Commissievergadering op 23 september 2025
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
De afstemming van de taalproeven afgenomen door werkenvoor.be op het uit te oefenen ambt
Gesteld door
Aan
Vanessa Matz (Minster van Modernisering van de overheid, Overheidsbedrijven, Ambtenarenzaken, Gebouwenbeheer van de Staat, Digitalisering en Wetenschapsbeleid)
Bekijk antwoord
Barbara Pas:
Mevrouw de minister, ik heb u enkele maanden geleden schriftelijk gevraagd of de taalexamens die de Brusselse politieambtenaren moeten afleggen afgestemd zijn op de politieterminologie en rekening houden met de situaties die zich voordoen op de werkvloer bij de uitoefening van hun ambt. Het lijkt mij niet onbelangrijk dat op die manier kan worden beoordeeld of zij de nodige kennis hebben van de andere taal om hun job naar behoren uit te oefenen. U stelde in uw antwoord dat dat het geval zou zijn voor alle kennisniveaus.
Het klopt effectief dat politieambtenaren die zich inschrijven voor een taalproef de optie 'politie' kunnen aanduiden. Als ik de vele mensen mag geloven die onlangs aan die taalexamens hebben deelgenomen, beweren sommigen evenwel dat zij geen enkele vraag over de politie hebben gekregen en dat de examens bijzonder algemeen waren. Vandaar mijn vragen ter precisering.
Als u van oordeel bent dat die examens effectief afgestemd zijn op het ambt dat moet worden uitgeoefend, kan ik toch niet anders dan vaststellen dat dat door Brusselse politieambtenaren alleszins niet zo wordt ervaren.
Vandaar is mijn eerste vraag of u kunt preciseren in hoeverre en op welke wijze die taalproeven afgestemd zijn op de uitoefening van het ambt, wat de Brusselse politieambtenaren betreft.
Ten tweede, deelt u de visie dat het belangrijk is dat die proeven afgestemd worden op de uit te oefenen functie?
Ten slotte – de meest logische vraag –, zult u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die taaltesten nadrukkelijker afgestemd zijn op het uitoefenen van het ambt?
Vanessa Matz:
Mevrouw Pas, bij de passieve testen 'lezen' en 'luisteren' worden vragen gesteld die de woordenschat van basispolitiezorg en zorg gericht op de gemeenschap toetsen. De contexten zijn breed, zoals informatiebeheer, wijkwerking, verkeersveiligheid en omgang met slachtoffers, zodat de test geldig blijft ongeacht de dienst waarin men werkt.
De mondelinge testen sluiten wel volledig aan bij de eigen werkcontext. Het gesprek start altijd met de taken van de kandidaat zelf en gaat daar verder op in. Zo worden zowel vakjargon als algemeen taalgebruik getest.
Bij een presentatie- of schrijftest zijn de vragen open en toepasbaar op elke functie.
Kortom, passieve kennis vraagt een brede woordenschat, cruciaal voor politiepersoneel, dat snel en adequaat moet kunnen inspelen op de noden van de bevolking. Actieve kennis gaat vooral over helder communiceren over de eigen taken en correct gebruik van vakjargon, zoals ook op de website werkenvoor.be wordt getest. Die aanpak maakt al jaren deel uit van de beleidslijnen van de diensten.
De taalcertificering gebeurt in samenwerking met hr van de politie, zodat de kwaliteit en correctheid van de certificering gewaarborgd blijft.
Barbara Pas:
Mevrouw de minister, u zei dat bij de examens 'luisteren' en 'lezen' specifiek naar politieomstandigheden wordt gepeild. Verschillende personen die in juli aan die examens deelnamen, hebben ons echter gemeld dat zij geen enkele vraag over de politie hebben gekregen. Ik verzoek u dan ook om dat grondig te controleren. Het lijkt mij immers bijzonder belangrijk dat men in politionele situaties het juiste vakjargon gebruikt met het oog op een behoorlijke uitvoering van het ambt. Men moet daar bijgevolg ook grondig op worden beoordeeld. De inhoud van die taalexamens is dus zeker niet onbelangrijk. Indien mogelijk, mag u mij steeds voorbeelden van de examenvragen bezorgen, want tot nu toe krijgen we immers tegenstrijdige berichten over de kwaliteit van de inhoud.
De automatische oppensioenstelling van statutaire ambtenaren
Gesteld door
Aan
Vanessa Matz (Minster van Modernisering van de overheid, Overheidsbedrijven, Ambtenarenzaken, Gebouwenbeheer van de Staat, Digitalisering en Wetenschapsbeleid)
Bekijk antwoord
Nahima Lanjri:
Mevrouw de minister, de stijgende vergrijzingskosten nopen ons allemaal zo lang mogelijk aan de slag te blijven. De regering zet dan ook ten volle in op verschillende maatregelen die mensen stimuleren langer te werken. Zo kunnen werknemers die dat willen – het is geen verplichting – na hun pensioen aan de slag blijven en krijgen ze daar ook een pensioenbonus voor. We kunnen dat alleen maar toejuichen.
Bij cd&v vinden we het inderdaad belangrijk dat mensen er zelf voor moeten kunnen kiezen te blijven werken na hun pensioenleeftijd. Daarom staat in het regeerakkoord van de arizonaregering dat we komaf maken met leeftijdsdiscriminatie door de schrapping van de automatische pensionering van statutaire ambtenaren wanneer ze de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Dat is een broodnodige maatregel, geïnspireerd op een voorstel van resolutie dat ik in 2023 al had ingediend en dat ik nu opnieuw heb ingediend. Dat is broodnodig, niet alleen bij de overheid, omdat er soms nood is om ambtenaren langer aan het werk te laten, maar ook bij werkgevers, omdat ze worden geconfronteerd met een tekort aan arbeidskrachten en met een hoge vacaturegraad. Het zou onze overheid alleen maar ten goede komen de meer ervaren ambtenaren wat langer aan de slag te houden, indien ze dat willen en indien er nood aan is op de dienst, gelet op het feit dat zij vaak vaardigheden bezitten die jongeren nog niet hebben.
Hoever staat het met de afschaffing van de automatische pensionering van statutaire ambtenaren?
Hebt u dat al voorgelegd aan het comité A?
Bent u al in overleg gegaan met de deelstaten over de automatische pensionering van vastbenoemde ambtenaren van de deelstaten die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken? Indien niet, wanneer komt dat overleg er?
Tegen wanneer kunnen we de afschaffing van de automatische pensionering van statutaire ambtenaren conform het regeerakkoord verwachten?
Welke reglementering moet daarvoor aangepast worden? Is daar een wetswijziging voor nodig of gebeurt dat op een andere manier?
Ik wil voor de rest verwijzen naar mijn voorstel van resolutie, waarin staat hoe complex het is als een ambtenaar nu na zijn pensioen voort wil blijven werken.
Dat is bijna onmogelijk en administratief zo zwaar dat het in de praktijk bijna nooit gebeurt.
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
Vanessa Matz:
(…), maar u bent wel een belangrijk element vergeten. Ik citeer eveneens uit het regeerakkoord: "De voortzetting van de loopbaan kan na gunstig advies van het management. In de praktijk bestaat via een specifieke procedure reeds de mogelijkheid om te blijven werken na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd. De ambtenaar dient ten vroegste achttien maanden vóór de datum van de wettelijke pensioenleeftijd en ten laatste zes maanden daarvoor een aanvraag in bij zijn onmiddellijke hiërarchische meerdere. De leidende ambtenaar neemt binnen de dertig dagen een gemotiveerde beslissing."
De procedure bestaat dus reeds, maar om het regeerakkoord correct uit te voeren, dient het koninklijk besluit van 12 mei 1927 nog licht te worden aangepast. De administratie van de FOD BOSA is daarmee bezig. De planning is dat de tekst tegen de tweede lezing van de teksten van de pensioenhervorming van mijn collega-minister van Pensioenen eveneens zal worden voorgelegd.
De maatregel is alleen van toepassing op het federale personeel. Als de gemeenschappen en de gewesten hetzelfde principe willen invoeren, zullen zij hun personeelsstatuten moeten aanpassen. Het betreft immers een statutaire bepaling.
Het dossier is reeds ter sprake gekomen in het Comité A in het kader van de onderhandelingen over de pensioenhervorming.
De bedoeling is dat een en ander tegen 1 januari 2026 in werking treedt. Er hoeven daartoe geen wetten te worden aangepast, alleen het koninklijk besluit van 12 mei 1927. Het dossier bevindt zich op het moment bij de Inspectie van Financiën voor advies.
Nahima Lanjri:
Dank u wel voor uw antwoord, mevrouw de minister. Zoals ik in mijn vraag heb gezegd, is het de bedoeling dat mensen aan de slag kunnen blijven, als de diensten daar nood toe hebben. Daarom moeten het managementcomité of de diensten hun goedkeuring geven. De procedure ter zake is vandaag hopeloos complex. U hebt een aantal stappen toegelicht, maar er zijn er nog meer. Ik verwees al naar mijn voorstel van resolutie ter zake. Ik ben alvast blij, mevrouw de minister, dat u aan de slag zult gaan met de passage uit het regeerakkoord daaromtrent, dat u intussen teksten hebt gevraagd om het desbetreffende KB aan te passen en dat we de wijziging normaal gezien voor het einde van het jaar, samen met de eerste fase van de pensioenhervorming, zullen kunnen goedkeuren in het Parlement. Ik ben er vast van overtuigd dat ook de regio’s ons daarin zullen volgen, zoals in het verleden is gebeurd voor andere maatregelen. Ook toen het ging om de reglementering aan te passen inzake tijdskrediet en ouderschapsverlof, zijn de gemeenschappen en de gewesten de federale overheid gevolgd. Die is bevoegd voor een grote groep ambtenaren, maar niet voor allemaal. Wij kunnen hier dus een voortrekkersrol spelen. Vanmiddag staat mijn voorstel van resolutie trouwens ook op de agenda van de commissie voor Sociale Zaken. Met dat uitgewerkt voorstel wil ik een signaal geven, omdat ik weet dat de wetgeving niet moet worden aangepast. Met mijn voorstel kunt u verder aan de slag en hopelijk kunnen we samen landen, zodat ambtenaren die vanaf 1 januari verder willen werken, dat kunnen doen.
De inventaris van de kledingvoorschriften bij de overheidsdiensten
Gesteld door
Aan
Vanessa Matz (Minster van Modernisering van de overheid, Overheidsbedrijven, Ambtenarenzaken, Gebouwenbeheer van de Staat, Digitalisering en Wetenschapsbeleid)
Bekijk antwoord
Catherine Delcourt:
Madame la ministre, je reviens sur cette question essentielle par rapport à la neutralité de l'État.
Dans le cadre de votre politique générale, il est prévu qu'un éventuel uniforme ou code vestimentaire dans la fonction publique soit instauré afin de garantir la neutralité du service rendu au citoyen. Je vous avais d'ailleurs déjà interrogée sur le sujet.
En avril dernier, vous avez adressé aux responsables d'administration de la fonction publique fédérale une demande visant à cartographier les pratiques actuelles en matière de port d'uniforme ou de codes vestimentaires.
À cette fin, le Collège des présidents des SPF a été chargé d'établir, pour fin juillet 2025, un inventaire des consignes vestimentaires existantes et de l'usage d'uniformes dans les administrations, en précisant les fonctions et le nombre de membres du personnel concernés, ainsi que les règles et accords relatifs à la mise à disposition de vêtements.
Dès lors, quels résultats ont-ils été dressés par le Collège des présidents des SPF à la fin du mois de juillet? Quel est l'agenda arrêté depuis lors, notamment quant aux suites à donner à cet inventaire? Quelles mesures concrètes entendez-vous mettre en place pour garantir la neutralité des services publics fédéraux? S'agira-t-il d'un code vestimentaire, d'un uniforme ou d'une interdiction pure et simple du port de signes convictionnels, religieux, politiques et philosophiques?
Vanessa Matz:
Le Collège des présidents a traité ce point lors de sa réunion du 10 juin 2025 et m'a adressé une réponse officielle. L'analyse du Collège se fonde sur l'arrêté royal du 2 octobre 1937 qui porte le statut des agents de l'État qui stipule que: "Lorsqu'il est dans le cadre de ses fonctions en contact avec le public, l'agent de l'État évite toute parole, toute attitude, toute présentation qui pourrait être de nature à ébranler la confiance du public en sa totale neutralité, en sa compétence et en sa dignité."
Certains SPF reprennent ce principe dans leur règlement de travail, leur code déontologique ou encore leurs principes éthiques. L'analyse des pratiques de terrain indique que seul un nombre limité d'organisations fédérales impose le port d'un uniforme ou des consignes vestimentaires pour certaines fonctions.
Ces règles ne sont pas liées uniquement à l'application du principe de neutralité dans la fonction publique, mais peuvent également avoir pour fondement des raisons de sécurité ou d'hygiène. Elles peuvent aussi se rapporter à des fonctions nécessitant une apparence distinctive reconnaissable, tels les services des douanes, les agents de surveillance pénitentiaire, les contrôleurs dans le domaine sanitaire ou encore les magistrats. Les postulants à des sélections fédérales sont informés dans les offres d'emploi des règles relatives à la neutralité de leur fonction lors d'un contact avec le public.
Je tiendrai compte de l'analyse du Collège dans mes réflexions sur les objectifs de neutralité repris dans l'accord de gouvernement et dans mes déclarations de politique, afin d'examiner l'opportunité et les contours de mesures supplémentaires dans la mesure où cela se révélerait nécessaire. Je considère que le cadre réglementaire actuel est suffisant en matière de neutralité et offre en même temps une flexibilité adéquate aux employeurs fédéraux qui remplissent des missions spécifiques de service public. Par conséquent, il n'est pas nécessaire d'apporter des modifications substantielles à la réglementation. Une circulaire explicative pourrait toutefois être envisagée, en vue de résumer les conclusions de l'analyse. De plus, elle offrirait un cadre de réflexion aux employeurs qui souhaitent instaurer et modifier une politique vestimentaire dans une optique de neutralité aux yeux du public. Je vous remercie.
Catherine Delcourt:
Madame la ministre, je vous remercie pour les précisions que vous venez d'apporter. Vous imaginez bien que, si je vous interroge régulièrement à ce sujet, c'est parce que je voudrais que la Belgique aille plus loin en matière de neutralité de l' É tat. Vous avez rappelé une réglementation de 1937. Par rapport à ce qui s'applique en France, notre pays accuse un retard particulier. En effet, depuis l'an 2000, la jurisprudence française consacre l'interdiction claire pour les agents publics de manifester leurs convictions religieuses dans l'exercice de leur fonction. La France a donc clarifié depuis longtemps le cadre juridique en dehors d'une circulaire, offrant ainsi aux citoyens une garantie solide d'impartialité et de neutralité. J'aimerais que l'instauration d'une règle claire et cohérente au fédéral soit aussi une source d'inspiration, incitant les autres niveaux de pouvoir à clarifier leur position relativement à la neutralité de l' État. On le voit notamment en Fédération Wallonie-Bruxelles, où la question du port de signes convictionnels à l'école est régulièrement débattue. Il me semble essentiel que notre État emboîte le pas, sans tergiverser davantage et qu'il prenne enfin les mesures qui s'imposent pour faire respecter le principe absolu de neutralité dans tous les services publics. La neutralité des services publics ne se limite pas au principe, elle doit aussi se voir. Tant que des signes convictionnels, philosophiques, religieux restent visibles, le citoyen peut douter de l'impartialité du service. Or, tout doit être mis en œuvre pour que le citoyen ait la certitude d'être accueilli et traité de manière neutre et égale.
De analyse van de overheidsaankopen en het verminderen van bestaande afhankelijkheden
Gesteld door
Aan
Vanessa Matz (Minster van Modernisering van de overheid, Overheidsbedrijven, Ambtenarenzaken, Gebouwenbeheer van de Staat, Digitalisering en Wetenschapsbeleid)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mevrouw de minister, de federale regering besloot op 2 september, in het kader van het akkoord rond Gaza en Palestina, onder andere tot een brede analyse van alle overheidsaankopen die momenteel in Israël worden gedaan met het oog op het versterken van de Belgische en Europese strategische autonomie. Ik heb daarover enkele vragen.
Ten eerste, is het de FOD BOSA die deze analyse zal uitvoeren? Bent u de verantwoordelijke minister die de actie coördineert, of doet u dat samen met uw collega Van Peteghem?
Ten tweede, welk team binnen de FOD is met deze analyse belast?
Ten derde, is er een deadline? Men zou immers kunnen zeggen dat er een analyse zal worden uitgevoerd om die dan vervolgens zeven jaar vooruit te schuiven, maar dan zijn we daar niet veel mee. Wat is dus de deadline voor de analyse? Wanneer wilt u met concrete voorstellen naar de ministerraad trekken?
Ten slotte, wat is de insteek van de analyse? Welke onderzoeksvragen zullen worden gesteld en welke methoden wilt u hanteren? Worden bedrijven die buiten Israël gevestigd zijn, maar in Israëlische handen zijn, eveneens in de analyse meegenomen? Ik kijk uit naar uw antwoorden.
Vanessa Matz:
Bedankt, mijnheer Vandemaele.
Als minister van Ambtenarenzaken ben ik, zoals u weet, wel degelijk bevoegd voor het federale beleid inzake overheidsopdrachten en het dienstencentrum Procurement. De analyse zal door een dienstencentrum binnen de FOD BOSA worden uitgevoerd en gecoördineerd door mijn kabinet in nauwe samenwerking met de relevante diensten.
Ik wil benadrukken dat dit geen symbolische oefening is. Het gaat om een concrete maatregel die bedoeld is om de Belgische en Europese strategische autonomie te versterken, met een duidelijke impact. De analyse moet dan ook grondig gebeuren en er moet voldoende tijd worden genomen om de onderzoeksvraag correct te formuleren.
Er zal gewerkt worden op basis van bestaande databronnen, zoals e-Procurement en FEDCOM, aangevuld met bevragingen en contacten met de diensten. Daarbij wordt de nadruk gelegd op vertrouwelijkheid en het respecteren van de bevoegdheidsverdeling, in het bijzonder op het vlak van veiligheid.
De analyse moet ten laatste tegen eind 2025 afgerond zijn, met het oog op een voorlegging aan de ministerraad begin 2026.
Ten slotte, met betrekking tot uw vraag over bedrijven buiten Israël is het volgen van indirecte eigendomsstructuren in de praktijk onwerkbaar, zoals al uit eerdere analyses bleek.
Matti Vandemaele:
Mevrouw de minister, ik ging er inderdaad van uit dat u verantwoordelijk bent. U zegt dat de FOD BOSA de oefening doet en dat die wordt gecoördineerd door uw kabinet. Ik ben ook blij dat u aangeeft dat u met die maatregel een impact wilt hebben. Dat moet inderdaad de achterliggende doelstelling zijn. Ik apprecieer tevens dat u het niet wilt beperken tot loutere symboliek.
U zegt begin 2026 naar de ministerraad te gaan, dan moet er wel echt een beslissing zijn. Als het nog verder vooruit wordt geschoven, zal de impact natuurlijk alleen maar kleiner worden.
Zoals u zelf aanhaalt, houdt alles wat te maken heeft met veiligheid en Israëlische leveranciers bij de politie een probleem in. Er zal met de nodige omzichtigheid bekeken moeten worden hoe we dat aanpakken, op een manier die ervoor zorgt dat onze veiligheid niet in het gedrang komt en dat onze politiemensen niet in de miserie belanden. In die zin is het misschien niet slecht om daarover al met uw Europese collega’s van gedachten te wisselen, om te bekijken hoe we tot Europese, alternatieve leveranciers kunnen komen voor applicaties, software en ander materiaal dat op dit moment uitsluitend voorhanden is in Israël.
Dat is een belangrijke oefening, waarmee we best zo snel mogelijk beginnen. Dan kunnen we die twee doelstellingen, namelijk het stopzetten van wat er gebeurt in Gaza en het waarborgen van onze veiligheid hier ter plaatse, met elkaar combineren.
Voorzitter:
Vraag nr. 56006974C van mevrouw Daenen, vraag nr. 56007569C van de heer Cornillie en vraag nr. 56008143C van de heer Legasse vervallen. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 10.46 uur. La réunion publique de commission est levée à 10 h 46.