Commissievergadering op 16 juli 2025
Van 10h03 tot 12h00 (1 uur en 57 minuten)
14 vragen
Voorgezeten door
Vooruit Anja Vanrobaeys
Volledig verslag op dekamer.be
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
De vertraging in de pensioendossiers
De geblokkeerde pensioenaanvragen
De geblokkeerde pensioenaanvragen
De geblokkeerde pensioenaanvragen
De geblokkeerde pensioenaanvragen
De geblokkeerde pensioenaanvragen
Gesteld door
Vooruit
Anja Vanrobaeys
N-VA
Wim Van der Donckt
CD&V
Nahima Lanjri
PVDA-PTB
Nadia Moscufo
PVDA-PTB
Kim De Witte
Ecolo
Sarah Schlitz
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Wim Van der Donckt:
Mijnheer de minister, u zult ook hebben vastgesteld dat sinds april laatstleden de Federale Pensioendienst brieven verstuurt naar mensen die met pensioen wensen te gaan. In die brieven wordt hen meegedeeld dat hun pensioendossier tijdelijk geblokkeerd is, omdat er in uitvoering van het regeerakkoord nog geen wetteksten zijn uitgewerkt.
Volgens de brief is er, als gevolg van het regeerakkoord, met onmiddellijke ingang een volledige blokkering van alle pensioenbeslissingen voorzien. Dat leidt tot onbegrip of zelfs tot enige ongerustheid, zeker bij burgers die zich op hun pensioen voorbereiden. Intussen zou het al om tienduizenden dossieraanvragen kunnen gaan. De Federale Pensioendienst stelt de mensen wel gerust en benadrukt dat er geen reden tot paniek is. Tegelijk horen we in de media allerlei signalen die de onzekerheid onder de mensen doet toenemen.
Het lijkt me dan ook belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over die situatie. Om die reden stel ik u de volgende vragen.
Mijnheer de minister, klopt de informatie die in de media verschijnt? Is er daadwerkelijk sprake van een blokkering van de pensioenaanvragen bij de Federale Pensioendienst? Hebt u een zicht op het aantal betrokken dossiers? Wat is precies de oorzaak van die blokkering? Wordt er gewerkt aan een oplossing op korte termijn om die blokkering op te heffen? Wanneer mogen de burgers daarover duidelijkheid verwachten? Kortom, kunt u de mensen met uw antwoord geruststellen?
Nahima Lanjri:
Mijnheer de minister, tijdens de beleidsverklaring en bij de bespreking van de beleidsnota heb ik u er al op gewezen dat wie een pensioenaanvraag indient bij de Federale Pensioendienst voor een pensioen dat zou ingaan op 1 januari 2026, een mededeling ontvangt dat er ingevolge het regeerakkoord met onmiddellijke ingang een volledige blokkering is van de pensioenbeslissingen. Omdat er nog geen wetteksten voorhanden zijn, kan er momenteel geen duidelijkheid worden verschaft over de vraag of mensen die vanaf januari 2026 met pensioen gaan, al dan niet onderworpen zullen zijn aan de pensioenmalus.
Dat is uiteraard bijzonder vervelend voor de betrokkenen. Het brengt bovendien een praktisch probleem mee, aangezien de Federale Pensioendienst normaal gezien vier maanden voor de startdatum van het pensioen duidelijkheid moet kunnen geven over de ingangsdatum en het bedrag van het pensioen. Voor mensen die op 1 januari 2026 met pensioen willen gaan, moet dat in principe uiterlijk op 1 september 2025 gebeuren. De nieuwe wetgeving daarover zal echter nog niet op 1 september goedgekeurd zijn. Vandaar de ongerustheid, die ik ook eerder al heb geuit.
Mijnheer de minister, hoe moet dat nu verder? Op welke manier zal worden omgegaan met het feit dat de pensioendienst in principe vanaf 1 september duidelijkheid moet kunnen bieden over een pensioendatum en -bedrag aan mensen die op 1 januari met pensioen willen? Plant u een overgangsmaatregel? Wordt de inwerkingtreding van de pensioenmalus uitgesteld, zoals in de krant wordt gesuggereerd? Voor zover ik weet, is dat niet de bedoeling, maar welke oplossingen voorziet u?
Vreest u niet dat we dan met twee verschillende situaties te maken krijgen? Enerzijds is er de groep die vóór januari al een aanvraag heeft ingediend, anderzijds is er een groep mensen die even oud is en evenveel jaren gewerkt heeft, en zich dus in dezelfde omstandigheden bevindt, maar die de aanvraag net niet tijdig heeft kunnen indienen. Ontstaat er mogelijk discriminatie? Zouden betrokkenen dat voor de rechter kunnen aanvechten?
De voorzitster : Mevrouw Moscufo is niet aanwezig, maar ik veronderstel dat de heer De Witte de honneurs zal waarnemen.
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, ik heb dezelfde vraag. Blijkbaar zijn er tienduizenden pensioendossiers geblokkeerd. Ik krijg daarover heel veel berichten van ongeruste mensen. Ik heb de vraag anderhalve maand geleden ook al gesteld. U antwoordde toen dat er geen probleem was, maar blijkbaar is dat er wel.
Het probleem is inderdaad de pensioenmalus. Ik gebruik de term niet lichtzinnig, maar de pensioenmalus is een diefstal, namelijk een diefstal van opgebouwde rechten van werknemers die hun hele leven bijdragen hebben betaald. Ingevolge die diefstal stelt de Pensioendienst dat zij de pensioenen vanaf 1 januari 2026 niet zomaar kan berekenen zonder een duidelijke beslissing. Volgens het Handvest van de sociaal verzekerde moet de Pensioendienst uiterlijk vier maanden voor aanvang van het pensioen een antwoord verschaffen.
Het is binnenkort 1 september 2025, maar er is nog geen beslissing genomen over de pensioenmalus.
Mijnheer de minister, zult u de maatregel uitstellen tot na 1 januari 2026 of zult u overgangsmaatregelen uitwerken? Wat plant u te doen?
Anja Vanrobaeys:
Mijn vraag was als eerste ingediend, maar ik stel ze als laatste, omdat ik vandaag op de voorzittersstoel zit. Eigenlijk zitten we allen met ongeveer dezelfde vragen.
Ook het ABVV stelt dat er sinds midden april 2025 een feitelijke pensioenblokkade geldt bij de Federale Pensioendienst. Dat komt door het uitblijven van wetgeving over de malus. Het ABVV zegt dat tienduizenden pensioendossiers van mensen die begin 2026 met pensioen willen gaan, momenteel geblokkeerd zijn.
In mijn vraag had ik ook verwezen naar het sociaal handvest, dat stelt dat betrokkenen vier maanden op voorhand duidelijkheid moeten krijgen over het concreet bedrag en over de ingangsdatum van hun pensioen. Wie in januari met pensioen gaat, moet dus in september duidelijkheid krijgen.
Mijnheer de minister, ik heb dezelfde vragen als de collega's. Erkent u dat het om tienduizend dossiers gaat, of om hoeveel dossiers gaat het precies? Hebt u daar een zicht op? Kunt u daarover meer duidelijkheid geven? Klopt het dat er een vertraging of blokkering is?
Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat burgers duidelijkheid krijgen over hun pensioenrechten, zoals wettelijk is bepaald? Zult u overgangsmaatregelen nemen?
Werknemers die eind december met pensioen gaan en werknemers die begin januari met pensioen gaan, hebben dezelfde leeftijd, maar worden toch verschillend behandeld. Dat zorgt voor heel veel ongerustheid, onduidelijkheid en onzekerheid. Als er één onderwerp is waarover mensen graag zekerheid willen zodra ze de beslissing hebben genomen om met pensioen te gaan, dan is het wel de ingangsdatum en het bedrag waarop ze recht zullen hebben.
Jan Jambon:
Beste Kamerleden, eerst en vooral wil ik u bedanken voor de mogelijkheid die u mij biedt om alle burgers die recent hun pensioen hebben aangevraagd of van plan zijn om dat te doen, bij dezen klaar en duidelijk gerust te stellen. Ik kan immers formeel stellen dat er geen sprake is van een blokkering van de pensioenaanvragen bij de Pensioendienst. Er is geen blokkering van de pensioenaanvragen bij de Pensioendienst.
De Pensioendienst blijft immers alle pensioenaanvragen van burgers afhandelen volgens de geldende wetgeving en termijnen. Volgens het Handvest van de sociaal verzekerde uit 1995, waarnaar is verwezen, moet elke burger minstens vier maanden voor de pensioendatum duidelijkheid krijgen over het concreet bedrag en de ingangsdatum van het pensioen. Aan die termijnen blijven we ons bij de Pensioendienst houden. Het is en blijft dus de bedoeling om aan burgers die hun aanvraag tijdig hebben ingediend ten laatste vier maanden voor de ingangsdatum van hun pensioen de beslissing te sturen op basis van de wetgeving die op dat moment van toepassing is. Met het oog op de rechtszekerheid voor de burger zal daarbij ook het gecommuniceerde pensioenbedrag worden gegarandeerd.
Bovendien zal, in uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord over de nodige overgangsbepalingen, iedereen die in 2025 recht heeft op vervroegd pensioen volgens de huidige wetgeving, dat recht ook in 2026 behouden wanneer de nieuwe regels van kracht worden, zowel met betrekking tot de opening van het recht als het gecommuniceerde pensioenbedrag. Dat lijkt me logisch, want het is niet de bedoeling dat mensen vroeger met pensioen gaan, maar juist om mensen zo lang mogelijk aan het werk te houden.
Het komt er dus gewoon op neer dat de Pensioendienst vier maanden voor de datum waarop iemand met pensioen gaat, effectief communiceert en dat dat dan ook gebetonneerd wordt. Wat de wetswijziging nadien ook moge zijn, voor mensen die een pensioendatum en een pensioenbedrag hebben ontvangen ten laatste vier maanden voor ze op pensioen kunnen gaan, wordt dat gegarandeerd. Er is dus geen sprake van blokkering.
Wim Van der Donckt:
Mijnheer de minister, dank u voor dat duidelijke antwoord. Duidelijker kan het niet zijn. De media hebben misschien ten onrechte enige ongerustheid bij de mensen gecreëerd. Ik hoop dat men thans een en ander rechtzet, zodat de mensen met een gerust hart naar hun pensioen kunnen toeleven.
Nahima Lanjri:
Mijnheer de minister, ik zal u op uw woord nemen en dat vertrouwen, maar ik vernam, niet alleen via de krant, maar ook van betrokkenen, dat het niet mogelijk is om een aanvraag in te dienen. Ik vond dat heel vreemd, want blijkbaar zou het in regionale kantoren wel kunnen, maar niet via de website.
U zegt dat iedere persoon die een aanvraag wil indienen of dat al heeft geprobeerd, op tijd een antwoord zal krijgen, uiterlijk vier maanden voor de ingangsdatum. Wie op 1 januari met pensioen wil gaan, moet dus ten laatste op 1 september een antwoord van de Pensioendienst krijgen. Daarover bestond ongerustheid. Als u zegt dat u alle ongerustheid wilt wegnemen, dan neem ik dat zeker mee en dan zal ik de mensen die daarover vragen stellen ook geruststellen.
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Als ik het goed begrijp, zal de maatregel pas van toepassing zijn nadat die in het Parlement werd goedgekeurd. Iedereen die zijn aanvraag indient in november of december, valt dus, als de wet nog niet is goedgekeurd, onder de regels die gelden vóór de goedkeuring van de wet en krijgt dus bericht over het ingaan van het pensioen vier maanden na aanvraag. Dat is goed nieuws.
Dat betekent dat de sociale beweging, als die verder druk op uw regering blijft uitoefenen om die pensioendiefstal tegen te houden, een impact kan hebben. Dat is het concrete gevolg van wat u hier zegt. Dat is zeer goed. Wij zullen zeker blijven oproepen om via de sociale beweging druk te blijven zetten.
Ik kom straks nog terug op de schandalige omvang van de maatregel die u wilt doorvoeren, maar ik ben alvast blij dat u zegt dat de maatregel niet van toepassing zal zijn vooraleer die in het Parlement werd goedgekeurd. De pensioenhervorming kan pas vier maanden na de goedkeuring ingang vinden. Volgens de regels is het dus logisch dat de Federale Pensioendienst pas vier maanden op voorhand een bevestiging stuurt.
Anja Vanrobaeys:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Dat is een hele opluchting. Ik had het niet alleen in de krant gelezen; ik kreeg net als mevrouw Lanjri te horen dat het via de website onmogelijk was om een aanvraag in te dienen. Het is vooral een opluchting voor al die mensen die een pensioenaanvraag indienen of willen indienen, dat zij de zekerheid hebben dat ze, zolang de nieuwe wetgeving nog niet goedgekeurd is, een aanvraag kunnen indienen onder de oude voorwaarden. U garandeert ook dat zij vier maanden voor hun effectieve pensioendatum duidelijkheid krijgen over het bedrag en de ingangsdatum van hun pensioen. Dat is belangrijk, zeker omdat er ongerustheid was ontstaan. Een pensioenaanvraag verloopt vaak via de werkgever, waarbij er al sprake is van een opzegtermijn. Dat kan niet zomaar worden teruggedraaid of gewijzigd. Eens de beslissing is genomen, zit men in een traject. Het is dan ook zeer goed dat u vandaag die zekerheid biedt. Het is bovendien belangrijk dat die informatie duidelijk en breed wordt gecommuniceerd, minstens via de website van de Federale Pensioendienst. Hopelijk pikken de kranten het ook op, want voor veel mensen die vlak voor hun pensioendatum staan, zal het ongetwijfeld een grote opluchting zijn. Het biedt hen duidelijkheid over hun rechten, de ingangsdatum en het bedrag van hun pensioen.
De gelijkschakeling van de kunstwerkuitkeringen voor de berekening van het pensioen
Bekijk antwoord
Ludivine Dedonder:
Monsieur le ministre, l'accord de gouvernement prévoit que les périodes assimilées qui ne sont pas jugées "socialement justifiées" seront supprimées. Sont citées en guise d'exemples les périodes de préretraite (RCC), de chômage de longue durée et d’emplois de fin de carrière. L'accord précise qu'à partir du 1 er janvier 2027, les périodes assimilées qui représentent plus de 40 % de la carrière ne seront plus prises en compte pour le calcul de la pension des salariés et indépendants. Cette limite de 40 % diminue chaque année de 5 % pour atteindre 20 % en 2031. En outre, toutes les périodes de chômage, de RCC, de pseudo-prépensions et d’emplois de fin de carrière seront assimilées à un salaire fictif limité à compter de la date de l’accord de gouvernement.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire ce qu'il en sera des allocations du travail des arts? Seront-elles également limitées à 20 % de la carrière? Seront-elles désormais assimilées à un salaire fictif limité? Les allocations du travail des arts seront-elles limitées dans le temps ou supprimées?
Jan Jambon:
Madame Dedonder, les allocations pour les travailleurs des arts relèvent du régime des allocations de chômage de l'Office National de l'Emploi (ONEM). Conformément à l'accord de gouvernement, les périodes de chômage à partir du 1 er janvier 2027 seront assimilées à un salaire fictif limité dans le calcul de la pension. De plus, l'acceptation des périodes assimilées à compter de cette date sera réduite annuellement de 5 % pour atteindre 20 %, comme c'est déjà le cas dans le système de la fonction publique.
Votre question relative à la limitation dans le temps des allocations du travail des arts ne ressortit pas aux Pensions, mais à l'ONEM. Je vous suggère par conséquent de la soumettre au ministre de l'Emploi David Clarinval.
Ludivine Dedonder:
Monsieur le ministre, l'habitude a été prise ici de se renvoyer les questions de l'un à l'autre. Quand nous avions interrogé le ministre Clarinval, il nous a ainsi conseillé de contacter tel ou tel de ses collègues. Vous me renvoyez à présent vers lui. J'espère qu'il ne me dira pas de revenir vers vous, car nous avons le sentiment très désagréable d'être baladés. Les autres réponses sont assez claires et manquent de respect pour les travailleurs des arts. Je vous remercie tout de même de vos réponses.
De pensioenen van de magistraten
De pensioenen van de magistraten
Gesteld door
DéFI
François De Smet
Ecolo
Sarah Schlitz
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
François De Smet:
Monsieur le ministre, dans l'accord du gouvernement, il est stipulé, je cite: "Nous veillerons à ce que les magistrats dont la rémunération est fixée par la loi et non par le Roi bénéficient également d'un second pilier de pension afin de garantir une équité de traitement tout en respectant la spécificité de leur statut". Dans son récent mémorandum, le Conseil consultatif de la magistrature a rappelé combien une pension complète constitue un pilier qui contribue à soutenir l'indépendance de la magistrature et que le calcul du montant de pension des magistrats a été fixé comme un salaire différé permettant au magistrat de ne pas se soucier des conditions financières qui seront les siennes au moment de sa pension. Toute révision de ce mode de calcul étant inconstitutionnel. L'accord de Pâques maintient l'indexation des pensions supérieures à 5 030,30 euros brut mais prévoit de la limiter aux mentions de l'indexation des pensions les plus basses, ce qui apparaît insuffisant pour le Conseil consultatif de la magistrature.
Vous êtes-vous concerté à ce stade-ci avec le secteur de la magistrature afin de veiller à ce que les droits à la pension soient correctement respectés? En quoi le second pilier de pension permet-il de garantir la spécificité du statut? Le SP Pension sera-t-il chargé d'étudier concrètement l'impact sur le montant de la pension des magistrats dès lors qu'aura lieu la mise en œuvre de l'accord de gouvernement? Il y a eu beaucoup de discussions à ce sujet mais on parle à présent d'un impact de 15 à 40 % sur le montant brut. Ces pourcentages correspondront-ils à la réalité? Monsieur le ministre, vous avez déjà été interrogé plusieurs fois sur ce sujet mais je pense que cela mériterait une actualisation.
Jan Jambon:
Monsieur De Smet, je tiens à souligner que je considère le dialogue avec les différentes professions concernées par les réformes des pensions du gouvernement De Wever comme quelque chose de très important. Nous sommes conscients que cette réforme peut avoir de grandes conséquences pour de nombreuses personnes. À la suite des premières réactions ainsi qu'aux actions entreprises par les magistrats, j'ai personnellement pris l'initiative d'ouvrir un dialogue avec leurs représentants. Ces représentants sont les membres du Conseil consultatif de la magistrature, l'organe consultatif légalement établi qui s'occupe du statut, des droits et des conditions de travail des magistrats au sein de nos tribunaux et parquets.
Cette première réunion a eu lieu en avril. À la suite de celle-ci, j'ai chargé mon cabinet et le Service fédéral des Pensions d'entamer une concertation technique et intensive avec ce Conseil consultatif. L'objectif principal était d'examiner en détail les effets des réformes des pensions en analysant notamment leur impact cumulatif. Cela impliquait une étude selon différents groupes d'âge mais aussi selon les divers parcours professionnels au sein de la magistrature. Ce processus a été entièrement finalisé début juin. De nombreuses simulations et calculs ont découlé de cette concertation. Ces éléments ont été discutés en détail avec le Conseil consultatif afin qu'il ait une vision claire de ce que les réformes signifient concrètement pour ses membres. Nous avons également veillé à ce que ce processus ne soit pas isolé, mais mené en étroite collaboration avec la ministre compétente, Mme Verlinden et son cabinet.
L'objectif est d'aboutir ensemble à une approche solide et réaliste, respectant à la fois les cadres légaux et les besoins spécifiques des magistrats.
Je tiens à souligner que cette consultation et cette collaboration ne sont pas de simples formalités, mais un élément essentiel de notre politique visant à mettre en œuvre les réformes des pensions de manière équitable et transparente, en tenant compte, dans la mesure du possible, des situations particulières de certaines professions, comme celle des magistrats.
Je peux vous confirmer que le développement d'un deuxième pilier de pension pour les magistrats figure en effet explicitement dans l'accord de gouvernement. Il existe donc un engagement clair vis-à-vis des magistrats, qui sont des fonctionnaires statutaires, pour leur offrir un régime de pension complémentaire en plus de leur pension légale. Cependant, le calendrier est important à comprendre. Selon l'accord du gouvernement, ce deuxième pilier pour les fonctionnaires statutaires ne sera mis en place que lorsque leur pension légale sera équivalente à celle des contractuels, y compris leur deuxième pilier. Les estimations actuelles indiquent que cela ne sera le cas qu'entre 2050 et 2060. Il s'agit donc d'une vision à long terme, dans laquelle les régimes seront progressivement alignés avant d'introduire effectivement ce deuxième pilier pour les statutaires.
Cela dit, il existe une marge de manœuvre pour accélérer cette mise en œuvre, précisément en raison de la situation particulière et souvent complexe des magistrats. Ceux-ci disposent d'un statut spécifique et de conditions de travail particulières, ce qui pourrait justifier une dérogation au calendrier standard. Toutefois, la responsabilité et la compétence pour instaurer et financer un deuxième pilier pour les magistrats relèvent du ministre de la Justice.
Je suis bien entendu ouvert à la concertation et à la collaboration avec ma collègue ministre, pour examiner les options permettant de répondre à la situation particulière des magistrats.
Par ailleurs, il existe également, dans le cadre du statut et des conditions salariales et de travail des magistrats, des mesures d'accompagnement possibles pour maintenir l'attractivité de cette fonction, tant pour les jeunes débutants que pour les entrants tardifs ayant déjà acquis une expérience dans le barreau. J'ai compris que ma collègue, la ministre Verlinden, mène actuellement des discussions à ce sujet avec les représentants de la magistrature.
Comme je l'ai déjà indiqué, la concertation technique avec la magistrature est désormais terminée, après un processus intensif. Les chiffres du Service fédéral des Pensions montre qu'il n'y a pas ou très peu d'impact sur le montant futur de la pension dans le cas d'une carrière purement exercée dans la magistrature.
François De Smet:
Je vous remercie, monsieur le ministre, pour votre réponse très complète, qui nous apporte un certain nombre d'éléments. Je le remercie d'avoir indiqué que la concertation en cours n'était pas de pure forme. C'est un élément important pour le milieu de la magistrature. Je suis heureux aussi que vous ayez parlé de l'attractivité, parce que, dans le cas de la magistrature, la pension fait clairement partie de l'attractivité. C'est un métier qui réclame une indépendance totale. Je sais que la pension des magistrats peut parfois être perçue comme une forme de caprice. Ce n'est pas le cas. C'est aussi la goutte qui fait déborder le vase pour un secteur qui considère être, par ailleurs, plutôt démuni au niveau des locaux, des moyens de fonctionnement, etc. J'entends des nuances dans votre discours sur la spécificité du statut et des pensions, qui incitent à penser que la réforme pourrait être un peu moins dure que prévue. En tout cas, des spécificités seront enregistrées, ce dont je vous remercie. Nous en ferons évidemment le suivi.
De federale steun voor de responsabiliseringsbijdrage
Bekijk antwoord
Marie Meunier:
Monsieur le ministre, la cotisation de responsabilisation représente une charge budgétaire de plus en plus lourde pour les communes, notamment en ce qui concerne le financement des pensions de leurs agents statutaires. Dans ce contexte, le gouvernement fédéral a annoncé la création d’une aide accordée aux communes de plus de 100 000 habitants pour les soutenir face à cette pression financière.
Il est important de souligner que cette mesure, loin d’être un geste exceptionnel, relève plutôt du bon sens et d’une certaine forme de normalité au vu des nombreux transferts de compétences et des charges financières croissantes que le pouvoir fédéral impose aux entités locales depuis de nombreuses années. Les communes n’ont cessé d’endosser davantage de responsabilités sans que les moyens suivent proportionnellement.
Cependant, le seuil démographique des 100 000 habitants retenu pour octroyer cette aide soulève selon nous de réelles interrogations. Une ville comme Mons, qui compte près de 97 000 habitants, est confrontée aux mêmes défis structurels: charges de pension lourdes, gestion de services publics essentiels, pression sociale, rôle de pôle central dans la région. Pourtant, elle ne bénéficie d’aucun soutien. J'ai cité Mons mais je peux aussi parler de Bruxelles. Votre gouvernement dit qu'on ne pourra pas aider tout le monde et qu'on va aider des pouvoirs locaux de communes de plus de 100 000 habitants. À ce sujet, j'ai été interpellée par un titre d'article de presse: "Charges des pensions: bingo pour Anvers, Bruxelles dindon de la farce". Il s'agit évidemment de Bruxelles et de ses 19 communes. Je pourrais citer Molenbeek, qui compte aussi un peu moins de 100 000 habitants, ou Etterbeek, qui est largement en dessous du seuil des 100 000 habitants, mais qui est le siège social du réseau public des hôpitaux Iris Sud, dont les hôpitaux sont basés à Anderlecht, Ixelles ou Etterbeek.
Monsieur le ministre, sur quelle base le gouvernement a-t-il fixé le seuil de 100 000 habitants? Ce chiffre repose-t-il sur une analyse précise ou s’agit-il d’un critère arbitraire? Pourquoi exclure des communes comme Mons ou Molenbeek qui, bien que légèrement en dessous de ce seuil, remplissent des fonctions comparables à celles des grandes villes bénéficiaires? Le gouvernement est-il prêt à revoir ce dispositif pour le rendre plus juste et plus équitable, en intégrant d’autres critères objectifs tels que la charge réelle des pensions, la densité de population ou encore la fonction de centralité?
Jan Jambon:
Chère collègue, je fais référence à une analyse récente de l'UCL concernant les cotisations de responsabilisation dues par les pouvoirs locaux pour la période 2012-2023. Cette analyse montre que le montant moyen de la cotisation de responsabilisation par habitant est substantiellement plus élevé dans les communes comptant au moins 100 000 habitants et que la cotisation de responsabilisation due par les administrations communales et les CPAS de ces communes a proportionnellement augmenté plus fortement au fil du temps que celle des autres administrations communales et CPAS.
Il est généralement admis que le nombre d'habitants d'une commune constitue un critère pertinent qui détermine dans une large mesure la capacité financière de l'administration communale et du CPAS et, par extension, des autres pouvoirs locaux établis dans cette même commune.
Il est donc raisonnablement justifié de réserver l'allègement de la facture de responsabilisation aux pouvoirs locaux qui doivent payer la cotisation de responsabilisation la plus élevée par habitant, c'est-à-dire aux pouvoirs locaux établis dans une commune comptant au moins 100 000 habitants.
Les pouvoirs locaux dans les grandes villes emploient davantage de personnel, ce qui les confronte à des charges salariales et des pensions plus élevées.
Il existe donc une corrélation entre le montant de la cotisation de responsabilisation et le nombre d'habitants par administration, ce qui signifie que les pouvoirs locaux dans les communes à forte population doivent payer proportionnellement une cotisation de responsabilisation plus élevée.
Je comprends la préoccupation exprimée dans votre deuxième question, mais je tiens à préciser que les critères choisis, à savoir un nombre d'habitants supérieur à 100 000 et la présence de l'adresse du siège social, ont été délibérément retenus afin d'utiliser les moyens disponibles de manière ciblée et efficace.
L'objectif de cette mesure n'est pas de compenser toutes les communes, mais bien d'apporter un soutien ciblé aux villes où l'impact structurel de la cotisation de responsabilisation est le plus important, notamment au niveau des CPAS.
Nous sommes bien conscients que des villes comme Mons se situent juste en dessous du seuil et qu'elles sont également confrontées à des défis importants. Il reste néanmoins essentiel de travailler avec des critères objectifs et administrativement clairs. Un élargissement du soutien sur la base de paramètres plus complexes ou subjectifs, tels que le rôle central ou la densité de population, compliquerait considérablement la mise en œuvre et entraînerait de nouvelles inégalités.
À l'heure actuelle, le gouvernement n'a pas l'intention de revoir fondamentalement le système. Le budget disponible est par ailleurs limité et doit être utilisé en priorité là où les besoins et les chiffres sont les plus marqués.
Marie Meunier:
Monsieur le ministre, j'entends votre réponse mais le Conseil d'État avait déjà tiré la sonnette d'alarme. Plus récemment, c'est une ville comme Genk qui a menacé d'aller devant la Cour constitutionnelle pour non-respect de l'égalité. Le Conseil d'État n'a d'ailleurs pas reconnu comme pertinent le critère des 100 000 habitants. Vous pourriez choisir d'autres critères, par exemple le nombre d'agents concernés dans les villes. Vous me dites que le critère que vous avez choisi se base sur une expertise. Je vous cite à nouveau l'exemple d'Iris Sud. Le réseau hospitalier est d'ailleurs en train de se mobiliser pour dénoncer votre mesure tellement il est inquiet. J'espère que la Cour constitutionnelle vous obligera à revoir votre copie puisque, manifestement, nos questions n'ont pas l'air de vous émouvoir. De voorzitster : Vraag nr. 56005044C van mevrouw Cuylaerts wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Het responsabiliseren van de lokale besturen inzake de pensioenen van hun personeelsleden
Bekijk antwoord
François De Smet:
Monsieur le ministre, les pouvoirs locaux déficitaires dans leurs pensions sont soumis à la "responsabilisation" et, en 2025, les pouvoirs locaux déficitaires doivent payer 75 % de leur déficit de pension de statutaires.
Le gouvernement fédéral entend dégager 1,3 milliard d’euros pour soutenir les pouvoirs locaux (dont une large majorité sera dédiée aux CPAS qui feront face à la réforme du chômage) dont 307 millions sont consacrés à la "responsabilisation", et ce alors que le coût de celle-ci pour tous les pouvoirs locaux concernés s'élèverait à 1.18 milliard d’euros en 2025, l’aide apportée par le Fédéral étant donc largement insuffisante.
Par ailleurs, cette enveloppe de 307 millions ne serait distribuée qu’aux communes de plus de 100 000 habitants et aux pouvoirs locaux qui ont leur siège social dans lesdites communes ou villes (Anvers, Gand, Charleroi, Bruxelles-ville, Liège, Schaerbeek, Anderlecht, Bruges, Namur et Leuven)
Brulocalis , l’association des pouvoirs locaux bruxellois, considère qu’ étant donné que l’enveloppe des 307 millions sera répartie proportionnellement en fonction du poids de la facture de responsabilisation des pouvoirs locaux qui peuvent en bénéficier, la ville d’Anvers , qui compte un peu plus de 500 000 habitants, avec 124 millions de cotisations de responsabilisation en 2024 et 188 millions en 2029 (soit le double des communes bruxelloises), va être fortement avantagée
Brulocalis y voit donc une inégalité de traitement, et soulève les éléments essentiels selon lesquels, d’une part, le poids de la charge des pensions d’une administration n’est pas lié à son nombre d’habitants mais bien aux décisions prises par le passé et notamment les politiques de statutarisation des agents; et; d’autre part; le critère de de l’implantation géographique du siège social n’est pas relevant étant donné qu’il n’a aucun rapport avec le poids de la charge des pensions ou le nombre d’habitants.”
Il nous revient que le comité de gestion du fonds de pension solidarisé, qui comprend les pouvoirs locaux soumis au mécanisme de responsabilisation, aurait rendu un avis négatif quant à ce projet du gouvernement
En conséquence, monsieur le ministre, confirmez-vous les montants alloués par le fédéral auprès des pouvoirs locaux dans le cadre de ce mécanisme de responsabilisation pensions? Avez-vous pris connaissance de l’analyse faite par BRULOCALIS? Dans l’affirmative, le gouvernement entend-il revoir les critères d’attribution afin de faire respecter l’égalité de traitement entre les pouvoirs locaux?
Jan Jambon:
Monsieur De Smet, le gouvernement fédéral a, en effet, décidé de prévoir un financement substantiel pour les pouvoirs locaux responsabilisés. Les pouvoirs locaux avec une facture de responsabilisation sont des pouvoirs locaux qui ont commencé à contractualiser. Pour cette raison, ils supportent une charge historique des pensions des fonctionnaires statutaires, alors que leur masse salariale des fonctionnaires en activité diminue.
Leur décision de passer à la contractualisation fait preuve de responsabilité.
Les pouvoirs locaux ne sont pas compétents en matière de légalisation sur les pensions, cela relève du niveau fédéral. Les pouvoirs locaux peuvent, toutefois, contribuer à la réduction du coût du vieillissement par la contractualisation de leur personnel, le coût de financement d'une pension de salarié étant inférieur à celui d'une pension de fonctionnaire.
Bien que cette contractualisation assainisse les finances publiques à long terme, cela signifie que, pendant une longue période de transition, ces mêmes pouvoirs locaux seront confrontés à la charge historique des pensions de nomination dans le passé.
Notons également que la contractualisation va souvent de pair avec la constitution d'une pension complémentaire! Cela témoigne également d'une gestion financière responsable par les pouvoirs locaux. Ces plans de pension complémentaire financés en capitalisation forment, en effet, une sorte de préfinancement des pensions de retraite.
Le gouvernement fédéral a donc décidé à juste titre d'allouer une enveloppe de 50, 126, 162, 184 millions d'euros en 2025 jusqu'à 2029 pour soutenir les pouvoirs locaux responsabilisés. Cette enveloppe servira, d'une part, à accorder une réduction de leur cotisation de responsabilisation d'un montant égal à 30 % des primes de pension complémentaire pour les années 2024 à 2029, calculées en 2025 jusqu'à 2029. D'autre part, des fonds supplémentaires sont revus pour alléger la cotisation de responsabilisation des pouvoirs locaux (communes de plus de 100 000 habitants). Le financement total s'élève donc à 307 millions d'euros.
Personnellement, je n'ai pas personnellement reçu l'analyse à laquelle il fait référence, mais je suis bien entendu disposé à y répondre. Comme je l'ai déjà indiqué lors d'interventions similaires, je me réfère volontiers à l'analyse récente de l'UCLouvain concernant la cotisation de responsabilité payée par les pouvoirs locaux. Cette analyse montre clairement que les communes comptant au moins 100 000 habitants paient en moyenne par habitant une cotisation de responsabilisation substantiellement plus élevée que les communes plus petites.
Voorzitter: Denis Ducarme.
Président: Denis Ducarme.
Il est généralement admis que le nombre d'habitants constitue un indicateur objectif et pertinent de la capacité financière d'un pouvoir local. Ajoutons que des chiffres récents que nous avons demandés sur le profil financier des pouvoirs locaux montrent que le coût total du personnel par habitant ainsi que le coût du personnel des fonctionnaires statutaires par habitant sont nettement plus élevés dans les pouvoirs locaux de plus de 100 000 habitants que dans ceux de moins de 100 000 habitants.
Monsieur le président, ma réponse comprend quelques tableaux. Nous allons les inclure dans le rapport, si vous n'y voyez pas d'inconvénient.
À votre dernière question, je tiens à souligner que les moyens disponibles sont limités. Il est donc nécessaire de les utiliser de manière ciblée, là où les chiffres démontrent objectivement que les besoins sont plus importants. Pour toutes ces raisons, le gouvernement n'a actuellement pas l'intention de revoir le système en place.
Nous avons pu ainsi répondre aux deux questions ensemble, parce que la réponse est quasi identique.
François De Smet:
Monsieur le ministre, merci pour vos réponses détaillées. Nous analyserons aussi les tableaux que vous nous indiquez. Je vous enverrai tout de même l'étude de Brulocalis. J'entends la philosophie de responsabilisation, mais en raison du critère de 100 000 habitants, des communes vont être exclues du système pour très, très peu. Je pense à Molenbeek, qui va se retrouver hors du système pour 2 000 habitants. Dans son application, on voit bien que certaines communes, comme Anvers, vont être largement favorisées, d'autres moins. C'est l'application de ce système qui démontrera très rapidement qu’il sera ou non inégalitaire. L’analyse de vos tableaux va nous permettre de faire une analyse plus fouillée. Merci, néanmoins, pour le caractère exhaustif de votre réponse.
De gedaalde werkelijke pensioenleeftijd
De onzekerheid betreffende de pensioenrechten en het vervroegd vertrek
Gesteld door
Open Vld
Alexia Bertrand
Vooruit
Anja Vanrobaeys
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Alexia Bertrand:
Mijnheer de minister, deze regering meent een echte hervormingsregering te zijn. Men zou ‘het rotten doen stoppen’, zoals de eerste minister het zo mooi kan verwoorden.
Een van de vooropgestelde hervormingen die de regering wil doorvoeren, is de pensioenhervorming. Dat hebben we gisteren nog in de pers kunnen lezen. Die hervorming vertrekt vanuit bepaalde principes, die wij als Open Vld – en dat heb ik u al eerder gezegd – in principe onderschrijven. Effectief gewerkte periodes worden in dit kader immers beter gewaardeerd voor het latere pensioen dan niet-effectief gewerkte periodes. Daarnaast worden zowel de wettelijke pensioenleeftijd als het aantal jaren dat men werkt verhoogd. Last but not least plant u, naar onze mening wel te gradueel, de invoering van een bonus-malusregeling.
Op papier zijn dit allemaal lovenswaardige hervormingen. Het valt ons dan ook op dat de effectieve pensioenleeftijd, de leeftijd waarop de gemiddelde Belg effectief met pensioen gaat, gedaald is. U hebt dat waarschijnlijk ook gelezen de voorbije dagen. Zo kopte Het Nieuwsblad gisteren – of eigenlijk al meer dan een week geleden – dat de effectieve pensioenleeftijd in vergelijking met een jaar eerder met zes maanden gezakt is. Zes maanden is een heel lange periode. De kostprijs daarvan moet gigantisch zijn. Dat druist echter in tegen de verwachting, want in dezelfde periode is de wettelijke pensioenleeftijd verhoogd van 65 jaar naar 66 jaar. Dat roept dus heel wat vragen op.
Hoe verklaart u deze plotselinge daling van de effectieve pensioenleeftijd? Getuigenissen van mensen die recent nog vervroegd met pensioen zijn gegaan, wijzen op het wegvallen van de bonus-Lalieux als reden om niet langer door te werken. Ziet u dit als een signaal om de uitwerking van de geplande bonus-malusregeling van deze regering eventueel sneller te laten verlopen? Ik dank u voor uw antwoord.
Jan Jambon:
Mevrouw Bertrand, eigenlijk is het een logische evolutie die volledig in lijn ligt met wat we verwacht hadden. De daling van de gemiddelde pensioenleeftijd heeft immers alles te maken met de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 naar 66 jaar, die ingaat vanaf februari 2025. Wat we vandaag in de cijfers zien, is dat heel wat mensen daardoor hun pensioen uitstellen. De groep die normaal gezien op 65 met pensioen zou gaan en die in andere jaren de gemiddelde pensioenleeftijd omhoog trekt, komt nu gewoon nog niet in de statistieken voor. Wat we vandaag dus wel zien, zijn vooral de mensen die vervroegd met pensioen gaan en omdat zij gemiddeld jonger zijn, daalt de gemiddelde pensioenleeftijd tijdelijk. Het gaat dus om een tijdelijk effect dat zich in 2026 zal normaliseren wanneer ook de pensioenen op 66 beginnen te lopen.
Alexia Bertrand:
Dank u voor uw duidelijke antwoord. Ik begrijp dat het om een tijdelijk effect gaat, dat zich volgend jaar zal normaliseren. Het toont wel aan hoe belangrijk de incentives zijn om langer te blijven werken. Vandaar dat uw bonus-malusregeling ook zo belangrijk is. Die moet dus snel in werking treden, want zoals ik eerder al heb aangehaald, is er momenteel geen bonussysteem meer. Het bonussysteem van mevrouw Lalieux is weggevallen. We bevinden ons nu in een soort vacuüm tot uw nieuwe regeling in werking treedt. Ik kan dan ook alleen maar aandringen op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.
Het verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing
Het rapport van de Vergrijzingscommissie
Het rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing
Gesteld door
PVDA-PTB
Kim De Witte
PVDA-PTB
Nadia Moscufo
Ecolo
Sarah Schlitz
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, de Studiecommissie voor de Vergrijzing heeft de maatregelen die deze regering met betrekking tot de pensioenen wil nemen nagerekend. U hebt het verslag van 2025 gelezen. De studiecommissie toont aan dat u met een bulldozer door de pensioenen van de mensen gaat. Volgens deze analyse zullen werknemers immers gemiddeld 9 % en ambtenaren zelfs 12 % van hun pensioen verliezen. Een verlies van 9 % betekent dat werknemers met een gemiddeld pensioen van 1.500 euro 150 euro per maand verliezen.
De studiecommissie merkt bovendien op dat de impact van de maatregelen mogelijk nog wordt onderschat, aangezien de berekeningen vanuit een zuiver financiële benadering vertrekken. Ik citeer: "Onze methode is een zuiver financiële benadering. Het spreekt voor zich dat andere factoren individuen kunnen aanzetten tot het verlaten van de arbeidsmarkt, zoals gezondheidstoestand, familiale omstandigheden en vrije tijd. De ramingen in dit rapport dienen dus met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd."
Wat betekent dat? De studiecommissie gaat ervan uit dat mensen door deze maatregelen een pak langer zullen werken, maar acht op de tien mensen zeggen niet tot 66 jaar te kunnen werken. Die mensen zullen dus nog meer pensioen verliezen.
Mijnheer de minister, u zegt voortdurend dat u het pensioen wilt redden voor onze kinderen en kleinkinderen, maar onze kinderen en kleinkinderen zullen langer moeten werken en 10 tot 12 % van hun pensioen verliezen. Wie niet langer kan werken, verliest zelfs nog meer. Op welke manier is dat het pensioen redden voor onze kinderen en kleinkinderen? Dat begrijp ik met de beste wil van de wereld niet.
Sarah Schlitz:
Monsieur le ministre, le rapport annuel 2025 du Comité d'études sur le vieillissement (CEV) révèle des éléments particulièrement préoccupants quant aux conséquences à long terme de votre réforme des pensions. Selon ce rapport, le benefit ratio – c’est-à-dire le rapport entre la pension moyenne et le revenu professionnel moyen – va diminuer de manière significative d'ici 2070: de 12 % pour les pensionnés de la fonction publique, de 9 % pour ceux du régime salarié, et de 3 % pour les indépendants.
Le rapport pointe également l’élargissement du fossé entre les pensions des salariés et des indépendants, ainsi qu’un effet particulièrement défavorable pour les femmes salariées. Une femme sur deux subira une pénalité sur sa pension si elle part avant 67 ans. Monsieur le ministre, êtes-vous conscient que cette réforme, en l'état, aggrave les inégalités entre régimes, entre genres, et au détriment des futures générations de pensionnés?
Toujours selon cette étude, elle entraînera également un report significatif de l'âge effectif de départ à la retraite: 40 % des femmes et 30 % des hommes devront travailler plus longtemps, dont 80 % pour un an supplémentaire, et 20 % pour plus d’un an. Pouvez-vous préciser ces chiffres? Combien de personnes devront travailler deux, trois, quatre, voire cinq années de plus, à la suite de l’harmonisation des conditions de carrière pour accéder à la retraite anticipée?
Enfin, les pensions belges figurent déjà parmi les plus faibles d’Europe occidentale. L'Organisation de coopération et de développement économiques (OCDE) indique un taux de remplacement net de 61 % en Belgique, contre 72 % en France, 90 % au Luxembourg et 89 % aux Pays-Bas. Seule l’Allemagne fait moins bien, avec 55 %. Comment justifiez-vous une politique qui risque de faire glisser encore davantage la Belgique vers le bas du classement européen?
Au vu de ces éléments, ne pensez-vous pas qu’une révision de l’équilibre entre soutenabilité budgétaire et justice sociale s’impose?
Jan Jambon:
Beste collega’s, we leven blijkbaar niet in hetzelfde land. In elk geval ontkennen sommigen van u de moeilijke en nefaste budgettaire situatie waarin wij allen leven en de vergrijzingskost die almaar verder oploopt. Met deze regering gaan we de grote uitdagingen aan en nemen we de beslissing om de budgettaire situatie aan te pakken in het belang van iedereen. Ook dat is solidariteit, zorgen voor elkaar en voor de toekomst. De hervormingen die we met deze regering doorvoeren, zijn niet eenvoudig en ook niet gemakkelijk, maar wel uiterst noodzakelijk voor ons land.
Het rapport van de Vergrijzingscommissie toont duidelijk aan dat deze regering een fundamentele stap zet in de financiële beheersing van de pensioenkosten. Tegen 2070 dalen de algemene vergrijzingskosten immers met de helft en daalt de extra pensioenfactuur met bijna 60%, dus meer dan de helft, dankzij onze hervormingen. De sociale uitgaven, zoals pensioenen en gezondheidszorg, gaan door de steeds ouder wordende bevolking in stijgende lijn, namelijk van 25,8% van het bbp in 2024 naar 27,5% in 2070.
Ten opzichte van het rapport van 2024 is die stijging in deze periode kleiner, een vermindering met 1,9 procentpunt van het bbp door de maatregelen die de federale regering neemt ten behoeve van de sociale uitkeringen en in het bijzonder van de pensioenen. Dat is de realiteit die blijkt uit het rapport van de Vergrijzingscommissie. Wie enkel naar de pensioenen kijkt, zal zien dat er een vermindering optreedt van de budgettaire kost met 1,8 procentpunt van het bbp tussen 2024 en 2070 door de pensioenmaatregelen die we nemen.
De budgettaire kost van de pensioenen stijgt nog verder, maar als regering nemen we doortastende maatregelen die deze stijging meer dan halveren. Beste collega’s, dit rapport staat in schril contrast met het palmares van vorige regeringen, die de pensioenfacturen nog verder deden oplopen.
Natuurlijk heb ik ook oog voor de impact op vrouwen. Veel van onze hervormingen zijn er net op gericht om de historisch dalende trend van de genderkloof in de arbeidsdeelname en in de pensioenopbouw verder te dichten. Dat doen we door gewerkte periodes zwaarder te laten doorwegen in de pensioenopbouw en door langer werken aan te moedigen. Vandaag zijn het inderdaad meer vrouwen die zorgtaken opnemen of thuisblijven om voor hun gezin te zorgen. Daar is op zich niets mis mee, maar met onze pensioenhervorming moedigen we wel aan dat mannen en vrouwen de keuze maken om via een hogere arbeidsdeelname meer pensioenrechten op te bouwen en zo hun armoederisico structureel te verlagen. Vanuit dat perspectief is onze hervorming dan ook bij uitstek een emancipatorisch project.
Wat uw tweede vraag betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op uw schriftelijke vraag nr. 47 van 28 februari 2025. Die gaat over de harmonisering van de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen.
Wat uw derde vraag betreft, kan ik u duidelijk zeggen dat de regering een sterkere koppeling maakt tussen werk en pensioen, maar ook dat de regering werkt aan arbeidsmarkthervormingen die dat mogelijk maken.
Madame Schlitz, la Comité d'études de vieillissement créé en 2001 fait partie du Conseil supérieur des Finances. Le Bureau fédéral du Plan est chargé du secrétariat du comité. Le Bureau fédéral du Plan est un organisme d'intérêt public indépendant de fait et qui relève de la tutelle du premier ministre et du ministre de l'Économie. En effet, il analyse l'impact social sur les inégalités de revenus et sur le risque de pauvreté des futurs pensionnés. Actuellement, le Bureau fédéral du Plan est confronté au départ à la pension des experts concernés.
Il lui sera néanmoins demandé d'analyser l'impact social comme l'impact sur l'écart entre les genres et le risque de pauvreté. À mon sens, cet impact social est très important. Ces analyses permettront d'identifier s'il y a des adaptations à faire dans notre réforme structurelle des pensions. Si c'est le cas, ces adaptations seront examinées en préparation de la deuxième lecture de notre projet de loi.
Kim De Witte:
Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw eerlijkheid. Ten eerste bevestigt u in uw antwoord dat u zwaar gaat knippen in de pensioenen. Dat is wat u zegt. Onze kinderen en kleinkinderen zullen dus een pak langer moeten werken voor een lager pensioen.
U zegt dat u geen keuze hebt omdat er geen geld is. De regering heeft echter net beslist om 24 miljard euro extra te investeren in oorlogsmateriaal, in de oorlogsindustrie van Trump. Dat bedrag is twee keer zo hoog voor de komende 10 jaar als de stijging van de pensioenen in de komende 50 jaar. U gaat dus twee keer zoveel uitgeven aan militarisering en verklaart dan dat er geen geld is. Er is nochtans keiveel geld.
Ten tweede verklaart u dat we geconfronteerd worden met de vergrijzing en dat we maar eens moeten kijken naar wat andere landen doen. Frankrijk, Oostenrijk, Italië en Spanje betalen vandaag echter al meer aan pensioenen dan wat wij in 2070 zullen moeten betalen zonder alle maatregelen die de regering neemt. Hoe kan dat dan onbetaalbaar zijn? Dat is totaal niet onbetaalbaar. Dit zijn politieke keuzes. Deze regering maakt de keuze om de pensioenen van de mensen zwaar af te breken. Het betreft een vermindering met 10 % of meer voor wie niet langer kan werken, om geld uit te geven aan andere dingen. Dat is de kern van het verhaal. U kunt dat maar beter eerlijk zeggen.
Het gevolg, mijnheer de minister, zal zijn dat onze pensioenen nog verder zullen dalen. België heeft na Duitsland de laagste pensioenen van West-Europa, de allerlaagste. Mevrouw Schlitz heeft daarnet de vervangingsratio’s opgesomd. Welnu, door de maatregelen die u neemt, zullen we zelfs onder Duitsland zakken en zullen we mensen die hun hele leven hard gewerkt hebben in de armoede duwen als ze met pensioen gaan. Ik vind dat schandalig. Ik vind dat crimineel en schandalig van deze regering.
Sarah Schlitz:
Merci. J'entends votre réponse. Manifestement, vous n'allez pas changer votre réforme, malgré le fait qu'elle a un effet particulier sur les femmes. Les Belges, avec cette réforme, vont devoir travailler plus longtemps pour des pensions moindres. Nous le savions déjà, mais, ici, nous en avons la confirmation. Monsieur le ministre, arrêtez de nous dire que la situation budgétaire est grave, parce que, si c'était vraiment le cas, vous ne vous engageriez pas dans des dépenses militaires somptueuses. Vous ne savez même pas où vous allez trouver le premier euro de ces 34 milliards que vous avez été promettre à l'OTAN. D'autre part, vous avez décidé de ne pas faire contribuer certaines catégories de la population qui en ont pourtant les moyens. Et vous allez faire peser la charge de toutes vos réformes sur les épaules de la classe moyenne, de la grande majorité de la population, et ce n'est pas acceptable. Vous savez très bien qu'on peut aller chercher de l'argent dans la fraude fiscale, mais vous ne le faites pas. On peut aussi taxer véritablement les plus-values, et non en faire un gruyère comme c'est le cas actuellement. Assumez vos décisions et arrêtez de dire que c'est la situation budgétaire qui l'impose, parce que ce sont des choix politiques.
Het uitzonderingsregime voor de pensioenen van de leden van het Comité P en het Comité I
Gesteld door
Open Vld
Vincent Van Quickenborne
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Vincent Van Quickenborne:
Mijnheer de minister, u hebt grote plannen om de pensioenen te hervormen – dat is al meermaals gezegd. U wilt ook komaf maken met de uitzonderingsstelsels, wat op zich een goede zaak is. Maar er is een uitzonderingsstelsel waarover met geen woord wordt gerept. Het gaat om de leden van het Comité I en het Comité P. Volgens artikel 61 van de wet van 1991 blijkt dat zij nog steeds met pensioen kunnen gaan op de leeftijd van 55 jaar, mijnheer de minister. Dat is, als ik mij niet vergis, vergelijkbaar met de regeling voor treinbestuurders.
Hun pensioen wordt berekend op basis van de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar, in plaats van tien jaar zoals momenteel het geval is. Volgens uw plannen evolueert dat tegen 2062 naar een referteperiode van 45 jaar. Bovendien wordt het pensioen berekend op basis van een tantième van 1/20 per dienstjaar. Dat staat in schril contrast met de huidige algemene regel van 1/60.
Bevestigt u dat dit een uitzonderlijk pensioenstelsel is en dat het vandaag nog steeds van toepassing is? Indien dat het geval is, hebt u dat goed geheim weten te houden. We spreken immers voortdurend over de pensioenen van parlementsleden, magistraten en professoren – allemaal worden ze hervormd. Bevestigt u dat het uitzonderlijk pensioenstelsel vandaag nog bestaat?
Bent u van plan dat uitzonderlijke pensioenstelsel eveneens aan te passen? Daarover viel niets te lezen in het regeerakkoord, noch in uw beleidsverklaring of beleidsplan. Wordt het opgenomen in een van de wetsontwerpen die u voorbereidt in het kader van de pensioenhervorming? Als ik de krant mag geloven, wordt daarover op dat niveau weldra beslist. Er zouden blijkbaar twaalf wetsontwerpen zijn, waaronder ook een ontwerp over het Comité P en Comité I. Zult u in dat kader het gunstige tantièmesysteem van 1/20 hervormen? En zult u de refertebasis van vijf jaar verlengen naar minstens tien, en op termijn naar 45 jaar? Wat is de timing daarvan?
Dank u voor uw antwoorden.
Jan Jambon:
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Quickenborne, ik kan u mededelen dat de pensioenbepalingen in artikel 61 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse werden gewijzigd als gevolg van de pensioenhervormingen die zijn doorgevoerd met de wet van 28 december 2011. Over wie toen minister van Pensioenen was, moet u maar eens nadenken.
Die wet houdende diverse bepalingen bracht wijzigingen aan op het vlak van de pensioenleeftijd, de tantièmes en de duur van de gemiddelde wedde. Als gevolg van die wet van 28 december 2011 werden de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor het vervroegd pensioen in de overheidssector opgetrokken en geharmoniseerd. Die maatregelen zijn eveneens van toepassing op het pensioen van de leden van het Comité P en het Comité I. Met uitzondering van lange loopbanen en mits overgangsmaatregelen kon het vervroegd pensioen in de overheidssector als gevolg van die wet slechts worden opgenomen vanaf de leeftijd van 62 jaar, op voorwaarde dat de betrokkene op dat ogenblik 40 dienstjaren kon bewijzen.
In navolging van de wet van 10 augustus 2015 tot verhoging van de wettelijke leeftijd voor het rustpensioen en tot wijziging van de voorwaarden voor toegang tot het vervroegd pensioen en de minimumleeftijd voor het overlevingspensioen werden de voorwaarden nog verstrengd. Het vervroegd pensioen kon, opnieuw met uitzondering van lange loopbanen en mits overgangsmaatregelen, slechts worden opgenomen vanaf de leeftijd van 63 jaar, op voorwaarde dat de betrokkene op dat ogenblik 42 dienstjaren kon bewijzen. Door de wet van 28 december 2011 werden bovendien de tantièmes, die voordeliger waren dan 1/48 voor de diensten gepresteerd na 31 december 2011, vervangen door het tantième 1/48. Een overgangsmaatregel werd ingebouwd voor de personen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar hadden bereikt. Zij behielden voor hun diensten na 31 december 2011 het voordeel van het tantième dat op hen van toepassing was op die datum.
Inzake de duur van de gemiddelde wedde moet worden opgemerkt dat die wedde, eveneens als gevolg van de wet van 28 december 2011, vanaf 1 januari 2012 werd opgetrokken van vijf naar tien jaar. Voor de personeelsleden van HR Rail werd de duur van de gemiddelde wedde opgetrokken van één jaar naar vier jaar. Een overgangsmaatregel werd uitgewerkt voor de personen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 50 jaar hadden bereikt. Zij behielden het voordeel van de gemiddelde wedde, vastgesteld op een duur van de laatste vijf jaar van de loopbaan.
Het huidige regeerakkoord legt opnieuw een verstrenging vast van de voorwaarden waaronder het vervroegd pensioen in de overheidssector kan worden opgenomen, zeker voor de personeelsleden die ingevolge hun preferentieel tantième aanspraak kunnen maken op een verhogingscoëfficiënt waarmee de duur van hun diensten mag worden vermenigvuldigd om zo sneller de vereiste loopbaanduur te bereiken. Voor de personeelsleden die die verhogingscoëfficiënt kunnen behouden, zal een en ander minder voordelig zijn. Voor de andere personeelsleden wordt hij afgeschaft, zoals dat het geval zal zijn voor de leden van het Comité P en het Comité I.
Ook voor de preferentiële tantièmes voorziet het regeerakkoord in een verstrenging. Er wordt immers voorzien dat alle diensten die vanaf 1 januari 2027 worden gepresteerd, in het pensioen zullen worden verrekend aan het tantième 1/60ste. De preferentiële tantièmes blijven dus enkel behouden op de diensten die voor 1 januari 2027 zijn gepresteerd.
Wat betreft de duur van de gemiddelde wedde, op basis waarvan het pensioen dient te worden berekend, voorziet het regeerakkoord dat deze duur geleidelijk zal worden verhoogd naar 45 jaar. U weet dat na 2027 telkens een jaar extra zal worden toegevoegd. Een wetsontwerp om al deze maatregelen te realiseren, zal dit najaar in het Parlement worden ingediend.
Vincent Van Quickenborne:
Dank u, mijnheer de minister. U bevestigt dus dat de tantièmeregeling die nog van kracht is, zal worden aangepast naar 1/60ste en dat de verhogingscoëfficiënt van 1,05 wordt afgeschaft, tenminste voor deze groep. Ik denk dat voor onderwijzers en mensen met actieve dienst een lichtjes andere aanpak wordt voorgesteld. U bevestigt ook dat de termijn van 10 jaar zal worden opgetrokken naar 45 jaar. Dank u, mijnheer de minister, voor de informatie.
De toepassing van de pensioenmalus en de afbakening van de ‘effectief gewerkte jaren’
Het respect voor de verworven rechten
De ingangsdatum van de hervormingen
Tijdelijke werkloosheid en de pensioenmalus
De berekening van het pensioen op basis van het geboortejaar
Gesteld door
Open Vld
Vincent Van Quickenborne
PVDA-PTB
Kim De Witte
PVDA-PTB
Kim De Witte
PVDA-PTB
Kim De Witte
Ecolo
Sarah Schlitz
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Vincent Van Quickenborne:
Mijnheer de minister, zoals u daarnet zei, bevindt de pensioenhervorming zich in de laatste rechte lijn.
Ik lees daarover belangrijke verklaringen van belangrijke mensen. Voor alle duidelijkheid, daarmee bedoel ik niet mezelf, want ik ben een gewoon, eenvoudig parlementslid. De voorzitter van cd&v en lid van de Kamer heeft het voorbije weekend gezegd dat langdurige ziekte, tijdelijke werkloosheid en bijkomende zorgverloven mee in rekening zouden worden genomen voor de effectief gewerkte jaren. Dat is uiteraard belangrijk om te weten of men al dan niet onder de pensioenmalus valt van 2 tot 5 %.
Mijnheer de minister van Pensioenen, u hebt daarover verklaard dat zieken enkel financieel getroffen zouden worden als ze veel te vroeg met pensioen gaan. U stelde verder: "Je moet minstens 35 jaar halftijds gewerkt hebben. Dat betekent dus dat men zeven jaar tegenslag mag hebben," waarmee u zeven jaar ziek zijn bedoelt. "Ik wens het niemand toe, maar dat is niet weinig," zo hebt u destijds verklaard.
Intussen blijkt uit het regeerakkoord dat de zorgverloven sowieso meetellen. Wat de partijvoorzitter zei, was dus eigenlijk een praatje. Het is een nieuwe tactiek in de politiek om een gemaakte afspraak nog eens te vermelden en te laten uitschijnen alsof men dat heeft binnengehaald.
Mijnheer de minister, ten eerste, kunt u toelichten wat er op basis van het regeerakkoord wel en niet meetelt als effectief gewerkte jaren in het kader van de pensioenmalus? Het is belangrijk dat daarover duidelijkheid bestaat.
Ten tweede, bent u bereid om alsnog langdurige ziekte mee in rekening te brengen voor de berekening van die 35 jaar? Zo neen, waarom niet?
Ten derde, hoe wordt tijdelijke werkloosheid verrekend? Dat betreft dezelfde discussie.
Ten vierde, hoe beoordeelt u de impact van die maatregel op vrouwen? Ik heb vandaag in De Tijd gelezen dat, zoals u al wist, 49 % van de vrouwen zou worden getroffen door de pensioenmalus, tegenover 22 % van de mannen. Er is dus duidelijk een verschil tussen mannen en vrouwen.
Tot slot een meer algemene opmerking, wat vindt u ervan dat partijvoorzitters van meerderheidsfracties openlijk afstand nemen van het regeerakkoord? Ondergraven zij daarmee volgens u niet de coherentie van de pensioenhervorming?
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, ik heb eerder in deze vergadering gezegd dat de pensioenmalus die u voorstelt, diefstal is. Ik gebruik die term niet lichtzinnig. Het is een technische term en ik zal toelichten waarom ik stel dat het diefstal is.
Neem het voorbeeld van Martine over wie Het Laatste Nieuws vandaag schrijft. Zij heeft 42 jaar halftijds gewerkt en heeft gedurende al die tijd bijdragen betaald op haar loon voor de opbouw van haar pensioen. Die bijdragen worden beschermd door de loonbeschermingswet. Dat is loon van Martine.
Ook de opgebouwde rechten worden beschermd. Dat wordt gekwalificeerd als eigendom volgens artikel 1 van het eerste protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat is eigendom van de mensen. Dat staat genoteerd op de pensioenrekening, beheerd in de grote pensioentoren in Brussel-Zuid.
Martine wil op 63-jarige leeftijd en na 42 werkjaren met pensioen gaan, maar nu zegt u haar dat u van haar pensioen 20 % zult afnemen. Het gaat over 20 % van een pensioen dat zij zelf heeft opgebouwd, volledig met haar eigen loon, zonder dat er ooit sprake is geweest van één gelijkgestelde dag. Martine heeft 42 jaar halftijds gewerkt en is niet één dag ziek of technisch werkloos geweest, maar omdat ze niet de vereiste 45 gewerkte jaren en door halftijds werk dus niet 7.020 gewerkte dagen haalt, zegt u dat u daar 20 % van zult afnemen. Welnu, dat is diefstal. Het gaat over opgebouwde rechten met loon dat wordt beschermd door de loonbeschermingswet en dat wordt gekwalificeerd als eigendom door de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Toch zegt u dat u dat wilt afnemen.
Mijnheer de minister, denkt u dat die wetgeving zal standhouden voor het Grondwettelijk Hof en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? Martine zal een pensioen ontvangen van amper 1.000 euro, maar deze regering, met de hulp van cd&v en Vooruit, wil daarvan 200 euro aftrekken.
Over de verworven rechten heb ik nog een tweede vraag ingediend. Als voorbeeld neem ik een ambtenaar die al 20 jaar werkt en ervan uitgaat dat zijn pensioen zal worden berekend op basis van het loon van de laatste tien jaar. Al 20 jaar heeft hij verworven rechten opgebouwd, die beschermd worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en gekwalificeerd zijn als zijn eigendom. Nu stelt u voor om die 20 gewerkte jaren te herkwalificeren. U wilt de berekening niet meer baseren op het laatste loon, maar op vroegere lonen. U pakt zodoende verworven rechten af. Dat is diefstal.
Vergelijk dat nu eens met de hervorming die we hier voor parlementsleden doorvoeren. Al de rechten die zijn opgebouwd vóór 2014 worden berekend volgens de formule die van toepassing was in 2014. Dat is een totaal andere berekening. Alle rechten die zijn opgebouwd volgens de formule van toepassing in 2019, worden nog altijd op die manier berekend. Dat zijn mooie breuken voor de pensioenhervorming van de parlementsleden, maar voor alle andere mensen buiten dit Huis gelden andere regels.
Mijnheer de minister, denkt u dat die maatregelen zullen standhouden voor het Grondwettelijk Hof, dat moet waken over de correcte toepassing van de regels?
Voorts lezen we in de pers dat u van plan bent om de pensioenmalus te vervroegen. Van mensen die voor 2040 met pensioen gaan, wilt u dan al 4 % afnemen. Van mensen als Martine neemt u reeds 20 % af.
Wat u daarnet hebt geantwoord, was totaal verkeerd, aangezien de effectieve pensioenleeftijd is gedaald. In de eerste drie maanden van dit jaar zijn mensen gemiddeld zes maanden vroeger op pensioen gegaan. Uw hervorming zorgt dus voor hogere kosten voor onze sociale zekerheid. De besparing die u voorzag in 2025 bent u volledig kwijt. Dat is logisch, want de mensen willen die malus niet. Ze gaan vroeger op pensioen. De gemiddelde pensioenleeftijd is gedaald met zes maanden.
Ik begrijp dat u dat wilt vermijden, maar een en ander betekent dat u de overgangsperiode, waarover u zei dat ze mensen in staat stelt zich voor te bereiden, gewoon schrapt. U zegt dat u die malus sneller zult invoeren, maar daardoor kunnen mensen zich helemaal niet voorbereiden. Ze gaan nog sneller 20 tot 25 % van hun pensioen verliezen.
Mijnheer de minister, bevestigt u dat dat uw standpunt is?
Mijn derde ingediende vraag gaat over de tijdelijke werkloosheid en sluit aan bij de vraag van collega Van Quickenborne. In sommige sectoren komt veel tijdelijke werkloosheid voor, denk maar aan de haven in uw eigenste Antwerpen. Heel wat dokwerkers worden tijdelijk werkloos gesteld, volledig buiten hun wil om. Zult u die tijdelijke werkloosheid meetellen als een gelijkgestelde periode voor de malus of zegt u, zoals in het regeerakkoord staat, dat mensen die tijdelijk werkloos zijn, een sterk verhoogde kans op een malus hebben?
Hetzelfde geldt voor de coronapandemie. Miljoenen werknemers zijn tijdens de pandemie tijdelijk werkloos gesteld. Zullen al die werknemers dat jaar verliezen of voorziet u in een uitzondering voor die tijdelijke werkloosheid?
Die vragen gelden uiteraard ook voor ziekte, waarover we al vaker hebben gediscussieerd. Mensen kiezen er niet voor om ziek te zijn. Mensen met kanker of met een zware burn-out, kiezen daar niet voor. Als voorbeeld noem ik een poetsvrouw die 35 jaar gewerkt heeft, daarna 10 jaar deeltijds werkt, één dag halftijds werkt en één dag werkloos is tijdens die jaren. Zij krijgt gewoonweg een forse malus opgelegd. Daar is niets eerlijk aan. Daar is niets rechtvaardig aan. Wat u doet, is verder pensioen afnemen van mensen in precaire situaties, mensen die al een zeer laag pensioen hebben in ons land.
Sarah Schlitz:
Monsieur le ministre, il me revient que vous projetez d'appliquer un système de calcul qui se base sur l'année de naissance, ce qui aurait pour conséquence que des personnes qui auraient normalement un malus pension de 2 % selon l'accord de gouvernement auraient en fait un malus de 4 %. Confirmez-vous cette information?
Jan Jambon:
Chers collègues, il ne faut pas toujours croire ce que les médias disent ni semer la panique parmi la population. Je peux d'ores et déjà confirmer que les personnes qui prendront leur retraite anticipée l'année prochaine ne subiront pas un malus supérieur à 2 % par année d'anticipation, comme prévu dans l'accord du gouvernement, et ce tant que les conditions d'accès à la retraite anticipée ne sont pas remplies, à savoir 35 années comptant au moins 156 jours de travail effectifs par an et 7 020 jours effectivement travaillés, en tenant compte des exceptions qui sont assimilées à des jours de travail effectifs.
Mijnheer De Witte, uw bewering dat de invoering van pensioenmaatregelen zoals de malus aan de hand van het geboortejaar in de plaats van het ingangsjaar van het pensioen de facto neerkomt op een veel snellere invoering van de malus, is van een spijtig niveau. Het is mij een raadsel via welke redeneringswijze u tot die conclusie bent gekomen.
Ik hoop dat u alleszins begrijpt dat ik niet kan ingaan op specifieke vragen over het bonus-malusmechanisme of over tijdelijke werkloosheid. De discussie wordt op dit moment door de regering gevoerd. We zitten in de laatst rechte lijn. Ik heb niet de gewoonte om vooruit te lopen op beslissingen van de regering.
L'accord de gouvernement est par ailleurs très clair en ce qui concerne les droits acquis. Le respect des droits acquis reste essentiel. Une transition progressive est garantie afin de laisser à toutes les personnes concernées le temps de s'adapter.
Dans le cadre de la réforme des tantièmes, cela signifie par exemple que les années de service accomplies avant 2027 donnent lieu à la constitution d'un montant de pension sur base du tantième en vigueur avant 2027 (par exemple, 1/48 e , 1/50 e ou 1/55 e ). Quant aux années de service postérieures à 2027, elles entraîneront la constitution du droit à la pension sur la base du tantième 1/60 e .
C'est un bel exemple de progressivité et de respect des droits acquis. Les micro-simulations réalisées par le service fédéral des Pensions ont montré que la réforme des tantièmes a très peu d'effet sur le montant de la pension, que ce soit selon les catégories professionnelles ou les cohortes concernées.
Geleidelijkheid en respect voor verworven rechten zijn de hoekstenen van de hervormingen die we doorvoeren. Dat betekent dat veranderingen stap voor stap worden geïmplementeerd om de impact op individuen te minimaliseren en dat bestaande rechten van pensioengerechtigden worden gerespecteerd. Deze aanpak zorgt ervoor dat de hervormingen duurzaam en sociaal rechtvaardig zijn en dat ze bijdragen aan de langetermijnstabiliteit van ons pensioenstelsel. Dat doen we ook bij de noodzakelijke pensioenhervormingen.
Inzake het door u gestelde ongrondwettelijke kader van de pensioenmaatregelen, kan ik u alvast het volgende meegeven.
Ten eerste, de wetgever kan de pensioenwetgeving wijzigen. Inderdaad, het Grondwettelijk Hof heeft in het verleden geoordeeld dat de wetgever moet kunnen ingrijpen in de pensioenwetgeving. Er zijn meerdere arresten van het Hof, bijvoorbeeld aangaande het optrekken van de gemiddelde wedde of aangaande de afbouw van de diplomabonificatie voor de opening van het recht en voor de opening van de berekening, waaruit blijkt dat de wetgever ruime beoordelingsvrijheid heeft.
Ten tweede, ook het algemeen belang kan achteruitgang verantwoorden. Het Grondwettelijk Hof stelt in zijn arresten vaak vast dat sommige maatregelen wel een achteruitgang kunnen inhouden, maar dat die verantwoord zijn op grond van het algemeen belang, bijvoorbeeld in arresten van het Hof aangaande de afbouw van de diplomabonificatie voor de opening van de berekening of aangaande het gemengde pensioen. Hierbij zijn uiteraard overgangsmaatregelen van belang. Vaak neemt het Grondwettelijk Hof in zijn beoordeling eveneens mee of er in overgangsmaatregelen voorzien is, wat hier duidelijk het geval is. Ik kan verwijzen naar de optrekking van de gemiddelde wedde in het verleden, waarvoor ook in deze pensioenhervorming een geleidelijkheid geldt.
Tot slot, ook het principe van de veranderlijkheid van de openbare dienst is belangrijk. Het Grondwettelijk Hof heeft in eerdere arresten gesteld dat de ambtenaren rekening moeten houden met het feit dat de pensioenwetgeving kan wijzigen. Dit is uitgesproken in de arresten aangaande de afbouw van de diplomabonificatie voor de opening van het recht, en aangaande het gemengde pensioen. De wijziging van de tantièmes zal zeker geen inbreuk vormen op de verworven rechten, daar de oude, meer voordelige tantièmes steeds behouden blijven voor de in het verleden reeds gepresteerde loopbaanjaren. Dat was het geval voor de pensioenhervorming van 2012, toen de tantièmes voordeliger dan 1/48 werden herleid tot 1/48. Dat zal ook het geval zijn voor de huidige pensioenhervorming, waarbij alle tantièmes voordeliger dan 1/60 zullen worden herleid tot 1/60.
Dan hebben we nog de vragen van de heer Van Quickenborne, die eerder van politieke aard zijn. Ik heb ook het interview waarnaar u verwijst gelezen.
Ik heb het regeerakkoord als bijbel waarop mijn pensioenhervorming in principe zal worden gebaseerd. Het ligt op de tafel van de regering. Het staat alle partijen vrij om nieuwe inzichten op de regeringstafel te brengen. Het is aan ons om een consensus te vinden en om die pensioenhervorming nu snel in eerste lezing door de regering te krijgen, zodat de sociale concertatie en het advies van de Raad van State kunnen worden afgewacht.
Er zijn inderdaad nog een aantal thema’s die in de komende dagen moeten worden behandeld.
Vincent Van Quickenborne:
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U zegt dat de discussie loopt, dus u kunt geen commentaar geven, maar op mijn eerste vraag hebt u niet geantwoord. Ik zal die vraag herhalen. Kunt u duidelijk toelichten welke periodes volgens het regeerakkoord, dus uw bijbel, wel of niet meetellen als effectief gewerkte jaren? Het is belangrijk om dat te weten, omdat we dan kunnen nagaan of de discussie van de heer Mahdi relevant is of niet.
Waarom antwoordt u niet op die vraag, mijnheer de minister?
Jan Jambon:
Omdat iedereen het regeerakkoord kan lezen. Ik heb die vraag in het verleden ook al beantwoord.
Vincent Van Quickenborne:
Zorgverloven tellen dus mee als gewerkte jaren en ziekteperiodes niet. Is dat juist of niet? Dat mag ik toch vragen?
Jan Jambon:
Als u het regeerakkoord leest, vindt u daarin een duidelijk antwoord op uw vraag.
Ik herhaal nogmaals dat men kan altijd proberen om collega’s te overtuigen om wijzigingen door te voeren. We zullen in de komende dagen zien tot wat dat leidt.
Vincent Van Quickenborne:
Ja, maar dat was niet mijn vraag. Ik vroeg of in het regeerakkoord zorgverloven wel meetellen en ziekteperiodes niet. Is het zo moeilijk om dat te bevestigen? Dat is toch belangrijk om te weten? U wilt daar niet op antwoorden. Ik vind dat eerlijk gezegd heel vreemd, mijnheer de minister.
Dan wil ik overgaan naar een tweede punt, in verband met wat u verder hebt aangehaald. U kunt natuurlijk hervormen, dat is uw recht. U verwijst ook naar de pensioenhervorming die ik in 2012 heb doorgevoerd.
Wat echter niet kan, mijnheer de minister, is contractbreuk. Dat mag u niet doen, en toch doet u dat. U doet het voor de echtscheidingstaks, voor de woontaks en voor de exittaks. Bij tal van fiscale maatregelen pleegt u contractbreuk. De Raad van State is daar zeer streng voor. Ik ben dan ook benieuwd wat de Raad van State zal zeggen over de pensioenmaatregelen.
Los daarvan stellen we vast dat deze regering systematisch de adviezen van de Raad van State naast zich neerlegt wanneer die kritisch zijn, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de responsabiliseringsbijdrage of over het feit dat steden met meer dan 100.000 inwoners meer middelen krijgen dan andere steden en gemeenten. Deze regering negeert dergelijke adviezen keer op keer.
Mijnheer de minister, zoals ik u voorspeld had, zullen veel maatregelen van deze regering bij het Grondwettelijk Hof belanden. Dat geldt ook voor de pensioenen van de hoogste ambtenaren. Ik ben er bijna zeker van dat veel van die maatregelen vernietigd zullen worden. Daarom vraag ik u om zorgvuldige wetgeving te maken. Respecteer het gegeven woord. We leven in een rechtsstaat en die moet gerespecteerd worden. Ik zeg u dat als liberaal en als democraat.
Kim De Witte:
Ik sluit graag aan bij de laatste interventie.
U zegt, mijnheer de minister, dat u niet begrijpt waarom ik stel dat de malus vroeger zal ingaan. Ik begrijp niet waarom u dat niet inziet. In de krant van vandaag staat dat u een voorstel hebt gedaan om de malus te laten ingaan op basis van de geboortedatum. Iedereen die geboren is na 1964 zou, als die persoon nu op vervroegd pensioen gaat, al 4 % minder pensioen ontvangen. U zou 4 % per jaar vervroegd pensioen afnemen van iedereen die geboren is na 1964. In het regeerakkoord staat echter dat die 4 % pas van toepassing is vanaf 2030. Dat betekent dus een vervroeging van de pensioenmalus voor een aantal mensen. Het feit dat u zegt dat ik het niet begrijp, vind ik dan ook vreemd.
Ten tweede worden de verworven rechten niet gerespecteerd. Ik weet dat u nog niet veel kent van pensioenen, maar ik zal het nog eens uitleggen om het heel duidelijk te maken: rechten worden opgebouwd op basis van de diensttijd. Ze worden verworven samen met de diensttijd. Dat is vaste rechtspraak. Als iemand werkt, dan gaat een deel van diens loon naar sociale bijdragen. Dat is de tegenprestatie van arbeid, die beschermd wordt door de loonbeschermingswet. De rechten die iemand opbouwt, zijn verworven voor de opeisbaarheid ervan, dus voordat men met pensioen gaat, heeft men rechten op pensioen opgebouwd. Iemand die al 30 jaar gewerkt heeft, heeft dus al 30 jaar rechten opgebouwd.
Als de regering daar opeens 20 % van afneemt wanneer iemand met pensioen gaat, omdat ze vindt dat iemand te weinig gewerkt heeft, dan komt dat neer op het afnemen van verworven, opgebouwde rechten. Dat is het geval bij de pensioenmalus en ik denk niet dat dat zal standhouden. Het grote verschil met andere landen waar zo'n malus bestaat, is dat onze pensioenen al bijzonder laag zijn. Mensen die hard gewerkt hebben en die niet kunnen werken tot 67 jaar – daar zijn er veel van, ook al weet ik dat u zich dat moeilijk kunt inbeelden –, zullen een aanzienlijk deel van hun pensioen verliezen, terwijl dat verworven rechten zijn.
U hebt het ook over de tantièmes van de ambtenaren, waar u inderdaad pensioenbreuken maakt, maar dat is niet de enige hervorming. De hervorming die u doorvoert op de berekening van het pensioen van de ambtenaren op het totale loon in plaats van het loon van de laatste 10 jaar, heeft veel meer impact dan de aanpassing van de tantièmes. Zoals u daarnet al zei, in 2012 heeft Di Rupo al beslist dat alle tantièmes naar 1/48 zouden gaan. Uw beslissing om naar 1/60 te gaan, is voor een aantal mensen inderdaad een vermindering, maar de hervorming van de berekening van het pensioen op basis van het loon van de volledige loopbaan, treft alle ambtenaren. U zegt tegen ambtenaren die al 30 jaar gewerkt hebben dat u hun pensioen zult berekenen op basis van de lonen die ze in die 30 jaar verdiend hebben, en niet op basis van het laatste loon. Dat zijn verworven rechten, verworven op basis van duidelijke regels in de wet, die zeggen dat dit de afspraak is: elk jaar dat iemand werkt, bouwt die persoon dit pensioen op. Maar u gaat dat herkwalificeren. U zegt dat u die afspraak retroactief zult herzien.
Dat zijn verworven rechten die u afpakt en herkwalificeert. Ik denk net zoals collega Van Quickenborne dat dat niet zal standhouden voor een rechtbank, maar wij zullen daar in ieder geval niet op wachten. Wij zullen het sociaal verzet organiseren tegen die pensioenafbraak, want dat is wat u doet. U pakt rechten af, u breekt het pensioen van de mensen af. Wij gaan daar zeer veel verzet tegen organiseren, want dat is nog altijd het krachtigste middel om ervoor te zorgen dat die pensioenmalus er niet komt.
Ik was een beetje verbaasd over de vraag van de heer Van Quickenborne. We hebben naar aanleiding van de regeerverklaring de discussie gevoerd over wat er nu wel en niet in die malus zit. Ziekte zit er helaas niet in. Mensen die kanker hebben gehad, riskeren een zware malus te krijgen. Mensen die halftijds hebben gewerkt en één dag technisch werkloos waren, verliezen een heel jaar. Dat is fundamenteel onrechtvaardig ten aanzien van alle mensen in onze samenleving die halftijds werken. Welnu, wij gaan dit systeem tegenhouden. Als het toch zou worden goedgekeurd, gaan wij uiteraard naar het Grondwettelijk Hof.
Jan Jambon:
(…)
Kim De Witte:
Wat zegt u? Ik heb uw gemompel niet begrepen, maar wij gaan daarvoor naar het Grondwettelijk Hof.
Sarah Schlitz:
Monsieur le ministre, vous nous demandez d'attendre vos textes et d'arrêter de faire peur aux gens. Notre travail en tant que parlementaire consiste à essayer de comprendre quels projets vous êtes en train de mettre en place. Il est toujours assez compliqué d'avoir des réponses claires de votre part à nos questions. Monsieur le ministre, soyez transparent et expliquez aux gens ce qui va leur arriver. Ce sont des réformes qui vont coûter cher aux gens. Leur pension va être réduite. Si vous voulez permettre aux gens de pouvoir s'organiser au mieux vu ces diminutions, vous devriez plutôt assurer la plus grande transparence sur les projets que vous avez. Il est regrettable que cela ne soit pas le cas. Vous voulez faire en sorte que les pensionnés aient moins d'argent à la fin du mois. C'est un énorme problème. Votre boussole en tant que ministre des Pensions devrait être de vous assurer que chaque personne puisse vivre dans la dignité avec un revenu permettant à chacun d'avoir une vie correspondant à peu près à la vie qu'il menait lors de sa vie active. C'est-à-dire pouvoir avoir une vie sociale, pouvoir faire de temps en temps un cadeau à ses petits-enfants, de payer son loyer ou sa maison de repos. Or, vous voulez faire des économies bêtes et méchantes en imposant des malus aux personnes pour des raisons complètement injustifiées. Qu'il s'agisse d'une personne malade ou une personne ayant eu un cancer, pourquoi est-ce que cette personne devrait avoir un malus sur sa pension? En résumé, vous voulez que les personnes travaillent plus longtemps mais n'aient pas des pensions complètes. Vous voulez faire des économies de bouts de chandelles sur le dos des pensionnés, plutôt que d'aller chercher l'argent là où il se trouve. Monsieur le ministre, nous continuerons de vous questionner pour avoir le fin mot des réformes que vous êtes en train de mettre en place.
De aanvullende pensioenen voor academici
Gesteld door
Open Vld
Vincent Van Quickenborne
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Vincent Van Quickenborne:
Mijnheer de minister, uiteraard zorgt de pensioenhervorming voor veel ongerustheid bij veel mensen. Een groep die we nauwelijks horen – omdat ze doorgaans zodanig correct zijn dat ze niet weigeren les te geven of stakingen organiseren – zijn de academici en professoren. Dat zijn mensen die bewust gekozen hebben voor een publieke functie. Ze hebben geen beroep kunnen doen op een cafetariaplan, ze hebben geen bedrijfswagen gekregen en ze hebben hun hele leven gewijd aan het publieke metier.
Dat wij hier vandaag als parlementsleden kunnen functioneren, is mede te danken aan de opleiding die zij ons hebben gegeven. We beschikken over heel sterk universitair en academisch onderwijs. We kunnen die mensen niet genoeg bedanken voor wie we zijn en wat we doen.
Mijnheer de minister, die mensen kunnen geen beroep doen op het systeem van een aanvullend pensioen. Een belangrijk iemand – ik zal niet zeggen wie, maar ik heb mijn bronnen – heeft mij afgelopen weekend verteld dat hij in 2005 is langsgegaan bij de toenmalige minister van Pensioenen om te vragen of het mogelijk zou zijn om voor academici een aanvullend pensioen op te bouwen, uiteraard tegen betaling door de universiteit. Het antwoord van de toenmalige minister van Pensioenen in 2005 was: “Dat is niet aan de orde, we gaan dat niet toelaten, want u hebt al meer dan genoeg pensioen.”
Intussen zijn de zaken veranderd. U voert ingrijpende hervormingen door waarvan de impact op de pensioenen van academici goed voelbaar is. Vorige week hadden we in de plenaire vergadering een discussie over de pensioenen. Ik verving toen collega Bertrand. Ik zei u dat het pensioenverlies tot 1.000 euro kon oplopen, maar ik had me vergist. Het gaat niet om 1.000 euro per jaar, maar om 1.000 euro per maand.
Als men namelijk vijf jaar lang het absoluut Wijninckxplafond niet indexeert, dan betekent dat een verlies van bijna 1.000 euro bruto per maand aan pensioen voor die mensen. Bovendien, als men indexeert aan het minimumpensioen en niet aan het maximumpensioen van werknemers, zoals nochtans voorzien was in het regeerakkoord, dan komt er nog eens een verlies bovenop. Die mensen vragen, smeken u om toch een systeem van aanvullend pensioen te kunnen opbouwen.
Ik wil u daarover de volgende vragen voorleggen.
Ten eerste, acht u het wenselijk dat die mensen toch toegang krijgen tot een aanvullend pensioen, zoals dat vandaag al bestaat voor bepaalde ambtenaren bij lokale besturen en sommige instellingen van openbaar nut?
Ten tweede, bent u bereid om daarover overleg op te starten?
Ten derde, kunt u toelichten of er desgevallend ruimte is voor compenserende maatregelen?
Jan Jambon:
Mijn beleidscel en ikzelf hebben al een aantal keer samengezeten met rectoren van de verschillende universiteiten van ons land, via vertegenwoordigers in zowel de Vlaamse Interuniversitaire Raad als de Conseil des rectrices et recteurs. Uit die overlegmomenten onthoud ik dat er inderdaad bezorgdheid bestaat bij onze universiteiten om attractief te blijven op een internationaal erg competitieve arbeidsmarkt.
Ik had begrepen dat een aantal universiteiten overweegt een grondig onderzoek uit te voeren of te laten uitvoeren met het oog op een internationale benchmarking van de attractiviteit van onze universiteiten ten opzichte van de buitenlandse. Ik juich dat toe, want het staat buiten kijf dat het voor duurzame economische groei essentieel is dat wij inzetten op innovatie. Het aantrekken en hier houden van internationaal toptalent met het oog op fundamenteel onderzoek aan onze universiteiten, is dan ook een bezorgdheid die ik deel.
Dat betekent niet dat onze plannen voor een structurele pensioenhervorming niet gerechtvaardigd zijn. Tijdens de overlegmomenten voelde ik daar veel begrip voor en het besef dat een grondige pensioenhervorming in ons land noodzakelijk is om te zorgen voor een duurzaam, goed werkend pensioenstelstel, dat als een echt intergenerationeel sociaal contract functioneert.
Als we vandaag van een wit blad zouden vertrekken om een attractief loopbaanbeleid en pensioenstelstel uit te tekenen voor onder andere het korps van onderzoeksprofessoren, zou dat er dan uitzien zoals ons huidige systeem, inclusief de verplichte pensionering op de leeftijd van 65? Waarschijnlijk niet. De pensioenhervorming die nu voorligt, biedt dan ook opportuniteiten om een reflectie op het loopbaanmodel van professoren op te starten. Zo komen we ook bij de vraag of een aanvullend pensioen daar een onderdeel van moet uitmaken.
Wat uw eerste vraag betreft, over de wenselijkheid daarvan, het is niet aan mij om me daarover uit te spreken. Dat laat ik aan de universiteiten zelf over.
Wat uw derde vraag betreft, dit onderwerp is inderdaad aan bod gekomen tijdens het overleg met de universiteiten. Het regeerakkoord bevat daarover de volgende passage: "Van zodra het pensioen van de statutaire ambtenaren gelijk zou worden aan het pensioen van de contractuelen – bij de contractuelen met inbegrip van een tweede pijler – wordt bij wet de invoering van een tweede pijler voor statutairen mogelijk gemaakt en gefinancierd."
Met betrekking tot de juridische contouren in uw tweede vraag kan ik u meedelen dat we die zullen onderzoeken. Binnen het huidige wetgevende kader voor aanvullende pensioenen is dat voor statutairen niet mogelijk, wel voor contractuelen. Duizenden contractuelen in de publieke sector bouwen vandaag al een aanvullend pensioen op. Om dat ook mogelijk te maken voor statutairen is een wettelijke autorisatiebepaling nodig. We onderzoeken dat, maar behoeden ons in deze fase voor straffe uitspraken.
Inzake de budgettaire contouren is het desgevallend aan de Vlaamse Gemeenschap of de Franse Gemeenschap om dat gesprek met respectievelijk de Vlaamse of Franstalige universiteiten te voeren.
Ten slotte leidt de overgang van gunstige tantièmes naar tantièmes van een zestigste voor de loopbaanjaren gepresteerd na 2027 op zich tot weinig pensioenverlies volgens de microsimulaties die de Federale Pensioendienst uitvoerde voor verschillende beroepscategorieën en verschillende cohorten. Dat is ook logisch. Ten eerste, voor de jaren gepresteerd vóór 2027 blijft het pensioenbedrag dat is opgebouwd aan een gunstig tantième behouden. Ten tweede geldt er voor de ambtenarenpensioenen een relatief plafond van 75 % van de refertewedde. Daardoor bereikt iemand met een tantième van een vijftigste na 37,5 dienstjaren sowieso zijn maximumpensioen. Die twee factoren samen zorgen ervoor dat het meerdere decennia duurt voordat het effect zichtbaar wordt in het uiteindelijke pensioenbedrag.
Wat de aanvullende pensioenen betreft, zullen we de wettelijke mogelijkheden bekijken. In principe sta ik daar welwillend tegenover.
Vincent Van Quickenborne:
Ik wil de minister bedanken voor zijn antwoord, ook voor wat hij helemaal op het einde heeft gezegd, namelijk dat hij ervoor openstaat om eventueel aanvullende pensioenen toe te laten. Dat zal men bij de universiteiten zeer graag horen. Ik meen dat ook, mijnheer de minister. U hebt in het begin van uw antwoord gezegd dat het noodzakelijk is om toptalent te blijven aantrekken. Dat is cruciaal in een wereld die sterk geglobaliseerd is – zij het nu iets minder dan vroeger – om ervoor te zorgen dat we nog altijd de beste professoren kunnen aantrekken en dat die niet allemaal verhuizen naar Engeland of de Verenigde Staten. Daarvoor is er natuurlijk een aantrekkelijke loopbaan nodig. Die mensen leven ook en moeten goed worden betaald. Ik denk dat het mogelijk maken van een aanvullend pensioen een goede zaak zou zijn. U zegt dat het aan de universiteiten is om te beslissen of ze dat wenselijk vinden. Dat klopt, maar het moet wettelijk wel toegelaten zijn. Vandaag is dat niet het geval. Dat hebt u het zelf gezegd, maar u bent dus bereid om daarover het gesprek aan te gaan, een onderzoek te voeren, zonder daar evenwel vandaag al straffe uitspraken over te doen. Dat is positief. Het probleem is wel dat in het regeerakkoord – u hebt ernaar verwezen – staat dat een tweede pijler pas mogelijk wordt gemaakt op het ogenblik dat het pensioen van de statutaire ambtenaren het niveau bereikt van dat van contractuele ambtenaren. Maar collega’s, ik heb het vanmorgen nog gehoord van een expert, er bestaat een relatief plafond en een absoluut pensioenplafond. Het absolute Wijninckxplafond is een bedrag. Het relatieve Wijninckxplafond bedraagt 75 % van de laatste refertewedde. Bij contractuele werknemers is dat 60 %. Wanneer die twee elkaar zullen bereiken, zal het pensioen van de ambtenaar gezakt zijn tot dat van een contractuele werknemer. Ik ben van mening dat dat een vrij laag pensioen is. Mijnheer de minister, als we daarop moeten wachten, dan zullen we waarschijnlijk nog 20, 30 of 50 jaar moeten wachten, maar ik hoor een opening. Ik waardeer dat en ik zal ervoor zorgen, mijnheer de minister, dat binnenkort enkele universiteiten contact met u zullen opnemen om het gesprek dat al lopende is verder te zetten. Laat ons hopen dat we de wet dan ook kunnen aanpassen. Veel mensen, veel professoren, zullen u daar dankbaar voor zijn en de generaties na ons ook, mijnheer de minister.
Het gemorrel aan het pensioen van de militairen
Het pensioen van de militairen
Gesteld door
PS
Ludivine Dedonder
PVDA-PTB
Kim De Witte
Aan
Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)
Bekijk antwoord
Ludivine Dedonder:
Monsieur le ministre, mon collègue Christophe Lacroix a interrogé la semaine dernière votre collègue en charge de la Défense quant à l’allongement des carrières des militaires, décidé unilatéralement par ce gouvernement. Force est de constater que la réponse du ministre était particulièrement lacunaire, lui qui se montre beaucoup plus bavard lorsqu’il s’agit de parler d’achats militaires ou de pourcentage du PIB que pour parler de la situation du personnel au sein de la Défense.
Mon collègue n'a ainsi obtenu aucune réponse quant à savoir si un représentant du cabinet ou de la Défense était autour de la table des négociations que vous menez, alors que le dialogue social avec les syndicats militaires est largement menacé.
J'ai plusieurs questions, monsieur le ministre, et je me tourne donc vers vous pour tenter obtenir des réponses. Qui participe aux réunions à votre cabinet sur la pension des militaires? Un collaborateur du cabinet du ministre ou de la Défense est-il chargé de défendre les intérêts des militaires? Où en est le processus et qu'est-ce qui est aujourd'hui sur la table?
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, uit berekeningen blijkt dat de militairen 277 euro en officieren zelfs 790 euro pensioen per maand zullen verliezen. Dat is natuurlijk enorm.
Ik las in de pers, in Het Laatste Nieuws van 12 juli, dat er mogelijks uitzonderingen op die verregaande pensioenafbraak komen. Aan welke uitzonderingen denkt u concreet?
Ik ben voorstander van uitzonderingen voor zware beroepen. Militairen hebben een zwaar beroep. Gaat u dan ook het debat aan met mensen uit de schoonmaaksector, de zorgsector, de bouwsector en andere zware beroepen?
Jan Jambon:
Chers collègues, je vous remercie pour vos questions, qui me donnent l'occasion d'informer le Parlement du trajet que nous avons parcouru jusqu'à présent sur la réforme des pensions. En particulier, vous avez parlé de la pension des militaires dans vos questions.
Mon cabinet a déjà eu l'occasion de rencontrer les représentants qui siègent au sein du comité formel de négociations pour la Défense, le Conego. Ceux-ci ont raison d'utiliser ces occasions pour exprimer leur inquiétude ou demander des éclaircissements, surtout pour les personnes qui sont proches de la date de leur retraite. Nous essayons de comprendre leurs préoccupations et d'en tenir compte lors de la préparation de projets de textes.
L'accord de gouvernement est rédigé de manière assez détaillée, du moins par rapport aux accords du gouvernement précédent. Néanmoins, de nombreuses questions subsistent sur le tantième, le salaire de référence, le relèvement de l'âge de la retraite pour les militaires, la bonification du temps et bien plus encore. L'accord de gouvernement laisse également explicitement une grande place à la concertation sociale.
En tant que ministre des Pensions, j'ai décidé assez rapidement de mener un processus préliminaire avec les représentants des employés et des fonctionnaires au sein des comités de négociations, avant même que les négociations formelles sur l'avant-projet de loi sur les pensions ne démarrent au sein du comité de négociations compétent.
Au Conego aussi, dans le cadre du pré-trajet, nous avons présenté le contenu de la réforme des pensions, le calendrier de l'ensemble du processus ainsi que l'enveloppe de transition. Nous essayons surtout d'écouter les représentants des militaires. Dans le cadre du pré-trajet, nous avons organisé plusieurs sessions consacrées à des thèmes spécifiques, notamment une session pour les métiers de sécurité, où des représentants du personnel militaire ont également été accueillis et ont fait entendre leurs voix.
L'objectif de ce pré-trajet informel est de saisir au mieux les principales préoccupations dans les différents secteurs. Chaque secteur a sa spécificité, et les priorités et les soucis dans le secteur de la construction ou celui de la santé ou du nettoyage ne sont vraiment pas les mêmes. Le profil de la carrière d'une salariée dans le secteur de la construction n'est pas le même que celui de quelqu'un dans le secteur des soins ou du nettoyage.
Tot nu toe is het een bijzonder leerrijk traject geweest. We hebben veel bijgeleerd over de bijzonderheden van die sectoren. Ik ben er ook van overtuigd, hoewel hervormingen zoals die van de pensioenen onvermijdelijk op weerstand stuiten, zoals elke verandering dat doet, dat een informeel voortraject helpt om prioriteiten in de verschillende sectoren en beroepen beter te capteren en er in de mate van het mogelijke rekening mee te houden.
Parallel met dat voortraject, dat zich louter richt op de pensioenhervorming, loopt binnen Defensie ook een traject gericht op een sociaal akkoord. Dat akkoord moet maatregelen bevatten die recht doen aan de unieke aard en de specificiteit van het militaire beroep. Dat valt evenwel onder de bevoegdheid van mijn collega, minister Francken.
Ook in andere beroepssectoren lijkt het niet meer dan logisch dat pensioenhervormingen worden geflankeerd door maatregelen inzake hr-beleid om het mogelijk te maken dat mensen langer en gemotiveerd aan de slag blijven. Daarvoor ben ik zelf uiteraard niet bevoegd.
Wat het wetgevende proces inzake pensioenen betreft, kan ik u wel meegeven dat er op dit moment binnen de federale regering besprekingen aan de gang zijn over een ontwerpwet van pensioenhervorming. Zodra de regering daarover een akkoord bereikt in eerste lezing, zullen de teksten zo snel mogelijk worden voorgelegd aan de formele onderhandelingscomités, zoals het Comité Overheidsbedrijven, Comité A, Conego en de beheerscomités van de Federale Pensioendienst voor de werknemers uit de privésector. Er zijn immers nog heel wat openstaande punten, bijvoorbeeld met betrekking tot de inzet van een overgangsenveloppe. We hebben in het voortraject al aangegeven dat we daarover graag input ontvangen van de onderhandelingscomités. Dat formeel onderhandelingstraject zal normaal gezien aanvatten na het zomerreces.
Ludivine Dedonder:
Monsieur le ministre, il me semble que vous m'ayez communiqué un peu plus d'éléments de réponse qu'habituellement. À force d'être habitué à peu, on se contente d'avoir un peu plus de réponses. Je vous en remercie.
Ce qui me fait plaisir, c'est que vous ayez dit que vous alliez tenir compte des particularités de chaque secteur. En réponse à une de mes questions précédentes, vous aviez dit qu'on ne changeait rien sur le principe et, aujourd'hui, vous dites qu'on va tenir compte des particularités. Lorsque je vous avais demandé en cette commission si vous faisiez la concertation parce que vous y étiez obligé, vous m'aviez répondu "oui". Aujourd'hui, j'entends que, quand même, on va essayer d'écouter et d'entendre – c'est très important – et d'avoir une enveloppe de transition.
Je vais donc essayer de retenir le positif de ce qui vient d'être dit ici, en revenant vers vous plus régulièrement car, comme on l'a dit lors des questions précédentes, les gens d'une manière générale et les militaires en particulier se posent des questions. Ils sont inquiets. Alors, il ne s'agit pas uniquement de leur confort personnel, de leur bien-être ou de leur propre intérêt, cela concerne aussi le département de la Défense qui, on le sait très bien, doit rester attractif pour les jeunes. On sait aussi qu'il y a déjà, par nature, pas mal de rétention au niveau du personnel. Ajouter à cela un allongement de la carrière et un durcissement des conditions de travail ne va pas améliorer l'attractivité.
C'est pourquoi, au-delà de votre réforme des pensions, il est fondamental de discuter avec les représentants des organisations syndicales militaires mais aussi, d'une manière générale, de la Défense pour bien mesurer l'impact de vos mesures à la fois sur l'attractivité du département et, à terme, sur la sécurité de la population, puisque si nous n'avons pas le personnel suffisant pour faire fonctionner tout le matériel que vous allez acheter, on aura un vrai problème de fonctionnement et donc, à terme, de sécurité. Merci d'y être attentif.
Kim De Witte:
Mijnheer de minister, ik sluit me bij de opmerkingen van mevrouw Dedonder aan. Ik ontving een paar dagen geleden een e-mail van een paracommando die zich grote zorgen maakt over de pensioenhervorming. Miljarden euro's worden besteed aan nieuwe wapens, maar hij vraagt zich af wie die wapens in godsnaam zal bedienen als het hele leger leegloopt. Ik kijk dan ook in blijde verwachting uit naar de uitzonderingen die zullen worden toegestaan op de maatregelen die in het regeerakkoord staan. Als ze op die manier worden toegepast, zullen de militairen een aanzienlijk deel van hun pensioen verliezen, ondanks het feit dat ze langer moeten werken. Ik kijk uit naar die hervormingen en ik dring aan op een gelijkaardig proces voor andere zware beroepen. In ons land oefenen immers veel mensen een zwaar beroep uit en veel van die mensen kunnen niet werken tot 67 jaar.
De eindeloopbaanregeling voor leerkrachten in het Franstalige onderwijs
Bekijk antwoord
Sarah Schlitz:
Monsieur le ministre, je vous ai interrogé à plusieurs reprises sur les difficultés liées aux DPPR. J’aimerais obtenir des éclaircissements supplémentaires.
Pourquoi continuer à raisonner en années civiles, alors que les écoles s’organisent en années scolaires ? Geler les DPPR jusqu’en janvier 2026 revient à empêcher les écoles de planifier des départs à la rentrée de septembre 2025, ce qui complique sérieusement leur organisation.
Par ailleurs, un jugement du tribunal de première instance de Liège a récemment condamné la Fédération Wallonie-Bruxelles à accorder une DPPR dès septembre 2025, dès lors que la date de départ à la pension ("date P") est validée par le SPF Pensions — et ce, même en dehors du cadre fixé par la circulaire 9533.
Cette décision, immédiatement applicable, pourrait faire jurisprudence.
Dans ce contexte, allez-vous revoir votre position et adapter le dispositif aux réalités scolaires?
Je vous remercie.
Jan Jambon:
Monsieur le président, madame Schlitz, nous avons déjà pu en discuter dans le cadre de la discussion d'orientation politique, dans cette commission. Il est vrai que le Service fédéral des Pensions avait déjà communiqué des dates P avant le 1 er janvier 2025, mais que la Fédération Wallonie-Bruxelles n'avait pas traité ou approuvé ces DPPR.
Je peux vous fournir une mise à jour de la concertation avec les ministres chargés de l'Enseignement, qui a résulté dans le circulaire 9533 du 13 juin 2025 de la Fédération Wallonie-Bruxelles.
La communication par le SFP des dates P, à savoir la première date possible de la pension anticipée, a repris pour l'ensemble des membres du personnel pouvant bénéficier d'une date P située en 2026 et 2027. La Fédération peut donc à nouveau traiter ces dossiers.
Le montant de la future pension sera calculé sur base de la réglementation en vigueur au moment de l'entrée en pension, ce qui signifie qu'aucune garantie n'est offerte quant à ce montant. Conformément à l'accord du gouvernement fédéral, les périodes de DPPR ne devraient pas être admissibles au calcul du montant et de l'octroi de la pension au-delà de deux ans.
Pour les dates P postérieures à 2027, le SFP ne les communiquera à la Fédération qu'à partir du moment où le nouveau dispositif législatif sera adopté. Celui-ci doit être adopté en 2025.
Afin d'éviter tout malentendu, je précise que le Service fédéral des Pensions n'est pas légalement tenu de communiquer formellement aux fonctionnaires leur première date possible de départ à la retraite et qu'aucun délai ne s'applique en la matière. Cette information n'a aucun rapport avec la demande effective, ni avec la décision qui en découle en matière de départ à la retraite.
Sur base de la disposition transitoire reprise dans le projet de loi préparé dans le cadre de la réforme des pensions, la date P et le montant de la pension sont garantis à la première catégorie de personnes, c'est-à-dire celles qui, au 1 er février 2025, se trouvaient dans une position de disponibilité totale ou partielle préalable à la mise à la retraite ou dans une situation analogue.
Deuxièmement, seule la date P est garantie à la deuxième catégorie de personnes, à savoir celles qui ont introduit une demande approuvée par leur employeur avant le 1 er février 2025 en vue d'être placées avant le 31 décembre 2025 dans une situation de disponibilité mais pas le montant de la pension.
Cela impliquera que, si la durée de la DPPR se situant après le 31 décembre 2025 est supérieure à deux années civiles, la période de DPPR qui dépasse les deux ans ne sera pas prise en compte pour le calcul de la pension. Par contre, ces personnes ne se verront pas appliquer le malus.
Je tiens à rappeler que, sur la base de l'article 1062/1 de la loi du 29 décembre 2010 – dite loi Capelo – le SFP est tenu de garantir la date P une fois que celle-ci a été formellement communiquée à l'intéressé. Lorsqu'une personne a été placée en disponibilité ou en congé préalable à la mise à la retraite par son employeur sur la base d'une décision du SFP, la pension peut en tout cas prendre cours à partir de cette date. Si à l'expiration de la période de disponibilité ou de congé préalable à la mise à la retraite, il apparaît que les conditions relatives à l'âge et à la durée des services ne sont pas remplies, les arrérages de pension sont supportés par le Trésor public jusqu'au moment où ces conditions sont remplies.
Toutefois, si la décision visée à l'alinéa 1 er est basé sur des données inexactes ou incomplètes fournies par l'employeur, le SFP récupère ces arrérages de pension auprès de l'employeur.
Sarah Schlitz:
Merci, monsieur le ministre, pour toutes ces informations. Par contre, je n'ai pas eu de réponse par rapport à la jurisprudence et à l'impact du jugement qui a été rendu à la suite de l'action en justice de la CSC. J'imagine que l'on découvrira par nous-mêmes les effets que cela produira.
De gebouwen van de FPD in Charleroi
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le président, je vous remercie pour votre compréhension concernant le changement de l’agenda. Cette question, en tant que Carolo, vous intéressera très certainement au regard de la réponse de M. le ministre.
Selon plusieurs informations de terrain, le Service fédéral des Pensions (SFP) aurait acquis une cellule commerciale à Charleroi, située rue de Dampremy, juste en dessous des bureaux actuels. Cette surface, auparavant occupée par une agence d’intérim, est vide depuis plus d’un an. Il importe de rappeler qu’une cellule commerciale vide ne renvoie pas une image particulièrement positive, comme vous vous en doutez, en particulier dans une rue commerçante en hypercentre.
D’après les informations reçues, le SFP aurait pour objectif de réhabiliter cette cellule en bureau d’accueil. Si ce projet devait se concrétiser, la cellule commerciale aurait, à terme, une nouvelle fonction.
Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer ou infirmer l’acquisition de cette cellule? Si elle est bien acquise, quel est le délai prévu pour son réaménagement et son occupation? Quelles seront les vocations de ce nouveau bureau? Envisagez-vous un recrutement spécifique pour ce site?
Jan Jambon:
Monsieur Dufrane, je vous confirme l’acquisition de la cellule commerciale sise au rez-de-chaussée de l’immeuble rue de Dampremy à Charleroi par le Service fédéral des Pensions.
Le réaménagement est actuellement en phase d’étude. Le déroulement des travaux ainsi que l’occupation sont planifiés pour 2026 ou 2027, en fonction des éventuelles difficultés rencontrées lors du chantier. Ce réaménagement s’inscrit dans un vaste projet de rénovation de l’ensemble du bâtiment appartenant au SFP, visant à le moderniser et à en améliorer les performances énergétiques. Actuellement, l’accueil des clients se fait au premier étage. L’acquisition de ce local a donc pour objectif d’améliorer et de faciliter l’accessibilité des clients du SFP. Par ailleurs, cette redistribution des espaces permettra de libérer deux étages, qui pourront être proposés à l’occupation par d’autres institutions.
De facto , puisqu’il s’agit d’une modification des installations existantes, aucun recrutement spécifique n’est prévu en lien avec cette nouvelle surface.
Voorzitter:
Voilà une bonne nouvelle, n'est-ce pas, monsieur Dufrane?
Anthony Dufrane:
Une bonne nouvelle, en effet. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses et je félicite également vos services d'avoir fait l'acquisition de ce rez commercial et d'en avoir fait un réel bureau d'accueil. En effet, pour les pensionnés qui viennent au renseignement, être accueillis directement au premier étage n'était pas la meilleure solution. Je vous félicite, donc, vous et vos services, et je vous remercie également pour cet échéancier. J'espère que les travaux se dérouleront bien en 2026 et ne s'éterniseront pas. Merci d'y être attentif.
Het afkopen van studiejaren
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, il est possible de racheter ses années d'études supérieures réussies depuis le 1 er décembre 2017, tout comme 2 années de doctorat ou les périodes de stage qualifiantes pour une profession. Cette option a pour but d'offrir un complément de pension en augmentant le montant brut de cette dernière. De plus, cette cotisation de régularisation est fiscalement intéressante car elle est déductible étant donné son caractère de cotisation personnelle à la sécurité sociale.
Or, il semble que cette pratique ait difficile à s'imposer dans les habitudes des anciens étudiants. Certes, la somme peut être élevée mais il est démontré qu'en 5 ans et demi, l'investissement est rentable. Cette démarche, couplée à une pension complémentaire, peut offrir un bas de laine supplémentaire lors de la retraite.
Cependant, il ressort que peu de gens savent que des délais pour ces rachats existent, après 10 ans le montant forfaire augmente. Or, lors des premières années de travail, dégager de l'argent pour ce rachat n'est pas une priorité lorsque l'on cherche à acquérir sa première maison. Le modèle pourrait donc être amélioré.
Mes questions, monsieur le ministre, sont:
Comptez-vous rallonger ou supprimer ce délai ?
Combien de personnes ont racheté leurs années depuis le lancement de cette possibilité ?
Quelles sont les années les plus rachetées, autrement dit est-ce les années universitaires, les doctorats ou les années de qualifications?
Comptez-vous communiquer sur les avantages fiscaux afin de populariser la pratique?
La possibilité de racheter ses années en payant en plusieurs fois serait-elle envisageable afin d'attirer les moins nantis?
Jan Jambon:
Monsieur Dufrane, le délai de 10 ans pendant lequel il est possible de racheter des années d'études à un tarif forfaitaire avantageux relève d'une disposition qui s'applique à l'ensemble du système des pensions, c'est-à-dire aux salariés, aux fonctionnaires et aux indépendants. Une éventuelle prolongation ou suppression de ce délai ne constitue donc pas une simple intervention technique mais bien une décision politique qui doit être prise en concertation avec les différents ministres compétents. À cet égard, je vais entamer une concertation avec ma collègue, la ministre Simonet, compétente pour le régime des indépendants. Ensemble, nous examinerons s'il est opportun et réalisable de revoir ce délai, en tenant compte de l'impact budgétaire, de la faisabilité administrative et de l'équité entre les différentes Régions.
En ce qui concerne le régime de pension des salariés, depuis l'introduction de la réforme sur la possibilité de régulariser les périodes d'études, un total de 10 415 cas ont été régularisés, et donc payés; à ce jour, pour 2025, 744 dossiers sont ouverts et 52 dossiers ont été régularisés, et donc payés
En ce qui concerne le régime de pension des fonctionnaires, 14 828 cas ont été régularisés, et donc payés, depuis le début de cette mesure. En 2025, 899 cas ont été recensés et 22 cas ont été régularisés à ce jour.
Il convient toutefois de préciser que ces chiffres peuvent inclure des doublons, certaines personnes ayant introduit plusieurs demandes de régularisation ou ayant réalisé plusieurs transactions bancaires lors de la régularisation.
En ce qui concerne la régularisation dans le régime des indépendants, il y a lieu de s'adresser à ma collègue la ministre Simonet.
Les données disponibles montrent que la grande majorité des régularisations concerne l'enseignement supérieur, en particulier de type long, représentant environ 80 à 90 % des cas. Les doctorats sont régularisés de manière moins fréquente, tandis que les formations professionnelles ne représentent qu'une part très marginale. Il importe de noter que les données ne permettent pas d'identifier précisément les diplômes concernés car cette information n'est pas spécifiquement stockée.
Il est important de noter que les données ne permettent pas d'identifier précisément les diplômes concernés, car cette information n'est pas spécifiquement stockée.
Votre quatrième question constitue une préoccupation tout à fait légitime. Les avantages fiscaux liés au rachat des années d'études sont aujourd'hui déjà expliqués sur le site du Service fédéral des Pensions. On y trouve également toutes les informations pratiques sur la manière de déclarer correctement cette dépense dans la déclaration d'impôts en tant que cotisation sociale personnelle non retenue.
Je comprends que ces informations ne parviennent pas toujours à tout le monde. C'est la raison pour laquelle nous allons examiner, en concertation avec les administrations compétentes, ce qui est envisageable et s'il serait opportun de mettre en place une communication supplémentaire et plus ciblée à ce sujet, par exemple à destination des jeunes. Il est essentiel que les citoyens soient informés de manière claire et en temps utile tant sur les avantages financiers que fiscaux, afin qu'ils puissent faire des choix éclairés pour la constitution de leur pension.
La suggestion de permettre le rachat des années d'études via un paiement échelonné mérite certainement d'être envisagée. Il est important d'aborder cette question avec la prudence nécessaire car proposer un plan de paiement à des personnes disposant de revenus plus limités comporte évidemment des risques, notamment celui de ne plus pouvoir respecter ses engagements. Si l'on opte pour un plan d'échelonnement, il est bien entendu essentiel que les personnes concernées s'y tiennent. Cet engagement est crucial pour que la mesure reste praticable et équitable pour tous. Étant donné que cette mesure concerne plusieurs régimes de pension, notamment ceux des salariés, des fonctionnaires et des indépendants, il s'agit d'une compétence mixte. C'est pourquoi j'examinerai cette possibilité en concertation avec l'administration compétente et en collaboration avec ma collègue la ministre des Indépendants, Mme Simonet.
Nous analyserons ensemble les possibilités juridiques et pratiques, les implications administratives d'une telle mesure ainsi que son opportunité globale. Sur la base de cette analyse conjointe, une décision éclairée pourra ensuite être prise.
Anthony Dufrane:
Je suis très satisfait de la réponse de M. le ministre et par les chiffres annoncés. Je voudrais insister sur la communication. Le site internet existe mais je pense qu'il serait bon d'élargir la communication. J'espère que la concertation avec la ministre Simonet se passera bien. J'en suis persuadé. La réunion publique de commission est levée à 12 h 00. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.00 uur.