) heb ik de minister reeds uitgebreid bevraagd over de opvolging van het Europees herstelfonds. Recent verschenen in de pers echter bedenkingen bij de door de regering geplande herziening van de fiscaliteit voor hybride bedrijfswagens. Volgens EV Belgium, de federatie van elektrische mobiliteit in België, zou de versoepeling van die fiscaliteit ertoe leiden dat België 282 miljoen euro aan middelen uit het Plan voor Herstel en Veerkracht – het Europees herstelfonds – misloopt. Voor alle duidelijkheid, wij vinden het op zich positief dat er een versoepeling komt. Niettemin heb ik daarover een aantal begrotingstechnische vragen. Klopt het door EV Belgium genoemde bedrag? Staat er effectief 282 miljoen euro aan relancegelden op het spel? Op welke wijze is dat bedrag berekend, of hoe zou het volgens u berekend moeten worden? Kunt u bevestigen dat de bedoelde maatregel nummer 126 is, getiteld Zero Emission Company Cars, en dat hiervoor reeds een betaling werd ontvangen in het kader van de eerste betalingsaanvraag? Indien bovenstaande correct is, hoeveel middelen zijn er voorzien voor het behalen van die mijlpaal? Via welk mechanisme kan of zal de Europese Commissie die middelen inhouden dan wel terugvorderen? Graag een grondige toelichting hierover, mijnheer de minister. De regering zou inmiddels contact hebben opgenomen met de Europese Commissie. Kunt u toelichten hoe de Europese Commissie zich verhoudt tot de stelling van EV Belgium? Zal de Europese Commissie zich verzetten tegen de versoepeling van de fiscaliteit rond hybride bedrijfswagens? Dank u wel, mijnheer Vermeersch. Het klopt inderdaad dat de Europese Commissie in het kader van de geplande wijzigingen aan het fiscale regime voor hybride bedrijfswagens vragen heeft gesteld met betrekking tot mijlpaal 126 van het Plan voor Herstel en Veerkracht. Die gesprekken zijn vervolgens vooral gevoerd met mijn collega, de minister van Financiën, de heer Jambon, die bevoegd is voor die maatregel. De voorgestelde regeling inzake hybride bedrijfswagens werd nadien ook aangepast, zoals u ongetwijfeld weet. Wat betreft de hypothetische gevolgen bij een terugdraaiing van een voltooide mijlpaal of een streefdoel, verwijs ik graag naar bijlage 2 bij het verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, van 19 september 2023, met als referentie COM/2023/545 final. Ik ben ervan overtuigd dat u via die referentie alle informatie vindt op uw voorlaatste vraag, anders wordt het antwoord veel te uitgebreid. Mijn excuses, mijnheer de minister, maar ik ken die bijlage niet van buiten. Ik heb die misschien ooit eens doorgenomen en ik zal dat uiteraard nu opnieuw doen. We zullen inderdaad zien wat de impact kan of zal zijn, maar ik heb uit uw antwoord toch begrepen dat u regelmatig in contact staat met de Europese Commissie om dit verder te begeleiden. We zullen zien of daar nog een staartje aan komt. Ik dank u voor uw antwoord. De nationale ontsnappingsclausule Deze vraag zou men eerder verwachten in de commissie voor Justitie, mijnheer Vermeersch. Mijnheer de voorzitter, ik ben er zeker van dat u wel beter weet. De Europese Commissie heeft begin juni verschillende Europese lidstaten, waaronder ook België, toestemming gegeven om een begrotingstekort te laten oplopen om meer aan defensie te kunnen uitgeven. Daarvan wordt melding gemaakt in de beleidsnota over de begroting, ik citeer: “Om de impact op de begrotingspositie van de lidstaten te beperken en extra defensie-uitgaven aan te moedigen, stelt de commissie een gecontroleerd gebruik van deze ontsnappingsclausule voor. Dat houdt in dat op vraag van de lidstaten er tot maximaal 1,5 ,% van het bbp, met als referentiejaar 2021, kan worden afgeweken van het door de commissie opgelegde groeitraject voor de netto-uitgaven." In de algemene toelichting bij de begroting kunnen we het volgende lezen: "De regering besliste op 12 april 2025, in het kader van het defensieplan, om de flexibiliteit te beperken tot 0,95 % van het bbp, in de plaats van de toegestane 1,5 %." Mijnheer de minister, hoe kwam die 0,95 % tot stand? Uit het defensieplan valt af te leiden dat de NAVO-conforme defensie-uitgaven in 2021 slechts 1,05 % van het bbp bedroegen en dat de ontsnappingsclausule voor 0,95 % van het bbp zou worden gebruikt, in de plaats van de toegestane 1,5 %. De keuze voor 0,95 % lijkt volgens ons dan ook te overlappen met de meeruitgaven die nodig zijn om de doelstelling van 2 % te behalen. Klopt deze zienswijze? Kunt u bevestigen dat het gebruik van de ontsnappingsclausule ten belope van 0,95 % overeenstemt met de inspanning die de regering zal leveren om de doelstelling van 2 % te behalen? Staat het de regering vrij om binnen de huidige 2 %-doelstelling meer uitgaven onder de ontsnappingsclausule te laten vallen dan nu al het geval is? Werd de clausule voor 2025 maximaal benut? Zal de NAVO alle uitgaven die onder de ontsnappingsclausule vallen als NAVO-geclassificeerde uitgaven erkennen? Wat met de deelstatelijke inspanningen? Bovendien is het bekend dat het gebruik van de nationale ontsnappingsclausule beperkt is in de tijd. Vanaf 2029 dienen de defensie-uitgaven opnieuw in de begroting te worden opgenomen. Zal de regering een uitzondering vragen aan de Europese Commissie om de nationale ontsnappingsclausule na 2028 nog te mogen gebruiken? Hoe beoogt de regering deze uitgaven structureel te financieren? Mijnheer Vermeersch, de flexibiliteit in het kader van de ontsnappingsclausules wordt inderdaad beperkt tot het verschil tussen de NAVO-uitgaven in 2021 en de door de regering vooropgestelde defensie-uitgaven, met als doelstelling de 2 %-norm. De flexibiliteit die door de Europese Commissie wordt toegepast, is gebaseerd op de defensie-uitgaven volgens het COFOG-systeem. Die classificatie loopt grotendeels gelijk met de normen voor de NAVO-aanrekenbaarheid, alhoewel er beperkte verschillen zijn. De flexibiliteit die uiteindelijk door de Europese Commissie wordt toegestaan, vertrekt dus van de aangroei van de defensie-uitgaven volgens het COFOG-systeem tussen 2021 toen we inderdaad op 1,05 % zaten en het betrokken jaar waarop de flexibiliteit wordt toegepast, met een maximum van 1,5 % van het bbp per jaar. Met de berekeningen of de cijfers die gekend zijn, zitten we daar dus aan die 0,95 %. Op Europees niveau is een oefening bezig om de verschillen tussen de COFOG- en de NAVO-definitie van defensie-uitgaven concreet in kaart te brengen. Voor verdere informatie over die classificatie van de specifieke uitgaven onder de NAVO-norm verwijs ik graag naar de minister van Defensie. Het is inderdaad zo dat de Europese Commissie de mogelijkheid om een beroep te doen op de nationale ontsnappingsclausule heeft beperkt tot 2028. Dat betekent dus dat vanaf 2029 de verhoogde defensie-uitgaven tot 2028 geacht gefinancierd te zijn volgens het schema dat voorzien is in het defensieplan dat werd afgesproken. Een eventuele verlenging van de ontsnappingsclausule ligt momenteel nog niet op tafel. Dat vergt uiteraard een debat op Europees niveau. Het zal u niet verbazen dat verschillende andere Europese landen die vraag wel al een aantal keren hebben opgeworpen. Dank u, mijnheer de minister. Het is toch duidelijk dat die defensie-uitgaven een van de belangrijkste onderwerpen worden in verband met de begroting voor de komende jaren. Er hangt nog heel wat mist rond hoe uw regering dat zal realiseren. Het is ondertussen al duidelijk geworden dat u het grootste deel van de inspanning om uiteindelijk aan die 5 %, respectievelijk 3,5 % van het bbp, te geraken, integraal doorschuift naar een volgende regering. Wat de overgang 2028-2029 betreft, dus het feit dat die ontsnappingsclausule niet meer zou gelden, heeft onder meer het Monitoringcomité vorige week de impact daarvan al duidelijk aangetoond. We zullen daar later in verdere vragen op terugkomen. Het meerjarig financieel kader De hervorming van het meerjarig financieel kader wordt in 2025 verder voorbereid op voorstel van de Europese Commissie. In uw beleidsnota stelde u het volgende: “We verwachten dat het Europese niveau middelen voorziet voor steun aan Oekraïne en defensie, voor migratie, voor de groene en digitale transitie en voor competitiviteit. Daarnaast moet de EU een grondige budgettaire oefening uitvoeren, vergelijkbaar met wat van de lidstaten wordt gevraagd, waarbij alle uitgaven kritisch worden bekeken. Het volgend meerjarig financieel kader moet ook intensiever worden gebruikt als hefboom voor private investeringen, met een grote nadruk op grensoverschrijdende infrastructuurprojecten zoals de energie-infrastructuur." Kan de regering haar standpunt inzake de hervorming van het MFK delen? Werd er een gezamenlijk standpunt bepaald met de deelstaten? U kunt daar namelijk niet alleen gaan spreken, maar moet daarover afstemmen met de deelstaten. België - zeker de Vlamingen - is bij de grootste nettobetalers aan de Europese Unie. Zal de regering nu eindelijk een korting gaan bedingen op de Belgische bijdragen, net zoals Zweden, Denemarken en Nederland dat al hebben gedaan? Welke maatregelen beoogt deze regering voor te stellen om zowel de migratiedruk als de migratiefactuur te verlagen? In uw begroting staat immers al 1,1 miljard euro aan uitgaven voor asieluitgaven alleen. U meende in de beleidsnota ook dat tegenover middelen engagementen dienden te staan, maar het RRF-model diende niet te worden gekopieerd. Kunt u toelichten voor welk model de regering dan wel zal pleiten? Ook zou de federale architectuur van bepaalde lidstaten, zoals België, maximaal gerespecteerd moeten worden, aldus de minister in zijn beleidsnota. Hoe interpreteert u deze ambitie? Heeft de regering het respect voor deze federale architectuur overigens ook op tafel gelegd bij de NAVO, teneinde de deelstatelijke uitgaven in aanmerking te laten komen voor de 2 %-norm? Uit de documenten die wij bij het Rekenhof opvroegen bleek immers dat zij dezelfde vraag stelden en dat de regering zulke stappen nog niet had gezet. Hebt u dat intussen wel gedaan? Mijnheer Vermeersch, dank u voor uw uitstekende vraag die ook op een uitstekend moment komt, want zoals u weet zal de Europese Commissie normaal gezien morgen haar voorstel voor het nieuw MFK presenteren, inclusief de nieuwe eigen middelen. De discussie over een gemeenschappelijk standpunt over de verschillende Belgische overheden en regeringen heen vindt plaats in het kader van de DGE-vergaderingen, die door de FOD Buitenlandse Zaken georganiseerd worden. De voorbije maanden, concreet op 10 maart en 28 mei, zijn op kabinetsniveau gesprekken opgestart om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. In mijn beleidsnota heb ik verwezen naar het feit dat mag worden verwacht dat de Europese middelen in de toekomst meer via een aan de RRF verwant, maar administratief minder complex model zullen worden verdeeld. Dat betekent dat het verkrijgen van Europese middelen performance-based zal moeten zijn. Het daadwerkelijk toekennen van middelen wordt dan gekoppeld aan het realiseren van goed omschreven doelstellingen, zoals we ook bij het RRF hebben gezien. Uit ervaring hebben we geleerd dat dat principe goed werkt. Alleen zijn er een aantal kinderziektes bij het RRF vastgesteld, voornamelijk te wijten aan zeer zware administratieve lasten, die uiteraard niet in een nieuw systeem kunnen worden herhaald. Ik denk ook dat de focus niet per se moet liggen op één nationaal plan per lidstaat, maar dat moet worden bekeken op welk niveau maatregelen het best kunnen worden genomen. Dat moet ook op pan-Europees of regionaal niveau kunnen gebeuren. In dat opzicht moet het meerjarig financieel kader een aantal openingen bieden, in tegenstelling tot wat in de RRF was opgenomen. Mijnheer de minister, wat zijn die DGE-vergaderingen precies? Waarvoor staat die afkorting? Dat zijn de overlegvergaderingen in het kader van het Directoraat-Generaal Economie. Die vinden plaats, telkens wanneer zowel entiteit I als entiteit II betrokken zijn bij Europese aangelegenheden, soms ook wanneer alleen entiteit I betrokken is. Het gaat dus om de interfederale en federale bepaling van standpunten op het Europees niveau. Bedankt voor de toelichting, mijnheer de minister. Ik begrijp uit uw omschrijving dat er vergaderingen hebben plaatsgevonden om een standpunt te bepalen, maar mijn vraag was natuurlijk concreter. Wat was het standpunt? Of moet ik begrijpen dat er eigenlijk nog geen standpunt is ingenomen, dat er nog geen afgeklopt standpunt is met de deelstaten, terwijl de Europese Commissie – zoals u zelf zegt – morgen met haar voorstellen komt? Het wordt wel hoog tijd dat deze federale regering, samen met de deelstaten, een gemeenschappelijk standpunt inneemt over een dergelijk belangrijke materie. Ten eerste wil ik iets rechtzetten. Het gaat over het directoraat-generaal Europese Zaken, en niet Economie. Ten tweede, ik meen dat het belangrijk is dat er eerst een voorstel op tafel ligt, zodat men daarop kan reageren. Mijn parlementaire ervaring leert mij dat het bepalen van een gemeenschappelijk standpunt over dergelijke Europese kwesties – en zeker als het over het Europese meerjarig financieel kader gaat – niet zo eenvoudig is op Belgisch niveau. We zullen dus afwachten en dit verder opvolgen. We zullen zeker een opvolgvraag stellen naar aanleiding van de communicatie van de Europese Commissie morgen over het MFK. De begrotingscontrole en het Monitoringcomité Het uitblijven van een begrotingscontrole De begrotingscontrole De toestand van de begroting en de begrotingscontrole We hebben vorige week tijdens de plenaire vergadering al over de begrotingscontrole gedebatteerd, mijnheer de minister. U bleef toen onduidelijk over het uitblijven van een begrotingscontrole in juli 2025. Bij de algemene bespreking van de programmawet bevestigde minister Jambon dat er in juli 2025 geen begrotingscontrole meer zal plaatsvinden. Dat is natuurlijk opmerkelijk, aangezien u zelf hebt verklaard dat een controle in juli noodzakelijk was om de impact van de genomen maatregelen te monitoren en eventueel bij te sturen. De afwezigheid van die controle roept dan ook ernstige vragen op, zeker in het licht van het rapport van het Monitoringcomité, dat wijst op een bijzonder zorgwekkende begrotingssituatie. Volgens het regeerakkoord is het structureel keren van het begrotingstekort nochtans de eerste en belangrijkste taak van deze regering. Als we de pers vandaag lezen, zien we dat er heel wat taken voorliggen, maar al die taken staan blijkbaar deze week op de agenda van de twee resterende vergaderingen van uw regering. De begroting staat daar echter niet tussen. Nochtans zijn structurele hervormingen noodzakelijk om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te waarborgen. Ook in de beleidsnota Begroting wordt benadrukt dat het jaar 2025 een keerpunt is voor structurele hervormingen en schuldreductie. Ook daarin werd dus melding gemaakt van regelmatige begrotingscontroles. Toch lijkt deze regering de opvolging op korte termijn te laten varen. Terwijl het Monitoringcomité opnieuw met onrustwekkende cijfers komt, beslist de regering om de begrotingscontrole uit te stellen, waardoor een transparante evaluatie en bijsturing moeilijker worden. Mijnheer de minister, kunt u hier in de commissie formeel bevestigen dat er in juli geen begrotingscontrole zal plaatsvinden? Waarom wordt die controle uitgesteld tot na het zomerreces, terwijl het Monitoringcomité overduidelijk waarschuwt voor een verslechterende begrotingssituatie? Hoe verzoent u het uitblijven van de controle met uw eerdere uitspraken over de noodzaak van bijsturing en monitoring op korte termijn? Ten slotte, hoe denkt u zonder tussentijdse controle de noodzakelijke discipline te behouden in het begrotingsproces en binnen uw regering, terwijl dat volgens uw regeerakkoord essentieel is voor het behoud van de welvaartsstaat? Mijnheer de minister, vorige maand kwam het Federaal Planbureau al met zijn economische vooruitzichten. Vorige week volgde het Monitoringcomité met toch niet zo positieve berichten over de budgettaire situatie van ons land. De regering heeft nochtans verklaard dat ze budgettair orde op zaken zou stellen. Het is dan ook opmerkelijk dat er voorlopig nog steeds geen begrotingscontrole heeft plaatsgevonden. Daarbovenop komt het feit dat er nog beslissingen moeten worden genomen die dit jaar tot extra uitgaven zullen leiden. Ik denk hierbij aan wat aan de OCMW’s zal worden toegekend in het kader van het beperken van de werkloosheidsuitkering tot twee jaar. Wanneer staat de eerstvolgende begrotingscontrole gepland en zult u nog komen met een budgettaire aanpassing? Monsieur le ministre, dans le cadre des débats budgétaires sur le budget 2025, vous aviez annoncé un contrôle budgétaire pour le mois de juillet. Nous y sommes! Vous aviez également annoncé que les discussions allaient se poursuivre avec les entités fédérées de façon à dégager un accord sur une trajectoire pour l’ensemble de la Belgique qui soit conforme aux règlementations européennes. Par ailleurs, le Comité de monitoring a publié ce 10 juillet, comme cela vient d'être dit, son rapport sur l’actualisation 2025 et la trajectoire pluriannuelle à l’horizon 2030. Sans surprise, après la Cour des comptes, le Bureau fédéral du Plan, la BNB, la projection du Comité de monitoring s’éloigne largement des objectifs budgétaires du gouvernement: 5,4 % de déficit au lieu des 3 % de déficit envisagés par l’entité 1. Monsieur le ministre, quels sont les résultats du contrôle budgétaire 2025? Pourriez-vous transmettre ces résultats au Parlement? Avez-vous déjà adapté la trajectoire pluriannuelle sur la base de ce contrôle? Comment avez-vous intégré les recommandations de la Cour des comptes et du Comité de monitoring? Je pense notamment aux effets retours et au mirage du taux d’emploi à 80 %, à l’impact des réformes du gouvernement sur nos recettes ou encore au financement de la Défense. Quels sont les résultats de vos contacts avec les entités fédérées à propos de la trajectoire belge? Confirmez-vous, dans ce cadre, l’objectif de maximum 3 % de déficit en 2030? Quelle est la répartition de l’effort? Concernant le budget 2025 et le budget 2026, pourriez-vous nous communiquer le calendrier des travaux et votre méthode de travail afin d’intégrer les remarques des différentes instances? Allez-vous prendre en compte ces recommandations dans l’état des lieux que vous allez présenter au gouvernement ou comptez-vous persévérer dans les mauvaises estimations et les mauvaises projections transmises par vos collègues? S'agissant enfin de la Défense, pouvez-vous chiffrer l’impact prévisible de l’accord dégagé par le gouvernement sur la trajectoire de la dette publique​? De begrotingscontrole gebeurt op basis van het rapport van het Monitoringcomité van donderdag 10 juli. De budgettaire uitdagingen zijn bijzonder groot. Er lopen momenteel gesprekken om een concrete kalender en enkele krijtlijnen voor die oefening vast te leggen, eerst voor de begrotingscontrole van 2025, die we kort na het reces aan het Parlement willen voorleggen, en daarna voor de begrotingsopmaak van 2026. De komende dagen zal de regering verder spreken over beslissingen in verband met een aantal belangrijke hervormingen die onze begroting opnieuw op koers moeten brengen. De concrete resultaten van die beslissingen, evenals de bijkomende maatregelen om de begroting op koers te houden, zullen in het najaar aan de Kamer worden voorgelegd en ongetwijfeld ook tot de nodige discussies leiden. De regering heeft in het regeerakkoord inderdaad de ambitie uitgesproken om tegen 2030 voor entiteit I een tekort van 3 % te behalen. Die ambitie wordt niet verlaagd en moet bij elke begrotingsoefening nopen tot de nodige bijsturingen. Laten we echter eerst het regeerakkoord en de gemaakte afspraken uitvoeren, zoals ik reeds eerder heb gezegd in de commissie, in het Parlement en in de pers. Les discussions sur les résultats budgétaires de l'ensemble des pouvoirs publics se poursuivent également avec l'entité 2. Le respect de la norme de dépenses sur laquelle la Commission européenne contrôle notre action constitue le point de départ de ces discussions. Monsieur Daerden, comme pour chaque exercice budgétaire, nous nous basons sur les conclusions et les chiffres du Comité de monitoring. Cela dit, un exercice ascendant approfondi sur les effets retours prévus, comme le suggère également la Cour des comptes, pourrait en faire partie. Car ce gouvernement prévoit des réformes très profondes qui permettront de continuer à protéger ce que nous avons construit et, espérons-le, de le renforcer encore afin que l'État-providence continue à prendre soin de ceux qui sont dans le besoin, que des opportunités s'ouvrent continuellement pour tous, que ceux qui tombent malades demain soient toujours pris en charge et que ceux qui ont travaillé toute leur vie puissent bénéficier d'une pension décente. Bij hervormingen van die omvang is het niet meer dan logisch dat er terugverdieneffecten in aanmerking worden genomen. Zoals u weet, zijn die terugverdieneffecten nog niet in de begroting 2025 opgenomen. In de begroting 2026 is dat wel al het geval. Mijnheer de minister, u hebt het over structurele hervormingen. Tot op vandaag zien we structureel uitstelgedrag bij u en uw regering. U hebt hier in de commissie herhaaldelijk en stellig beweerd dat er in juli een begrotingscontrole zou plaatsvinden. We zijn inmiddels juli en u moet toegeven dat die controle wordt uitgesteld tot na het reces. Voor alle duidelijkheid, er zal in juli geen begrotingscontrole plaatsvinden. Intussen is de situatie, sinds uw eerdere verklaringen, nog vele malen erger geworden. Elk rapport bevestigt dat. Mijnheer de minister, u ontkent de realiteit volledig. Het is eigenlijk beschamend dat u die uitspraken hier blijft herhalen, in de commissie voor Financiën. U weet maar al te goed dat u met uw regeerakkoord en met uw regering in de verste verte niet in de buurt kunt komen van de doelstelling van 3 %. Vorige week nog sprak het Monitoringcomité van een tekort van 6,5 % in 2030. Dat is meer dan het dubbele van uw vooropgestelde doelstelling. Wanneer u dan beweert dat u vasthoudt aan die 3 %, negeert u elke financiële realiteit. Het houdt geen steek. Zeker in deze middens lijkt het mij essentieel dat we klare taal spreken. Een probleem kunnen we pas aanpakken als we het ook met zoveel woorden benoemen. U hebt trouwens verklaard, mijnheer de minister, dat u wakker ligt van de begroting van 2030. Tegelijk laat u de begroting van 2025 in coma achter. Dat is problematisch. Wij zullen u hierover blijven ondervragen. Wij vrezen immers dat van uitstel afstel komt – afstel van de begrotingsambities van uw regering. Mijnheer de minister, er zijn blijkbaar heel wat problemen die de regering de komende dagen nog wil aanpakken. Maar het budget opnieuw op orde brengen hoort daar alvast niet bij, hoewel dat nochtans een van jullie grote beloften was. Ik vind dat opmerkelijk. Van in februari komt u met cijfers. In mei volgt een nieuwe raming. Die cijfers worden vervolgens door het Rekenhof meteen fel bekritiseerd. Dan verschijnen de economische vooruitzichten van het Planbureau en het Monitoringcomité, die bijzonder ongunstig zijn. Die doen het begrotingstekort sterk oplopen. Toch doet u alsof er niets aan de hand is. U stelt het uit. We zullen dus zowel de begrotingscontrole als de begrotingsopmaak voor 2026 ongeveer op hetzelfde moment meemaken. Dan zegt u droogweg dat uw ambitie blijft om tegen 2030 een begrotingstekort van 3 % te hebben voor entiteit I. Volgens de cijfers van het Monitoringcomité betekent dat een besparing die dubbel zo hoog ligt als wat nu al op de agenda staat. Dat gaat over een bedrag van ongeveer 15 miljard euro. Dat is toch ongeveer de helft meer dan wat momenteel gepland is. Het is dus niet dubbel zo veel, maar wel een enorme besparingsinspanning. Die besparing is trouwens niet nodig om de begroting op orde te stellen, maar omdat u beslist hebt om nu al naar 2 % uitgaven volgens de NAVO-norm te gaan. Blijkbaar is er een boom waaraan geld groeit als het over defensie-uitgaven gaat. Ik denk dat de mensen dat steeds meer beginnen in te zien. Wij zullen er in elk geval voor zorgen dat dat niet gebeurt op de kap van de mensen. Merci monsieur le ministre pour vos réponses. Cela ne change toutefois rien au constat. Les chiffres du Comité de monitoring confirment ce que tous les organismes indépendants répètent depuis des mois: la trajectoire budgétaire n'est pas crédible. Avec un déficit de 5,4 %, l'écart entre vos prévisions et les engagements européens est important. Entre les projections irréalistes, des effets retours surestimés, l'absence de coordination sérieuse avec les entités fédérées, la méthode suivie creuse l'écart au lieu de le réduire. Loin de rassurer, cette trajectoire budgétaire renforce l'inquiétude. Nous continuerons évidemment à suivre ce dossier avec la plus grande attention car il en va de la responsabilité de l'État envers les citoyens. De beperking van de inzet van externe consultants Mijnheer de voorzitter, in de beleidsnota Begroting voorziet de minister in de beperking van de inzet van externe consultants. Hiervoor zou een model worden uitgewerkt dat steunt op vier pijlers. Mijnheer de minister, hoever staat u met de oprichting van dat model? Welke stappen zijn reeds ondernomen en onder welke pijler vallen die? De dienst Organisatie, Beheersing en Strategie van de FOD BOSA zou in 2025 een rapport opstellen met mogelijke implementatiescenario's. Wat is de stand van zaken van dit rapport? Mijnheer Vermeersch, in het kader van het TSI-programma over inhouse consulting – TSI staat voor technical support and investment – heeft de dienst Organisatie, Beheersing en Strategie van de FOD BOSA in juni 2025 een eerste ontwerp van het zogenoemde 'to be'-rapport ontvangen en geanalyseerd. Dat rapport bouwt verder op een 'as is'-rapport dat begin 2025 werd opgeleverd. Het ontwerp van het 'to be'-rapport bevat een gedetailleerde analyse van verschillende mogelijke modellen en scenario’s om de interne capaciteit te versterken en de externe capaciteit te verminderen of te internaliseren. Die modellen zijn uiteraard afgestemd op de vier pijlers zoals opgenomen in mijn beleidsverklaring. Zodra ik over de definitieve versie van het 'to be'-rapport beschik, zal ik uiteraard nagaan welk scenario het best aansluit bij de behoeften van de federale overheid. Mijnheer de minister, ook op dat vlak is er nog niet veel gerealiseerd. De intentie om het gebruik van externe consultants te beperken klinkt mooi op papier, maar is in de praktijk nog geen werkelijkheid geworden. Nogmaals een bewijs dat een beleidsnota geen beleidsdaad is. Wij kijken naar uw beleidsdaden, mijnheer de minister. De uitgaventoetsingen of spending reviews Mijnheer de minister, in de beleidsnota Begroting voorziet de regering in uitgaventoetsingen, de zogenaamde spending reviews , om de uitgaven in kaart te brengen; we hadden het er daarnet al even over. Wat is de stand van zaken van de lopende uitgaventoetsingen? Werd er al een selectie gemaakt van uitgaventoetsingen die de volgende jaren uitgevoerd zullen worden, zoals vooropgesteld in de beleidsnota? Mijnheer Vermeersch, in 2025 werden twee spending reviews afgerond. Het gaat concreet om de organisatie van de open centra bij Fedasil en de kosten met betrekking tot postzendingen van de FOD WASO. Die rapporten werden besproken op de stuurgroep Spending Reviews en vervolgens aan de regering overgemaakt. In september zal de ministerraad een beslissing nemen over de te ondernemen acties en zullen de rapporten worden gepubliceerd op de website van de FOD BOSA. De selectie van komende onderwerpen voor spending reviews voor 2026, net als een selectiemechanisme voor de daaropvolgende jaren, worden momenteel besproken binnen de regering. Ook daarover hoop ik spoedig overeenstemming te vinden. Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk dat we spending reviews doen over grote budgetten, zodat er effectief resultaten uit volgen. Ik zie dat voor de uitgaventoetsingen die dit jaar werden uitgevoerd de acties nog moeten worden beslist door de regering. Een spending review zonder resultaat of zonder concrete acties is als een begroting zonder geloofwaardigheid en is uiteindelijk gebakken lucht. Laat ons daar dus werk van maken. Ik zal dit blijven opvolgen en ik kijk ook uit naar de volgende spending reviews , waar we hopelijk nog veel grotere budgetten zullen aanpakken. De overheid als betere betaler In de beleidsnota stelt de minister vast dat de gemiddelde betalingstermijn voor facturen van de federale overheid in 2024 25 dagen bedroeg. Dat is een aanzienlijke verslechtering ten opzichte van 2023. Mijnheer de minister, kunt u de huidige betalingstermijn voor facturen van de federale overheid toelichten? Hoe verhoudt die termijn zich tot die van 2023 en 2024? U begrijpt dat we dit willen opvolgen. Het is een belangrijke kwestie dat de overheid een betere betaler wordt. Mijnheer Vermeersch, ik hecht veel belang aan een vlotte en correcte betaling van facturen door de federale overheid. Onze voorbeeldfunctie verplicht ons om het steeds beter te doen. De huidige betalingstermijn van de facturen van de federale overheid, op datum van 30 juni 2025, is 21 dagen na ontvangst. Dat is de scandatum van de brief. Er is dus wel degelijk een verbetering merkbaar, al willen we de betalingstermijnen uiteraard verder terugdringen. De details van het tweede semester van 2025 zullen uiterlijk in augustus 2025 op de website van de FOD BOSA worden gepubliceerd. Dank u, mijnheer de minister. Inderdaad, 21 dagen is een verbetering, een lichtpuntje aan het einde van de tunnel. Toch ook eens goed nieuws in de commissie voor Financiën en Begroting. Dat de federale overheid er niet in slaagt haar facturen tijdig te betalen is natuurlijk geen detail, het is de lakmoesproef van behoorlijk bestuur. We vragen aan onze ondernemers om steeds stipt te zijn, maar zelf laat deze federale overheid soms weken op het geld wachten. Laat het duidelijk zijn, mijnheer de minister, ook dit dossier zullen we opvolgen. Onze ondernemers zijn immers geen bank voor de federale regering. De wettelijke en reglementaire wijzigingen met betrekking tot de begroting en de comptabiliteit In de beleidsnota werd aangekondigd dat in de loop van 2025 ingrijpende wijzigingen zullen moeten worden doorgevoerd om het wettelijk en reglementair kader met betrekking tot de begroting en de comptabiliteit van de Federale Staat te actualiseren en te vervolledigen. De wijzigingen zullen zich in 2025 in eerste instantie focussen op de omzetting naar Belgisch recht van een Europese richtlijn. Wanneer mag het Parlement de nodige wetsontwerpen verwachten? Mijnheer Vermeersch, ik heb goed nieuws. U vraagt om actie en vorige week, op 11 juli 2025, werden beide wetsontwerpen goedgekeurd door de ministerraad en overgezonden aan de Raad van State voor advies. Dat betekent dat de parlementaire behandeling in commissie waarschijnlijk in oktober plaats zal vinden. Mijnheer de minister, is daarmee de Europese richtlijn tijdig omgezet? Jawel, want de tekst zal normaal tegen het einde van het jaar goedgekeurd moeten worden. Het zou dus in orde moeten komen. Dank u, mijnheer de minister. Dit land heeft geen goede reputatie als het gaat om het tijdig omzetten van Europese richtlijnen. Vandaar mijn vraag. We kijken er hoe dan ook al naar uit om de omzetting van de betreffende richtlijn hier in de commissie te behandelen, zodat wij ons kunnen focussen op een betere begroting en comptabiliteit van de staat. De aanpassing van de samenwerkingsakkoorden en de verdeling van de begrotingsinspanning Mijnheer de minister, als Vlaams nationalist vind ik dit een belangrijk onderwerp. In uw beleidsnota wordt gesteld dat de federale overheid nog in de eerste jaarhelft het gesprek met de gemeenschappen en gewesten zou aangaan om de samenwerkingsakkoorden inzake begroting aan te passen. Zo zal onder meer het concept van de netto-uitgavengroei en de controlerekening moeten worden vertaald naar de toch complexe Belgische context. Tijdens die gesprekken met de gemeenschappen en de gewesten moet ook een verdeling van de begrotingsinspanning worden besproken, op basis van het advies en de berekeningen van de Hoge Raad van Financiën. Welke gesprekken hebben er reeds plaatsgevonden? Welke beslissingen zijn hieruit voortgekomen? Welke concrete aanpassingen zult u doen en wat zal hun impact zijn? Welke verdeling van de begrotingsinspanningen werd er met de deelstaten afgesproken? Welke rol zullen de deelstaten precies spelen in het bereiken van de 2 %-norm voor defensie? Op 28 april heeft op kabinetsniveau een eerste vergadering plaatsgevonden met de gemeenschappen en de gewesten. Het doel was de verwachtingen van de verschillende deelentiteiten te verkennen met het oog op een nieuw samenwerkingsakkoord. Ik heb ondertussen met de meeste van mijn collega's uit de deelstaten - morgen ontmoet ik als laatste nog de heer Dolimont van het Waalse Gewest - informeel overleg gepleegd, onder meer over het akkoord. Ik heb afgelopen vrijdag samen met minister van Financiën Jambon het mandaat gekregen om op basis van een aantal afgesproken krachtlijnen de onderhandelingen met de gemeenschappen en de gewesten over het nieuwe samenwerkingsakkoord ook formeel op te starten. Er zijn nu nog geen afspraken gemaakt over de verdeling van de begrotingsinspanningen tussen de verschillende entiteiten. Zonder dat ik vooruitloop op de gesprekken, het ligt voor de hand dat er wordt uitgegaan van de twee adviezen van de afdeling Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën. Tot slot, we hebben hier in commissie al eerder over de rol van de deelstaten in het behalen van de 2 %-doelstelling van de NAVO en de bijbehorende normeringsoefening, van gedachten gewisseld. Mijnheer de minister, ik onthoud uit uw antwoord overleg overleg overleg, maar u bent nog ver van een akkoord. De onderhandelingen moeten zelfs nog starten, terwijl de begrotingsinspanning dringend moet worden verdeeld. De regering-De Wever gelooft in het regeerakkoord en het zogenaamde samenwerkingsfederalisme. Ik wens u daarmee veel succes in de komende maanden en jaren. We zullen het dossier opvolgen. Het zal vast en zeker nog enkele keren onderwerp van discussie vormen. Het Defensieplan Mijnheer de voorzitter, in het zogenaamde Defensieplan ‘Strategische bijdrage aan vrede door kracht’ van 12 april 2025 stond op pagina 10 te lezen dat de ministers van Defensie en Begroting vóór 1 juli 2025 aan de regering zouden rapporteren over het resultaat van de normering voor 2025. Daartoe zouden de ministers van Defensie en Begroting, ik citeer: “aan alle federale en regionale departementen vragen welke lopende en toekomstige uitgaven, inclusief investeringen en dual-useprojecten, onder de NAVO-norm kunnen komen”. De departementen zouden, ik citeer opnieuw: “deze oefening aanvullen met onderzoeken welke wijzigingen moeten gebeuren om lopende en toekomstige uitgaven en investeringen in de toekomst te structureren, zodat ze wel onder de NAVO-norm vallen”. Ten eerste, mijnheer de minister, wat waren de resultaten van de onderzoeken door de federale en regionale departementen? Ten tweede, kunt u toelichten of het resultaat van de normering voor 2025 reeds aan de regering is medegedeeld? Dat moest op 1 juli 2025 gebeuren. Ten derde, indien dat het geval is, kunt u het resultaat met het Parlement delen? In het Defensieplan werd bepaald dat een deel van de structurele financiering zal gebeuren door middel van de normering van bestaande en toekomstige uitgaven, die natuurlijk beantwoorden aan de NAVO-definitie van een defensie-uitgave. In dat kader zullen de minister van Defensie en ikzelf aan alle departementen en instellingen verzoeken om in het kader van een meerjarenbegroting na te gaan welke van de lopende en geplande investeringen in aanmerking kunnen komen om onder de NAVO-norm te worden gecategoriseerd. De normering betreft een administratieve verschuiving in de COFOG-classificatie van uitgaven. De oefening wordt momenteel afgerond en zal ook worden voorgelegd aan de regering. Een gelijkaardige oefening kan worden opgezet voor de veiligheidsgerelateerde investeringen die de nationale weerbaarheid zullen versterken. Mijnheer de minister, in het Defensieplan van 12 april 2025 staat op pagina 10 te lezen dat de ministers van Defensie en Begroting vóór 1 juli 2025 aan de regering zouden rapporteren over het resultaat van de normering voor 2025. Uit uw antwoord begrijp ik echter dat dat niet is gebeurd en dat u daarover dus nog niet hebt gerapporteerd. Als zelfs die datum van 1 juli 2025 niet meer heilig is, rest alleen nog maar wantrouwen in uw regering. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat u uw eigen deadlines niet haalt over een toch wel heel belangrijk onderwerp, namelijk de defensie-uitgaven. Wij zijn bezorgd over het aanhoudende uitstelgedrag. Wij hebben dat net vastgesteld bij de begrotingscontrole en ook nu weer in het kader van dat Defensieplan. Ook in dat dossier is er opnieuw uitstelgedrag. Dat is naar onze mening geen goede indicator voor het vertrouwen in uw regering. De engagementen op de NAVO-top De financiering van de NAVO-uitgaven Begin juni verklaarde de minister van Begroting dat er geen budgettaire ruimte meer is voor hogere defensie-uitgaven. Verschillende coalitiegenoten volgden de minister daarin met uitspraken dat dit collectieve hysterie, belachelijk, crazy en krankzinnig was. Inmiddels is op de NAVO-top beslist dat de doelstelling van 5 % er komt, zij het dat deze pas in 2035 moet worden bereikt. In tegenstelling tot Spanje, dat net als ons land achterop blijft hinken, biedt uw regering nauwelijks verzet tegen die 5 %-doelstelling. Aanvankelijk werd nog voorzien in een geleidelijke verhoging van het defensiebudget richting 2035, maar op vraag van de slechtste leerlingen in de budgettaire klas, waaronder dus uw regering, zou die zijn weggelaten. Het gevaar van die weglating is dat sommige regeringen uitstelgedrag zullen vertonen. Belgische regeringen hebben op dat vlak een bedenkelijke reputatie en zullen zich net voor de deadline geconfronteerd zien met een onhaalbare opdracht, zo ook uw regering. Tot 2033 zouden de defensie-uitgaven op 2 % blijven, om dan in 2034 plots miraculeus te stijgen naar 2,5 % en vermoedelijk te verdubbelen tot 5 % in 2035. Als we dit traject grafisch zouden voorstellen krijg je een lange platte lijn die in de laatste twee jaar plots omhoogschiet. Dat is compleet onrealistisch. Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat dit het beoogde traject is? Kunt u bevestigen dat er in aanloop naar de evaluatie in 2029 en dus binnen deze legislatuur geen verhogingen van de defensie-uitgaven boven de 2 % zullen komen? Hoe zal deze regering de huidige defensie-inspanningen structureel financieren? Welke bijkomende voorbereidingen op de reeds beloofde inspanningen zal deze regering treffen om tegen 2034 een verhoging van het defensiebudget mogelijk te maken? Welke hervormingen zal deze regering doorvoeren om te vermijden dat de lasten van deze beslissing worden doorgeschoven naar de volgende generaties? Mijnheer de minister, er is al veel gezegd. De defensie-uitgaven gaan deze legislatuur naar 2 %. Dat is voorlopig nog steeds niet gefinancierd. Uit het verslag van het Monitoringcomité van vorige week blijkt bijvoorbeeld dat we dit jaar zelfs al op 2,03 % zitten. Hoera! Dat betekent eigenlijk wel een overschrijding van 191 miljoen euro. 191 miljoen euro, dat zijn bijvoorbeeld 10.000 extra plaatsen in crèches. Dat zijn dus de keuzes waarvoor we staan. De vraag die al is gerezen, is of er een NAVO-belasting komt. Komt er een defensiebelasting? De heer Bouchez zegt van niet en zegt dat we verder zullen besparen. Hij heeft dat ook vorig weekend herhaald. De heer Rousseau zette de deur echter op een kier voor een defensiebelasting. De heer Mahdi sloot die deur dan weer afgelopen weekend. Volgens mij hebt u hier in de commissie zelf de deur opengezet voor een defensiebelasting, toen het ging over de financiering van die defensie-uitgaven. U hebt ook de neiging om te verwijzen naar de principes uit het regeerakkoord wanneer het gaat over financiering. Dat principe is steeds twee derden via hervormingen, dat zijn voor ons bijvoorbeeld besparingen in de sociale zekerheid, hervormingen op de arbeidsmarkt enzovoort en een derde discretionair, waarvan één derde, dus een negende van de totaalinspanning, via belastingen kan verlopen. Kunt u mij bevestigen dat voor de financiering van de defensie-uitgaven het idee van een defensiebelasting effectief op tafel ligt? Laat ik om te beginnen duidelijk stellen dat de federale regering de veiligheidsuitdaging waarmee Europa en ook onze NAVO-partners geconfronteerd worden, ernstig neemt. We onderschrijven het belang van versterkte defensiecapaciteiten en van de veiligheidsdiensten. Daarom hebben we dit jaar ook reeds voorzien in een belangrijke bijkomende financiering voor de veiligheidsdepartementen. Tegelijkertijd moeten we die engagementen natuurlijk op een realistische en financieel houdbare manier waarmaken. Het is ook daarom dat ik altijd gepleit heb voor een zeker realisme. Op het moment dat onze schuldgraad sterk oploopt, kan er geen ongedekte cheque worden uitgeschreven om de defensie-uitgaven nog verder te laten stijgen. Tijdens de technische begrotingsoefening werden de cijfers zo opgesteld dat, rekening houdend met de geplande vereffeningen op de defensiebegroting en de geraamde externe defensie-inspanningen voor 2025-2030, voldaan wordt aan de NAVO-doelstelling van 2 % van het bbp, maar ook niet meer dan dat. Bij de begrotingsopmaak van 2026 zullen we nagaan welke maatregelen nodig zijn om te zorgen voor een structurele financiering van de defensie-uitgaven. We zullen daar op dat moment ook dieper op kunnen ingaan. Om ten slotte de vraag te beantwoorden over wat deze regering zal doen om budgettaire ruimte te creëren voor een eventuele verhoging van de defensie-uitgaven tegen 2034, herhaal ik graag wat ik afgelopen donderdag ook al in de plenaire vergadering van het Parlement heb aangegeven. De regering kiest voor maatregelen die de begroting op middellange en lange termijn versterken om zo budgettaire ruimte te creëren om de uitdagingen van de toekomst aan te pakken. Mijnheer de minister, het is ondertussen de rode draad in het rondje mondelinge vragen: politiek uitstelgedrag, ook hier, met betrekking tot het naleven van de engagementen die op de NAVO-top zijn aangegaan. Wanneer de NAVO toekijkt, stelt u en stelt uw regering, dat we naar 5 % zullen gaan. Zodra de NAVO echter wegkijkt, blijft het natuurlijk bij 2 %. U gaat daarbij uw verantwoordelijkheid uit de weg. U weet maar al te goed, mijnheer de minister, dat deze verhoging niet haalbaar is zonder zeer forse ingrepen. U wilt die uiteraard liever doorschuiven. Nu wordt het niet alleen doorgeschoven naar het volgende begrotingsjaar, maar vooral naar de volgende regering en dus ook naar de komende generaties. U ontloopt als regering, als regering-De Wever, uw verantwoordelijkheid. De regering-De Wever belooft veel, maar levert uiteindelijk weinig. Mijnheer de minister, het is de vraag of het nog zin heeft om vragen te stellen als u toch geen antwoord geeft. Ik heb nochtans een heel duidelijke vraag gesteld, namelijk welke belastingen u voorziet – conform het regeerakkoord – om die stijging van de defensie-uitgaven te financieren. U ontwijkt die vraag. Hoewel ik had gedacht dat hierover discussie zou ontstaan binnen de regering. De minister van Begroting zit voor mij. Ik ging ervan uit dat hij hier duidelijk zou ontkrachten dat er ooit een extra belasting zal komen om de stijging van de defensie-uitgaven te financieren. Ik dacht dat u de mensen gerust zou stellen dat deze regering zogezegd geen nieuwe belastingen invoert ten laste van de werkende bevolking. Toch ontkent u dat hier niet. Nochtans weet u dat u voor een enorme budgettaire inspanning staat, gezien de sterke verhoging van de defensie-uitgaven. We komen hier zeker nog op terug. Ik heb de indruk dat u vooral wacht tot het najaar om de echte beslissingen aan te kondigen. De bijdrage van de deelstaten bij defensie-uitgaven Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de bijdrage van de deelstaten aan de defensie-uitgaven. U zegt dat de deelstaten aan de stijgende defensie-uitgaven moeten meebetalen. U wijst op de nieuwe NAVO-doelstelling om de defensie-uitgaven tegen 2035 tot 5 % van het bbp te verhogen. Toch houdt u zelf vast, dat hebben we daarnet nog gehoord, aan de 2 %-norm voor deze legislatuur. U wijst nadrukkelijk naar de regio’s voor de medeverantwoordelijkheid in het behalen van de Europese en NAVO-doelstellingen. U vreest wel dat de nieuwe NAVO-regels ertoe kunnen leiden dat de deelstaten alleen zullen kunnen bijdragen aan de extra 1,5 % die bedoeld is voor infrastructuur of cyberveiligheid en dus niet aan de pure defensie-uitgaven op zich. Mijnheer de minister, hoe verantwoordt u dat de deelstaten zouden moeten bijdragen aan de federale defensie-uitgaven, terwijl zij geen enkele zeggenschap over het federale defensiebeleid hebben? Hoe rijmt u het pleidooi voor bijdragen van de deelstaten met de verdeling van de inspanningen binnen het federale model? Is dit geen flagrante schending van het beginsel van budgettaire responsabilisering? Hoe verklaart u dat u vasthoudt aan de 2 %-norm voor de defensie-uitgaven, terwijl de NAVO zelf een verhoging naar 5 % als doel tegen 2035 vooropstelt? Mijnheer Vermeersch, de deelstaten worden inderdaad betrokken bij de verhoging van de defensie-uitgaven, waartoe ons land zich heeft geëngageerd. Op het moment dat van ons land een grote inspanning wordt verwacht voor onze veiligheid, is het niet meer dan logisch dat iedereen zijn bijdrage levert. Het is aan de minister van Defensie en mijzelf om aan alle federale en regionale departementen te vragen welke lopende en toekomstige uitgaven – inclusief investeringen in dual-useprojecten – onder de NAVO-norm zouden kunnen vallen. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om de verschuiving van uitgaven inzake classificatie. Hiervoor wordt uiteraard een mechanisme uitgewerkt dat rekening houdt met de beslissingen die tijdens de laatste NAVO-top zijn genomen. Samen met de regio’s bekijken we ook hoe de productie van militair materiaal en de defensie-industrie in ons land beter kunnen worden ondersteund. Dank u, mijnheer de minister. Het was een zeer wollig antwoord en geen concreet antwoord op toch wel een heel concrete problematiek. Het principe is duidelijk: wie bepaalt, betaalt. Het kan niet zijn dat er Vlaams geld moet worden gegeven voor federale bevoegdheden. Als dat toch het geval zou zijn in een nijpende budgettaire situatie, moeten er dringend meer bevoegdheden naar Vlaanderen komen, zodat Vlaanderen kan bepalen en pas later betalen. Laat dat heel duidelijk zijn. U wilt misschien wel Vlaamse centen voor federale tanks, maar u vergeet dat Vlaanderen geen sleutel heeft tot de legerkazernes. Dat kan dus uiteraard niet. We zullen er ook in dat verband op toezien dat de factuur niet opnieuw naar Vlaanderen en de Vlamingen wordt doorgeschoven, zoals dat wel vaker gebeurt met de Belgische regering. De hangende interfederale dossiers met significante budgettaire impact Deze vraag handelt over een belangrijke communautaire kwestie, die ik tijdens de vorige legislatuur herhaaldelijk heb opgevolgd bij uw voorgangster, mijnheer de minister, namelijk de onverdeelde facturen of, formeel, 'de hangende interfederale dossiers met een significante budgettaire impact'. Die werden geraamd op 4,3 miljard euro. Kenmerkend voor die dossiers was het uitblijven van een akkoord tussen de federale overheid en de deelstaten. U en uw regering-De Wever geloven nochtans in het samenwerkingsfederalisme. Wederkerende dossiers die steeds op de lange baan werden geschoven, waren onder meer de plasticbijdrage, de kosten voor vaccinatie en testen in het kader van covid, de daling van de geraamde ontvangsten uit het Europees Herstelfonds en de multibandveiling. Op de eerste pagina van het federale regeerakkoord staat te lezen dat deze regering uitdrukkelijk kiest voor – ik citeer, het klinkt mooi – “interfederale samenwerking, niet het minst om tot hervormingen van dit land te komen". Ik heb daarbij twee vragen, mijnheer de minister. Wanneer vindt het eerstvolgende Overlegcomité plaats waarop die hangende interfederale dossiers besproken zullen worden? Hoe beoogt de regering de onverdeelde facturen in deze legislatuur concreet aan te pakken? Mijnheer Vermeersch, zoals daarnet al aangegeven, zijn de gesprekken met de regio’s momenteel gefocust op de verdeling van de uitgavennorm en, daaraan gelinkt, een aanpassing van de verschillende samenwerkingsakkoorden inzake begrotingscoördinatie. De topics die u aanhaalt, zijn en blijven uiteraard bijzonder relevant. Ze zullen ook na het zomerreces aan bod komen in het kader van de IMC Financiën en Begroting, waarbij we uiteraard zullen zoeken naar een globaal evenwicht. Dat is bijzonder pijnlijk, mijnheer de minister. U bent nog bezig met de verdeling van de uitgavennorm, die we inderdaad daarnet besproken hebben. Daar bent u nog niet eens aan het begin van de onderhandelingen en de vele miljarden aan onverdeelde facturen liggen zelfs nog niet op tafel. Toch spreekt uw regering, de regering-De Wever, over federale samenwerking alsof dat een goed geoliede machine zou zijn. In werkelijkheid gaat het natuurlijk om een enorm sputterende motor, waardoor Vlaanderen altijd op het gas moet duwen, terwijl Wallonië vol op de rem gaat staan. Dat werkt natuurlijk niet. Vele miljarden aan onverdeelde facturen, dat zijn geen kleinigheden die u even in het najaar tussen de soep en de patatten zult oplossen in een of ander Overlegcomité. U hebt mij zelfs nog geen datum gegeven voor het eerstvolgende Overlegcomité waarin de bespreking van die vele miljarden aan onverdeelde facturen zal plaatsvinden. Dit is een kroniek van een blijvend probleem in België, waar blijkbaar toch een aantal partijen in uw regering blijven geloven in een zieke staatsstructuur. Wordt vervolgd, mijnheer de minister. De wenselijkheid van een defensiebelasting voor de begroting Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ik vandaag al een antwoord heb gehoord op de volgende vraag, over de wenselijkheid van een defensiebelasting voor de begroting. U hebt goed geanalyseerd, mijnheer de voorzitter, dat de vraag al gesteld is, maar het antwoord is er nog niet op gekomen. Mevrouw Merckx heeft dat daarnet ook opgemerkt. Wat betreft die defensiebelasting, is er nog geen antwoord gekomen van de minister. Ik probeer het nog eens. Na afloop van de NAVO-top is duidelijk geworden dat de NAVO-norm op 5 % zal liggen. Dergelijke recurrente uitgaven veronderstellen echter structurele financiering. Binnen de regering gingen al verschillende stemmen op om een defensiebelasting in te voeren. Zo liet premier De Wever midden mei in een interview met de RTBF reeds een kier open voor een defensiebelasting. Ook de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Prévot van Les Engagés, stelde al dat nieuwe belastingen een optie zijn om de defensie-uitgaven te financieren. Volgens hem zijn er drie opties: nieuwe inkomsten verwerven, knippen in de uitgaven of bijkomende schulden maken, opties die zonder taboes moeten worden bekeken. Enkel de heer Bouchez, partijvoorzitter van de MR, en zijn partij lijken binnen deze regering duidelijk gekant tegen nieuwe belastingen. Hoewel, we moeten eerlijk zijn, ze hebben er ondertussen in deze legislatuur al een paar ingevoerd. De minister van Begroting stelde al herhaaldelijk dat de investeringen in defensie gecompenseerd moeten worden, wat dus een structurele financiering impliceert. Inmiddels is duidelijk dat zelfs de structurele financiering van de afgesproken 2 %-norm uitblijft. Wat is het standpunt van de minister van Begroting over een defensiebelasting? Hoe en wanneer beoogt de minister de structurele financiering te realiseren? Ik hoop nu wel op een duidelijk antwoord. Ik gaf eerder al aan dat ik geen taboes wil uitspreken wat betreft de structurele financiering van het defensieplan, die jaarlijks bij de begrotingsopmaak geëvalueerd wordt. Dat betekent niet dat ik een defensiebelasting een goed idee vind, maar het is belangrijk dat we erover waken dat de reeds besliste structurele hervormingen ook effectief uitgevoerd worden en dat de beoogde rendementen ook effectief behaald worden, alvorens nieuwe initiatieven uit te werken. Ik weet dat ik mezelf herhaal, maar de verdeelsleutel die in het regeerakkoord werd afgesproken, geldt daarbij als leidraad voor eventuele bijkomende inspanningen. Mijnheer de minister, ik vind dat u nu wel een duidelijk antwoord gaf. U zegt dat er geen taboes zijn, dus ik begrijp heel duidelijk dat u een defensiebelasting op dit moment niet uitsluit, dat dit voor u een van de opties is om tot een structurele financiering van die defensie-uitgaven te komen. Bij mijn weten is dit de eerste keer dat u daarover zo duidelijk antwoordt en dat is toch wel opmerkelijk. Laat het duidelijk zijn, wij zijn daar wel tegen gekant. Wij vinden dat er in dit land, dat wereldkampioen is inzake belastingen, geen nieuwe belasting moet komen, maar dat die andere opties moeten worden bekeken. Er kan worden geknipt in de uitgaven. Deze Belgische Staat is immers nog altijd moddervet en er zijn heel wat besparingen te realiseren. Dat is de eerste weg waarnaar moet worden gekeken. Een echt kerntakendebat is aan de orde. Zo heeft het Vlaams Belang tijdens de begrotingsdiscussie maar liefst 5 miljard euro aan besparingen voorgelegd, inzake de uitgaven aan de Europese Unie, de asielfactuur, een aparte sociale zekerheid voor nieuwkomers en besparingen op de politieke structuren in dit land, zoals de Senaat en de provincies. Dat zijn allemaal zaken waarnaar we in de eerste plaats moeten kijken in plaats van opnieuw te gaan voor de gemakkelijkheidsoplossing, een zoveelste nieuwe belasting. Uw regering is al gekomen met een meerwaardebelasting en deze is zelfs nog niet ingediend, besproken of goedgekeurd in dit Parlement of de regering-De Wever spreekt alweer over een nieuwe belasting. Premier De Wever heeft de deur op een kier gezet, net als de heer Prévot, en nu dus ook duidelijk de minister van Begroting, die zegt dat er geen taboes zijn, dat een defensiebelasting wel degelijk een van de opties is om tot een structurele financiering van de defensie-uitgaven te komen. Wij betreuren dat. De opvolging van de ratingverlagingen Dit is ook een belangrijk onderwerp, mijnheer de minister. Een maand geleden, op 13 juni, verlaagde Standard & Poor’s de rating van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en schreef het negatieve vooruitzichten uit. Het ratingagentschap stelde dat het uitvoeren van hervormingen en het beheersen van het begrotingstekort noodzakelijke voorwaarden zijn om bij een volgende controle een verdere ratingverlaging af te wenden. Ik denk dat de soap die we deze week in Brussel hebben gezien weinig bijkomend vertrouwen bij S&P zal wekken. Naast de ratingverlaging van Brussel door S&P verlaagde het ratingagentschap Fitch ook de rating van België. De onzekerheid over de federale begrotingsinspanningen, die wordt vergroot door het uitblijven van een regering in Brussel, zet een domino-effect in gang, waardoor Fitch op 20 juni ook de Vlaamse rating verlaagde. Deze ongeplande verlaging was het gevolg van een te groot verschil tussen de Vlaamse en de Belgische rating. Fitch beargumenteerde dat wanneer de federale overheid in de problemen zou komen, dit een aanzienlijke invloed op Vlaanderen zou hebben. Lees: Vlaanderen wordt meegesleurd in het Belgische financiële moeras. Ondanks de kortstondige aandacht die vorige maand rond dit thema heerste, is er geen enkele vooruitgang in de Brusselse regeringsvorming geboekt. Mijn vraag blijft wat dat betreft zeer actueel. Ook heeft de premier ondanks zijn kordate uitspraken geen gevolg gegeven aan die IMF-uitspraken. Op 25 juli voorziet Morningstar een nieuwe beoordeling van de Belgische kredietwaardigheid. We kijken daar alvast naar uit. Hoe zal deze regering ervoor zorgen dat de situatie in Brussel niet leidt tot een verdere aantasting van de kredietwaardigheid van de andere landsdelen, in het bijzonder van Vlaanderen? Welke institutionele hervormingen beoogt deze regering door te voeren teneinde de fiscale en financiële autonomie van de deelstaten te vergroten en een verdere besmetting tegen te gaan? Wat de kredietverlaging door Fitch betreft, wil ik erop wijzen dat het agentschap onze rating voornamelijk heeft verlaagd vanwege twijfels over onze capaciteit om de hervormingen uit te voeren en niet over de inhoud ervan. Het geeft aan dat de hervormingen geloofwaardig zijn, op voorwaarde dat ze volledig worden uitgevoerd. Dat is precies wat we de afgelopen periode hebben gedaan en ook in de komende periode zullen blijven doen. Een andere bezorgdheid van het agentschap heeft te maken met de vergrijzingskosten. Ook die pakken we echter aan met onze geplande hervormingen. In het jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, dat vorige week werd gepubliceerd, valt het volgende te lezen: “De budgettaire kosten van de vergrijzing over de periode 2024-2070 liggen in het huidige verslag 1,9 procentpunt van het bbp lager dan in het verslag van 2024. Deze vermindering is in hoofdzaak het gevolg van de huidige regeringsmaatregelen inzake sociale uitkeringen, met in het bijzonder de pensioenhervorming en de maatregel die de werkloosheidsuitkeringen in de tijd beperkt. Ook de andere takken van de sociale uitgaven, met uitzondering van de kinderbijslag, kennen een daling van de budgettaire kosten ten opzichte van het verslag van vorig jaar." Wat Brussel betreft, is het niet aan mij als federaal minister van Begroting om mij uit te spreken over concrete acties op dat niveau. Wel zal ik trachten om binnen het bevoegdheidsverdelend kader dat ons land eigen is een sterkere begrotingscoördinatie op te zetten, zoals ik daarstraks ook al heb aangegeven. Daarbij moet uiteraard elke entiteit haar verantwoordelijkheid nemen in het nakomen van onze Europese begrotingsverplichtingen. Zoals u in al mijn antwoorden hebt gehoord, zijn de gesprekken daarover volop aan de gang. Dank u, mijnheer de minister. Ik stel toch vast dat u zelf ook enigszins twijfelt aan die hervormingsagenda. We hebben tot nu toe geen structurele hervorming gezien. We zien vooral structureel uitstelgedrag van u en uw regering, ook wat de begrotingscontrole betreft. Wat trouwens de Vergrijzingscommissie betreft, ik weet niet of u De Tijd hebt gelezen de afgelopen dagen, maar er is een interessant stuk verschenen van Bart Van Craeynest, de econoom van Voka. Mevrouw Merckx is weg, ze zou anders misschien gesteigerd hebben. Hij wijst er namelijk op dat bij dat rapport van de Vergrijzingscommissie wel wat kanttekeningen moeten worden geplaatst. Zo gaat men nog steeds uit van een erg optimistische productiviteitsgroei in dit land, die volgens Voka eigenlijk niet strookt met de economische vooruitzichten. De productiviteit die door de Vergrijzingscommissie wordt gehanteerd, lijkt wat te optimistisch ingeschat. Nu, de kredietwaardigheid van de regering-De Wever is vandaag in vrije val. We vrezen dat de Vlaming daar uiteindelijk de rekening voor zal betalen. De kredietwaardigheid van België en van de regio's is een kaartenhuisje geworden. Eén zetje richting Brussel en heel het land wankelt. Wat doet deze regering? Ze kijkt toe, ze zwijgt en ze hoopt dat de storm zal overwaaien tegen 25 juli, wanneer ook Morningstar met een nieuwe rating zal komen. Vlaanderen, dat een traditie heeft van meer disciplinaire discipline dan de andere regio's, wordt gestraft voor de spilzucht en de politieke impasse op het Brusselse en het Waalse niveau. Deze federale regering schuift gewoon de verantwoordelijkheid door. Er komen geen begrotingscontroles, hoewel die nochtans noodzakelijk zijn. Fitch twijfelt aan uw hervormingsagenda. Sta me toe dat ik daar ook aan twijfel als ik veelvuldig het uitstelgedrag van u en uw regering zie. De financiële situatie en rating van Brussel Mijnheer de minister, Brussel is nog een veel groter zorgenkind. In het meerjarenplan dat deze regering voorlegde aan de Europese Commissie werd er, bij gebrek aan een regering in Brussel, geen begrotingsbeleid opgenomen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en werden er dus geen concrete inspanningen vastgelegd. Ook het Rekenhof ontving bij zijn controle geen aanvullende informatie. In haar opinie over het ontwerpbegrotingsplan stelt de Europese Commissie, vrij vertaald, dat “het gebrek aan effectieve budgettaire coördinatie tussen het federale niveau en de gefedereerde entiteiten een negatieve impact kan hebben op de inspanningen tot begrotingsconsolidatie". Daarmee zegt ze vrij omfloerst dat de begrotingssamenwerking in dit land in de soep dreigt te draaien. Welke inspanningen verwacht deze regering van de verschillende deelstaten, in het bijzonder van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om tegen 2029 het tekort van de gezamenlijke overheid onder de 3 % van het bbp te laten zakken? Dat hebt u immers beloofd aan Europa. Welke inspanningen werden er reeds overeengekomen met de deelstaten? Wanneer en op welke wijze zal de vooruitgang op het vlak van deze inspanningen worden geëvalueerd? Op welke wijze beoogt deze regering de IMF-uitspraken van de premier concreet in te vullen? Hij zei dat als Brussel aan zijn deur zou kloppen, hij zich zou opstellen als het IMF. Mijnheer Vermeersch, zoals ik daarnet zei, is het niet aan mij als federaal minister om mij uit spreken over concrete acties op het niveau van een deelstaat, in dit geval het Brusselse Gewest. Wat betreft de verwachte inspanning van het gewest, hanteert de Europese Commissie de jaarlijkse nominale netto uitgavengroei voor zowel het vaststellen van het begrotingspad als het uitvoeren van het jaarlijks begrotingstoezicht. Daarbij is, zoals u weet, een uitgaventraject vastgesteld voor de gezamenlijke overheid, waarmee het voltallige Overlegcomité akkoord ging. Om dat uitgaventraject te verdelen heeft de Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën de drie verdeelsleutels voorgesteld. Een eerste sleutel is gebaseerd op het aandeel van de entiteiten in de totale finale primaire uitgaven van de gezamenlijke overheid. Een tweede sleutel is gebaseerd op het aandeel in de totale eigen ontvangsten en tot slot is er ook een verdeelsleutel afgeleid op basis van aandeel in de som van de totale finale primaire uitgaven en eigen ontvangsten. De afdeling heeft bij consensus die laatstgenoemde verdeelsleutel, op basis van de som van de totale finale primaire uitgaven en de eigen ontvangsten, als de voorkeurssleutel aangeduid. De federale overheid en de regering zijn overeengekomen om in de gesprekken met de deelentiteiten over de verdeling van de begrotingsinspanningen te pleiten voor het gebruik van die derde voorkeursleutel. Daarbij worden ook verschillende pistes bekeken om een verhoogde responsabilisering teweeg te brengen wanneer een entiteit de marge ten aanzien van het uitgaventraject, vastgelegd op de u ongetwijfeld gekende controlerekening, overschrijdt. Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat u als federaal minister niet kunt tussenkomen in de situatie in Brussel. Dat klopt, maar zolang Vlaanderen geen fiscale en financiële autonomie heeft, worden wij natuurlijk allemaal meegesleurd als Brussel ten onder gaat en in financiële problemen verzeild raakt. Getuige daarvan het feit dat heel recent op onverwachte wijze de rating van Vlaanderen werd verlaagd omdat het verschil tussen de ratings van Brussel en Vlaanderen en van Vlaanderen en België te groot werd. De onzekerheid rond die federale begrotingsinspanning vergroot door het uitblijven van een regering in Brussel en zet een domino-effect in gang, waardoor Fitch op 20 juni ook de Vlaamse rating verlaagde. Deze ongeplande verlaging was dus het gevolg van een te groot verschil tussen de Vlaamse en de Belgische rating. Fitch argumenteert dat wanneer de federale overheid in de problemen zou komen, dit ook een invloed zou hebben op Vlaanderen. In het meerjarenplan werd geen begrotingsbeleid opgenomen voor Brussel omdat een regering daar ontbreekt en er werden dus ook nog geen concrete inspanningen vastgelegd. Ook het Rekenhof heeft dat bevestigd, dus het blijft problematisch dat we daarover nog geen duidelijkheid hebben en ook de komende maanden niet zullen hebben omdat een Brusselse regering weer verder dan ooit te voren lijkt. Ik stel vast dat u zich wijselijk niet uitspreekt over de IMF-uitspraken van de premier. Dat op zich is ook al opmerkelijk. De bijsturingen aan het bij Europa ingediende meerjarenplan Mijnheer de minister, bij de voorstelling van de studie over tien jaar overheidsfinanciën van het Belgisch Instituut voor openbare financiën verklaarde u dat u blijft vasthouden aan het ingediende meerjarenplan en zou bijsturen waar nodig. Ondanks alle opmerkingen bij de haalbaarheid van de initiële plannen van de regering en ondanks de stellingname van de regering dat zou worden bijgestuurd waar nodig, is tot op heden volgens ons en in de mate waarin wij het kunnen nagaan, geen actie ondernomen. Ten eerste, kunt u bevestigen dat u blijft vasthouden aan de doelstelling om tegen 2029 zowel het gezamenlijke overheidstekort als het tekort van entiteit I onder de 3 % van het bruto binnenlands product te laten zakken? Ten tweede, welke bijsturingen acht u daartoe noodzakelijk? Ten derde, op welke termijn plant u de bijsturingen te verrichten? Ik wijs er nogmaals op dat de Europese Commissie ons in het kader van het meerjarenplan evalueert aan de hand van de netto-uitgavennorm en niet op basis van het vorderend tekort, waarnaar u in uw vraag en eigenlijk ook in uw vorige vraag ten onrechte verwijst. Uit de tabel in het rapport van het Monitoringcomité, dat voorbije donderdag werd gepubliceerd, valt af te leiden dat, rekening houdende met de activering van de nationale ontsnappingsclausule, de impact van de stijging van de netto-uitgaven op de controleberekening meer dan gecompenseerd wordt door de toegestane flexibiliteit in de periode tot 2028. Dat neemt uiteraard niet weg dat behalve onze verplichtingen tegenover Europa ook een strenge begrotingsbehoedzaamheid cruciaal is, noch dat de Maastrichtnormen irrelevant zouden zijn geworden. De huidige budgettaire toestand zal ons noodzaken om bij de komende begrotingsoefening kritisch onder de loep te nemen welke bijsturingen nodig en mogelijk zijn. Mijnheer de minister, de Maastrichtnormen zijn niet in de vuilnisbak gekieperd en biljven onlosmakelijk overeind. Die zijn ook bevestigd. U hanteert trouwens zelf de 3 %-tekortnorm in uw eigen regeerakkoord. U past die toe wanneer het u uitkomt. Laten we ook eerlijk zijn, het uitgaventraject moet er net toe leiden dat de Maastrichtnormen van een tekort van 3 % en een overheidsschuld van 60 % worden gehaald. Mijnheer de minister, u blijft koppig vasthouden aan een meerjarenplan dat al van bij de start door zowat elke expert als onhaalbaar werd bestempeld. Wij zien op het moment geen sanering, geen ingrepen, geen ambitie, maar alleen gebakken lucht en een hoop wollige beloftes. Ondertussen kijkt Europa uiteraard met argusogen toe. Die ontsnappingsclausule vervalt normaliter ook over enkele jaren. Wie betaalt straks de rekening? Juist, u raadt het al: dat zal natuurlijk de hardwerkende Vlaming zijn. Die mag niet alleen hogere belastingen slikken, maar ook nog eens opdraaien voor de facturen van uw regering. Ik verwees daarnet al naar de meerwaardebelasting. Ondertussen is er ook sprake van een defensiebelasting. Het houdt niet op. Dat is uiteindelijk het begrotingsbeleid van de regering-De Wever; het is een absolute schande en niet wat aan de kiezer beloofd werd voor de verkiezingen. Het begrotingsadvies over de meerwaardebelasting Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de Jambontaks of meerwaardebelasting. Midden mei lekte in De Standaard uit dat de minister van Begroting een negatief advies over de meerwaardebelasting had gegeven aan de minister van Financiën. Het voorliggend ontwerp, waarin de afschaffing van de Reynderstaks en de verlaging van de taks op beursverrichtingen nog waren opgenomen, zou volgens dat advies niet beantwoorden aan de doelstelling om in 2026 reeds 250 miljoen euro op te halen met de meerwaardebelasting. Daardoor zou het ontwerp niet conform de begrotingsnotificaties zijn, waarin ook ramingen waren opgenomen voor de jaren 2027 tot en met 2029. De grootste variabele bleek de vrijstelling te zijn. Ideeën die geopperd werden, waren onder meer een vrijstelling na tien jaar alsook vrijstellingen van 10.000 of 20.000 euro, al dan niet jaarlijks overdraagbaar. Ook de onduidelijkheid over de peildatum zou de opbrengsten in 2026 in het gedrang kunnen brengen. Het akkoord van de regering heeft echter een andere inhoud. Ondanks het verzoek van de commissie voor Financiën en Begroting werd geen verdere inzage verschaft in het advies. Mijnheer de minister, werden nadien nog nieuwe adviezen verschaft aan de minister van Financiën over de meerwaardebelasting of de zogenaamde Jambontaks? Wat is het huidig advies van de minister van Begroting over de door de ministerraad goedgekeurde Jambontaks? Blijven een aantal argumenten uit het oorspronkelijk advies overeind? Zijn de opbrengsten die beoogd worden in de begrotingsnotificatie van 14 februari 2025 nog accuraat of dienen ze te worden herzien? Mijnheer Vermeersch, ik heb inderdaad een niet-akkoord uitgebracht in een vroeg stadium van het proces met betrekking tot de meerwaardebelasting. Onder andere op basis van dat niet-akkoord werd verder gewerkt aan een werkbaar compromis dat het vooropgestelde rendement honoreert. Ik ben ook blij met het eindresultaat, waarvan ik overtuigd ben dat het de vooropgestelde budgettaire opbrengsten zal realiseren. Als minister van Begroting is het uiteraard mijn rol om te controleren of de inkomsten in lijn zijn met wat binnen de regering werd afgesproken. In de begroting van 2026 zal dus staan dat de meerwaardebelasting 250 miljoen euro zal opbrengen. Mocht blijken dat dat niet het geval is, dan moet er uiteraard worden bijgestuurd. Wat betreft de details over de concrete uitwerking van de meerwaardebelasting, verwijs ik u graag door naar mijn collega, minister Jambon. Mijnheer de minister, met uw antwoord bevestigt u nogmaals dat die opbrengst er absoluut moet komen, wat er ook van wordt. Dat bewijst nog maar eens dat de Jambontaks, of meerwaardebelasting, in wezen een platte begrotingsmaatregel is. Er moet en zal 250 miljoen euro gerealiseerd worden. Laten we eerlijk zijn, die meerwaarden zitten vooral in Vlaanderen. Dat betekent dat die 250 miljoen euro vooral uit de zakken van de Vlamingen zal worden gehaald. De voorbije weken is over de meerwaardebelasting of Jambontaks ook gebleken dat eigenlijk niemand tevreden is met wat er op tafel ligt. De fiscalisten vormen misschien een uitzondering, omdat ze een aardige kluif en verdienmodel zien in het maken van de foto op het einde van het jaar. Daarbij zullen ook tal van fiscale discussies volgen over een zoveelste nieuwe koterij binnen ons belastingstelsel. Herinnert u zich dat u in de vorige legislatuur minister van Financiën was? U zou toen een blauwdruk voor een brede fiscale hervorming presenteren. Na twee regeringen zien we echter dat onze fiscaliteit alleen maar complexer is geworden. Die meerwaardebelasting is een zoveelste koterij. Ze voegt een bijkomende laag van complexiteit toe aan de huidige reeds hopeloos complexe fiscaliteit. Dat is betreurenswaardig en betekent een regelrechte ramp voor heel wat hardwerkende Vlamingen. De bevindingen van het Monitoringcomité betreffende de groei van de overheidsschuld Mevrouw Bertrand is niet aanwezig. Mijnheer de minister, deze middag gaan alle vragen enigszins over hetzelfde, heb ik de indruk, maar we proberen het toch met een nieuwe vraag. Het vorige week gepubliceerde rapport van het Monitoringcomité toont onder andere aan dat de overheidsschuld echt ontspoort. Het is zelfs slechter dan het scenario van ongewijzigd beleid. In het begin zei u altijd dat er nog een begrotingstekort was, maar dat dat bij ongewijzigd beleid gold. Nu zien we dat het huidig scenario volgens het Monitoringcomité slechter is dan het scenario bij ongewijzigd beleid. Het begrotingsplan dat bij de Europese Commissie werd ingediend, voorspelt een schuldgraad van niet minder dan 122 % tegen 2030. Dat lijkt toch te suggereren dat het arizonabeleid misschien niet echt werkt. Aan de ene kant is er die ongedekte cheque voor defensie, aan de andere kant voert u een besparingspolitiek door die de koopkracht aantast. Het Rekenhof had eerder in zijn rapport al gewaarschuwd voor een negatieve invloed op de overheidsconsumptie. Ook de private consumptie wordt negatief beïnvloed door onder meer de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en de vermindering van de pensioenuitgaven. Het Monitoringcomité bevestigt dat en stelt dat de Belgische groei in 2026 slechts 1,1 % zou bedragen, onder andere doordat de vertraging van de publieke investeringen weegt op de economische groei. Dat is een van de problemen van uw beleid. U bespaart net op de motor van de groei, zowel publieke consumptie via de publieke investeringen als private consumptie door de vermindering van de koopkracht van onder meer gepensioneerden, werklozen en bijvoorbeeld werknemers die hun nachtpremies verliezen. Mijnheer de minister, hoe reageert u daarop? Mevrouw Merckx, in de economische vooruitzichten van het Planbureau kunt u inderdaad lezen dat de schuldgraad voornamelijk toeneemt als gevolg van de kredietverleningen, de participaties van de verschillende beleidsniveaus en de aanhoudende stijging van de gemiddelde rente die op de overheidsschuld wordt betaald. Het klopt dat de bijkomende uitgaven voor defensie die deze regering heeft beslist ook een factor zijn in de stijging van de schuldgraad. Zoals ik al vaak heb gezegd, is het niet omdat Europa de ontsnappingsclausule heeft geactiveerd en zo budgettaire ruimte heeft gecreëerd, dat dat een blanco cheque kan zijn. Elke uitgave zal immers een impact hebben op de schuldgraad. Ook om die reden zal bij de komende begrotingsopmaak kritisch worden gekeken naar de structurele financiering, om zo onze schuldgraad onder controle te houden. Mijnheer de minister, als u ziet dat uw plannen niet het gewenste gevolg hebben, dan moet u misschien van plan veranderen in plaats van altijd maar hetzelfde te doen, namelijk aan de ene kant de besparingen, waardoor u de economische groei beperkt, en aan de andere de defensie-uitgaven, die niet gefinancierd zijn. Die situatie levert problemen op voor de economische groei. Er wordt wel een kleine boost van de economische groei verwacht vanwege de investeringen in defensie, maar we weten allemaal dat dat op lange termijn niets zal opleveren. Er is volgens ons nood aan een andere budgettaire aanpak, met productieve investeringen en de bescherming van de koopkracht van de mensen. De grote aanval op de pensioenen die wordt voorbereid, zal een echte koopkrachtvermindering betekenen voor heel veel mensen, net als de plannen voor de arbeidsmarkthervorming, waardoor mensen een deel van hun koopkracht zullen moeten inleveren omdat premies voor overuren of nachtpremies in gevaar komen. Misschien moet u toch eens nadenken over een ander beleid als het resultaat niet is wat u ervan verwacht. Wij zullen daarvoor blijven pleiten. Mijnheer de voorzitter, is het mogelijk om de vraag over Belfius naar voren te halen in de agenda? Mevrouw Merckx, ik heb normaal de gewoonte om de agenda te volgen. Het probleem is dat mevrouw Bertrand niets heeft laten weten. Zij kan elk moment nog binnenkomen. Als voorzitter moet ik de agenda respecteren. Ik moet iedereen die aanwezig is, de mogelijkheid geven om de ingediende vraag te stellen. Mevrouw Bertrand heeft, om dat spreekwoord te gebruiken, niet haar kat gestuurd. Ik moet voor mevrouw Bertrand dus de mogelijkheid openlaten om, mocht zij nog hier geraken, aan het debat deel te nemen. Vraag nr. 56006956C van mevrouw Bertrand vervalt. Het vertrouwen in de economische instellingen De sombere economische rapporten Mijnheer de minister, ik wil de sfeer in deze commissie wat verbeteren met een vraag over de sombere economische rapporten. De afgelopen maanden kon uit de verschillende economische rapporten een steeds somberder beeld over de evolutie van de begroting worden afgeleid. Initieel werd aan de Europese Commissie een tekort van 4,7 % voor de gezamenlijke overheid beloofd in 2025, dat geleidelijk aan zou dalen tot 2,5 % in 2030. Dat bleek achteraf gezien bijzonder optimistisch. Ook werd een uitzondering verkregen van de Europese Commissie om de netto-uitgavengroei, waarover u het steeds hebt, over een periode van 7 jaar te laten afnemen van 3,6 % in 2025 naar 2,1 % in 2029. Al snel bleken deze doelstellingen te ambitieus en vernamen wij via het Rekenhof dat de FOD BOSA becijferde dat het tekort eveneens voor de gezamenlijke overheid in 2025 zou oplopen tot 5,5 % van het bbp, waarop de regering deze raming erkende door ze over te nemen in het eigen ontwerpbegrotingsplan. Een volgende stap waren de lentevooruitzichten van de Europese Commissie, waaruit bleek dat ook in 2026 de vooropgestelde doelstelling niet zou worden gehaald en het tekort ook in dat jaar 5,5 % zou bedragen. Een derde domper kwam er toen de Nationale Bank begin juni haar ramingen deelde en stelde dat ook in 2027 het tekort 5,6 % zou bedragen. De genadeslag kwam er ten slotte met de recentste rapporten van het Federaal Planbureau en het Monitoringcomité, die elk een tekort van respectievelijk 5,4 %, 6,2 % en 6,5 % voorzien voor de jaren 2028 tot en met 2030. Bovendien schrijft het Monitoringcomité dat ondanks het gebruik van de nationale ontsnappingsclausule om de defensie-uitgaven tot en met 2028 buiten de begroting te houden de doelstellingen in 2029 niet gehaald zouden worden. Wat is uw mening over de steeds somberder wordende ramingen over de begroting? Kunt u zich vinden in de kritiek van de genoemde instellingen en zo ja, wanneer en op welke manier zal er dan worden bijgestuurd? Mijnheer Vermeersch, ook mevrouw Bertrand had een vraag die wat kritischer was over mijn uitspraken na het uitkomen van enkele van die rapporten. Uiteraard luister ik naar de verschillende instellingen, waarvan ik de expertise enorm waardeer en uiteraard ga ik ook met hen in gesprek. Zoals ik recentelijk bij het Belgisch Instituut voor Openbare Financiën reeds aangaf, wil deze regering geen begroting maken die maar één jaar standhoudt, maar wil ze wel een begrotingsbeleid voeren dat een positieve impact heeft en dat een duurzame stabiliteit geeft voor 2030 en 2040 en zelfs voor 2070, met onder andere het rapport van de Vergrijzingscommissie. Niet omdat het moet, maar omdat we ervan overtuigd zijn dat het juist is dat te doen. De keuzes die daartoe gemaakt zijn, geven invulling aan wat de economische instellingen al vele jaren vragen. Ze hebben ons al verschillende keren gevraagd een aantal van de hervormingen die we nu doorvoeren effectief te implementeren. Ik vind het belangrijk dat we luisteren naar wat de instellingen ons voorleggen, maar ik vind het uiteraard ook belangrijk dat elk van die instellingen zich het gewicht van haar uitspraken moet realiseren, zeker als die gericht zijn naar bijvoorbeeld de ratingbureaus. Ik zeg dit niet omdat ik vind dat ze moeten zwijgen, maar wel omdat ze een belangrijke stem hebben en omdat ik niet enkel hun inhoudelijke opmerkingen apprecieer en ter harte neem, maar omdat ook tal van andere stakeholders dat doen. Ik blijf dan ook rekenen op die kritische blik van het Planbureau en van de Nationale Bank, van het IMF en van de Europese Commissie. Dit blijft voor het werk dat we met deze regering aan het doen zijn een broodnodige stap. Mijnheer de minister, u lijkt wel de kapitein van de Titanic. U weet dat het schip zinkt, maar blijft met de glimlach op het dek staan. Rapport na rapport bevestigt dat deze regering de controle over de overheidsfinanciën kwijt is. U doet echter alsof alles netjes onder controle is. Alles wat gevraagd wordt, voert de regering keurig uit. Wellicht moet u dat ook doen om geen paniek te veroorzaken, in het bijzonder bij de financiële markten. Als daar paniek begint te ontstaan, wat op dit moment al gebeurt met de verslechtering van de kredietratings, weten we wel waar we beginnen, maar niet waar we eindigen. Met dit begrotingsbeleid, mijnheer de minister, stevenen we af op de zeebodem. Dat is bijzonder verontrustend. Ik kan dan ook niet begrijpen dat de begrotingscontrole niet de absolute prioriteit van deze regering is. Het is onbegrijpelijk dat dit dossier pas na het zomerreces verder wordt behandeld. Voor de vragen nrs. 56006958C, 56006960C en 56006961C is nog altijd niemand aanwezig. De verkoop van Belfius De begrotingsimpact van de verkoop van een deel van de overheidsparticipatie in Belfius De verkoop van Belfius Mijnheer de minister, via de pers vernemen wij dat de regering voor 21 juli tot een akkoord zou willen komen over een eerste verkoop van overheidsparticipaties. Zo zou er sprake zijn van een verkoop van 20 à 30 % van de participatie in Belfius, dat tot nog toe volledig in overheidshanden is. Er zou nog geen keuze gemaakt zijn tussen een publieke verkoop en een private verkoop aan een of meerdere investeerders. De CEO van Belfius sprak echter begin dit jaar reeds de voorkeur uit van de raad van bestuur voor een private verkoop. De verkoop zou naast eenmalige inkomsten echter ook een verlies van het recurrente dividend betekenen. Zowel in 2025 als in 2026 rekent de regering in haar begroting op het zogenaamde superdividend, dat zou oplopen tot 500 miljoen euro. Wellicht rekent u zich daar ook rijk. Inclusief de uitkering van het superdividend in 2025 zou de overheidsparticipatie in Belfius reeds 3,5 miljard euro hebben opgeleverd. Dat komt neer op bijna 90 % van de overnameprijs. Ook een verkoop van de participatie in BNP Paribas zou op tafel liggen. Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat een verkoop van de overheidsparticipatie binnen de regering besproken is of binnenkort besproken zal worden? Wat is uw standpunt over een eventuele verkoop van een deel van die overheidsparticipatie? Gaat de voorkeur uit naar een publiek aanbod dan wel naar een aanbod aan een of meerdere private investeerders en kunt u toelichten waarom? Wat is de visie van de regering op een verkoop aan een of meerdere buitenlandse investeerders? Hoe schat u de budgettaire gevolgen in van een verkoop van 20 of 30 % van de aandelen? Zou het superdividend door een verkoop in het gedrang komen? Zo ja, welke compenserende maatregelen wenst de regering dan te nemen? Hoe zal de stabiele stroom aan dividenden, die bedoeld was om de structurele meeruitgaven in Defensie te financieren, worden vervangen zodra de inkomsten uit de verkoop zijn opgedroogd? Tot slot, kunt u bevestigen dat een gefaseerde verkoop van de participatie in BNP Paribas voorligt? Mijnheer de minister, in de jaren negentig werd het Gemeentekrediet geprivatiseerd en overgenomen door Dexia. In 2011 werd de bank opnieuw genationaliseerd, als gevolg van de bankencrisis. We herinneren het ons allemaal. Zo werd 4 miljard euro plots van private schuld publieke schuld. Nu, veertien jaar later, overweegt de overheid, om de wapenwedloop te financieren, Dexia, dat intussen Belfius is geworden, opnieuw of gedeeltelijk te verkopen. De bank zou daarmee opnieuw onderworpen worden aan de kortetermijndoelstellingen van de markt. De vraag is dan ook of er lessen zijn getrokken uit de bankencrisis van 2008 en de daaropvolgende staatsschuldencrisis, dan wel of we opnieuw dezelfde fouten zullen maken. Sinds de nationalisering is Belfius aanzienlijk in waarde gestegen, wat heeft geleid tot een jaarlijkse dividendenstroom ten gunste van de overheidsfinanciën. Volgens een artikel in De Tijd zou het gaan om 3,5 miljard euro aan dividenden sinds de nationalisering. Kunt u die cijfers bevestigen? Dit weekend ontstond opnieuw discussie naar aanleiding van uitspraken van een partijvoorzitter, die zich krachtig verzette tegen een voorlopige verkoop van Belfius. Hij pleit eerst voor een fusie tussen Belfius en Ethias. Hoe staat u tegenover dat voorstel? Bent u voorstander van een verkoop van bepaalde participaties op dit moment? Hoe reageert u op het idee van een fusie tussen Belfius en Ethias? Acht u het budgettair verantwoord om het overheidsbelang in Belfius te verkopen om daarmee een eenmalige financiering van een deel van de jaarlijkse defensie-uitgaven mogelijk te maken? Kunt u aangeven wat de participatie in Belfius de Staat gemiddeld heeft opgeleverd aan dividenden over de voorbije vijf jaar? Op die laatste vraag lijkt het mij aangewezen om schriftelijk te antwoorden. Wat betreft de verkoop van bepaalde activa in het kader van het Defensiefonds, zijn hierover reeds bijzonder veel vragen gesteld. Zelf ben ik geen groot voorstander om daar momenteel verregaande uitspraken over te doen. In een bepaalde context kan het – na een diepgaande strategische analyse die ook toekomstige inkomsten in rekening brengt – wel degelijk verstandig zijn om bepaalde activa te verkopen. Zo’n strategische analyse moet vanzelfsprekend ook de marktomstandigheden op het moment van de verkoop in ogenschouw nemen. Momenteel ligt er nog geen strategische analyse voor, waardoor het niet zinvol is dat ik daar verdere uitspraken over doe. Weinig nieuws. U blijft zeer op de oppervlakte, mijnheer de minister. Ik denk toch dat het een verstandige economische beslissing zal moeten zijn. Er moet echt een doordachte afweging worden gemaakt tussen enerzijds het verlies dat men kan lijden wat betreft het dividend en anderzijds het realiseren van een eventuele verkoop, wat op korte termijn natuurlijk inkomsten en dus schuldaflossing kan opleveren, maar op lange termijn een derving van dividenden betekent. Het lijkt mij een moeilijke economische afweging en wij hopen natuurlijk dat u daarin voldoende wordt begeleid. Feit is wel, als we de pers mogen geloven, dat het dossier op tafel ligt en wellicht eerstdaags nog een discussiepunt zal worden. We zullen dat verder opvolgen. U zegt dat u schriftelijk zult antwoorden op de precieze vraag over de dividenden. Wanneer kunnen wij dat antwoord verwachten? Als u een schriftelijke vraag stelt, zal ik daarop antwoorden. Ik moet daar dus een extra vraag voor indienen? Kan ik dat antwoord nog voor de vakantie krijgen? Oké, ik zal mijn schriftelijke vraag indienen en wachten op het antwoord. Ik hoor dus eigenlijk ook dat er nog een strategische analyse moet gebeuren, dat wisten we eigenlijk al sinds het regeerakkoord en dat die analyse er nog niet is. We kennen natuurlijk de plannen van de regering en weten dat u alleszins een deel van Belfius wilt verkopen. Met de PVDA denken we dat dat geen goed idee is, omdat het op korte termijn vergelijkbaar is met het verkopen van familiejuwelen. Dat levert op korte termijn wel iets op, maar op lange termijn niet. Anderzijds, we hebben nu een bank, Belfius, die voor 100 % in handen is van de overheid. Waarom maken we daar geen echte openbare en democratische bank van? Een bank waar gewone spaarders, de gewone mensen, terecht kunnen, met een lage rentevoet en die ook de gemeenschap kan helpen investeren in noodzakelijke projecten. Dan denk ik aan projecten voor de ecologische transitie, maar ook aan projecten die ervoor zorgen dat woningen worden geïsoleerd. Er zijn veel mogelijkheden, ook om onze zelfstandigen en kleine ondernemers te helpen. Een andere aanpak is dus mogelijk. Het netto-uitgavenpad De actualisatie 2025 en raming 2026-2030 van het Monitoringcomité Het meerjarig begrotingstraject en de buitensporigetekortenprocedure Van een staatsbank naar het Monitoringcomité, mijnheer de minister. Uit het recente rapport van het Monitoringcomité blijkt inderdaad dat het federale begrotingstekort blijft oplopen. Voor 2025 wordt het tekort op 4,1 % van het bbp geraamd, oplopend tot 5,2 % in 2029 en 5,4 % in 2030. Dat is meer dan 40 miljard euro. Voor alle overheden samen voorspelt het rapport zelfs een tekort van 48,2 miljard euro of 6,5 % tegen 2030. De federale staatsschuld zou dan opnieuw stijgen tot 122 % van het bbp. U hoort het goed, 6,5 % en 122 %. We zitten dus op meer dan het dubbele van de Maastrichtnorm, die nog altijd overeind blijft, mijnheer de minister, dit ondanks de eerdere ambitie van de regering-De Wever om het begrotingstekort richting 3 % van het bbp te brengen, wat ondertussen potsierlijk aan het worden is. Mijnheer de minister, ten eerste, hoe verklaart u dat de begrotingsambities van deze regering, namelijk een daling tot 3 % van het bbp, in de praktijk volledig zijn losgelaten, met oplopende tekorten en schulden tot gevolg? Ten tweede, welke concrete maatregelen plant de regering om op korte termijn de begroting te saneren en het tekort te verminderen? Ten derde, hoe rijmt u deze begrotingsontwikkeling met de Europese verplichtingen inzake begrotingsdiscipline? Hoe zal België vermijden dat het verder onder verscherpt toezicht komt te staan? Dan kom ik bij mijn vragen over tot het meerjarig begrotingskader en de procedure wegens buitensporig tekort. Uit verklaringen van de minister in de pers blijkt dat hij zich geen al te grote zorgen maakt over het begrotingstraject, de kapitein van de Titanic. Hoewel de Raad van de Europese Unie aanbeveelt om een einde te maken aan de buitensporigtekortprocedure tegen België, gebeurde dit slechts in de veronderstelling dat het overeengekomen meerjarenplan daadwerkelijk zou worden nageleefd. Dat kan echter behoorlijk moeilijk blijken. Mijnheer de minister, ten eerste, wat zijn de concrete verwachtingen van de Commissie en de Raad voor België? Welke doelstellingen moeten gehaald worden om een nieuwe confrontatie met de buitensporigtekortprocedure te vermijden? Ten tweede, wat zijn de gevolgen indien de doelstellingen omtrent de netto-uitgavengroei in 2029 niet gehaald worden? Treedt de minister het Monitoringcomité bij in de stelling dat het uitdoven van de Europese flexibiliteit voor defensie-uitgaven ervoor kan en zal zorgen dat de doelstelling voor de netto-uitgavengroei in 2029 niet wordt gehaald? Bent u van mening dat het eerlijker en correcter zou zijn om abstractie te maken van de budgettaire flexibiliteit van de nationale ontsnappingsclausule bij de evaluatie van het netto-uitgaventraject? Ten vijfde, wat zijn de sancties die België dreigt op te lopen bij het niet naleven van het zevenjarig netto-uitgaventraject? Ten zesde, kunt u toelichten hoe en wanneer de Europese Commissie een heropstart van de buitensporigtekortprocedure ten vroegste kan en zal evalueren? Wat zouden de gevolgen van zo'n heropstart zijn? Ik verwijs naar wat in het rapport van het Monitoringcomité staat. De tekst daarin is duidelijk. Ik citeer: "Voor de periode tot 2028 wordt de impact hiervan op de controlerekening meer dan gecompenseerd door de toegestane flexibiliteit. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de overstap van een periode met flexibiliteit naar een periode zonder flexibiliteit in de praktijk zal gebeuren. De groei van de netto-uitgaven in 2025 wordt vooral beïnvloed door de bijkomende defensie-uitgaven. De groei in 2026 wordt onder meer gedrukt door de impact van de geplande maatregelen inzake sociale prestaties, de beperking van de werkloosheid in de tijd en de pensioenhervorming." Dat gezegd zijnde, is het respecteren van de uitgavennorm voor mij inderdaad een kernpunt in het begrotingsbeleid. Ik heb in mijn beleidsverklaring dan ook het volgende duidelijke engagement opgenomen: "Elke begrotingsopmaak en -controle zal vertrekken van een te leveren inspanning om het uitgaventraject te respecteren zoals bepaald door het Monitoringcomité. De geraamde impact op de controlerekening zal telkens indicatief worden berekend. Indien nodig zullen bijkomende inspanningen gevraagd worden van de respectievelijke vakministers." Dat is exact wat ik de komende jaren zal doen. Dat is ook wat de Europese Commissie zal controleren. Zoals ik al regelmatig heb aangehaald, is de uitgavennorm de operationele indicator die als basis zal dienen voor het jaarlijkse begrotingstoezicht op elke lidstaat. Daarnaast volgt de Europese Commissie de vooruitgang van investeringen en hervormingen in de zogenaamde bijlage 2 op. Uiteraard kijk ik ook naar de situatie in 2029. Het is momenteel echter nog niet duidelijk wat de Europese Commissie dan zal doen met de kwalificatie van de defensie-uitgaven. Bij ongewijzigd beleid wordt de flexibiliteit opgeheven vanaf 2029. Inzake de mogelijke sancties verwijs ik graag naar de relevante bepalingen in artikel 126, lid 11 van het VwEU en de verordening EU1173/2011. Het is veel te voorbarig nu al in te gaan op een eventuele toepassing hiervan in de Belgische context. Mevrouw Bertrand, als u wilt, kunt u aansluiten in de repliek. Nee, ik zal straks mijn volgende vraag stellen. We kunnen alleen maar vaststellen, mijnheer de minister, dat de Europese Commissie waarschijnlijk net als wij tot de conclusie zal komen dat u uw voor juli beloofde begrotingscontrole verder uitstelt. Zoals ik al zei, u belooft structurele hervormingen, maar we zien structureel uitstelgedrag. U blijft ook geloven in de begrotingsdromen van de regering-De Wever, terwijl elk rapport werkelijk wijst op een begrotingsnachtmerrie. Wij vragen ons toch af hoelang Europa in uw verhaal zal meestappen als het tot de conclusie komt, net als wij, dat de dromen die u voorspiegelt helemaal niet overeenstemmen met de realiteit. Dit zijn sprookjes, geen realiteit. Ik meen dat het zeer hard ontwaken zal zijn als ook Europa eindelijk uw regering tot de orde zal roepen. Voorzitter, mag ik alsnog aansluitend repliceren? (Ja) Dank u wel voor uw tolerantie. Mijnheer de minister, mijn excuses voor de vertraging. Als we uw begrotingstraject bekijken, zien we dat de schuldgraad van entiteit I stijgt van 82,4 % naar 82,7 %, maar vooral naar 92,4 % in 2029. Dat is een versnelling die we in de afgelopen legislaturen zelden of nooit gezien hebben. Ik wilde weten hoe u dit gaat oplossen. Op dit moment bent u de tekorten immers systematisch aan het financieren met extra schulden, met een schuldgraad die vele keren sneller oploopt dan onder de vorige regering. Zelfs in de crisismomenten hebben wij dit nooit gekend. Als u in de pers zegt dat u zich zorgen maakt, zij het niet over deze begroting maar wel over die van 2030, dan stel ik mij de vraag hoe dat zal lukken als u zich geen zorgen maakt over 2026, 2027, 2028 en 2029, eigenlijk het laatste jaar van uw regering. Als wij naar het tekort kijken in plaats van naar de schuld, dan stellen wij vast dat u naar een begrotingstekort van 5,8 % van het bruto binnenlands product gaat. Dat is met uitzondering van de covidcrisis in 2020 het slechtste cijfer in 25 jaar tijd. Zelfs tijdens de financiële crisis – ik heb de cijfers opgezocht – bedroeg het tekort in 2009 ‘slechts’ 5,4 %. Voor entiteit I gaan wij van 2,8 % naar 4,1 % in 2025. Dat is natuurlijk te wijten aan het feit dat u in 2025 slechts een inspanning doet van 264 miljoen euro en volgens het Rekenhof waarschijnlijk zelfs minder, wat uw begrotingsbasis nog zal verslechteren tegen 2026. Dat maakt het allemaal moeilijker. Ook het primair saldo verslechtert, in tegenstelling tot wat men zou verwachten van een begroting die de overheidsfinanciën op koers wil houden. Ik maak mij dan ook grote zorgen, niet alleen voor 2025 maar ook voor de komende jaren. Als we naar het traject kijken, zeker voor 2029 en 2030, dan blijkt dat u daar niet op koers ligt en dat de netto-uitgaven, ook de nieuwe norm, niet worden gerespecteerd. Ik vraag mij af hoe Europa zal reageren. U houdt zich immers niet aan de nieuwe Europese regels. Uw uitgaven groeien sneller dan de doelstelling en u hangt af van een flexibiliteit die tegen 2028 uitgeput zal zijn. Wij zullen dit goed opvolgen, maar wij kunnen ons heel terecht grote zorgen maken over de komende jaren. De financiering van de defensie-uitgaven Mijnheer de minister, u hebt meermaals beloofd dat de stijgende defensie-uitgaven structureel gefinancierd zouden worden en dat ze volledig gecompenseerd zouden zijn. Volgens de begrotingsdocumenten en de analyse van het Monitoringcomité blijkt die belofte allerminst vervuld te zijn. Ik verwijs naar een bepaalde passage uit het verslag van het Monitoringcomité: “Er wordt van uitgegaan dat over de volledige periode 2025-2030 ontvangsten uit de belastingen op de opbrengsten van de bevroren Russische tegoeden zullen worden gerealiseerd.” We weten echter dat dat allesbehalve zeker is. "Daarnaast wordt er eveneens van uitgegaan dat de door de regering voorziene structurele financiering effectief zal worden gerealiseerd." Dat zijn vrij optimistische assumpties. Hoe realistisch acht u die veronderstellingen? Wat als die opbrengsten uit de Russische tegoeden toch uitblijven? Hebt u een plan B? Hebt u een alternatief om die inkomsten toch te halen? Komt er dan alsnog een nieuwe belasting, een soort defensieheffing? Wat vindt u van de uitspraken van uw collega van Vooruit over die nieuwe heffing? Moeten de deelstaten volgens u ook bijdragen aan de defensie-inspanningen? U hebt dat enkele weken of maanden geleden al gesuggereerd. Hoe zou dat dan praktisch werken, nu ook hun begrotingen systematisch in het rood staan? Mevrouw Bertrand, uw eerste vragen gaan over bevoegdheden van de minister van Financiën. Ik kan daar moeilijk uitspraken over doen, zeker wat betreft de waarschijnlijkheid van die specifieke fiscale inkomsten. Indien de inkomsten uitblijven, heeft de regering in het defensieplan duidelijk afgesproken dat als na verloop van tijd de vennootschapsbelasting op de winst van de beheerde bevroren activa niet meer beschikbaar is, het bedrag gelijkwaardig zal worden gecompenseerd via een ruimer gebruik van de ontsnappingsclausule, met gelijkwaardige compensatie door extra verkoop van activa en via structurele maatregelen. U zult mij ook verontschuldigen voor het feit dat ik op enkele van uw andere vragen vandaag al meermaals heb geantwoord. De belangrijkste boodschap die u wilde horen, was natuurlijk op welke manier we die defensie-uitgaven zullen financieren, zeker wat betreft het gedeelte dat via de bevroren tegoeden zou moeten worden gedragen. Op die vraag had ik vandaag nog niet geantwoord. Mijnheer de minister, dank u wel, maar uw antwoord is zeer vaag. U wilt gebruik maken van de ontsnappingsclausule en activa verkopen, maar daarover is er geen eensgezindheid in uw regering. De heer Bouchez is immers nog niet klaar om Belfius te verkopen, lees ik in de pers. Dat zijn ook geen structurele opbrengsten. Dat zal het probleem niet oplossen. Het gaat voor u over de ontsnappingsclausule, de verkoop van activa en een derde optie is het vinden van andere structurele inkomsten, waarover evenmin al eensgezindheid bestaat. Dat betekent waarschijnlijk nieuwe belastingen. Dat is de piste die wij horen. Ofwel moet u besparen, ofwel moet u nieuwe inkomsten vinden en dat betekent nieuwe belastingen. Er is geen consensus om te besparen binnen de sociale zekerheid, dus ik vermoed dat dat betekent dat we op weg zijn naar nieuwe belastingen en dat is precies de vrees. Tot nu toe hebben we belastingverhogingen gezien in het kader van de programmawet van de regering, maar de lastenverlagingen zijn er niet. Die komen volgens u tegen het einde van de legislatuur. Ik hoop dat we ze nog gaan zien, want ze zijn nog niet gefinancierd. Gelet op de begrotingstekorten en de stijgende schuld die we nu al zien, vrees ik dus dat de lastenverlagingen er nooit zullen komen. U geeft dus een vaag antwoord, omdat u zelf waarschijnlijk nog geen antwoord hebt. Ik hoop dat daar snel een oplossing voor komt. De wederrechtelijke aanwending van middelen voor de Brusselse metro Mijnheer de minister, recent publiceerde The Brussels Times een uitgebreid rapport over het vermeend verkeerd gebruik van middelen uit Europese leningen voor gewone schuldaflossing. Dat zou het geval zijn voor middelen uit twee financieringslijnen, namelijk van de Europese Investeringsbank en van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa, die bestemd waren voor de aanleg van de Brusselse metro en het openbaar vervoer. Volgens het Brusselse Agentschap van de Schuld gebeurde dat in het kader van een operationele optimalisatie. Dat klinkt mooi, maar het ruikt verdacht veel naar creatieve boekhouding. Alsof dat nog niet volstaat, gaf minister Sven Gatz eerder al toe dat Brussel de komende zomer mogelijk in een liquiditeitscrisis kan belanden door de stijgende rente en de uitgestelde belastinginkomsten. Belangrijk om te weten is dat ook Belfius de toekenning van zijn financieringslijn afhankelijk zou hebben gemaakt van de beschikbaarheid van de genoemde Europese leningen en dat ING dat op zijn beurt voor eenzelfde bedrag van de financiering door Belfius, in een soort van dominofinanciering zou hebben gedaan. De toekenning van de leningen zou dus gebeurd zijn op basis van een verkeerde voorstelling van zaken. Een woordvoerder van de Europese Investeringsbank verklaarde immers dat er expliciet bedongen werd dat de toegekende middelen enkel mochten worden aangewend voor de Brusselse metro en het openbaar vervoer. Het rapport bevat bovendien een reactie van de hoofdanaliste voor Brussel van Standard & Poor’s, dat recent de kredietrating van Brussel heeft verlaagd, met negatieve vooruitzichten. De betrokken analiste stelde dat de Europese leningen wel degelijk een belangrijke factor waren in de beoordeling en dat de verkeerde voorstelling door het gewest ertoe geleid heeft dat S&P de invest grade credit van Brussel behield. Ten slotte vestigde het rapport nog de aandacht op een ellenlange lijst van tijdbommen, die verscholen zitten bij de Brusselse agentschappen en instellingen, die miljarden zouden kunnen kosten. Mijnheer de minister, wat is uw visie op die zaak? Hoe schat u het gevaar in op een liquiditeitscrisis? Dat is niet onbelangrijk. Hoe schat u bovendien het risico op besmetting in bij een verdere verlaging van de kredietrating? Heeft de federale regering reeds contact gehad met de Brusselse gewestregering over die zaak? Is de federale regering bereid om, indien nodig, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest financieel bij te staan? Werd in uw regering het gebruik van artikel 49, § 7, van de bijzondere financieringswet al besproken, met het oog op een beperking van de leenmogelijkheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het onderwerpen van de leningen aan de goedkeuring van de federale minister van Financiën? Zoals ik vandaag al eerder heb gezegd, denk ik niet dat het aan mij is om als federale minister van Begroting uitspraken over concrete acties op het Brusselse niveau te doen. Ik kan wel meegeven dat er op het federaal niveau nog geen gesprekken plaatsvonden over de leenmogelijkheden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Terwijl de eerste minister forse uitspraken doet over Brussel, zoals hij zich als het IMF zal opstellen: als Brussel aan zijn deur komt kloppen, hult u zich in stilzwijgen en in loze frasen en krijgen we uiteindelijk geen antwoord op onze vragen, mijnheer de minister. Laat het duidelijk zijn, mijnheer de minister, de kwestie belangt u wel aan, als er een besmetting is. We kunnen Brussel niet los van het federale niveau en ook niet van Vlaanderen zien. Als de rating en de situatie in Brussel verder ontsporen, zullen niet alleen het federale niveau, maar zeker ook Vlaanderen worden meegesleurd. Dan worden we uiteindelijk allemaal het slachtoffer en zal Vlaanderen meebetalen voor het malgoverno in Brussel. Mijnheer de minister, uw hoofd in het zand steken, struisvogelpolitiek, is op het moment niet aan de orde. Wij hadden toch wel een uitspraak van u verwacht, gezien het risico op besmetting van onder andere het federale niveau. De Maastrichtnorm Mijnheer de minister, de doelstellingen uit het meerjarenplan moeten resulteren in een begrotingstekort dat in lijn ligt met de 3 %- Maastrichtnorm. Voorts moet de schuldgraad onder 60 % van het bbp uitkomen, nog steeds volgens die Maastrichtnorm. Het rapport van het Monitoringcomité voorziet dat de gezamenlijke overheid tegen 2030 een schuldgraad ten belope van 122 % van het bbp zal torsen, hetgeen 16,5 procentpunt meer is dan vooropgesteld wordt in het meerjarenplan. Hoe evalueert u de evolutie van de schuldgraad? Acht u de beide componenten van de Maastrichtnorm evenwaardig? Hoe rijmt u de hoge begrotingstekorten met de eventuele ambitie om de schuldgraad beheersbaar te houden of zelfs af te bouwen? Oorspronkelijk werd na 2028 een kentering in de schuldgraad beoogd. Blijft u vasthouden aan de doelstelling uit het meerjarenplan om de schuldgraad tot 106,7 % te beperken in 2029? Acht u hiertoe bijkomende maatregelen nodig? Zo ja, wanneer zullen die maatregelen worden beklonken? Wat is het standpunt van de regering over het voorstel van de voorzitter van MR om de lastenverlaging op arbeid door een verhoging van de belastingvrije som versneld uit te voeren? Hoe zal de huidige, dan wel aangepaste, lastenverlaging structureel gefinancierd worden, teneinde de schuldgraad niet verder te verhogen? De twee Maastrichtnormen van 3 % en 60 % voor de schuldgraad zijn uiteraard inherent met elkaar verbonden. De schulddynamiek hangt nauw samen met de opgelopen tekorten en met diverse andere economische factoren. Beide indicatoren hebben echter een eigen beleidsdynamiek. De doelstelling van het meerjarenplan is duidelijk: het vastgelegde netto ‑ uitgaventraject moet worden gerespecteerd. Dat blijft voor de regering richtinggevend in haar begrotingswerk. Wat het voorstel van de heer Bouchez betreft om de belastingvrije som versneld te verhogen, onderstreep ik dat de lastenverlaging op arbeid een belangrijk instrument is om werken te laten lonen en de activiteitsgraad te verhogen, en dat die maatregel integraal deel uitmaakt van het pakket hervormingen om de aanpassingsperiode van vier naar zeven jaar te verlengen. Tegelijk moeten we waken over het afgesproken begrotingstraject, zeker gelet op de dalende ontvangsten in verhouding tot het bbp, zoals ook blijkt uit het rapport van het Monitoringcomité. Mijnheer de minister, u blijft op de vlakte in verband met de uitspraak van de heer Bouchez om de belastingverlaging te versnellen. U blijkt dus niet gewonnen te zijn voor dat idee, aangezien u wijst op een vermindering van de inkomsten. Tussen de regels door begrijp ik dat u daar geen voorstander van bent. U blijft mooie woorden spreken over begrotingsdiscipline, maar, mijnheer de minister, de cijfers liegen niet. De schuldgraad loopt tegen 2030 op tot 122 %: dat is geen beleid maar een financiële tijdbom, die op ontploffen staat. U durft dan nog te spreken over een geloofwaardig project voor Europa. De enige richting waarin de regering blijkbaar gelooft, is die van extra tekorten en zich opstapelende schulden. Zoals u zelf onlangs nog verklaarde, zijn de tekorten en schulden van vandaag uiteraard de belastingen van morgen. Het worden dus geen belastingverlagingen, zoals de voorzitter van de MR voorspelt, maar belastingverhogingen. Dat merken we ook gewoon in het beleid van de regering. Zoals ik daarnet al aangaf, ligt er een meerwaardebelasting in het verschiet. De minister van Financiën heeft zeer duidelijk verklaard dat er wat hem betreft geen taboes zijn inzake een defensiebelasting. Net als minister Prévot en eerste minister De Wever sluit hij die belasting niet uit. U hebt op mijn expliciete vraag naar een defensiebelasting duidelijk geantwoord dat er geen taboes zijn inzake structurele financiering, waaruit blijkt dat u een dergelijke belasting niet uitsluit. Mijnheer de minister, neem gerust het woord om te verklaren dat u een defensiebelasting wél expliciet uitsluit. De heer Bouchez heeft dat bijvoorbeeld gedaan en verklaard dat er wat hem betreft, geen defensiebelasting komt. Hij wil geen nieuwe belastingen. U verklaart dat niet, integendeel, u zegt dat er geen taboes zijn. Dat betekent dat u een defensiebelasting helemaal niet uitsluit. Dat heeft volgens mij wel enige nieuwswaarde. Mijnheer Vermeersch, ik heb daarnet in mijn uiteenzetting onderstreept dat ik dat geen goed idee vind. Ik heb u op mijn vraag over een defensiebelasting horen antwoorden dat er geen taboes zijn in verband met de structurele financiering, met andere woorden, noch over de inkomsten, noch over een beperking van de uitgaven. Daaruit blijkt dat een defensiebelasting voor u dus wel degelijk een optie is. Nu zegt u echter dat dat toch een slecht idee zou zijn. U gaat alle richtingen uit en u spreekt uzelf tegen. Na het debat van vandaag weet ik het niet meer. Ik ben er niet wijzer uit geworden. Dat is absoluut niet zo. Ik stel u voor om mijn antwoord nog eens grondig opnieuw te lezen. Dat zal ik doen, mijnheer de minister, maar ik vrees dat ik goed heb opgelet en nog altijd niet wijzer ben geworden. We nemen nota van het feit dat de heer Vermeersch niet wijzer wordt. We komen nu bij zijn laatste vraag, alvast in deze commissie voor wat betreft deze zitting. Het Europese herstelfonds en het waterstofnetwerk van Fluxys Mijnheer de minister, het zou handig zijn mocht een aantal vragen die hetzelfde thema behandelen worden samengevoegd. Zo heb ik twee gelijkaardige vragen over het Europees herstelfonds, maar ik zie dat die niet zijn samengevoegd. Mijnheer Vermeersch, in eerdere gevallen werd beslist om bepaalde vragen samen te voegen en toen was dat ook niet goed. Het zal dus nooit goed zijn en die opmerking zal altijd gemaakt worden. Ik twijfel er niet aan dat u uw best hebt gedaan om in de verschillende vragen minimale verschillen aan te brengen. Mijnheer de voorzitter, ik weet waaraan u refereert, maar ik ben de heer Van Quickenborne niet. We hebben nogal uiteenlopende visies en opvattingen over een aantal zaken. Dat gezegd zijnde, mijnheer de minister, ik heb u al vaker ondervraagd over het Europees herstelfonds. Volgens berichtgeving in de Franstalige pers dreigt België tot 80 miljoen euro aan Europese relancegelden te verliezen, dit als gevolg van de stillegging van de werken aan het waterstofnetwerk tussen Kallo en Zelzate. Dat netwerk wordt door Fluxys aangelegd en moest oorspronkelijk vóór eind augustus 2026 afgerond zijn om de Europese middelen veilig te stellen. De werken werden echter opgeschort door een juridische procedure, aangespannen door lokale landbouwers, uit vrees voor PFAS-verontreiniging. Ondertussen is het project al afgeslankt van 150 naar 51 kilometer. Bovendien blijkt uit berichtgeving dat het kabinet van de minister van Energie aan het kabinet van de minister van Begroting heeft gevraagd om het project zelfs volledig uit het relanceplan te schrappen. Bevestigt u dat België het risico loopt om tot 80 miljoen euro aan Europese relancegelden te verliezen door het stilleggen en mogelijk schrappen van het Fluxysproject? Wat is de stand van zaken van het overleg tussen uw kabinet en het kabinet van de minister van Energie over de eventuele vervanging van dit project binnen het herstelplan? Welke concrete alternatieve investeringsprojecten overweegt u momenteel ter vervanging om het verlies van Europese middelen te vermijden? Hoe beoordeelt u het beheer van dit soort projecten binnen het relanceplan? Plant u maatregelen om gelijkaardige risico's in de toekomst te vermijden? Mijnheer Vermeersch, een herziening van verschillende projecten in het kader van het Plan voor Herstel en Veerkracht is lopende. Daarom lopen er gesprekken met zowel de bevoegde vakministers als met de Europese Commissie. Het is in elk geval de bedoeling van de regering om de middelen in het kader van het Plan voor Herstel en Veerkracht veilig te stellen zodat we die ook effectief kunnen besteden. Wat betreft het door u aangehaalde project, wijs ik erop dat het om een lening gaat en niet om een subsidie. De impact van een eventuele terugtrekking van het project uit het Plan voor Herstel en Veerkracht zal dus veel minder groot zijn, gelet op de economische voorwaarden van leningen onder het PHV. Mijnheer de minister, waterstof is vluchtig, net zoals de ambities van uw regering. Dat gezegd zijnde, we stellen vast dat het herstelplan regelmatig wordt bijgestuurd en dat we daarbij geen beste beurt maken. Bepaalde mijlpalen komen onder druk te staan en projecten worden niet gerealiseerd. Eigenlijk is heel dat herstelplan knip- en plakwerk geworden, haastig en vluchtig opgesteld. We maken ons daar toch ernstige zorgen over, vooral omdat België in dat Europees herstelfonds een netto bijdrager is. We steken meer in het fonds dan we er ooit zullen uithalen. Als we er dan bovendien voor zorgen dat ons plan slechts half wordt uitgevoerd, dat betalingen laattijdig of zelfs helemaal niet worden ontvangen, dan wordt de netto kost van dat herstelfonds voor ons, door onze eigen onkunde en inefficiënte aanpak, nog veel groter. Dat is betreurenswaardig. Daardoor zullen vele miljoenen, zelfs miljarden, weglekken in een land met een noodlijdende begroting. Tot die spijtige conclusie komen we aan het einde van deze commissievergadering, mijnheer de voorzitter. Op dat laatste punt moet ik u tegenspreken, want onze commissievergadering is nog niet ten einde. De hervorming van de NBB, het Rekenhof en het Planbureau Mijnheer de minister, dit weekend gaf de heer Bouchez aan La Libre Belgique een interview waarin hij zei dat hij de organen voor de evaluatie en de prognose van het overheidsbeleid wil hervormen. Hij leek erop aan te sturen dat de studies die worden gemaakt door de Nationale Bank van België, het Rekenhof en het Federaal Planbureau zouden moeten worden gebundeld in een enkel orgaan. Ik vond dat een vrij opvallende uitspraak, net op het moment dat die drie organen zich bijzonder kritisch maar objectief opstellen ten opzichte van de begroting en bepaalde hervormingsplannen van de regering. De heer Bouchez lijkt ook te suggereren dat het regeerakkoord voorziet in een dergelijke consolideringsoefening. Ik heb dat concrete voorstel echter niet teruggevonden in het regeerakkoord. Uiteraard is in het regeerakkoord wel sprake van een oefening inzake efficiëntie van de overheid, maar niet van de fusie van die drie belangrijke onafhankelijke instanties. Hoe reageert u op dat voorstel? Vindt u het wenselijk dat onderdelen van die drie organen, die elk een specifieke functie hebben, worden geconsolideerd? Houdt u in uw begroting rekening met een dergelijke consolidering? Is dat volgens u in lijn met het regeerakkoord? Mevrouw Merckx, de uitspraken van de heer Bouchez zijn uiteraard voor zijn rekening. Het regeerakkoord voorziet in een reorganisatie van de federale overheid om de overheid efficiënter en toegankelijker te maken, een doelstelling die ik als minister bevoegd voor Administratieve Vereenvoudiging uiteraard actief ondersteun. Die reorganisatie strekt zich vandaag echter niet uit tot de diensten die u aanhaalt. Ik sta uiteraard altijd open om na te denken over efficiëntieoefeningen, maar dergelijke oefeningen mogen uiteraard nooit de onafhankelijkheid van die belangrijke instellingen in het gedrang brengen noch de boodschap die ze brengen doen verstommen. Ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Het Ammunition Readiness Plan Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het Ammunition Readiness Plan 2025, dat op 1 en 8 juli in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen geagendeerd stond. Ik ben voorzitter van die commissie en ik ben bekommerd over alle dossiers die daar behandeld worden. Met dat plan wil de minister van Defensie, zo verklaarde hij zelf in de commissie voor Defensie, nog dit jaar 2,3 miljard euro aan munitie uitgeven. Dat is uiteraard een hoog bedrag. In De Morgen lazen we dat minister Francken het leger wil toestaan om sneller dan gebruikelijk bestellingen te plaatsen. Hij stelt daartoe ook een reeks uitzonderingen op de bestaande aankoopregels voor. Volgens hetzelfde krantenartikel oordeelde de Inspectie van Financiën dat een afdoende motivering ontbrak. Volgens de inspectie kan doorgaan met het plan een zeer gevaarlijk precedent scheppen voor een hele reeks uitgaven van Defensie en andere departementen. Ik kan uiteraard niet het gehele advies toelichten, maar het was in elk geval een zeer negatief advies. Voor de onderliggende contracten voor het Ammunition Readiness Plan zouden geen adviezen meer moeten worden gevraagd, maar dat houdt "zeer grote risico's" in, zo citeer ik de Inspectie van Financiën. Op 8 juli verklaarde minister Francken op X dat hij een positief advies van de minister van Begroting had ontvangen. Als voorzitter van de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen en op verzoek van verschillende commissieleden heb ik dat advies opgevraagd. Als antwoord kreeg ik dat u niet de gewoonte hebt om begrotingsadviezen te delen. Daarom heb ik deze vraag in de commissie voor Financiën ingediend. Mijnheer de minister, op welke manier kunnen wij als parlementsleden onze controlefunctie nog uitoefenen, zeker gelet op het negatief advies van de Inspectie van Financiën? Uw uiteindelijke beslissing mogen we niet lezen, terwijl die ingaat tegen het oorspronkelijk advies van de Inspectie van Financiën. Maakt uw begrotingsadvies een onderdeel uit van het dossier dat aan de ministerraad wordt voorgelegd? Kunt u de belangrijkste krachtlijnen van uw begrotingsadvies toelichten? Is het in dit geval toch niet mogelijk om dat advies te delen met de leden van de commissie voor Defensie of van de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen? Het gaat om een bijzonder groot bedrag en transparantie is zeker voor zulke grote uitgaven van cruciaal belang. Is het de ambitie van de regering om de regels rond begroting en aanbesteding voor legeraankopen te versoepelen? Wat is in dat geval de huidige stand van zaken en welke versoepelingen zou u voorzien? Mijnheer Aerts, wat uw vragen over Defensie betreft, richt u zich uiteraard beter tot de minister van Defensie zelf. Die opmerking heb ik ook laten bezorgen aan de commissie die u zelf voorzit. Ik heb ook in de commissie voor Financiën al meermaals herhaald dat het niet gebruikelijk is dat begrotingsakkoorden – niet begrotingsadviezen, maar begrotingsakkoorden of eventuele niet-akkoorden – worden gedeeld. De reden daarvoor is eigenlijk heel eenvoudig. Een begrotingsakkoord is een intern voorbereidend document binnen de regering, op basis waarvan een finale beslissing wordt genomen door de ministerraad. De regering heeft tot op heden nog geen definitieve beslissing genomen in het kader van het Ammunition Readiness Plan. Om die redenen lijkt het mij logisch dat die documenten niet worden gedeeld. Mijnheer de minister, het is lastig dat de minister van Defensie mij voor mijn vragen doorverwijst naar de minister van Begroting en dat de minister van Begroting mij terug verwijst naar de minister van Defensie. Dat maakt het voor parlementsleden niet eenvoudiger om onze controlefunctie uit te oefenen. Sta me toe om de situatie te schetsen. We hebben in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen het advies van de Inspectie van Financiën ontvangen. Vervolgens hebben we tegen dat advies een beroep van Defensie gekregen. Daarna kregen we te horen dat de Inspectie van Financiën na overleg met de minister van Begroting en de minister van Defensie akkoord is gegaan. De conclusie van dat akkoord mogen wij als parlementsleden niet inzien. Ik vind dat wij dat wel zouden moeten kunnen inzien op het moment dat we die dossiers bespreken in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen. We moeten dan over alle stukken kunnen beschikken om ons advies op een gefundeerde manier te formuleren. Ik vind het bovendien bijzonder pijnlijk dat we zelfs na afloop, nadat onze commissie haar advies heeft gegeven, nog steeds geen inzage krijgen. Op die manier kunnen wij onze controlefunctie niet naar behoren uitoefenen en kunnen we eigenlijk zelfs geen degelijk advies formuleren. We krijgen alleen te zien dat de Inspectie van Financiën vernietigend is en dat Defensie daartegen protesteert, maar de conclusie wordt overruled. Nochtans heeft de minister van Defensie gezegd dat hij de positieve adviezen van de Inspectie van Financiën zou volgen. Ik vind dat zeer moeilijk, omdat er miljarden naar Defensie gaan en net daarom moet de controle zo streng mogelijk en zo transparant mogelijk zijn. Mijnheer de minister, ik blijf erop aandringen dat we, zodra er een akkoord is en de beslissing genomen is, tenminste de uiteindelijke beslissing te zien krijgen, inclusief alle stukken en de voorbereidende documenten. Ik denk daarbij aan een gesloten commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen. Dat kan toch geen probleem zijn? We zitten netjes binnen de tijd. Proficiat daarvoor, mijnheer Aerts. Vraag nr. 56007030C van de heer Frédéric Daerden wordt op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag. Ik dank de collega's en de minister voor hun aanwezigheid. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.49 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 49.

Commissievergadering op 15 juli 2025

💰 Commissie Financiën en Begroting

Van 14h08 tot 16h49 (2 uur en 41 minuten)

29 vragen

Voorgezeten door

N-VA Steven Vandeput

Volledig verslag op dekamer.be

Vragen

De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.

De overheidssubsidies ten belope van 66 miljard euro waarvan sprake in het rapport van de FOD BOSA
Het subsidieregister

Gesteld door

DéFI François De Smet
VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

De heer De Smet heeft laten weten dat hij niet aanwezig kan zijn. Het woord is dus aan de heer Vermeersch.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik probeer uw beleidsnota begroting, die we eerder in de commissie voor Financiën hebben besproken, wat op te volgen. U voorziet daarin in de oprichting van een subsidieregister in de tweede helft van 2025. Intussen is die tweede jaarhelft van 2025 aangebroken en rijzen de volgende vragen.

Zijn er reeds stappen gezet voor de oprichting van het subsidieregister? Wanneer zal dat subsidieregister operationeel zijn? Ook collega De Smet heeft een vraag ingediend over de overheidssubsidies ten belope van 66 miljard euro waarvan sprake in het rapport van de FOD BOSA

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ik zal het antwoord op de vraag van collega De Smet meenemen in het antwoord.

Je constate que l’article paru dans la presse, en lien avec la Spending Review sur les subventions, continue à entretenir certains malentendus. Je recommande donc à toutes et tous de lire le rapport complet, disponible sur le site web du SPF BOSA.

Les 66 milliards d’euros de subsides, auxquels vous faites référence, correspondent au total des subventions identifiées. Les 120 milliards d’euros font référence au transfert vers les Communautés et les Régions de 53 milliards d'euros. Sur les 66 milliards, 55 milliards d’euros sont des dotations et des subventions internes, qui concernent principalement le financement de la sécurité sociale.

Le transfert de ces fonds n’est soumis qu’à un contrôle limité. Le contrôle effectif s’effectue lors du suivi des contrats de gestion des institutions concernées ou lors du versement des subsides et des subventions aux citoyens et aux entreprises par ces institutions. Le contrôle des autres subventions peut être renforcé et le sera effectivement.

Dans cette perspective, nous suivons les recommandations formulées dans la Spending Review , qui prévoient de fixer les définitions, d'établir le registre des subventions, de revoir leur catégorisation sur la base de ces définitions, et renforcer les contrôles en fonction des différents types de subventions.

Mijnheer Vermeersch, momenteel lopen er twee belangrijke werkstromen.

Een daarvan betreft de strategie voor het uitvoeren en opvolgen van de spending reviews , met inbegrip van de keuze van onderwerpen voor de periode 2026 tot 2029. Overeenkomstig het regeerakkoord zal het aantal spending reviews worden beperkt tot drie per jaar.

Voor het subsidieregister werk ik samen met de administratie aan de datacollectie en aan de concrete uitwerking van de tool zelf, onder meer op basis van de aanbevelingen uit de spending review betreffende het overzicht van subsidies.

De ministerraad verleende vorige maand haar principiële goedkeuring aan een wijziging van de wet houdende de organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, met het oog op de verankering van het begrippenkader. Daar wordt momenteel ook hard aan gewerkt en ik hoop spoedig een ontwerp aan de regering te kunnen voorleggen.

Wat de spending review van het overzicht van subsidies betreft, heeft de ministerraad de opdracht gegeven aan de werkgroep om ten laatste tegen eind 2025 alle federale toelagen in het begrippenkader onder te brengen, waarna we ook effectief verder werk kunnen maken van dat subsidieregister.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister uw laatste zin was de belangrijkste: "We zullen er werk van maken." U hebt dat ook al beloofd bij de beleidsnota. U beloofde een subsidieregister tegen de tweede helft van 2025. We zijn ondertussen in die tweede helft en er bestaat nog altijd onduidelijkheid over dat subsidieregister. Dat register had het licht moeten werpen op het doolhof aan subsidies in dit land, maar blijkbaar verkiest men voorlopig dat die in het duister blijven. De subsidiekraan in dit land staat wagenwijd open, maar het register blijft vooralsnog dicht. Daarom stel ik voor u daar binnenkort opnieuw over te ondervragen om de voortgang in dat dossier op te volgen. Over de spending reviews , of de uitgaventoetsingen, zal ik u straks nog vragen stellen.

Voorzitter:

Mevrouw Bertrand is afwezig en heeft niets laten weten, dus haar vraag nr. 56005905C vervalt.

Het Europese herstelfonds en de versoepeling van de bedrijfswagenfiscaliteit

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de voorzitter, per schriftelijke vraag (nr. 32) heb ik de minister reeds uitgebreid bevraagd over de opvolging van het Europees herstelfonds. Recent verschenen in de pers echter bedenkingen bij de door de regering geplande herziening van de fiscaliteit voor hybride bedrijfswagens.

Volgens EV Belgium, de federatie van elektrische mobiliteit in België, zou de versoepeling van die fiscaliteit ertoe leiden dat België 282 miljoen euro aan middelen uit het Plan voor Herstel en Veerkracht – het Europees herstelfonds – misloopt. Voor alle duidelijkheid, wij vinden het op zich positief dat er een versoepeling komt. Niettemin heb ik daarover een aantal begrotingstechnische vragen.

Klopt het door EV Belgium genoemde bedrag? Staat er effectief 282 miljoen euro aan relancegelden op het spel? Op welke wijze is dat bedrag berekend, of hoe zou het volgens u berekend moeten worden?

Kunt u bevestigen dat de bedoelde maatregel nummer 126 is, getiteld Zero Emission Company Cars, en dat hiervoor reeds een betaling werd ontvangen in het kader van de eerste betalingsaanvraag?

Indien bovenstaande correct is, hoeveel middelen zijn er voorzien voor het behalen van die mijlpaal? Via welk mechanisme kan of zal de Europese Commissie die middelen inhouden dan wel terugvorderen? Graag een grondige toelichting hierover, mijnheer de minister.

De regering zou inmiddels contact hebben opgenomen met de Europese Commissie. Kunt u toelichten hoe de Europese Commissie zich verhoudt tot de stelling van EV Belgium? Zal de Europese Commissie zich verzetten tegen de versoepeling van de fiscaliteit rond hybride bedrijfswagens?

Vincent Van Peteghem:

Dank u wel, mijnheer Vermeersch.

Het klopt inderdaad dat de Europese Commissie in het kader van de geplande wijzigingen aan het fiscale regime voor hybride bedrijfswagens vragen heeft gesteld met betrekking tot mijlpaal 126 van het Plan voor Herstel en Veerkracht. Die gesprekken zijn vervolgens vooral gevoerd met mijn collega, de minister van Financiën, de heer Jambon, die bevoegd is voor die maatregel. De voorgestelde regeling inzake hybride bedrijfswagens werd nadien ook aangepast, zoals u ongetwijfeld weet.

Wat betreft de hypothetische gevolgen bij een terugdraaiing van een voltooide mijlpaal of een streefdoel, verwijs ik graag naar bijlage 2 bij het verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, van 19 september 2023, met als referentie COM/2023/545 final.

Ik ben ervan overtuigd dat u via die referentie alle informatie vindt op uw voorlaatste vraag, anders wordt het antwoord veel te uitgebreid.

Wouter Vermeersch:

Mijn excuses, mijnheer de minister, maar ik ken die bijlage niet van buiten. Ik heb die misschien ooit eens doorgenomen en ik zal dat uiteraard nu opnieuw doen. We zullen inderdaad zien wat de impact kan of zal zijn, maar ik heb uit uw antwoord toch begrepen dat u regelmatig in contact staat met de Europese Commissie om dit verder te begeleiden. We zullen zien of daar nog een staartje aan komt. Ik dank u voor uw antwoord.

De nationale ontsnappingsclausule

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

Deze vraag zou men eerder verwachten in de commissie voor Justitie, mijnheer Vermeersch.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de voorzitter, ik ben er zeker van dat u wel beter weet. De Europese Commissie heeft begin juni verschillende Europese lidstaten, waaronder ook België, toestemming gegeven om een begrotingstekort te laten oplopen om meer aan defensie te kunnen uitgeven.

Daarvan wordt melding gemaakt in de beleidsnota over de begroting, ik citeer: “Om de impact op de begrotingspositie van de lidstaten te beperken en extra defensie-uitgaven aan te moedigen, stelt de commissie een gecontroleerd gebruik van deze ontsnappingsclausule voor. Dat houdt in dat op vraag van de lidstaten er tot maximaal 1,5 ,% van het bbp, met als referentiejaar 2021, kan worden afgeweken van het door de commissie opgelegde groeitraject voor de netto-uitgaven." In de algemene toelichting bij de begroting kunnen we het volgende lezen: "De regering besliste op 12 april 2025, in het kader van het defensieplan, om de flexibiliteit te beperken tot 0,95 % van het bbp, in de plaats van de toegestane 1,5 %."

Mijnheer de minister, hoe kwam die 0,95 % tot stand? Uit het defensieplan valt af te leiden dat de NAVO-conforme defensie-uitgaven in 2021 slechts 1,05 % van het bbp bedroegen en dat de ontsnappingsclausule voor 0,95 % van het bbp zou worden gebruikt, in de plaats van de toegestane 1,5 %. De keuze voor 0,95 % lijkt volgens ons dan ook te overlappen met de meeruitgaven die nodig zijn om de doelstelling van 2 % te behalen.

Klopt deze zienswijze? Kunt u bevestigen dat het gebruik van de ontsnappingsclausule ten belope van 0,95 % overeenstemt met de inspanning die de regering zal leveren om de doelstelling van 2 % te behalen?

Staat het de regering vrij om binnen de huidige 2 %-doelstelling meer uitgaven onder de ontsnappingsclausule te laten vallen dan nu al het geval is? Werd de clausule voor 2025 maximaal benut?

Zal de NAVO alle uitgaven die onder de ontsnappingsclausule vallen als NAVO-geclassificeerde uitgaven erkennen? Wat met de deelstatelijke inspanningen?

Bovendien is het bekend dat het gebruik van de nationale ontsnappingsclausule beperkt is in de tijd. Vanaf 2029 dienen de defensie-uitgaven opnieuw in de begroting te worden opgenomen. Zal de regering een uitzondering vragen aan de Europese Commissie om de nationale ontsnappingsclausule na 2028 nog te mogen gebruiken? Hoe beoogt de regering deze uitgaven structureel te financieren?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, de flexibiliteit in het kader van de ontsnappingsclausules wordt inderdaad beperkt tot het verschil tussen de NAVO-uitgaven in 2021 en de door de regering vooropgestelde defensie-uitgaven, met als doelstelling de 2 %-norm. De flexibiliteit die door de Europese Commissie wordt toegepast, is gebaseerd op de defensie-uitgaven volgens het COFOG-systeem. Die classificatie loopt grotendeels gelijk met de normen voor de NAVO-aanrekenbaarheid, alhoewel er beperkte verschillen zijn.

De flexibiliteit die uiteindelijk door de Europese Commissie wordt toegestaan, vertrekt dus van de aangroei van de defensie-uitgaven volgens het COFOG-systeem tussen 2021 toen we inderdaad op 1,05 % zaten en het betrokken jaar waarop de flexibiliteit wordt toegepast, met een maximum van 1,5 % van het bbp per jaar. Met de berekeningen of de cijfers die gekend zijn, zitten we daar dus aan die 0,95 %. Op Europees niveau is een oefening bezig om de verschillen tussen de COFOG- en de NAVO-definitie van defensie-uitgaven concreet in kaart te brengen. Voor verdere informatie over die classificatie van de specifieke uitgaven onder de NAVO-norm verwijs ik graag naar de minister van Defensie.

Het is inderdaad zo dat de Europese Commissie de mogelijkheid om een beroep te doen op de nationale ontsnappingsclausule heeft beperkt tot 2028. Dat betekent dus dat vanaf 2029 de verhoogde defensie-uitgaven tot 2028 geacht gefinancierd te zijn volgens het schema dat voorzien is in het defensieplan dat werd afgesproken. Een eventuele verlenging van de ontsnappingsclausule ligt momenteel nog niet op tafel. Dat vergt uiteraard een debat op Europees niveau. Het zal u niet verbazen dat verschillende andere Europese landen die vraag wel al een aantal keren hebben opgeworpen.

Wouter Vermeersch:

Dank u, mijnheer de minister. Het is toch duidelijk dat die defensie-uitgaven een van de belangrijkste onderwerpen worden in verband met de begroting voor de komende jaren. Er hangt nog heel wat mist rond hoe uw regering dat zal realiseren. Het is ondertussen al duidelijk geworden dat u het grootste deel van de inspanning om uiteindelijk aan die 5 %, respectievelijk 3,5 % van het bbp, te geraken, integraal doorschuift naar een volgende regering. Wat de overgang 2028-2029 betreft, dus het feit dat die ontsnappingsclausule niet meer zou gelden, heeft onder meer het Monitoringcomité vorige week de impact daarvan al duidelijk aangetoond. We zullen daar later in verdere vragen op terugkomen.

Het meerjarig financieel kader

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

De hervorming van het meerjarig financieel kader wordt in 2025 verder voorbereid op voorstel van de Europese Commissie. In uw beleidsnota stelde u het volgende: “We verwachten dat het Europese niveau middelen voorziet voor steun aan Oekraïne en defensie, voor migratie, voor de groene en digitale transitie en voor competitiviteit. Daarnaast moet de EU een grondige budgettaire oefening uitvoeren, vergelijkbaar met wat van de lidstaten wordt gevraagd, waarbij alle uitgaven kritisch worden bekeken. Het volgend meerjarig financieel kader moet ook intensiever worden gebruikt als hefboom voor private investeringen, met een grote nadruk op grensoverschrijdende infrastructuurprojecten zoals de energie-infrastructuur."

Kan de regering haar standpunt inzake de hervorming van het MFK delen? Werd er een gezamenlijk standpunt bepaald met de deelstaten? U kunt daar namelijk niet alleen gaan spreken, maar moet daarover afstemmen met de deelstaten.

België - zeker de Vlamingen - is bij de grootste nettobetalers aan de Europese Unie. Zal de regering nu eindelijk een korting gaan bedingen op de Belgische bijdragen, net zoals Zweden, Denemarken en Nederland dat al hebben gedaan?

Welke maatregelen beoogt deze regering voor te stellen om zowel de migratiedruk als de migratiefactuur te verlagen? In uw begroting staat immers al 1,1 miljard euro aan uitgaven voor asieluitgaven alleen.

U meende in de beleidsnota ook dat tegenover middelen engagementen dienden te staan, maar het RRF-model diende niet te worden gekopieerd. Kunt u toelichten voor welk model de regering dan wel zal pleiten?

Ook zou de federale architectuur van bepaalde lidstaten, zoals België, maximaal gerespecteerd moeten worden, aldus de minister in zijn beleidsnota. Hoe interpreteert u deze ambitie? Heeft de regering het respect voor deze federale architectuur overigens ook op tafel gelegd bij de NAVO, teneinde de deelstatelijke uitgaven in aanmerking te laten komen voor de 2 %-norm? Uit de documenten die wij bij het Rekenhof opvroegen bleek immers dat zij dezelfde vraag stelden en dat de regering zulke stappen nog niet had gezet. Hebt u dat intussen wel gedaan?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, dank u voor uw uitstekende vraag die ook op een uitstekend moment komt, want zoals u weet zal de Europese Commissie normaal gezien morgen haar voorstel voor het nieuw MFK presenteren, inclusief de nieuwe eigen middelen.

De discussie over een gemeenschappelijk standpunt over de verschillende Belgische overheden en regeringen heen vindt plaats in het kader van de DGE-vergaderingen, die door de FOD Buitenlandse Zaken georganiseerd worden. De voorbije maanden, concreet op 10 maart en 28 mei, zijn op kabinetsniveau gesprekken opgestart om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen.

In mijn beleidsnota heb ik verwezen naar het feit dat mag worden verwacht dat de Europese middelen in de toekomst meer via een aan de RRF verwant, maar administratief minder complex model zullen worden verdeeld. Dat betekent dat het verkrijgen van Europese middelen performance-based zal moeten zijn. Het daadwerkelijk toekennen van middelen wordt dan gekoppeld aan het realiseren van goed omschreven doelstellingen, zoals we ook bij het RRF hebben gezien. Uit ervaring hebben we geleerd dat dat principe goed werkt.

Alleen zijn er een aantal kinderziektes bij het RRF vastgesteld, voornamelijk te wijten aan zeer zware administratieve lasten, die uiteraard niet in een nieuw systeem kunnen worden herhaald.

Ik denk ook dat de focus niet per se moet liggen op één nationaal plan per lidstaat, maar dat moet worden bekeken op welk niveau maatregelen het best kunnen worden genomen. Dat moet ook op pan-Europees of regionaal niveau kunnen gebeuren. In dat opzicht moet het meerjarig financieel kader een aantal openingen bieden, in tegenstelling tot wat in de RRF was opgenomen.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, wat zijn die DGE-vergaderingen precies? Waarvoor staat die afkorting?

Vincent Van Peteghem:

Dat zijn de overlegvergaderingen in het kader van het Directoraat-Generaal Economie. Die vinden plaats, telkens wanneer zowel entiteit I als entiteit II betrokken zijn bij Europese aangelegenheden, soms ook wanneer alleen entiteit I betrokken is. Het gaat dus om de interfederale en federale bepaling van standpunten op het Europees niveau.

Wouter Vermeersch:

Bedankt voor de toelichting, mijnheer de minister. Ik begrijp uit uw omschrijving dat er vergaderingen hebben plaatsgevonden om een standpunt te bepalen, maar mijn vraag was natuurlijk concreter. Wat was het standpunt? Of moet ik begrijpen dat er eigenlijk nog geen standpunt is ingenomen, dat er nog geen afgeklopt standpunt is met de deelstaten, terwijl de Europese Commissie – zoals u zelf zegt – morgen met haar voorstellen komt? Het wordt wel hoog tijd dat deze federale regering, samen met de deelstaten, een gemeenschappelijk standpunt inneemt over een dergelijk belangrijke materie.

Vincent Van Peteghem:

Ten eerste wil ik iets rechtzetten. Het gaat over het directoraat-generaal Europese Zaken, en niet Economie. Ten tweede, ik meen dat het belangrijk is dat er eerst een voorstel op tafel ligt, zodat men daarop kan reageren.

Wouter Vermeersch:

Mijn parlementaire ervaring leert mij dat het bepalen van een gemeenschappelijk standpunt over dergelijke Europese kwesties – en zeker als het over het Europese meerjarig financieel kader gaat – niet zo eenvoudig is op Belgisch niveau. We zullen dus afwachten en dit verder opvolgen. We zullen zeker een opvolgvraag stellen naar aanleiding van de communicatie van de Europese Commissie morgen over het MFK.

De begrotingscontrole en het Monitoringcomité
Het uitblijven van een begrotingscontrole
De begrotingscontrole
De toestand van de begroting en de begrotingscontrole

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
VB Wouter Vermeersch
PVDA-PTB Sofie Merckx
PS Frédéric Daerden

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

We hebben vorige week tijdens de plenaire vergadering al over de begrotingscontrole gedebatteerd, mijnheer de minister. U bleef toen onduidelijk over het uitblijven van een begrotingscontrole in juli 2025. Bij de algemene bespreking van de programmawet bevestigde minister Jambon dat er in juli 2025 geen begrotingscontrole meer zal plaatsvinden.

Dat is natuurlijk opmerkelijk, aangezien u zelf hebt verklaard dat een controle in juli noodzakelijk was om de impact van de genomen maatregelen te monitoren en eventueel bij te sturen. De afwezigheid van die controle roept dan ook ernstige vragen op, zeker in het licht van het rapport van het Monitoringcomité, dat wijst op een bijzonder zorgwekkende begrotingssituatie. Volgens het regeerakkoord is het structureel keren van het begrotingstekort nochtans de eerste en belangrijkste taak van deze regering.

Als we de pers vandaag lezen, zien we dat er heel wat taken voorliggen, maar al die taken staan blijkbaar deze week op de agenda van de twee resterende vergaderingen van uw regering. De begroting staat daar echter niet tussen. Nochtans zijn structurele hervormingen noodzakelijk om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te waarborgen. Ook in de beleidsnota Begroting wordt benadrukt dat het jaar 2025 een keerpunt is voor structurele hervormingen en schuldreductie. Ook daarin werd dus melding gemaakt van regelmatige begrotingscontroles. Toch lijkt deze regering de opvolging op korte termijn te laten varen. Terwijl het Monitoringcomité opnieuw met onrustwekkende cijfers komt, beslist de regering om de begrotingscontrole uit te stellen, waardoor een transparante evaluatie en bijsturing moeilijker worden.

Mijnheer de minister, kunt u hier in de commissie formeel bevestigen dat er in juli geen begrotingscontrole zal plaatsvinden? Waarom wordt die controle uitgesteld tot na het zomerreces, terwijl het Monitoringcomité overduidelijk waarschuwt voor een verslechterende begrotingssituatie? Hoe verzoent u het uitblijven van de controle met uw eerdere uitspraken over de noodzaak van bijsturing en monitoring op korte termijn? Ten slotte, hoe denkt u zonder tussentijdse controle de noodzakelijke discipline te behouden in het begrotingsproces en binnen uw regering, terwijl dat volgens uw regeerakkoord essentieel is voor het behoud van de welvaartsstaat?

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, vorige maand kwam het Federaal Planbureau al met zijn economische vooruitzichten. Vorige week volgde het Monitoringcomité met toch niet zo positieve berichten over de budgettaire situatie van ons land. De regering heeft nochtans verklaard dat ze budgettair orde op zaken zou stellen. Het is dan ook opmerkelijk dat er voorlopig nog steeds geen begrotingscontrole heeft plaatsgevonden.

Daarbovenop komt het feit dat er nog beslissingen moeten worden genomen die dit jaar tot extra uitgaven zullen leiden. Ik denk hierbij aan wat aan de OCMW’s zal worden toegekend in het kader van het beperken van de werkloosheidsuitkering tot twee jaar.

Wanneer staat de eerstvolgende begrotingscontrole gepland en zult u nog komen met een budgettaire aanpassing?

Frédéric Daerden:

Monsieur le ministre, dans le cadre des débats budgétaires sur le budget 2025, vous aviez annoncé un contrôle budgétaire pour le mois de juillet. Nous y sommes! Vous aviez également annoncé que les discussions allaient se poursuivre avec les entités fédérées de façon à dégager un accord sur une trajectoire pour l’ensemble de la Belgique qui soit conforme aux règlementations européennes.

Par ailleurs, le Comité de monitoring a publié ce 10 juillet, comme cela vient d'être dit, son rapport sur l’actualisation 2025 et la trajectoire pluriannuelle à l’horizon 2030. Sans surprise, après la Cour des comptes, le Bureau fédéral du Plan, la BNB, la projection du Comité de monitoring s’éloigne largement des objectifs budgétaires du gouvernement: 5,4 % de déficit au lieu des 3 % de déficit envisagés par l’entité 1.

Monsieur le ministre, quels sont les résultats du contrôle budgétaire 2025? Pourriez-vous transmettre ces résultats au Parlement? Avez-vous déjà adapté la trajectoire pluriannuelle sur la base de ce contrôle? Comment avez-vous intégré les recommandations de la Cour des comptes et du Comité de monitoring? Je pense notamment aux effets retours et au mirage du taux d’emploi à 80 %, à l’impact des réformes du gouvernement sur nos recettes ou encore au financement de la Défense.

Quels sont les résultats de vos contacts avec les entités fédérées à propos de la trajectoire belge? Confirmez-vous, dans ce cadre, l’objectif de maximum 3 % de déficit en 2030? Quelle est la répartition de l’effort?

Concernant le budget 2025 et le budget 2026, pourriez-vous nous communiquer le calendrier des travaux et votre méthode de travail afin d’intégrer les remarques des différentes instances? Allez-vous prendre en compte ces recommandations dans l’état des lieux que vous allez présenter au gouvernement ou comptez-vous persévérer dans les mauvaises estimations et les mauvaises projections transmises par vos collègues?

S'agissant enfin de la Défense, pouvez-vous chiffrer l’impact prévisible de l’accord dégagé par le gouvernement sur la trajectoire de la dette publique​?

Vincent Van Peteghem:

De begrotingscontrole gebeurt op basis van het rapport van het Monitoringcomité van donderdag 10 juli. De budgettaire uitdagingen zijn bijzonder groot. Er lopen momenteel gesprekken om een concrete kalender en enkele krijtlijnen voor die oefening vast te leggen, eerst voor de begrotingscontrole van 2025, die we kort na het reces aan het Parlement willen voorleggen, en daarna voor de begrotingsopmaak van 2026. De komende dagen zal de regering verder spreken over beslissingen in verband met een aantal belangrijke hervormingen die onze begroting opnieuw op koers moeten brengen. De concrete resultaten van die beslissingen, evenals de bijkomende maatregelen om de begroting op koers te houden, zullen in het najaar aan de Kamer worden voorgelegd en ongetwijfeld ook tot de nodige discussies leiden.

De regering heeft in het regeerakkoord inderdaad de ambitie uitgesproken om tegen 2030 voor entiteit I een tekort van 3 % te behalen. Die ambitie wordt niet verlaagd en moet bij elke begrotingsoefening nopen tot de nodige bijsturingen. Laten we echter eerst het regeerakkoord en de gemaakte afspraken uitvoeren, zoals ik reeds eerder heb gezegd in de commissie, in het Parlement en in de pers.

Les discussions sur les résultats budgétaires de l'ensemble des pouvoirs publics se poursuivent également avec l'entité 2. Le respect de la norme de dépenses sur laquelle la Commission européenne contrôle notre action constitue le point de départ de ces discussions.

Monsieur Daerden, comme pour chaque exercice budgétaire, nous nous basons sur les conclusions et les chiffres du Comité de monitoring. Cela dit, un exercice ascendant approfondi sur les effets retours prévus, comme le suggère également la Cour des comptes, pourrait en faire partie. Car ce gouvernement prévoit des réformes très profondes qui permettront de continuer à protéger ce que nous avons construit et, espérons-le, de le renforcer encore afin que l'État-providence continue à prendre soin de ceux qui sont dans le besoin, que des opportunités s'ouvrent continuellement pour tous, que ceux qui tombent malades demain soient toujours pris en charge et que ceux qui ont travaillé toute leur vie puissent bénéficier d'une pension décente.

Bij hervormingen van die omvang is het niet meer dan logisch dat er terugverdieneffecten in aanmerking worden genomen. Zoals u weet, zijn die terugverdieneffecten nog niet in de begroting 2025 opgenomen. In de begroting 2026 is dat wel al het geval.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, u hebt het over structurele hervormingen. Tot op vandaag zien we structureel uitstelgedrag bij u en uw regering.

U hebt hier in de commissie herhaaldelijk en stellig beweerd dat er in juli een begrotingscontrole zou plaatsvinden. We zijn inmiddels juli en u moet toegeven dat die controle wordt uitgesteld tot na het reces. Voor alle duidelijkheid, er zal in juli geen begrotingscontrole plaatsvinden. Intussen is de situatie, sinds uw eerdere verklaringen, nog vele malen erger geworden. Elk rapport bevestigt dat.

Mijnheer de minister, u ontkent de realiteit volledig. Het is eigenlijk beschamend dat u die uitspraken hier blijft herhalen, in de commissie voor Financiën. U weet maar al te goed dat u met uw regeerakkoord en met uw regering in de verste verte niet in de buurt kunt komen van de doelstelling van 3 %. Vorige week nog sprak het Monitoringcomité van een tekort van 6,5 % in 2030. Dat is meer dan het dubbele van uw vooropgestelde doelstelling. Wanneer u dan beweert dat u vasthoudt aan die 3 %, negeert u elke financiële realiteit. Het houdt geen steek. Zeker in deze middens lijkt het mij essentieel dat we klare taal spreken. Een probleem kunnen we pas aanpakken als we het ook met zoveel woorden benoemen.

U hebt trouwens verklaard, mijnheer de minister, dat u wakker ligt van de begroting van 2030. Tegelijk laat u de begroting van 2025 in coma achter. Dat is problematisch. Wij zullen u hierover blijven ondervragen. Wij vrezen immers dat van uitstel afstel komt – afstel van de begrotingsambities van uw regering.

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, er zijn blijkbaar heel wat problemen die de regering de komende dagen nog wil aanpakken. Maar het budget opnieuw op orde brengen hoort daar alvast niet bij, hoewel dat nochtans een van jullie grote beloften was. Ik vind dat opmerkelijk. Van in februari komt u met cijfers. In mei volgt een nieuwe raming. Die cijfers worden vervolgens door het Rekenhof meteen fel bekritiseerd.

Dan verschijnen de economische vooruitzichten van het Planbureau en het Monitoringcomité, die bijzonder ongunstig zijn. Die doen het begrotingstekort sterk oplopen.

Toch doet u alsof er niets aan de hand is. U stelt het uit. We zullen dus zowel de begrotingscontrole als de begrotingsopmaak voor 2026 ongeveer op hetzelfde moment meemaken.

Dan zegt u droogweg dat uw ambitie blijft om tegen 2030 een begrotingstekort van 3 % te hebben voor entiteit I. Volgens de cijfers van het Monitoringcomité betekent dat een besparing die dubbel zo hoog ligt als wat nu al op de agenda staat. Dat gaat over een bedrag van ongeveer 15 miljard euro. Dat is toch ongeveer de helft meer dan wat momenteel gepland is. Het is dus niet dubbel zo veel, maar wel een enorme besparingsinspanning.

Die besparing is trouwens niet nodig om de begroting op orde te stellen, maar omdat u beslist hebt om nu al naar 2 % uitgaven volgens de NAVO-norm te gaan. Blijkbaar is er een boom waaraan geld groeit als het over defensie-uitgaven gaat. Ik denk dat de mensen dat steeds meer beginnen in te zien. Wij zullen er in elk geval voor zorgen dat dat niet gebeurt op de kap van de mensen.

Frédéric Daerden:

Merci monsieur le ministre pour vos réponses. Cela ne change toutefois rien au constat. Les chiffres du Comité de monitoring confirment ce que tous les organismes indépendants répètent depuis des mois: la trajectoire budgétaire n'est pas crédible. Avec un déficit de 5,4 %, l'écart entre vos prévisions et les engagements européens est important. Entre les projections irréalistes, des effets retours surestimés, l'absence de coordination sérieuse avec les entités fédérées, la méthode suivie creuse l'écart au lieu de le réduire. Loin de rassurer, cette trajectoire budgétaire renforce l'inquiétude. Nous continuerons évidemment à suivre ce dossier avec la plus grande attention car il en va de la responsabilité de l'État envers les citoyens.

De beperking van de inzet van externe consultants

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de voorzitter, in de beleidsnota Begroting voorziet de minister in de beperking van de inzet van externe consultants. Hiervoor zou een model worden uitgewerkt dat steunt op vier pijlers.

Mijnheer de minister, hoever staat u met de oprichting van dat model? Welke stappen zijn reeds ondernomen en onder welke pijler vallen die? De dienst Organisatie, Beheersing en Strategie van de FOD BOSA zou in 2025 een rapport opstellen met mogelijke implementatiescenario's. Wat is de stand van zaken van dit rapport?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, in het kader van het TSI-programma over inhouse consulting – TSI staat voor technical support and investment – heeft de dienst Organisatie, Beheersing en Strategie van de FOD BOSA in juni 2025 een eerste ontwerp van het zogenoemde 'to be'-rapport ontvangen en geanalyseerd. Dat rapport bouwt verder op een 'as is'-rapport dat begin 2025 werd opgeleverd. Het ontwerp van het 'to be'-rapport bevat een gedetailleerde analyse van verschillende mogelijke modellen en scenario’s om de interne capaciteit te versterken en de externe capaciteit te verminderen of te internaliseren. Die modellen zijn uiteraard afgestemd op de vier pijlers zoals opgenomen in mijn beleidsverklaring.

Zodra ik over de definitieve versie van het 'to be'-rapport beschik, zal ik uiteraard nagaan welk scenario het best aansluit bij de behoeften van de federale overheid.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ook op dat vlak is er nog niet veel gerealiseerd. De intentie om het gebruik van externe consultants te beperken klinkt mooi op papier, maar is in de praktijk nog geen werkelijkheid geworden. Nogmaals een bewijs dat een beleidsnota geen beleidsdaad is. Wij kijken naar uw beleidsdaden, mijnheer de minister.

De uitgaventoetsingen of spending reviews

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, in de beleidsnota Begroting voorziet de regering in uitgaventoetsingen, de zogenaamde spending reviews , om de uitgaven in kaart te brengen; we hadden het er daarnet al even over.

Wat is de stand van zaken van de lopende uitgaventoetsingen? Werd er al een selectie gemaakt van uitgaventoetsingen die de volgende jaren uitgevoerd zullen worden, zoals vooropgesteld in de beleidsnota?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, in 2025 werden twee spending reviews afgerond. Het gaat concreet om de organisatie van de open centra bij Fedasil en de kosten met betrekking tot postzendingen van de FOD WASO. Die rapporten werden besproken op de stuurgroep Spending Reviews en vervolgens aan de regering overgemaakt. In september zal de ministerraad een beslissing nemen over de te ondernemen acties en zullen de rapporten worden gepubliceerd op de website van de FOD BOSA.

De selectie van komende onderwerpen voor spending reviews voor 2026, net als een selectiemechanisme voor de daaropvolgende jaren, worden momenteel besproken binnen de regering. Ook daarover hoop ik spoedig overeenstemming te vinden.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk dat we spending reviews doen over grote budgetten, zodat er effectief resultaten uit volgen. Ik zie dat voor de uitgaventoetsingen die dit jaar werden uitgevoerd de acties nog moeten worden beslist door de regering. Een spending review zonder resultaat of zonder concrete acties is als een begroting zonder geloofwaardigheid en is uiteindelijk gebakken lucht. Laat ons daar dus werk van maken. Ik zal dit blijven opvolgen en ik kijk ook uit naar de volgende spending reviews , waar we hopelijk nog veel grotere budgetten zullen aanpakken.

De overheid als betere betaler

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

In de beleidsnota stelt de minister vast dat de gemiddelde betalingstermijn voor facturen van de federale overheid in 2024 25 dagen bedroeg. Dat is een aanzienlijke verslechtering ten opzichte van 2023.

Mijnheer de minister, kunt u de huidige betalingstermijn voor facturen van de federale overheid toelichten? Hoe verhoudt die termijn zich tot die van 2023 en 2024?

U begrijpt dat we dit willen opvolgen. Het is een belangrijke kwestie dat de overheid een betere betaler wordt.

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ik hecht veel belang aan een vlotte en correcte betaling van facturen door de federale overheid. Onze voorbeeldfunctie verplicht ons om het steeds beter te doen.

De huidige betalingstermijn van de facturen van de federale overheid, op datum van 30 juni 2025, is 21 dagen na ontvangst. Dat is de scandatum van de brief. Er is dus wel degelijk een verbetering merkbaar, al willen we de betalingstermijnen uiteraard verder terugdringen.

De details van het tweede semester van 2025 zullen uiterlijk in augustus 2025 op de website van de FOD BOSA worden gepubliceerd.

Wouter Vermeersch:

Dank u, mijnheer de minister. Inderdaad, 21 dagen is een verbetering, een lichtpuntje aan het einde van de tunnel. Toch ook eens goed nieuws in de commissie voor Financiën en Begroting. Dat de federale overheid er niet in slaagt haar facturen tijdig te betalen is natuurlijk geen detail, het is de lakmoesproef van behoorlijk bestuur. We vragen aan onze ondernemers om steeds stipt te zijn, maar zelf laat deze federale overheid soms weken op het geld wachten. Laat het duidelijk zijn, mijnheer de minister, ook dit dossier zullen we opvolgen. Onze ondernemers zijn immers geen bank voor de federale regering.

De wettelijke en reglementaire wijzigingen met betrekking tot de begroting en de comptabiliteit

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

In de beleidsnota werd aangekondigd dat in de loop van 2025 ingrijpende wijzigingen zullen moeten worden doorgevoerd om het wettelijk en reglementair kader met betrekking tot de begroting en de comptabiliteit van de Federale Staat te actualiseren en te vervolledigen. De wijzigingen zullen zich in 2025 in eerste instantie focussen op de omzetting naar Belgisch recht van een Europese richtlijn.

Wanneer mag het Parlement de nodige wetsontwerpen verwachten?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ik heb goed nieuws. U vraagt om actie en vorige week, op 11 juli 2025, werden beide wetsontwerpen goedgekeurd door de ministerraad en overgezonden aan de Raad van State voor advies. Dat betekent dat de parlementaire behandeling in commissie waarschijnlijk in oktober plaats zal vinden.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, is daarmee de Europese richtlijn tijdig omgezet?

Vincent Van Peteghem:

Jawel, want de tekst zal normaal tegen het einde van het jaar goedgekeurd moeten worden. Het zou dus in orde moeten komen.

Wouter Vermeersch:

Dank u, mijnheer de minister. Dit land heeft geen goede reputatie als het gaat om het tijdig omzetten van Europese richtlijnen. Vandaar mijn vraag. We kijken er hoe dan ook al naar uit om de omzetting van de betreffende richtlijn hier in de commissie te behandelen, zodat wij ons kunnen focussen op een betere begroting en comptabiliteit van de staat.

De aanpassing van de samenwerkingsakkoorden en de verdeling van de begrotingsinspanning

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, als Vlaams nationalist vind ik dit een belangrijk onderwerp. In uw beleidsnota wordt gesteld dat de federale overheid nog in de eerste jaarhelft het gesprek met de gemeenschappen en gewesten zou aangaan om de samenwerkingsakkoorden inzake begroting aan te passen. Zo zal onder meer het concept van de netto-uitgavengroei en de controlerekening moeten worden vertaald naar de toch complexe Belgische context. Tijdens die gesprekken met de gemeenschappen en de gewesten moet ook een verdeling van de begrotingsinspanning worden besproken, op basis van het advies en de berekeningen van de Hoge Raad van Financiën.

Welke gesprekken hebben er reeds plaatsgevonden?

Welke beslissingen zijn hieruit voortgekomen?

Welke concrete aanpassingen zult u doen en wat zal hun impact zijn?

Welke verdeling van de begrotingsinspanningen werd er met de deelstaten afgesproken?

Welke rol zullen de deelstaten precies spelen in het bereiken van de 2 %-norm voor defensie?

Vincent Van Peteghem:

Op 28 april heeft op kabinetsniveau een eerste vergadering plaatsgevonden met de gemeenschappen en de gewesten. Het doel was de verwachtingen van de verschillende deelentiteiten te verkennen met het oog op een nieuw samenwerkingsakkoord.

Ik heb ondertussen met de meeste van mijn collega's uit de deelstaten - morgen ontmoet ik als laatste nog de heer Dolimont van het Waalse Gewest - informeel overleg gepleegd, onder meer over het akkoord. Ik heb afgelopen vrijdag samen met minister van Financiën Jambon het mandaat gekregen om op basis van een aantal afgesproken krachtlijnen de onderhandelingen met de gemeenschappen en de gewesten over het nieuwe samenwerkingsakkoord ook formeel op te starten.

Er zijn nu nog geen afspraken gemaakt over de verdeling van de begrotingsinspanningen tussen de verschillende entiteiten. Zonder dat ik vooruitloop op de gesprekken, het ligt voor de hand dat er wordt uitgegaan van de twee adviezen van de afdeling Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën.

Tot slot, we hebben hier in commissie al eerder over de rol van de deelstaten in het behalen van de 2 %-doelstelling van de NAVO en de bijbehorende normeringsoefening, van gedachten gewisseld.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik onthoud uit uw antwoord overleg overleg overleg, maar u bent nog ver van een akkoord. De onderhandelingen moeten zelfs nog starten, terwijl de begrotingsinspanning dringend moet worden verdeeld. De regering-De Wever gelooft in het regeerakkoord en het zogenaamde samenwerkingsfederalisme. Ik wens u daarmee veel succes in de komende maanden en jaren. We zullen het dossier opvolgen. Het zal vast en zeker nog enkele keren onderwerp van discussie vormen.

Het Defensieplan

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de voorzitter, in het zogenaamde Defensieplan ‘Strategische bijdrage aan vrede door kracht’ van 12 april 2025 stond op pagina 10 te lezen dat de ministers van Defensie en Begroting vóór 1 juli 2025 aan de regering zouden rapporteren over het resultaat van de normering voor 2025. Daartoe zouden de ministers van Defensie en Begroting, ik citeer: “aan alle federale en regionale departementen vragen welke lopende en toekomstige uitgaven, inclusief investeringen en dual-useprojecten, onder de NAVO-norm kunnen komen”. De departementen zouden, ik citeer opnieuw: “deze oefening aanvullen met onderzoeken welke wijzigingen moeten gebeuren om lopende en toekomstige uitgaven en investeringen in de toekomst te structureren, zodat ze wel onder de NAVO-norm vallen”.

Ten eerste, mijnheer de minister, wat waren de resultaten van de onderzoeken door de federale en regionale departementen?

Ten tweede, kunt u toelichten of het resultaat van de normering voor 2025 reeds aan de regering is medegedeeld? Dat moest op 1 juli 2025 gebeuren.

Ten derde, indien dat het geval is, kunt u het resultaat met het Parlement delen?

Vincent Van Peteghem:

In het Defensieplan werd bepaald dat een deel van de structurele financiering zal gebeuren door middel van de normering van bestaande en toekomstige uitgaven, die natuurlijk beantwoorden aan de NAVO-definitie van een defensie-uitgave.

In dat kader zullen de minister van Defensie en ikzelf aan alle departementen en instellingen verzoeken om in het kader van een meerjarenbegroting na te gaan welke van de lopende en geplande investeringen in aanmerking kunnen komen om onder de NAVO-norm te worden gecategoriseerd. De normering betreft een administratieve verschuiving in de COFOG-classificatie van uitgaven.

De oefening wordt momenteel afgerond en zal ook worden voorgelegd aan de regering. Een gelijkaardige oefening kan worden opgezet voor de veiligheidsgerelateerde investeringen die de nationale weerbaarheid zullen versterken.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, in het Defensieplan van 12 april 2025 staat op pagina 10 te lezen dat de ministers van Defensie en Begroting vóór 1 juli 2025 aan de regering zouden rapporteren over het resultaat van de normering voor 2025. Uit uw antwoord begrijp ik echter dat dat niet is gebeurd en dat u daarover dus nog niet hebt gerapporteerd. Als zelfs die datum van 1 juli 2025 niet meer heilig is, rest alleen nog maar wantrouwen in uw regering. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat u uw eigen deadlines niet haalt over een toch wel heel belangrijk onderwerp, namelijk de defensie-uitgaven. Wij zijn bezorgd over het aanhoudende uitstelgedrag. Wij hebben dat net vastgesteld bij de begrotingscontrole en ook nu weer in het kader van dat Defensieplan. Ook in dat dossier is er opnieuw uitstelgedrag. Dat is naar onze mening geen goede indicator voor het vertrouwen in uw regering.

De engagementen op de NAVO-top
De financiering van de NAVO-uitgaven

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch
PVDA-PTB Sofie Merckx

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Begin juni verklaarde de minister van Begroting dat er geen budgettaire ruimte meer is voor hogere defensie-uitgaven. Verschillende coalitiegenoten volgden de minister daarin met uitspraken dat dit collectieve hysterie, belachelijk, crazy en krankzinnig was. Inmiddels is op de NAVO-top beslist dat de doelstelling van 5 % er komt, zij het dat deze pas in 2035 moet worden bereikt. In tegenstelling tot Spanje, dat net als ons land achterop blijft hinken, biedt uw regering nauwelijks verzet tegen die 5 %-doelstelling.

Aanvankelijk werd nog voorzien in een geleidelijke verhoging van het defensiebudget richting 2035, maar op vraag van de slechtste leerlingen in de budgettaire klas, waaronder dus uw regering, zou die zijn weggelaten. Het gevaar van die weglating is dat sommige regeringen uitstelgedrag zullen vertonen. Belgische regeringen hebben op dat vlak een bedenkelijke reputatie en zullen zich net voor de deadline geconfronteerd zien met een onhaalbare opdracht, zo ook uw regering. Tot 2033 zouden de defensie-uitgaven op 2 % blijven, om dan in 2034 plots miraculeus te stijgen naar 2,5 % en vermoedelijk te verdubbelen tot 5 % in 2035. Als we dit traject grafisch zouden voorstellen krijg je een lange platte lijn die in de laatste twee jaar plots omhoogschiet. Dat is compleet onrealistisch.

Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat dit het beoogde traject is? Kunt u bevestigen dat er in aanloop naar de evaluatie in 2029 en dus binnen deze legislatuur geen verhogingen van de defensie-uitgaven boven de 2 % zullen komen? Hoe zal deze regering de huidige defensie-inspanningen structureel financieren? Welke bijkomende voorbereidingen op de reeds beloofde inspanningen zal deze regering treffen om tegen 2034 een verhoging van het defensiebudget mogelijk te maken? Welke hervormingen zal deze regering doorvoeren om te vermijden dat de lasten van deze beslissing worden doorgeschoven naar de volgende generaties?

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, er is al veel gezegd. De defensie-uitgaven gaan deze legislatuur naar 2 %. Dat is voorlopig nog steeds niet gefinancierd. Uit het verslag van het Monitoringcomité van vorige week blijkt bijvoorbeeld dat we dit jaar zelfs al op 2,03 % zitten. Hoera! Dat betekent eigenlijk wel een overschrijding van 191 miljoen euro. 191 miljoen euro, dat zijn bijvoorbeeld 10.000 extra plaatsen in crèches. Dat zijn dus de keuzes waarvoor we staan.

De vraag die al is gerezen, is of er een NAVO-belasting komt. Komt er een defensiebelasting? De heer Bouchez zegt van niet en zegt dat we verder zullen besparen. Hij heeft dat ook vorig weekend herhaald. De heer Rousseau zette de deur echter op een kier voor een defensiebelasting. De heer Mahdi sloot die deur dan weer afgelopen weekend. Volgens mij hebt u hier in de commissie zelf de deur opengezet voor een defensiebelasting, toen het ging over de financiering van die defensie-uitgaven.

U hebt ook de neiging om te verwijzen naar de principes uit het regeerakkoord wanneer het gaat over financiering. Dat principe is steeds twee derden via hervormingen, dat zijn voor ons bijvoorbeeld besparingen in de sociale zekerheid, hervormingen op de arbeidsmarkt enzovoort en een derde discretionair, waarvan één derde, dus een negende van de totaalinspanning, via belastingen kan verlopen.

Kunt u mij bevestigen dat voor de financiering van de defensie-uitgaven het idee van een defensiebelasting effectief op tafel ligt?

Vincent Van Peteghem:

Laat ik om te beginnen duidelijk stellen dat de federale regering de veiligheidsuitdaging waarmee Europa en ook onze NAVO-partners geconfronteerd worden, ernstig neemt. We onderschrijven het belang van versterkte defensiecapaciteiten en van de veiligheidsdiensten. Daarom hebben we dit jaar ook reeds voorzien in een belangrijke bijkomende financiering voor de veiligheidsdepartementen. Tegelijkertijd moeten we die engagementen natuurlijk op een realistische en financieel houdbare manier waarmaken.

Het is ook daarom dat ik altijd gepleit heb voor een zeker realisme. Op het moment dat onze schuldgraad sterk oploopt, kan er geen ongedekte cheque worden uitgeschreven om de defensie-uitgaven nog verder te laten stijgen. Tijdens de technische begrotingsoefening werden de cijfers zo opgesteld dat, rekening houdend met de geplande vereffeningen op de defensiebegroting en de geraamde externe defensie-inspanningen voor 2025-2030, voldaan wordt aan de NAVO-doelstelling van 2 % van het bbp, maar ook niet meer dan dat. Bij de begrotingsopmaak van 2026 zullen we nagaan welke maatregelen nodig zijn om te zorgen voor een structurele financiering van de defensie-uitgaven. We zullen daar op dat moment ook dieper op kunnen ingaan.

Om ten slotte de vraag te beantwoorden over wat deze regering zal doen om budgettaire ruimte te creëren voor een eventuele verhoging van de defensie-uitgaven tegen 2034, herhaal ik graag wat ik afgelopen donderdag ook al in de plenaire vergadering van het Parlement heb aangegeven. De regering kiest voor maatregelen die de begroting op middellange en lange termijn versterken om zo budgettaire ruimte te creëren om de uitdagingen van de toekomst aan te pakken.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, het is ondertussen de rode draad in het rondje mondelinge vragen: politiek uitstelgedrag, ook hier, met betrekking tot het naleven van de engagementen die op de NAVO-top zijn aangegaan. Wanneer de NAVO toekijkt, stelt u en stelt uw regering, dat we naar 5 % zullen gaan. Zodra de NAVO echter wegkijkt, blijft het natuurlijk bij 2 %. U gaat daarbij uw verantwoordelijkheid uit de weg. U weet maar al te goed, mijnheer de minister, dat deze verhoging niet haalbaar is zonder zeer forse ingrepen. U wilt die uiteraard liever doorschuiven.

Nu wordt het niet alleen doorgeschoven naar het volgende begrotingsjaar, maar vooral naar de volgende regering en dus ook naar de komende generaties. U ontloopt als regering, als regering-De Wever, uw verantwoordelijkheid. De regering-De Wever belooft veel, maar levert uiteindelijk weinig.

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, het is de vraag of het nog zin heeft om vragen te stellen als u toch geen antwoord geeft. Ik heb nochtans een heel duidelijke vraag gesteld, namelijk welke belastingen u voorziet – conform het regeerakkoord – om die stijging van de defensie-uitgaven te financieren. U ontwijkt die vraag. Hoewel ik had gedacht dat hierover discussie zou ontstaan binnen de regering. De minister van Begroting zit voor mij. Ik ging ervan uit dat hij hier duidelijk zou ontkrachten dat er ooit een extra belasting zal komen om de stijging van de defensie-uitgaven te financieren. Ik dacht dat u de mensen gerust zou stellen dat deze regering zogezegd geen nieuwe belastingen invoert ten laste van de werkende bevolking. Toch ontkent u dat hier niet. Nochtans weet u dat u voor een enorme budgettaire inspanning staat, gezien de sterke verhoging van de defensie-uitgaven. We komen hier zeker nog op terug. Ik heb de indruk dat u vooral wacht tot het najaar om de echte beslissingen aan te kondigen.

De bijdrage van de deelstaten bij defensie-uitgaven

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de bijdrage van de deelstaten aan de defensie-uitgaven. U zegt dat de deelstaten aan de stijgende defensie-uitgaven moeten meebetalen. U wijst op de nieuwe NAVO-doelstelling om de defensie-uitgaven tegen 2035 tot 5 % van het bbp te verhogen. Toch houdt u zelf vast, dat hebben we daarnet nog gehoord, aan de 2 %-norm voor deze legislatuur.

U wijst nadrukkelijk naar de regio’s voor de medeverantwoordelijkheid in het behalen van de Europese en NAVO-doelstellingen. U vreest wel dat de nieuwe NAVO-regels ertoe kunnen leiden dat de deelstaten alleen zullen kunnen bijdragen aan de extra 1,5 % die bedoeld is voor infrastructuur of cyberveiligheid en dus niet aan de pure defensie-uitgaven op zich.

Mijnheer de minister, hoe verantwoordt u dat de deelstaten zouden moeten bijdragen aan de federale defensie-uitgaven, terwijl zij geen enkele zeggenschap over het federale defensiebeleid hebben?

Hoe rijmt u het pleidooi voor bijdragen van de deelstaten met de verdeling van de inspanningen binnen het federale model? Is dit geen flagrante schending van het beginsel van budgettaire responsabilisering?

Hoe verklaart u dat u vasthoudt aan de 2 %-norm voor de defensie-uitgaven, terwijl de NAVO zelf een verhoging naar 5 % als doel tegen 2035 vooropstelt?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, de deelstaten worden inderdaad betrokken bij de verhoging van de defensie-uitgaven, waartoe ons land zich heeft geëngageerd.

Op het moment dat van ons land een grote inspanning wordt verwacht voor onze veiligheid, is het niet meer dan logisch dat iedereen zijn bijdrage levert. Het is aan de minister van Defensie en mijzelf om aan alle federale en regionale departementen te vragen welke lopende en toekomstige uitgaven – inclusief investeringen in dual-useprojecten – onder de NAVO-norm zouden kunnen vallen. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om de verschuiving van uitgaven inzake classificatie.

Hiervoor wordt uiteraard een mechanisme uitgewerkt dat rekening houdt met de beslissingen die tijdens de laatste NAVO-top zijn genomen. Samen met de regio’s bekijken we ook hoe de productie van militair materiaal en de defensie-industrie in ons land beter kunnen worden ondersteund.

Wouter Vermeersch:

Dank u, mijnheer de minister. Het was een zeer wollig antwoord en geen concreet antwoord op toch wel een heel concrete problematiek. Het principe is duidelijk: wie bepaalt, betaalt. Het kan niet zijn dat er Vlaams geld moet worden gegeven voor federale bevoegdheden. Als dat toch het geval zou zijn in een nijpende budgettaire situatie, moeten er dringend meer bevoegdheden naar Vlaanderen komen, zodat Vlaanderen kan bepalen en pas later betalen. Laat dat heel duidelijk zijn. U wilt misschien wel Vlaamse centen voor federale tanks, maar u vergeet dat Vlaanderen geen sleutel heeft tot de legerkazernes. Dat kan dus uiteraard niet. We zullen er ook in dat verband op toezien dat de factuur niet opnieuw naar Vlaanderen en de Vlamingen wordt doorgeschoven, zoals dat wel vaker gebeurt met de Belgische regering.

De hangende interfederale dossiers met significante budgettaire impact

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Deze vraag handelt over een belangrijke communautaire kwestie, die ik tijdens de vorige legislatuur herhaaldelijk heb opgevolgd bij uw voorgangster, mijnheer de minister, namelijk de onverdeelde facturen of, formeel, 'de hangende interfederale dossiers met een significante budgettaire impact'. Die werden geraamd op 4,3 miljard euro. Kenmerkend voor die dossiers was het uitblijven van een akkoord tussen de federale overheid en de deelstaten. U en uw regering-De Wever geloven nochtans in het samenwerkingsfederalisme.

Wederkerende dossiers die steeds op de lange baan werden geschoven, waren onder meer de plasticbijdrage, de kosten voor vaccinatie en testen in het kader van covid, de daling van de geraamde ontvangsten uit het Europees Herstelfonds en de multibandveiling. Op de eerste pagina van het federale regeerakkoord staat te lezen dat deze regering uitdrukkelijk kiest voor – ik citeer, het klinkt mooi – “interfederale samenwerking, niet het minst om tot hervormingen van dit land te komen".

Ik heb daarbij twee vragen, mijnheer de minister.

Wanneer vindt het eerstvolgende Overlegcomité plaats waarop die hangende interfederale dossiers besproken zullen worden? Hoe beoogt de regering de onverdeelde facturen in deze legislatuur concreet aan te pakken?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, zoals daarnet al aangegeven, zijn de gesprekken met de regio’s momenteel gefocust op de verdeling van de uitgavennorm en, daaraan gelinkt, een aanpassing van de verschillende samenwerkingsakkoorden inzake begrotingscoördinatie.

De topics die u aanhaalt, zijn en blijven uiteraard bijzonder relevant. Ze zullen ook na het zomerreces aan bod komen in het kader van de IMC Financiën en Begroting, waarbij we uiteraard zullen zoeken naar een globaal evenwicht.

Wouter Vermeersch:

Dat is bijzonder pijnlijk, mijnheer de minister. U bent nog bezig met de verdeling van de uitgavennorm, die we inderdaad daarnet besproken hebben. Daar bent u nog niet eens aan het begin van de onderhandelingen en de vele miljarden aan onverdeelde facturen liggen zelfs nog niet op tafel. Toch spreekt uw regering, de regering-De Wever, over federale samenwerking alsof dat een goed geoliede machine zou zijn. In werkelijkheid gaat het natuurlijk om een enorm sputterende motor, waardoor Vlaanderen altijd op het gas moet duwen, terwijl Wallonië vol op de rem gaat staan. Dat werkt natuurlijk niet. Vele miljarden aan onverdeelde facturen, dat zijn geen kleinigheden die u even in het najaar tussen de soep en de patatten zult oplossen in een of ander Overlegcomité. U hebt mij zelfs nog geen datum gegeven voor het eerstvolgende Overlegcomité waarin de bespreking van die vele miljarden aan onverdeelde facturen zal plaatsvinden. Dit is een kroniek van een blijvend probleem in België, waar blijkbaar toch een aantal partijen in uw regering blijven geloven in een zieke staatsstructuur. Wordt vervolgd, mijnheer de minister.

De wenselijkheid van een defensiebelasting voor de begroting

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ik vandaag al een antwoord heb gehoord op de volgende vraag, over de wenselijkheid van een defensiebelasting voor de begroting.

Wouter Vermeersch:

U hebt goed geanalyseerd, mijnheer de voorzitter, dat de vraag al gesteld is, maar het antwoord is er nog niet op gekomen. Mevrouw Merckx heeft dat daarnet ook opgemerkt. Wat betreft die defensiebelasting, is er nog geen antwoord gekomen van de minister. Ik probeer het nog eens.

Na afloop van de NAVO-top is duidelijk geworden dat de NAVO-norm op 5 % zal liggen. Dergelijke recurrente uitgaven veronderstellen echter structurele financiering. Binnen de regering gingen al verschillende stemmen op om een defensiebelasting in te voeren. Zo liet premier De Wever midden mei in een interview met de RTBF reeds een kier open voor een defensiebelasting. Ook de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Prévot van Les Engagés, stelde al dat nieuwe belastingen een optie zijn om de defensie-uitgaven te financieren. Volgens hem zijn er drie opties: nieuwe inkomsten verwerven, knippen in de uitgaven of bijkomende schulden maken, opties die zonder taboes moeten worden bekeken. Enkel de heer Bouchez, partijvoorzitter van de MR, en zijn partij lijken binnen deze regering duidelijk gekant tegen nieuwe belastingen. Hoewel, we moeten eerlijk zijn, ze hebben er ondertussen in deze legislatuur al een paar ingevoerd. De minister van Begroting stelde al herhaaldelijk dat de investeringen in defensie gecompenseerd moeten worden, wat dus een structurele financiering impliceert. Inmiddels is duidelijk dat zelfs de structurele financiering van de afgesproken 2 %-norm uitblijft.

Wat is het standpunt van de minister van Begroting over een defensiebelasting?

Hoe en wanneer beoogt de minister de structurele financiering te realiseren?

Ik hoop nu wel op een duidelijk antwoord.

Vincent Van Peteghem:

Ik gaf eerder al aan dat ik geen taboes wil uitspreken wat betreft de structurele financiering van het defensieplan, die jaarlijks bij de begrotingsopmaak geëvalueerd wordt. Dat betekent niet dat ik een defensiebelasting een goed idee vind, maar het is belangrijk dat we erover waken dat de reeds besliste structurele hervormingen ook effectief uitgevoerd worden en dat de beoogde rendementen ook effectief behaald worden, alvorens nieuwe initiatieven uit te werken.

Ik weet dat ik mezelf herhaal, maar de verdeelsleutel die in het regeerakkoord werd afgesproken, geldt daarbij als leidraad voor eventuele bijkomende inspanningen.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik vind dat u nu wel een duidelijk antwoord gaf. U zegt dat er geen taboes zijn, dus ik begrijp heel duidelijk dat u een defensiebelasting op dit moment niet uitsluit, dat dit voor u een van de opties is om tot een structurele financiering van die defensie-uitgaven te komen. Bij mijn weten is dit de eerste keer dat u daarover zo duidelijk antwoordt en dat is toch wel opmerkelijk. Laat het duidelijk zijn, wij zijn daar wel tegen gekant. Wij vinden dat er in dit land, dat wereldkampioen is inzake belastingen, geen nieuwe belasting moet komen, maar dat die andere opties moeten worden bekeken. Er kan worden geknipt in de uitgaven. Deze Belgische Staat is immers nog altijd moddervet en er zijn heel wat besparingen te realiseren. Dat is de eerste weg waarnaar moet worden gekeken. Een echt kerntakendebat is aan de orde. Zo heeft het Vlaams Belang tijdens de begrotingsdiscussie maar liefst 5 miljard euro aan besparingen voorgelegd, inzake de uitgaven aan de Europese Unie, de asielfactuur, een aparte sociale zekerheid voor nieuwkomers en besparingen op de politieke structuren in dit land, zoals de Senaat en de provincies. Dat zijn allemaal zaken waarnaar we in de eerste plaats moeten kijken in plaats van opnieuw te gaan voor de gemakkelijkheidsoplossing, een zoveelste nieuwe belasting. Uw regering is al gekomen met een meerwaardebelasting en deze is zelfs nog niet ingediend, besproken of goedgekeurd in dit Parlement of de regering-De Wever spreekt alweer over een nieuwe belasting. Premier De Wever heeft de deur op een kier gezet, net als de heer Prévot, en nu dus ook duidelijk de minister van Begroting, die zegt dat er geen taboes zijn, dat een defensiebelasting wel degelijk een van de opties is om tot een structurele financiering van de defensie-uitgaven te komen. Wij betreuren dat.

De opvolging van de ratingverlagingen

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Dit is ook een belangrijk onderwerp, mijnheer de minister. Een maand geleden, op 13 juni, verlaagde Standard & Poor’s de rating van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en schreef het negatieve vooruitzichten uit. Het ratingagentschap stelde dat het uitvoeren van hervormingen en het beheersen van het begrotingstekort noodzakelijke voorwaarden zijn om bij een volgende controle een verdere ratingverlaging af te wenden. Ik denk dat de soap die we deze week in Brussel hebben gezien weinig bijkomend vertrouwen bij S&P zal wekken.

Naast de ratingverlaging van Brussel door S&P verlaagde het ratingagentschap Fitch ook de rating van België. De onzekerheid over de federale begrotingsinspanningen, die wordt vergroot door het uitblijven van een regering in Brussel, zet een domino-effect in gang, waardoor Fitch op 20 juni ook de Vlaamse rating verlaagde. Deze ongeplande verlaging was het gevolg van een te groot verschil tussen de Vlaamse en de Belgische rating. Fitch beargumenteerde dat wanneer de federale overheid in de problemen zou komen, dit een aanzienlijke invloed op Vlaanderen zou hebben. Lees: Vlaanderen wordt meegesleurd in het Belgische financiële moeras.

Ondanks de kortstondige aandacht die vorige maand rond dit thema heerste, is er geen enkele vooruitgang in de Brusselse regeringsvorming geboekt. Mijn vraag blijft wat dat betreft zeer actueel. Ook heeft de premier ondanks zijn kordate uitspraken geen gevolg gegeven aan die IMF-uitspraken.

Op 25 juli voorziet Morningstar een nieuwe beoordeling van de Belgische kredietwaardigheid. We kijken daar alvast naar uit. Hoe zal deze regering ervoor zorgen dat de situatie in Brussel niet leidt tot een verdere aantasting van de kredietwaardigheid van de andere landsdelen, in het bijzonder van Vlaanderen?

Welke institutionele hervormingen beoogt deze regering door te voeren teneinde de fiscale en financiële autonomie van de deelstaten te vergroten en een verdere besmetting tegen te gaan?

Vincent Van Peteghem:

Wat de kredietverlaging door Fitch betreft, wil ik erop wijzen dat het agentschap onze rating voornamelijk heeft verlaagd vanwege twijfels over onze capaciteit om de hervormingen uit te voeren en niet over de inhoud ervan. Het geeft aan dat de hervormingen geloofwaardig zijn, op voorwaarde dat ze volledig worden uitgevoerd. Dat is precies wat we de afgelopen periode hebben gedaan en ook in de komende periode zullen blijven doen.

Een andere bezorgdheid van het agentschap heeft te maken met de vergrijzingskosten. Ook die pakken we echter aan met onze geplande hervormingen. In het jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, dat vorige week werd gepubliceerd, valt het volgende te lezen: “De budgettaire kosten van de vergrijzing over de periode 2024-2070 liggen in het huidige verslag 1,9 procentpunt van het bbp lager dan in het verslag van 2024. Deze vermindering is in hoofdzaak het gevolg van de huidige regeringsmaatregelen inzake sociale uitkeringen, met in het bijzonder de pensioenhervorming en de maatregel die de werkloosheidsuitkeringen in de tijd beperkt. Ook de andere takken van de sociale uitgaven, met uitzondering van de kinderbijslag, kennen een daling van de budgettaire kosten ten opzichte van het verslag van vorig jaar."

Wat Brussel betreft, is het niet aan mij als federaal minister van Begroting om mij uit te spreken over concrete acties op dat niveau. Wel zal ik trachten om binnen het bevoegdheidsverdelend kader dat ons land eigen is een sterkere begrotingscoördinatie op te zetten, zoals ik daarstraks ook al heb aangegeven. Daarbij moet uiteraard elke entiteit haar verantwoordelijkheid nemen in het nakomen van onze Europese begrotingsverplichtingen. Zoals u in al mijn antwoorden hebt gehoord, zijn de gesprekken daarover volop aan de gang.

Wouter Vermeersch:

Dank u, mijnheer de minister. Ik stel toch vast dat u zelf ook enigszins twijfelt aan die hervormingsagenda. We hebben tot nu toe geen structurele hervorming gezien. We zien vooral structureel uitstelgedrag van u en uw regering, ook wat de begrotingscontrole betreft. Wat trouwens de Vergrijzingscommissie betreft, ik weet niet of u De Tijd hebt gelezen de afgelopen dagen, maar er is een interessant stuk verschenen van Bart Van Craeynest, de econoom van Voka. Mevrouw Merckx is weg, ze zou anders misschien gesteigerd hebben. Hij wijst er namelijk op dat bij dat rapport van de Vergrijzingscommissie wel wat kanttekeningen moeten worden geplaatst. Zo gaat men nog steeds uit van een erg optimistische productiviteitsgroei in dit land, die volgens Voka eigenlijk niet strookt met de economische vooruitzichten. De productiviteit die door de Vergrijzingscommissie wordt gehanteerd, lijkt wat te optimistisch ingeschat. Nu, de kredietwaardigheid van de regering-De Wever is vandaag in vrije val. We vrezen dat de Vlaming daar uiteindelijk de rekening voor zal betalen. De kredietwaardigheid van België en van de regio's is een kaartenhuisje geworden. Eén zetje richting Brussel en heel het land wankelt. Wat doet deze regering? Ze kijkt toe, ze zwijgt en ze hoopt dat de storm zal overwaaien tegen 25 juli, wanneer ook Morningstar met een nieuwe rating zal komen. Vlaanderen, dat een traditie heeft van meer disciplinaire discipline dan de andere regio's, wordt gestraft voor de spilzucht en de politieke impasse op het Brusselse en het Waalse niveau. Deze federale regering schuift gewoon de verantwoordelijkheid door. Er komen geen begrotingscontroles, hoewel die nochtans noodzakelijk zijn. Fitch twijfelt aan uw hervormingsagenda. Sta me toe dat ik daar ook aan twijfel als ik veelvuldig het uitstelgedrag van u en uw regering zie.

De financiële situatie en rating van Brussel

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, Brussel is nog een veel groter zorgenkind. In het meerjarenplan dat deze regering voorlegde aan de Europese Commissie werd er, bij gebrek aan een regering in Brussel, geen begrotingsbeleid opgenomen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en werden er dus geen concrete inspanningen vastgelegd. Ook het Rekenhof ontving bij zijn controle geen aanvullende informatie.

In haar opinie over het ontwerpbegrotingsplan stelt de Europese Commissie, vrij vertaald, dat “het gebrek aan effectieve budgettaire coördinatie tussen het federale niveau en de gefedereerde entiteiten een negatieve impact kan hebben op de inspanningen tot begrotingsconsolidatie". Daarmee zegt ze vrij omfloerst dat de begrotingssamenwerking in dit land in de soep dreigt te draaien.

Welke inspanningen verwacht deze regering van de verschillende deelstaten, in het bijzonder van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om tegen 2029 het tekort van de gezamenlijke overheid onder de 3 % van het bbp te laten zakken? Dat hebt u immers beloofd aan Europa.

Welke inspanningen werden er reeds overeengekomen met de deelstaten? Wanneer en op welke wijze zal de vooruitgang op het vlak van deze inspanningen worden geëvalueerd? Op welke wijze beoogt deze regering de IMF-uitspraken van de premier concreet in te vullen? Hij zei dat als Brussel aan zijn deur zou kloppen, hij zich zou opstellen als het IMF.

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, zoals ik daarnet zei, is het niet aan mij als federaal minister om mij uit spreken over concrete acties op het niveau van een deelstaat, in dit geval het Brusselse Gewest.

Wat betreft de verwachte inspanning van het gewest, hanteert de Europese Commissie de jaarlijkse nominale netto uitgavengroei voor zowel het vaststellen van het begrotingspad als het uitvoeren van het jaarlijks begrotingstoezicht. Daarbij is, zoals u weet, een uitgaventraject vastgesteld voor de gezamenlijke overheid, waarmee het voltallige Overlegcomité akkoord ging. Om dat uitgaventraject te verdelen heeft de Afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën de drie verdeelsleutels voorgesteld. Een eerste sleutel is gebaseerd op het aandeel van de entiteiten in de totale finale primaire uitgaven van de gezamenlijke overheid. Een tweede sleutel is gebaseerd op het aandeel in de totale eigen ontvangsten en tot slot is er ook een verdeelsleutel afgeleid op basis van aandeel in de som van de totale finale primaire uitgaven en eigen ontvangsten. De afdeling heeft bij consensus die laatstgenoemde verdeelsleutel, op basis van de som van de totale finale primaire uitgaven en de eigen ontvangsten, als de voorkeurssleutel aangeduid.

De federale overheid en de regering zijn overeengekomen om in de gesprekken met de deelentiteiten over de verdeling van de begrotingsinspanningen te pleiten voor het gebruik van die derde voorkeursleutel. Daarbij worden ook verschillende pistes bekeken om een verhoogde responsabilisering teweeg te brengen wanneer een entiteit de marge ten aanzien van het uitgaventraject, vastgelegd op de u ongetwijfeld gekende controlerekening, overschrijdt.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat u als federaal minister niet kunt tussenkomen in de situatie in Brussel. Dat klopt, maar zolang Vlaanderen geen fiscale en financiële autonomie heeft, worden wij natuurlijk allemaal meegesleurd als Brussel ten onder gaat en in financiële problemen verzeild raakt. Getuige daarvan het feit dat heel recent op onverwachte wijze de rating van Vlaanderen werd verlaagd omdat het verschil tussen de ratings van Brussel en Vlaanderen en van Vlaanderen en België te groot werd. De onzekerheid rond die federale begrotingsinspanning vergroot door het uitblijven van een regering in Brussel en zet een domino-effect in gang, waardoor Fitch op 20 juni ook de Vlaamse rating verlaagde. Deze ongeplande verlaging was dus het gevolg van een te groot verschil tussen de Vlaamse en de Belgische rating. Fitch argumenteert dat wanneer de federale overheid in de problemen zou komen, dit ook een invloed zou hebben op Vlaanderen. In het meerjarenplan werd geen begrotingsbeleid opgenomen voor Brussel omdat een regering daar ontbreekt en er werden dus ook nog geen concrete inspanningen vastgelegd. Ook het Rekenhof heeft dat bevestigd, dus het blijft problematisch dat we daarover nog geen duidelijkheid hebben en ook de komende maanden niet zullen hebben omdat een Brusselse regering weer verder dan ooit te voren lijkt. Ik stel vast dat u zich wijselijk niet uitspreekt over de IMF-uitspraken van de premier. Dat op zich is ook al opmerkelijk.

De bijsturingen aan het bij Europa ingediende meerjarenplan

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, bij de voorstelling van de studie over tien jaar overheidsfinanciën van het Belgisch Instituut voor openbare financiën verklaarde u dat u blijft vasthouden aan het ingediende meerjarenplan en zou bijsturen waar nodig.

Ondanks alle opmerkingen bij de haalbaarheid van de initiële plannen van de regering en ondanks de stellingname van de regering dat zou worden bijgestuurd waar nodig, is tot op heden volgens ons en in de mate waarin wij het kunnen nagaan, geen actie ondernomen.

Ten eerste, kunt u bevestigen dat u blijft vasthouden aan de doelstelling om tegen 2029 zowel het gezamenlijke overheidstekort als het tekort van entiteit I onder de 3 % van het bruto binnenlands product te laten zakken?

Ten tweede, welke bijsturingen acht u daartoe noodzakelijk?

Ten derde, op welke termijn plant u de bijsturingen te verrichten?

Vincent Van Peteghem:

Ik wijs er nogmaals op dat de Europese Commissie ons in het kader van het meerjarenplan evalueert aan de hand van de netto-uitgavennorm en niet op basis van het vorderend tekort, waarnaar u in uw vraag en eigenlijk ook in uw vorige vraag ten onrechte verwijst.

Uit de tabel in het rapport van het Monitoringcomité, dat voorbije donderdag werd gepubliceerd, valt af te leiden dat, rekening houdende met de activering van de nationale ontsnappingsclausule, de impact van de stijging van de netto-uitgaven op de controleberekening meer dan gecompenseerd wordt door de toegestane flexibiliteit in de periode tot 2028.

Dat neemt uiteraard niet weg dat behalve onze verplichtingen tegenover Europa ook een strenge begrotingsbehoedzaamheid cruciaal is, noch dat de Maastrichtnormen irrelevant zouden zijn geworden. De huidige budgettaire toestand zal ons noodzaken om bij de komende begrotingsoefening kritisch onder de loep te nemen welke bijsturingen nodig en mogelijk zijn.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, de Maastrichtnormen zijn niet in de vuilnisbak gekieperd en biljven onlosmakelijk overeind. Die zijn ook bevestigd. U hanteert trouwens zelf de 3 %-tekortnorm in uw eigen regeerakkoord. U past die toe wanneer het u uitkomt. Laten we ook eerlijk zijn, het uitgaventraject moet er net toe leiden dat de Maastrichtnormen van een tekort van 3 % en een overheidsschuld van 60 % worden gehaald. Mijnheer de minister, u blijft koppig vasthouden aan een meerjarenplan dat al van bij de start door zowat elke expert als onhaalbaar werd bestempeld. Wij zien op het moment geen sanering, geen ingrepen, geen ambitie, maar alleen gebakken lucht en een hoop wollige beloftes. Ondertussen kijkt Europa uiteraard met argusogen toe. Die ontsnappingsclausule vervalt normaliter ook over enkele jaren. Wie betaalt straks de rekening? Juist, u raadt het al: dat zal natuurlijk de hardwerkende Vlaming zijn. Die mag niet alleen hogere belastingen slikken, maar ook nog eens opdraaien voor de facturen van uw regering. Ik verwees daarnet al naar de meerwaardebelasting. Ondertussen is er ook sprake van een defensiebelasting. Het houdt niet op. Dat is uiteindelijk het begrotingsbeleid van de regering-De Wever; het is een absolute schande en niet wat aan de kiezer beloofd werd voor de verkiezingen.

Het begrotingsadvies over de meerwaardebelasting

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de Jambontaks of meerwaardebelasting. Midden mei lekte in De Standaard uit dat de minister van Begroting een negatief advies over de meerwaardebelasting had gegeven aan de minister van Financiën. Het voorliggend ontwerp, waarin de afschaffing van de Reynderstaks en de verlaging van de taks op beursverrichtingen nog waren opgenomen, zou volgens dat advies niet beantwoorden aan de doelstelling om in 2026 reeds 250 miljoen euro op te halen met de meerwaardebelasting. Daardoor zou het ontwerp niet conform de begrotingsnotificaties zijn, waarin ook ramingen waren opgenomen voor de jaren 2027 tot en met 2029.

De grootste variabele bleek de vrijstelling te zijn. Ideeën die geopperd werden, waren onder meer een vrijstelling na tien jaar alsook vrijstellingen van 10.000 of 20.000 euro, al dan niet jaarlijks overdraagbaar. Ook de onduidelijkheid over de peildatum zou de opbrengsten in 2026 in het gedrang kunnen brengen.

Het akkoord van de regering heeft echter een andere inhoud. Ondanks het verzoek van de commissie voor Financiën en Begroting werd geen verdere inzage verschaft in het advies.

Mijnheer de minister, werden nadien nog nieuwe adviezen verschaft aan de minister van Financiën over de meerwaardebelasting of de zogenaamde Jambontaks?

Wat is het huidig advies van de minister van Begroting over de door de ministerraad goedgekeurde Jambontaks?

Blijven een aantal argumenten uit het oorspronkelijk advies overeind?

Zijn de opbrengsten die beoogd worden in de begrotingsnotificatie van 14 februari 2025 nog accuraat of dienen ze te worden herzien?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ik heb inderdaad een niet-akkoord uitgebracht in een vroeg stadium van het proces met betrekking tot de meerwaardebelasting. Onder andere op basis van dat niet-akkoord werd verder gewerkt aan een werkbaar compromis dat het vooropgestelde rendement honoreert.

Ik ben ook blij met het eindresultaat, waarvan ik overtuigd ben dat het de vooropgestelde budgettaire opbrengsten zal realiseren. Als minister van Begroting is het uiteraard mijn rol om te controleren of de inkomsten in lijn zijn met wat binnen de regering werd afgesproken. In de begroting van 2026 zal dus staan dat de meerwaardebelasting 250 miljoen euro zal opbrengen. Mocht blijken dat dat niet het geval is, dan moet er uiteraard worden bijgestuurd.

Wat betreft de details over de concrete uitwerking van de meerwaardebelasting, verwijs ik u graag door naar mijn collega, minister Jambon.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, met uw antwoord bevestigt u nogmaals dat die opbrengst er absoluut moet komen, wat er ook van wordt. Dat bewijst nog maar eens dat de Jambontaks, of meerwaardebelasting, in wezen een platte begrotingsmaatregel is. Er moet en zal 250 miljoen euro gerealiseerd worden. Laten we eerlijk zijn, die meerwaarden zitten vooral in Vlaanderen. Dat betekent dat die 250 miljoen euro vooral uit de zakken van de Vlamingen zal worden gehaald. De voorbije weken is over de meerwaardebelasting of Jambontaks ook gebleken dat eigenlijk niemand tevreden is met wat er op tafel ligt. De fiscalisten vormen misschien een uitzondering, omdat ze een aardige kluif en verdienmodel zien in het maken van de foto op het einde van het jaar. Daarbij zullen ook tal van fiscale discussies volgen over een zoveelste nieuwe koterij binnen ons belastingstelsel. Herinnert u zich dat u in de vorige legislatuur minister van Financiën was? U zou toen een blauwdruk voor een brede fiscale hervorming presenteren. Na twee regeringen zien we echter dat onze fiscaliteit alleen maar complexer is geworden. Die meerwaardebelasting is een zoveelste koterij. Ze voegt een bijkomende laag van complexiteit toe aan de huidige reeds hopeloos complexe fiscaliteit. Dat is betreurenswaardig en betekent een regelrechte ramp voor heel wat hardwerkende Vlamingen.

De bevindingen van het Monitoringcomité betreffende de groei van de overheidsschuld

Gesteld door

PVDA-PTB Sofie Merckx

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

Mevrouw Bertrand is niet aanwezig.

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, deze middag gaan alle vragen enigszins over hetzelfde, heb ik de indruk, maar we proberen het toch met een nieuwe vraag. Het vorige week gepubliceerde rapport van het Monitoringcomité toont onder andere aan dat de overheidsschuld echt ontspoort. Het is zelfs slechter dan het scenario van ongewijzigd beleid. In het begin zei u altijd dat er nog een begrotingstekort was, maar dat dat bij ongewijzigd beleid gold. Nu zien we dat het huidig scenario volgens het Monitoringcomité slechter is dan het scenario bij ongewijzigd beleid.

Het begrotingsplan dat bij de Europese Commissie werd ingediend, voorspelt een schuldgraad van niet minder dan 122 % tegen 2030. Dat lijkt toch te suggereren dat het arizonabeleid misschien niet echt werkt. Aan de ene kant is er die ongedekte cheque voor defensie, aan de andere kant voert u een besparingspolitiek door die de koopkracht aantast. Het Rekenhof had eerder in zijn rapport al gewaarschuwd voor een negatieve invloed op de overheidsconsumptie. Ook de private consumptie wordt negatief beïnvloed door onder meer de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en de vermindering van de pensioenuitgaven.

Het Monitoringcomité bevestigt dat en stelt dat de Belgische groei in 2026 slechts 1,1 % zou bedragen, onder andere doordat de vertraging van de publieke investeringen weegt op de economische groei.

Dat is een van de problemen van uw beleid. U bespaart net op de motor van de groei, zowel publieke consumptie via de publieke investeringen als private consumptie door de vermindering van de koopkracht van onder meer gepensioneerden, werklozen en bijvoorbeeld werknemers die hun nachtpremies verliezen.

Mijnheer de minister, hoe reageert u daarop?

Vincent Van Peteghem:

Mevrouw Merckx, in de economische vooruitzichten van het Planbureau kunt u inderdaad lezen dat de schuldgraad voornamelijk toeneemt als gevolg van de kredietverleningen, de participaties van de verschillende beleidsniveaus en de aanhoudende stijging van de gemiddelde rente die op de overheidsschuld wordt betaald.

Het klopt dat de bijkomende uitgaven voor defensie die deze regering heeft beslist ook een factor zijn in de stijging van de schuldgraad. Zoals ik al vaak heb gezegd, is het niet omdat Europa de ontsnappingsclausule heeft geactiveerd en zo budgettaire ruimte heeft gecreëerd, dat dat een blanco cheque kan zijn. Elke uitgave zal immers een impact hebben op de schuldgraad. Ook om die reden zal bij de komende begrotingsopmaak kritisch worden gekeken naar de structurele financiering, om zo onze schuldgraad onder controle te houden.

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, als u ziet dat uw plannen niet het gewenste gevolg hebben, dan moet u misschien van plan veranderen in plaats van altijd maar hetzelfde te doen, namelijk aan de ene kant de besparingen, waardoor u de economische groei beperkt, en aan de andere de defensie-uitgaven, die niet gefinancierd zijn. Die situatie levert problemen op voor de economische groei. Er wordt wel een kleine boost van de economische groei verwacht vanwege de investeringen in defensie, maar we weten allemaal dat dat op lange termijn niets zal opleveren.

Er is volgens ons nood aan een andere budgettaire aanpak, met productieve investeringen en de bescherming van de koopkracht van de mensen. De grote aanval op de pensioenen die wordt voorbereid, zal een echte koopkrachtvermindering betekenen voor heel veel mensen, net als de plannen voor de arbeidsmarkthervorming, waardoor mensen een deel van hun koopkracht zullen moeten inleveren omdat premies voor overuren of nachtpremies in gevaar komen. Misschien moet u toch eens nadenken over een ander beleid als het resultaat niet is wat u ervan verwacht. Wij zullen daarvoor blijven pleiten.

Sofie Merckx:

Mijnheer de voorzitter, is het mogelijk om de vraag over Belfius naar voren te halen in de agenda?

Voorzitter:

Mevrouw Merckx, ik heb normaal de gewoonte om de agenda te volgen. Het probleem is dat mevrouw Bertrand niets heeft laten weten. Zij kan elk moment nog binnenkomen. Als voorzitter moet ik de agenda respecteren. Ik moet iedereen die aanwezig is, de mogelijkheid geven om de ingediende vraag te stellen. Mevrouw Bertrand heeft, om dat spreekwoord te gebruiken, niet haar kat gestuurd. Ik moet voor mevrouw Bertrand dus de mogelijkheid openlaten om, mocht zij nog hier geraken, aan het debat deel te nemen. Vraag nr. 56006956C van mevrouw Bertrand vervalt.

Het vertrouwen in de economische instellingen
De sombere economische rapporten

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, ik wil de sfeer in deze commissie wat verbeteren met een vraag over de sombere economische rapporten.

De afgelopen maanden kon uit de verschillende economische rapporten een steeds somberder beeld over de evolutie van de begroting worden afgeleid. Initieel werd aan de Europese Commissie een tekort van 4,7 % voor de gezamenlijke overheid beloofd in 2025, dat geleidelijk aan zou dalen tot 2,5 % in 2030. Dat bleek achteraf gezien bijzonder optimistisch. Ook werd een uitzondering verkregen van de Europese Commissie om de netto-uitgavengroei, waarover u het steeds hebt, over een periode van 7 jaar te laten afnemen van 3,6 % in 2025 naar 2,1 % in 2029.

Al snel bleken deze doelstellingen te ambitieus en vernamen wij via het Rekenhof dat de FOD BOSA becijferde dat het tekort eveneens voor de gezamenlijke overheid in 2025 zou oplopen tot 5,5 % van het bbp, waarop de regering deze raming erkende door ze over te nemen in het eigen ontwerpbegrotingsplan. Een volgende stap waren de lentevooruitzichten van de Europese Commissie, waaruit bleek dat ook in 2026 de vooropgestelde doelstelling niet zou worden gehaald en het tekort ook in dat jaar 5,5 % zou bedragen. Een derde domper kwam er toen de Nationale Bank begin juni haar ramingen deelde en stelde dat ook in 2027 het tekort 5,6 % zou bedragen. De genadeslag kwam er ten slotte met de recentste rapporten van het Federaal Planbureau en het Monitoringcomité, die elk een tekort van respectievelijk 5,4 %, 6,2 % en 6,5 % voorzien voor de jaren 2028 tot en met 2030. Bovendien schrijft het Monitoringcomité dat ondanks het gebruik van de nationale ontsnappingsclausule om de defensie-uitgaven tot en met 2028 buiten de begroting te houden de doelstellingen in 2029 niet gehaald zouden worden.

Wat is uw mening over de steeds somberder wordende ramingen over de begroting? Kunt u zich vinden in de kritiek van de genoemde instellingen en zo ja, wanneer en op welke manier zal er dan worden bijgestuurd?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ook mevrouw Bertrand had een vraag die wat kritischer was over mijn uitspraken na het uitkomen van enkele van die rapporten.

Uiteraard luister ik naar de verschillende instellingen, waarvan ik de expertise enorm waardeer en uiteraard ga ik ook met hen in gesprek. Zoals ik recentelijk bij het Belgisch Instituut voor Openbare Financiën reeds aangaf, wil deze regering geen begroting maken die maar één jaar standhoudt, maar wil ze wel een begrotingsbeleid voeren dat een positieve impact heeft en dat een duurzame stabiliteit geeft voor 2030 en 2040 en zelfs voor 2070, met onder andere het rapport van de Vergrijzingscommissie. Niet omdat het moet, maar omdat we ervan overtuigd zijn dat het juist is dat te doen.

De keuzes die daartoe gemaakt zijn, geven invulling aan wat de economische instellingen al vele jaren vragen. Ze hebben ons al verschillende keren gevraagd een aantal van de hervormingen die we nu doorvoeren effectief te implementeren. Ik vind het belangrijk dat we luisteren naar wat de instellingen ons voorleggen, maar ik vind het uiteraard ook belangrijk dat elk van die instellingen zich het gewicht van haar uitspraken moet realiseren, zeker als die gericht zijn naar bijvoorbeeld de ratingbureaus. Ik zeg dit niet omdat ik vind dat ze moeten zwijgen, maar wel omdat ze een belangrijke stem hebben en omdat ik niet enkel hun inhoudelijke opmerkingen apprecieer en ter harte neem, maar omdat ook tal van andere stakeholders dat doen.

Ik blijf dan ook rekenen op die kritische blik van het Planbureau en van de Nationale Bank, van het IMF en van de Europese Commissie. Dit blijft voor het werk dat we met deze regering aan het doen zijn een broodnodige stap.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, u lijkt wel de kapitein van de Titanic. U weet dat het schip zinkt, maar blijft met de glimlach op het dek staan. Rapport na rapport bevestigt dat deze regering de controle over de overheidsfinanciën kwijt is. U doet echter alsof alles netjes onder controle is.

Alles wat gevraagd wordt, voert de regering keurig uit. Wellicht moet u dat ook doen om geen paniek te veroorzaken, in het bijzonder bij de financiële markten. Als daar paniek begint te ontstaan, wat op dit moment al gebeurt met de verslechtering van de kredietratings, weten we wel waar we beginnen, maar niet waar we eindigen.

Met dit begrotingsbeleid, mijnheer de minister, stevenen we af op de zeebodem. Dat is bijzonder verontrustend. Ik kan dan ook niet begrijpen dat de begrotingscontrole niet de absolute prioriteit van deze regering is. Het is onbegrijpelijk dat dit dossier pas na het zomerreces verder wordt behandeld.

Voorzitter:

Voor de vragen nrs. 56006958C, 56006960C en 56006961C is nog altijd niemand aanwezig.

De verkoop van Belfius
De begrotingsimpact van de verkoop van een deel van de overheidsparticipatie in Belfius
De verkoop van Belfius

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
VB Wouter Vermeersch
PVDA-PTB Sofie Merckx

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, via de pers vernemen wij dat de regering voor 21 juli tot een akkoord zou willen komen over een eerste verkoop van overheidsparticipaties. Zo zou er sprake zijn van een verkoop van 20 à 30 % van de participatie in Belfius, dat tot nog toe volledig in overheidshanden is. Er zou nog geen keuze gemaakt zijn tussen een publieke verkoop en een private verkoop aan een of meerdere investeerders. De CEO van Belfius sprak echter begin dit jaar reeds de voorkeur uit van de raad van bestuur voor een private verkoop.

De verkoop zou naast eenmalige inkomsten echter ook een verlies van het recurrente dividend betekenen. Zowel in 2025 als in 2026 rekent de regering in haar begroting op het zogenaamde superdividend, dat zou oplopen tot 500 miljoen euro. Wellicht rekent u zich daar ook rijk. Inclusief de uitkering van het superdividend in 2025 zou de overheidsparticipatie in Belfius reeds 3,5 miljard euro hebben opgeleverd. Dat komt neer op bijna 90 % van de overnameprijs. Ook een verkoop van de participatie in BNP Paribas zou op tafel liggen.

Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat een verkoop van de overheidsparticipatie binnen de regering besproken is of binnenkort besproken zal worden?

Wat is uw standpunt over een eventuele verkoop van een deel van die overheidsparticipatie?

Gaat de voorkeur uit naar een publiek aanbod dan wel naar een aanbod aan een of meerdere private investeerders en kunt u toelichten waarom? Wat is de visie van de regering op een verkoop aan een of meerdere buitenlandse investeerders?

Hoe schat u de budgettaire gevolgen in van een verkoop van 20 of 30 % van de aandelen? Zou het superdividend door een verkoop in het gedrang komen? Zo ja, welke compenserende maatregelen wenst de regering dan te nemen?

Hoe zal de stabiele stroom aan dividenden, die bedoeld was om de structurele meeruitgaven in Defensie te financieren, worden vervangen zodra de inkomsten uit de verkoop zijn opgedroogd?

Tot slot, kunt u bevestigen dat een gefaseerde verkoop van de participatie in BNP Paribas voorligt?

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, in de jaren negentig werd het Gemeentekrediet geprivatiseerd en overgenomen door Dexia. In 2011 werd de bank opnieuw genationaliseerd, als gevolg van de bankencrisis. We herinneren het ons allemaal. Zo werd 4 miljard euro plots van private schuld publieke schuld.

Nu, veertien jaar later, overweegt de overheid, om de wapenwedloop te financieren, Dexia, dat intussen Belfius is geworden, opnieuw of gedeeltelijk te verkopen. De bank zou daarmee opnieuw onderworpen worden aan de kortetermijndoelstellingen van de markt. De vraag is dan ook of er lessen zijn getrokken uit de bankencrisis van 2008 en de daaropvolgende staatsschuldencrisis, dan wel of we opnieuw dezelfde fouten zullen maken.

Sinds de nationalisering is Belfius aanzienlijk in waarde gestegen, wat heeft geleid tot een jaarlijkse dividendenstroom ten gunste van de overheidsfinanciën. Volgens een artikel in De Tijd zou het gaan om 3,5 miljard euro aan dividenden sinds de nationalisering. Kunt u die cijfers bevestigen?

Dit weekend ontstond opnieuw discussie naar aanleiding van uitspraken van een partijvoorzitter, die zich krachtig verzette tegen een voorlopige verkoop van Belfius. Hij pleit eerst voor een fusie tussen Belfius en Ethias. Hoe staat u tegenover dat voorstel? Bent u voorstander van een verkoop van bepaalde participaties op dit moment? Hoe reageert u op het idee van een fusie tussen Belfius en Ethias?

Acht u het budgettair verantwoord om het overheidsbelang in Belfius te verkopen om daarmee een eenmalige financiering van een deel van de jaarlijkse defensie-uitgaven mogelijk te maken? Kunt u aangeven wat de participatie in Belfius de Staat gemiddeld heeft opgeleverd aan dividenden over de voorbije vijf jaar?

Vincent Van Peteghem:

Op die laatste vraag lijkt het mij aangewezen om schriftelijk te antwoorden. Wat betreft de verkoop van bepaalde activa in het kader van het Defensiefonds, zijn hierover reeds bijzonder veel vragen gesteld. Zelf ben ik geen groot voorstander om daar momenteel verregaande uitspraken over te doen.

In een bepaalde context kan het – na een diepgaande strategische analyse die ook toekomstige inkomsten in rekening brengt – wel degelijk verstandig zijn om bepaalde activa te verkopen. Zo’n strategische analyse moet vanzelfsprekend ook de marktomstandigheden op het moment van de verkoop in ogenschouw nemen. Momenteel ligt er nog geen strategische analyse voor, waardoor het niet zinvol is dat ik daar verdere uitspraken over doe.

Wouter Vermeersch:

Weinig nieuws. U blijft zeer op de oppervlakte, mijnheer de minister. Ik denk toch dat het een verstandige economische beslissing zal moeten zijn. Er moet echt een doordachte afweging worden gemaakt tussen enerzijds het verlies dat men kan lijden wat betreft het dividend en anderzijds het realiseren van een eventuele verkoop, wat op korte termijn natuurlijk inkomsten en dus schuldaflossing kan opleveren, maar op lange termijn een derving van dividenden betekent. Het lijkt mij een moeilijke economische afweging en wij hopen natuurlijk dat u daarin voldoende wordt begeleid.

Feit is wel, als we de pers mogen geloven, dat het dossier op tafel ligt en wellicht eerstdaags nog een discussiepunt zal worden. We zullen dat verder opvolgen.

Sofie Merckx:

U zegt dat u schriftelijk zult antwoorden op de precieze vraag over de dividenden. Wanneer kunnen wij dat antwoord verwachten?

Vincent Van Peteghem:

Als u een schriftelijke vraag stelt, zal ik daarop antwoorden.

Sofie Merckx:

Ik moet daar dus een extra vraag voor indienen? Kan ik dat antwoord nog voor de vakantie krijgen? Oké, ik zal mijn schriftelijke vraag indienen en wachten op het antwoord. Ik hoor dus eigenlijk ook dat er nog een strategische analyse moet gebeuren, dat wisten we eigenlijk al sinds het regeerakkoord en dat die analyse er nog niet is. We kennen natuurlijk de plannen van de regering en weten dat u alleszins een deel van Belfius wilt verkopen. Met de PVDA denken we dat dat geen goed idee is, omdat het op korte termijn vergelijkbaar is met het verkopen van familiejuwelen. Dat levert op korte termijn wel iets op, maar op lange termijn niet. Anderzijds, we hebben nu een bank, Belfius, die voor 100 % in handen is van de overheid. Waarom maken we daar geen echte openbare en democratische bank van? Een bank waar gewone spaarders, de gewone mensen, terecht kunnen, met een lage rentevoet en die ook de gemeenschap kan helpen investeren in noodzakelijke projecten. Dan denk ik aan projecten voor de ecologische transitie, maar ook aan projecten die ervoor zorgen dat woningen worden geïsoleerd. Er zijn veel mogelijkheden, ook om onze zelfstandigen en kleine ondernemers te helpen. Een andere aanpak is dus mogelijk.

Het netto-uitgavenpad
De actualisatie 2025 en raming 2026-2030 van het Monitoringcomité
Het meerjarig begrotingstraject en de buitensporigetekortenprocedure

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
VB Wouter Vermeersch
VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Van een staatsbank naar het Monitoringcomité, mijnheer de minister.

Uit het recente rapport van het Monitoringcomité blijkt inderdaad dat het federale begrotingstekort blijft oplopen. Voor 2025 wordt het tekort op 4,1 % van het bbp geraamd, oplopend tot 5,2 % in 2029 en 5,4 % in 2030. Dat is meer dan 40 miljard euro. Voor alle overheden samen voorspelt het rapport zelfs een tekort van 48,2 miljard euro of 6,5 % tegen 2030. De federale staatsschuld zou dan opnieuw stijgen tot 122 % van het bbp. U hoort het goed, 6,5 % en 122 %.

We zitten dus op meer dan het dubbele van de Maastrichtnorm, die nog altijd overeind blijft, mijnheer de minister, dit ondanks de eerdere ambitie van de regering-De Wever om het begrotingstekort richting 3 % van het bbp te brengen, wat ondertussen potsierlijk aan het worden is.

Mijnheer de minister, ten eerste, hoe verklaart u dat de begrotingsambities van deze regering, namelijk een daling tot 3 % van het bbp, in de praktijk volledig zijn losgelaten, met oplopende tekorten en schulden tot gevolg?

Ten tweede, welke concrete maatregelen plant de regering om op korte termijn de begroting te saneren en het tekort te verminderen?

Ten derde, hoe rijmt u deze begrotingsontwikkeling met de Europese verplichtingen inzake begrotingsdiscipline? Hoe zal België vermijden dat het verder onder verscherpt toezicht komt te staan?

Dan kom ik bij mijn vragen over tot het meerjarig begrotingskader en de procedure wegens buitensporig tekort.

Uit verklaringen van de minister in de pers blijkt dat hij zich geen al te grote zorgen maakt over het begrotingstraject, de kapitein van de Titanic. Hoewel de Raad van de Europese Unie aanbeveelt om een einde te maken aan de buitensporigtekortprocedure tegen België, gebeurde dit slechts in de veronderstelling dat het overeengekomen meerjarenplan daadwerkelijk zou worden nageleefd. Dat kan echter behoorlijk moeilijk blijken.

Mijnheer de minister, ten eerste, wat zijn de concrete verwachtingen van de Commissie en de Raad voor België? Welke doelstellingen moeten gehaald worden om een nieuwe confrontatie met de buitensporigtekortprocedure te vermijden?

Ten tweede, wat zijn de gevolgen indien de doelstellingen omtrent de netto-uitgavengroei in 2029 niet gehaald worden? Treedt de minister het Monitoringcomité bij in de stelling dat het uitdoven van de Europese flexibiliteit voor defensie-uitgaven ervoor kan en zal zorgen dat de doelstelling voor de netto-uitgavengroei in 2029 niet wordt gehaald?

Bent u van mening dat het eerlijker en correcter zou zijn om abstractie te maken van de budgettaire flexibiliteit van de nationale ontsnappingsclausule bij de evaluatie van het netto-uitgaventraject?

Ten vijfde, wat zijn de sancties die België dreigt op te lopen bij het niet naleven van het zevenjarig netto-uitgaventraject?

Ten zesde, kunt u toelichten hoe en wanneer de Europese Commissie een heropstart van de buitensporigtekortprocedure ten vroegste kan en zal evalueren? Wat zouden de gevolgen van zo'n heropstart zijn?

Vincent Van Peteghem:

Ik verwijs naar wat in het rapport van het Monitoringcomité staat. De tekst daarin is duidelijk. Ik citeer: "Voor de periode tot 2028 wordt de impact hiervan op de controlerekening meer dan gecompenseerd door de toegestane flexibiliteit. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de overstap van een periode met flexibiliteit naar een periode zonder flexibiliteit in de praktijk zal gebeuren. De groei van de netto-uitgaven in 2025 wordt vooral beïnvloed door de bijkomende defensie-uitgaven. De groei in 2026 wordt onder meer gedrukt door de impact van de geplande maatregelen inzake sociale prestaties, de beperking van de werkloosheid in de tijd en de pensioenhervorming."

Dat gezegd zijnde, is het respecteren van de uitgavennorm voor mij inderdaad een kernpunt in het begrotingsbeleid. Ik heb in mijn beleidsverklaring dan ook het volgende duidelijke engagement opgenomen: "Elke begrotingsopmaak en -controle zal vertrekken van een te leveren inspanning om het uitgaventraject te respecteren zoals bepaald door het Monitoringcomité. De geraamde impact op de controlerekening zal telkens indicatief worden berekend. Indien nodig zullen bijkomende inspanningen gevraagd worden van de respectievelijke vakministers."

Dat is exact wat ik de komende jaren zal doen. Dat is ook wat de Europese Commissie zal controleren. Zoals ik al regelmatig heb aangehaald, is de uitgavennorm de operationele indicator die als basis zal dienen voor het jaarlijkse begrotingstoezicht op elke lidstaat. Daarnaast volgt de Europese Commissie de vooruitgang van investeringen en hervormingen in de zogenaamde bijlage 2 op.

Uiteraard kijk ik ook naar de situatie in 2029. Het is momenteel echter nog niet duidelijk wat de Europese Commissie dan zal doen met de kwalificatie van de defensie-uitgaven. Bij ongewijzigd beleid wordt de flexibiliteit opgeheven vanaf 2029.

Inzake de mogelijke sancties verwijs ik graag naar de relevante bepalingen in artikel 126, lid 11 van het VwEU en de verordening EU1173/2011. Het is veel te voorbarig nu al in te gaan op een eventuele toepassing hiervan in de Belgische context.

Voorzitter:

Mevrouw Bertrand, als u wilt, kunt u aansluiten in de repliek.

Alexia Bertrand:

Nee, ik zal straks mijn volgende vraag stellen.

Wouter Vermeersch:

We kunnen alleen maar vaststellen, mijnheer de minister, dat de Europese Commissie waarschijnlijk net als wij tot de conclusie zal komen dat u uw voor juli beloofde begrotingscontrole verder uitstelt. Zoals ik al zei, u belooft structurele hervormingen, maar we zien structureel uitstelgedrag.

U blijft ook geloven in de begrotingsdromen van de regering-De Wever, terwijl elk rapport werkelijk wijst op een begrotingsnachtmerrie. Wij vragen ons toch af hoelang Europa in uw verhaal zal meestappen als het tot de conclusie komt, net als wij, dat de dromen die u voorspiegelt helemaal niet overeenstemmen met de realiteit. Dit zijn sprookjes, geen realiteit. Ik meen dat het zeer hard ontwaken zal zijn als ook Europa eindelijk uw regering tot de orde zal roepen.

Alexia Bertrand:

Voorzitter, mag ik alsnog aansluitend repliceren? (Ja) Dank u wel voor uw tolerantie. Mijnheer de minister, mijn excuses voor de vertraging. Als we uw begrotingstraject bekijken, zien we dat de schuldgraad van entiteit I stijgt van 82,4 % naar 82,7 %, maar vooral naar 92,4 % in 2029. Dat is een versnelling die we in de afgelopen legislaturen zelden of nooit gezien hebben. Ik wilde weten hoe u dit gaat oplossen. Op dit moment bent u de tekorten immers systematisch aan het financieren met extra schulden, met een schuldgraad die vele keren sneller oploopt dan onder de vorige regering. Zelfs in de crisismomenten hebben wij dit nooit gekend. Als u in de pers zegt dat u zich zorgen maakt, zij het niet over deze begroting maar wel over die van 2030, dan stel ik mij de vraag hoe dat zal lukken als u zich geen zorgen maakt over 2026, 2027, 2028 en 2029, eigenlijk het laatste jaar van uw regering. Als wij naar het tekort kijken in plaats van naar de schuld, dan stellen wij vast dat u naar een begrotingstekort van 5,8 % van het bruto binnenlands product gaat. Dat is met uitzondering van de covidcrisis in 2020 het slechtste cijfer in 25 jaar tijd. Zelfs tijdens de financiële crisis – ik heb de cijfers opgezocht – bedroeg het tekort in 2009 ‘slechts’ 5,4 %. Voor entiteit I gaan wij van 2,8 % naar 4,1 % in 2025. Dat is natuurlijk te wijten aan het feit dat u in 2025 slechts een inspanning doet van 264 miljoen euro en volgens het Rekenhof waarschijnlijk zelfs minder, wat uw begrotingsbasis nog zal verslechteren tegen 2026. Dat maakt het allemaal moeilijker. Ook het primair saldo verslechtert, in tegenstelling tot wat men zou verwachten van een begroting die de overheidsfinanciën op koers wil houden. Ik maak mij dan ook grote zorgen, niet alleen voor 2025 maar ook voor de komende jaren. Als we naar het traject kijken, zeker voor 2029 en 2030, dan blijkt dat u daar niet op koers ligt en dat de netto-uitgaven, ook de nieuwe norm, niet worden gerespecteerd. Ik vraag mij af hoe Europa zal reageren. U houdt zich immers niet aan de nieuwe Europese regels. Uw uitgaven groeien sneller dan de doelstelling en u hangt af van een flexibiliteit die tegen 2028 uitgeput zal zijn. Wij zullen dit goed opvolgen, maar wij kunnen ons heel terecht grote zorgen maken over de komende jaren.

De financiering van de defensie-uitgaven

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, u hebt meermaals beloofd dat de stijgende defensie-uitgaven structureel gefinancierd zouden worden en dat ze volledig gecompenseerd zouden zijn. Volgens de begrotingsdocumenten en de analyse van het Monitoringcomité blijkt die belofte allerminst vervuld te zijn. Ik verwijs naar een bepaalde passage uit het verslag van het Monitoringcomité: “Er wordt van uitgegaan dat over de volledige periode 2025-2030 ontvangsten uit de belastingen op de opbrengsten van de bevroren Russische tegoeden zullen worden gerealiseerd.” We weten echter dat dat allesbehalve zeker is. "Daarnaast wordt er eveneens van uitgegaan dat de door de regering voorziene structurele financiering effectief zal worden gerealiseerd." Dat zijn vrij optimistische assumpties.

Hoe realistisch acht u die veronderstellingen? Wat als die opbrengsten uit de Russische tegoeden toch uitblijven? Hebt u een plan B? Hebt u een alternatief om die inkomsten toch te halen? Komt er dan alsnog een nieuwe belasting, een soort defensieheffing? Wat vindt u van de uitspraken van uw collega van Vooruit over die nieuwe heffing? Moeten de deelstaten volgens u ook bijdragen aan de defensie-inspanningen? U hebt dat enkele weken of maanden geleden al gesuggereerd. Hoe zou dat dan praktisch werken, nu ook hun begrotingen systematisch in het rood staan?

Vincent Van Peteghem:

Mevrouw Bertrand, uw eerste vragen gaan over bevoegdheden van de minister van Financiën. Ik kan daar moeilijk uitspraken over doen, zeker wat betreft de waarschijnlijkheid van die specifieke fiscale inkomsten.

Indien de inkomsten uitblijven, heeft de regering in het defensieplan duidelijk afgesproken dat als na verloop van tijd de vennootschapsbelasting op de winst van de beheerde bevroren activa niet meer beschikbaar is, het bedrag gelijkwaardig zal worden gecompenseerd via een ruimer gebruik van de ontsnappingsclausule, met gelijkwaardige compensatie door extra verkoop van activa en via structurele maatregelen. U zult mij ook verontschuldigen voor het feit dat ik op enkele van uw andere vragen vandaag al meermaals heb geantwoord. De belangrijkste boodschap die u wilde horen, was natuurlijk op welke manier we die defensie-uitgaven zullen financieren, zeker wat betreft het gedeelte dat via de bevroren tegoeden zou moeten worden gedragen. Op die vraag had ik vandaag nog niet geantwoord.

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, dank u wel, maar uw antwoord is zeer vaag. U wilt gebruik maken van de ontsnappingsclausule en activa verkopen, maar daarover is er geen eensgezindheid in uw regering. De heer Bouchez is immers nog niet klaar om Belfius te verkopen, lees ik in de pers. Dat zijn ook geen structurele opbrengsten. Dat zal het probleem niet oplossen. Het gaat voor u over de ontsnappingsclausule, de verkoop van activa en een derde optie is het vinden van andere structurele inkomsten, waarover evenmin al eensgezindheid bestaat. Dat betekent waarschijnlijk nieuwe belastingen. Dat is de piste die wij horen. Ofwel moet u besparen, ofwel moet u nieuwe inkomsten vinden en dat betekent nieuwe belastingen. Er is geen consensus om te besparen binnen de sociale zekerheid, dus ik vermoed dat dat betekent dat we op weg zijn naar nieuwe belastingen en dat is precies de vrees. Tot nu toe hebben we belastingverhogingen gezien in het kader van de programmawet van de regering, maar de lastenverlagingen zijn er niet. Die komen volgens u tegen het einde van de legislatuur. Ik hoop dat we ze nog gaan zien, want ze zijn nog niet gefinancierd. Gelet op de begrotingstekorten en de stijgende schuld die we nu al zien, vrees ik dus dat de lastenverlagingen er nooit zullen komen. U geeft dus een vaag antwoord, omdat u zelf waarschijnlijk nog geen antwoord hebt. Ik hoop dat daar snel een oplossing voor komt.

De wederrechtelijke aanwending van middelen voor de Brusselse metro

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, recent publiceerde The Brussels Times een uitgebreid rapport over het vermeend verkeerd gebruik van middelen uit Europese leningen voor gewone schuldaflossing. Dat zou het geval zijn voor middelen uit twee financieringslijnen, namelijk van de Europese Investeringsbank en van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa, die bestemd waren voor de aanleg van de Brusselse metro en het openbaar vervoer. Volgens het Brusselse Agentschap van de Schuld gebeurde dat in het kader van een operationele optimalisatie. Dat klinkt mooi, maar het ruikt verdacht veel naar creatieve boekhouding. Alsof dat nog niet volstaat, gaf minister Sven Gatz eerder al toe dat Brussel de komende zomer mogelijk in een liquiditeitscrisis kan belanden door de stijgende rente en de uitgestelde belastinginkomsten.

Belangrijk om te weten is dat ook Belfius de toekenning van zijn financieringslijn afhankelijk zou hebben gemaakt van de beschikbaarheid van de genoemde Europese leningen en dat ING dat op zijn beurt voor eenzelfde bedrag van de financiering door Belfius, in een soort van dominofinanciering zou hebben gedaan. De toekenning van de leningen zou dus gebeurd zijn op basis van een verkeerde voorstelling van zaken. Een woordvoerder van de Europese Investeringsbank verklaarde immers dat er expliciet bedongen werd dat de toegekende middelen enkel mochten worden aangewend voor de Brusselse metro en het openbaar vervoer.

Het rapport bevat bovendien een reactie van de hoofdanaliste voor Brussel van Standard & Poor’s, dat recent de kredietrating van Brussel heeft verlaagd, met negatieve vooruitzichten. De betrokken analiste stelde dat de Europese leningen wel degelijk een belangrijke factor waren in de beoordeling en dat de verkeerde voorstelling door het gewest ertoe geleid heeft dat S&P de invest grade credit van Brussel behield.

Ten slotte vestigde het rapport nog de aandacht op een ellenlange lijst van tijdbommen, die verscholen zitten bij de Brusselse agentschappen en instellingen, die miljarden zouden kunnen kosten.

Mijnheer de minister, wat is uw visie op die zaak? Hoe schat u het gevaar in op een liquiditeitscrisis? Dat is niet onbelangrijk. Hoe schat u bovendien het risico op besmetting in bij een verdere verlaging van de kredietrating?

Heeft de federale regering reeds contact gehad met de Brusselse gewestregering over die zaak? Is de federale regering bereid om, indien nodig, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest financieel bij te staan?

Werd in uw regering het gebruik van artikel 49, § 7, van de bijzondere financieringswet al besproken, met het oog op een beperking van de leenmogelijkheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het onderwerpen van de leningen aan de goedkeuring van de federale minister van Financiën?

Vincent Van Peteghem:

Zoals ik vandaag al eerder heb gezegd, denk ik niet dat het aan mij is om als federale minister van Begroting uitspraken over concrete acties op het Brusselse niveau te doen. Ik kan wel meegeven dat er op het federaal niveau nog geen gesprekken plaatsvonden over de leenmogelijkheden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Wouter Vermeersch:

Terwijl de eerste minister forse uitspraken doet over Brussel, zoals hij zich als het IMF zal opstellen: als Brussel aan zijn deur komt kloppen, hult u zich in stilzwijgen en in loze frasen en krijgen we uiteindelijk geen antwoord op onze vragen, mijnheer de minister. Laat het duidelijk zijn, mijnheer de minister, de kwestie belangt u wel aan, als er een besmetting is. We kunnen Brussel niet los van het federale niveau en ook niet van Vlaanderen zien. Als de rating en de situatie in Brussel verder ontsporen, zullen niet alleen het federale niveau, maar zeker ook Vlaanderen worden meegesleurd. Dan worden we uiteindelijk allemaal het slachtoffer en zal Vlaanderen meebetalen voor het malgoverno in Brussel. Mijnheer de minister, uw hoofd in het zand steken, struisvogelpolitiek, is op het moment niet aan de orde. Wij hadden toch wel een uitspraak van u verwacht, gezien het risico op besmetting van onder andere het federale niveau.

De Maastrichtnorm

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, de doelstellingen uit het meerjarenplan moeten resulteren in een begrotingstekort dat in lijn ligt met de 3 %- Maastrichtnorm. Voorts moet de schuldgraad onder 60 % van het bbp uitkomen, nog steeds volgens die Maastrichtnorm. Het rapport van het Monitoringcomité voorziet dat de gezamenlijke overheid tegen 2030 een schuldgraad ten belope van 122 % van het bbp zal torsen, hetgeen 16,5 procentpunt meer is dan vooropgesteld wordt in het meerjarenplan. Hoe evalueert u de evolutie van de schuldgraad?

Acht u de beide componenten van de Maastrichtnorm evenwaardig? Hoe rijmt u de hoge begrotingstekorten met de eventuele ambitie om de schuldgraad beheersbaar te houden of zelfs af te bouwen?

Oorspronkelijk werd na 2028 een kentering in de schuldgraad beoogd. Blijft u vasthouden aan de doelstelling uit het meerjarenplan om de schuldgraad tot 106,7 % te beperken in 2029? Acht u hiertoe bijkomende maatregelen nodig? Zo ja, wanneer zullen die maatregelen worden beklonken?

Wat is het standpunt van de regering over het voorstel van de voorzitter van MR om de lastenverlaging op arbeid door een verhoging van de belastingvrije som versneld uit te voeren? Hoe zal de huidige, dan wel aangepaste, lastenverlaging structureel gefinancierd worden, teneinde de schuldgraad niet verder te verhogen?

Vincent Van Peteghem:

De twee Maastrichtnormen van 3 % en 60 % voor de schuldgraad zijn uiteraard inherent met elkaar verbonden. De schulddynamiek hangt nauw samen met de opgelopen tekorten en met diverse andere economische factoren. Beide indicatoren hebben echter een eigen beleidsdynamiek. De doelstelling van het meerjarenplan is duidelijk: het vastgelegde netto ‑ uitgaventraject moet worden gerespecteerd. Dat blijft voor de regering richtinggevend in haar begrotingswerk.

Wat het voorstel van de heer Bouchez betreft om de belastingvrije som versneld te verhogen, onderstreep ik dat de lastenverlaging op arbeid een belangrijk instrument is om werken te laten lonen en de activiteitsgraad te verhogen, en dat die maatregel integraal deel uitmaakt van het pakket hervormingen om de aanpassingsperiode van vier naar zeven jaar te verlengen. Tegelijk moeten we waken over het afgesproken begrotingstraject, zeker gelet op de dalende ontvangsten in verhouding tot het bbp, zoals ook blijkt uit het rapport van het Monitoringcomité.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, u blijft op de vlakte in verband met de uitspraak van de heer Bouchez om de belastingverlaging te versnellen. U blijkt dus niet gewonnen te zijn voor dat idee, aangezien u wijst op een vermindering van de inkomsten. Tussen de regels door begrijp ik dat u daar geen voorstander van bent.

U blijft mooie woorden spreken over begrotingsdiscipline, maar, mijnheer de minister, de cijfers liegen niet. De schuldgraad loopt tegen 2030 op tot 122 %: dat is geen beleid maar een financiële tijdbom, die op ontploffen staat. U durft dan nog te spreken over een geloofwaardig project voor Europa. De enige richting waarin de regering blijkbaar gelooft, is die van extra tekorten en zich opstapelende schulden. Zoals u zelf onlangs nog verklaarde, zijn de tekorten en schulden van vandaag uiteraard de belastingen van morgen.

Het worden dus geen belastingverlagingen, zoals de voorzitter van de MR voorspelt, maar belastingverhogingen. Dat merken we ook gewoon in het beleid van de regering. Zoals ik daarnet al aangaf, ligt er een meerwaardebelasting in het verschiet. De minister van Financiën heeft zeer duidelijk verklaard dat er wat hem betreft geen taboes zijn inzake een defensiebelasting. Net als minister Prévot en eerste minister De Wever sluit hij die belasting niet uit. U hebt op mijn expliciete vraag naar een defensiebelasting duidelijk geantwoord dat er geen taboes zijn inzake structurele financiering, waaruit blijkt dat u een dergelijke belasting niet uitsluit. Mijnheer de minister, neem gerust het woord om te verklaren dat u een defensiebelasting wél expliciet uitsluit. De heer Bouchez heeft dat bijvoorbeeld gedaan en verklaard dat er wat hem betreft, geen defensiebelasting komt. Hij wil geen nieuwe belastingen.

U verklaart dat niet, integendeel, u zegt dat er geen taboes zijn. Dat betekent dat u een defensiebelasting helemaal niet uitsluit. Dat heeft volgens mij wel enige nieuwswaarde.

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, ik heb daarnet in mijn uiteenzetting onderstreept dat ik dat geen goed idee vind.

Wouter Vermeersch:

Ik heb u op mijn vraag over een defensiebelasting horen antwoorden dat er geen taboes zijn in verband met de structurele financiering, met andere woorden, noch over de inkomsten, noch over een beperking van de uitgaven. Daaruit blijkt dat een defensiebelasting voor u dus wel degelijk een optie is. Nu zegt u echter dat dat toch een slecht idee zou zijn. U gaat alle richtingen uit en u spreekt uzelf tegen. Na het debat van vandaag weet ik het niet meer. Ik ben er niet wijzer uit geworden.

Vincent Van Peteghem:

Dat is absoluut niet zo. Ik stel u voor om mijn antwoord nog eens grondig opnieuw te lezen.

Wouter Vermeersch:

Dat zal ik doen, mijnheer de minister, maar ik vrees dat ik goed heb opgelet en nog altijd niet wijzer ben geworden.

Voorzitter:

We nemen nota van het feit dat de heer Vermeersch niet wijzer wordt. We komen nu bij zijn laatste vraag, alvast in deze commissie voor wat betreft deze zitting.

Het Europese herstelfonds en het waterstofnetwerk van Fluxys

Gesteld door

VB Wouter Vermeersch

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, het zou handig zijn mocht een aantal vragen die hetzelfde thema behandelen worden samengevoegd. Zo heb ik twee gelijkaardige vragen over het Europees herstelfonds, maar ik zie dat die niet zijn samengevoegd.

Voorzitter:

Mijnheer Vermeersch, in eerdere gevallen werd beslist om bepaalde vragen samen te voegen en toen was dat ook niet goed. Het zal dus nooit goed zijn en die opmerking zal altijd gemaakt worden. Ik twijfel er niet aan dat u uw best hebt gedaan om in de verschillende vragen minimale verschillen aan te brengen.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de voorzitter, ik weet waaraan u refereert, maar ik ben de heer Van Quickenborne niet. We hebben nogal uiteenlopende visies en opvattingen over een aantal zaken.

Dat gezegd zijnde, mijnheer de minister, ik heb u al vaker ondervraagd over het Europees herstelfonds.

Volgens berichtgeving in de Franstalige pers dreigt België tot 80 miljoen euro aan Europese relancegelden te verliezen, dit als gevolg van de stillegging van de werken aan het waterstofnetwerk tussen Kallo en Zelzate. Dat netwerk wordt door Fluxys aangelegd en moest oorspronkelijk vóór eind augustus 2026 afgerond zijn om de Europese middelen veilig te stellen. De werken werden echter opgeschort door een juridische procedure, aangespannen door lokale landbouwers, uit vrees voor PFAS-verontreiniging. Ondertussen is het project al afgeslankt van 150 naar 51 kilometer. Bovendien blijkt uit berichtgeving dat het kabinet van de minister van Energie aan het kabinet van de minister van Begroting heeft gevraagd om het project zelfs volledig uit het relanceplan te schrappen.

Bevestigt u dat België het risico loopt om tot 80 miljoen euro aan Europese relancegelden te verliezen door het stilleggen en mogelijk schrappen van het Fluxysproject?

Wat is de stand van zaken van het overleg tussen uw kabinet en het kabinet van de minister van Energie over de eventuele vervanging van dit project binnen het herstelplan?

Welke concrete alternatieve investeringsprojecten overweegt u momenteel ter vervanging om het verlies van Europese middelen te vermijden?

Hoe beoordeelt u het beheer van dit soort projecten binnen het relanceplan? Plant u maatregelen om gelijkaardige risico's in de toekomst te vermijden?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Vermeersch, een herziening van verschillende projecten in het kader van het Plan voor Herstel en Veerkracht is lopende. Daarom lopen er gesprekken met zowel de bevoegde vakministers als met de Europese Commissie. Het is in elk geval de bedoeling van de regering om de middelen in het kader van het Plan voor Herstel en Veerkracht veilig te stellen zodat we die ook effectief kunnen besteden.

Wat betreft het door u aangehaalde project, wijs ik erop dat het om een lening gaat en niet om een subsidie. De impact van een eventuele terugtrekking van het project uit het Plan voor Herstel en Veerkracht zal dus veel minder groot zijn, gelet op de economische voorwaarden van leningen onder het PHV.

Wouter Vermeersch:

Mijnheer de minister, waterstof is vluchtig, net zoals de ambities van uw regering.

Dat gezegd zijnde, we stellen vast dat het herstelplan regelmatig wordt bijgestuurd en dat we daarbij geen beste beurt maken. Bepaalde mijlpalen komen onder druk te staan en projecten worden niet gerealiseerd. Eigenlijk is heel dat herstelplan knip- en plakwerk geworden, haastig en vluchtig opgesteld.

We maken ons daar toch ernstige zorgen over, vooral omdat België in dat Europees herstelfonds een netto bijdrager is. We steken meer in het fonds dan we er ooit zullen uithalen. Als we er dan bovendien voor zorgen dat ons plan slechts half wordt uitgevoerd, dat betalingen laattijdig of zelfs helemaal niet worden ontvangen, dan wordt de netto kost van dat herstelfonds voor ons, door onze eigen onkunde en inefficiënte aanpak, nog veel groter. Dat is betreurenswaardig. Daardoor zullen vele miljoenen, zelfs miljarden, weglekken in een land met een noodlijdende begroting.

Tot die spijtige conclusie komen we aan het einde van deze commissievergadering, mijnheer de voorzitter.

Voorzitter:

Op dat laatste punt moet ik u tegenspreken, want onze commissievergadering is nog niet ten einde.

De hervorming van de NBB, het Rekenhof en het Planbureau

Gesteld door

PVDA-PTB Sofie Merckx

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Sofie Merckx:

Mijnheer de minister, dit weekend gaf de heer Bouchez aan La Libre Belgique een interview waarin hij zei dat hij de organen voor de evaluatie en de prognose van het overheidsbeleid wil hervormen. Hij leek erop aan te sturen dat de studies die worden gemaakt door de Nationale Bank van België, het Rekenhof en het Federaal Planbureau zouden moeten worden gebundeld in een enkel orgaan. Ik vond dat een vrij opvallende uitspraak, net op het moment dat die drie organen zich bijzonder kritisch maar objectief opstellen ten opzichte van de begroting en bepaalde hervormingsplannen van de regering.

De heer Bouchez lijkt ook te suggereren dat het regeerakkoord voorziet in een dergelijke consolideringsoefening. Ik heb dat concrete voorstel echter niet teruggevonden in het regeerakkoord. Uiteraard is in het regeerakkoord wel sprake van een oefening inzake efficiëntie van de overheid, maar niet van de fusie van die drie belangrijke onafhankelijke instanties.

Hoe reageert u op dat voorstel? Vindt u het wenselijk dat onderdelen van die drie organen, die elk een specifieke functie hebben, worden geconsolideerd? Houdt u in uw begroting rekening met een dergelijke consolidering? Is dat volgens u in lijn met het regeerakkoord?

Vincent Van Peteghem:

Mevrouw Merckx, de uitspraken van de heer Bouchez zijn uiteraard voor zijn rekening.

Het regeerakkoord voorziet in een reorganisatie van de federale overheid om de overheid efficiënter en toegankelijker te maken, een doelstelling die ik als minister bevoegd voor Administratieve Vereenvoudiging uiteraard actief ondersteun. Die reorganisatie strekt zich vandaag echter niet uit tot de diensten die u aanhaalt.

Ik sta uiteraard altijd open om na te denken over efficiëntieoefeningen, maar dergelijke oefeningen mogen uiteraard nooit de onafhankelijkheid van die belangrijke instellingen in het gedrang brengen noch de boodschap die ze brengen doen verstommen.

Sofie Merckx:

Ik dank u voor uw duidelijke antwoord.

Het Ammunition Readiness Plan

Gesteld door

Groen Staf Aerts

Aan

Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Staf Aerts:

Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het Ammunition Readiness Plan 2025, dat op 1 en 8 juli in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen geagendeerd stond. Ik ben voorzitter van die commissie en ik ben bekommerd over alle dossiers die daar behandeld worden. Met dat plan wil de minister van Defensie, zo verklaarde hij zelf in de commissie voor Defensie, nog dit jaar 2,3 miljard euro aan munitie uitgeven. Dat is uiteraard een hoog bedrag.

In De Morgen lazen we dat minister Francken het leger wil toestaan om sneller dan gebruikelijk bestellingen te plaatsen. Hij stelt daartoe ook een reeks uitzonderingen op de bestaande aankoopregels voor. Volgens hetzelfde krantenartikel oordeelde de Inspectie van Financiën dat een afdoende motivering ontbrak. Volgens de inspectie kan doorgaan met het plan een zeer gevaarlijk precedent scheppen voor een hele reeks uitgaven van Defensie en andere departementen. Ik kan uiteraard niet het gehele advies toelichten, maar het was in elk geval een zeer negatief advies.

Voor de onderliggende contracten voor het Ammunition Readiness Plan zouden geen adviezen meer moeten worden gevraagd, maar dat houdt "zeer grote risico's" in, zo citeer ik de Inspectie van Financiën.

Op 8 juli verklaarde minister Francken op X dat hij een positief advies van de minister van Begroting had ontvangen. Als voorzitter van de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen en op verzoek van verschillende commissieleden heb ik dat advies opgevraagd. Als antwoord kreeg ik dat u niet de gewoonte hebt om begrotingsadviezen te delen. Daarom heb ik deze vraag in de commissie voor Financiën ingediend.

Mijnheer de minister, op welke manier kunnen wij als parlementsleden onze controlefunctie nog uitoefenen, zeker gelet op het negatief advies van de Inspectie van Financiën? Uw uiteindelijke beslissing mogen we niet lezen, terwijl die ingaat tegen het oorspronkelijk advies van de Inspectie van Financiën.

Maakt uw begrotingsadvies een onderdeel uit van het dossier dat aan de ministerraad wordt voorgelegd? Kunt u de belangrijkste krachtlijnen van uw begrotingsadvies toelichten? Is het in dit geval toch niet mogelijk om dat advies te delen met de leden van de commissie voor Defensie of van de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen? Het gaat om een bijzonder groot bedrag en transparantie is zeker voor zulke grote uitgaven van cruciaal belang.

Is het de ambitie van de regering om de regels rond begroting en aanbesteding voor legeraankopen te versoepelen? Wat is in dat geval de huidige stand van zaken en welke versoepelingen zou u voorzien?

Vincent Van Peteghem:

Mijnheer Aerts, wat uw vragen over Defensie betreft, richt u zich uiteraard beter tot de minister van Defensie zelf. Die opmerking heb ik ook laten bezorgen aan de commissie die u zelf voorzit.

Ik heb ook in de commissie voor Financiën al meermaals herhaald dat het niet gebruikelijk is dat begrotingsakkoorden – niet begrotingsadviezen, maar begrotingsakkoorden of eventuele niet-akkoorden – worden gedeeld. De reden daarvoor is eigenlijk heel eenvoudig. Een begrotingsakkoord is een intern voorbereidend document binnen de regering, op basis waarvan een finale beslissing wordt genomen door de ministerraad.

De regering heeft tot op heden nog geen definitieve beslissing genomen in het kader van het Ammunition Readiness Plan.

Om die redenen lijkt het mij logisch dat die documenten niet worden gedeeld.

Staf Aerts:

Mijnheer de minister, het is lastig dat de minister van Defensie mij voor mijn vragen doorverwijst naar de minister van Begroting en dat de minister van Begroting mij terug verwijst naar de minister van Defensie. Dat maakt het voor parlementsleden niet eenvoudiger om onze controlefunctie uit te oefenen.

Sta me toe om de situatie te schetsen. We hebben in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen het advies van de Inspectie van Financiën ontvangen. Vervolgens hebben we tegen dat advies een beroep van Defensie gekregen. Daarna kregen we te horen dat de Inspectie van Financiën na overleg met de minister van Begroting en de minister van Defensie akkoord is gegaan. De conclusie van dat akkoord mogen wij als parlementsleden niet inzien.

Ik vind dat wij dat wel zouden moeten kunnen inzien op het moment dat we die dossiers bespreken in de commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen. We moeten dan over alle stukken kunnen beschikken om ons advies op een gefundeerde manier te formuleren. Ik vind het bovendien bijzonder pijnlijk dat we zelfs na afloop, nadat onze commissie haar advies heeft gegeven, nog steeds geen inzage krijgen.

Op die manier kunnen wij onze controlefunctie niet naar behoren uitoefenen en kunnen we eigenlijk zelfs geen degelijk advies formuleren. We krijgen alleen te zien dat de Inspectie van Financiën vernietigend is en dat Defensie daartegen protesteert, maar de conclusie wordt overruled. Nochtans heeft de minister van Defensie gezegd dat hij de positieve adviezen van de Inspectie van Financiën zou volgen. Ik vind dat zeer moeilijk, omdat er miljarden naar Defensie gaan en net daarom moet de controle zo streng mogelijk en zo transparant mogelijk zijn.

Mijnheer de minister, ik blijf erop aandringen dat we, zodra er een akkoord is en de beslissing genomen is, tenminste de uiteindelijke beslissing te zien krijgen, inclusief alle stukken en de voorbereidende documenten. Ik denk daarbij aan een gesloten commissie voor de Controle op de Legeraankopen en -verkopen. Dat kan toch geen probleem zijn?

Voorzitter:

We zitten netjes binnen de tijd. Proficiat daarvoor, mijnheer Aerts. Vraag nr. 56007030C van de heer Frédéric Daerden wordt op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag. Ik dank de collega's en de minister voor hun aanwezigheid. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.49 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 49.

Popover content