meeting-commission
SFPIM en het Defensiefonds Het Defensiefonds De heer Daerden is momenteel niet aanwezig. Mijnheer de voorzitter, ik heb geen idee waar de heer Daerden is, maar ik wil de vraag gerust stellen als hij aanwezig is. Mevrouw Almaci, we hebben een heel drukke agenda, ik houd mij aan de agenda. Mijnheer de voorzitter, ik wil gewoon collegiaal zijn, maar ik zal mijn vraag stellen. Mijnheer de minister, ik heb verschillende vragen gesteld naar aanleiding van uw beleidsplan en beleidsnota's over het Defensiefonds, waar ik tot dan toe geen enkel antwoord op had gekregen. Daarom heb ik het begin juli opnieuw geprobeerd, wetende dat er op 4 juni al overleg had plaatsgevonden tussen de federale en de Vlaamse regering. Minister-president Diependaele had dat immers verklaard. Op 7 juli had ik die vraag gepland, en vandaag zijn we in oktober. Intussen is er op 18 juli een nieuw Defensiefonds opgericht tijdens de ministerraad. Ik heb mijn vragen dus licht gewijzigd, omdat de vraag van juli nu pas aan bod komt. Wat is er uit de afstemming tussen de Vlaamse en de federale regering voortgekomen? Wat is de afstemming met de Participatiemaatschappij Vlaanderen en het Defensiefonds, dat u op federaal niveau wilt oprichten? Hoe ziet de definitieve samenwerking met alle regio's eruit met betrekking tot het Defensiefonds? Wat is de aard van het Defensiefonds? Ik ga ervan uit dat de berichtgeving in de pers klopt, namelijk dat het een investeringsvehikel is geworden en dat er geen NAVO-conform Defensiefonds meer zal komen. Dat is dus doorgeschoven naar de volgende legislatuur. Dat betekent dat de inspanningen voor de NAVO beperkt blijven tot 2 % van het bruto binnenlands product in deze legislatuur. Dat betekent dat het nieuw fonds zoals u het nu vormgeeft, niet meer conform is aan wat oorspronkelijk op Europees niveau is voorgesteld, waarover toen ook een andere communicatie plaatsvond. Daarnaast heb ik enkele actuele vragen, ook naar aanleiding van de communicatie in de pers. Is het Defensiefonds al in opstart? Is het effectief al gestart? Welke tijdslijn wordt gevolgd, aangezien er momenteel nog geen koninklijk besluit is verschenen? Welke middelen zullen definitief uit de FPIM worden gehaald, tegen welke timing, en wie zal daarover beslissen? In het paasakkoord was immers gesteld, zoals ook gepubliceerd in de pers, dat er een apart vehikel zou komen, waarin de private sector mee zou participeren. Zal de private sector mee beslissen waarin wordt geïnvesteerd? Welke delen van FPIM zullen worden verkocht? Dat zijn twee heel heldere vragen waar ik graag een helder antwoord op zou willen krijgen. Zal de private sector in dat apart vehikel mee beslissen wat er verkocht wordt van de assets van FPIM en wat er vervolgens met die assets gekocht zal worden in dat dochtervehikel? Mevrouw Almaci, in de ministerraad van 18 juli 2025 is het koninklijk besluit tot oprichting van een gespecialiseerde dochteronderneming, SFPIM Defence, goedgekeurd. Met betrekking tot uw specifieke vragen kan ik u het volgende antwoorden. Zowel PMV als FPIM heeft de opdracht om een defensiefonds op te richten, elk namens hun eigen regering. Beide instellingen dienen complementair samen te werken. De afstemming en samenwerking zijn nog niet definitief, maar in het investeringscomité is een rol weggelegd voor de regio's om de samenwerking te optimaliseren. SFPIM Defence zal investeren in bedrijven door participaties van die bedrijven op te nemen. De bedoeling is dat die investeringen maximaal in aanmerking komen voor de 5 %-NAVO-norm. Dat wil zeggen dat de eerste 3,5 % volledig defensiegerelateerd is; voor de resterende 1,5 % procent zijn er iets meer mogelijkheden. We trachten de investeringen van SFPIM Defence zoveel mogelijk in die tweede korf te laten passen, maar het is op dit moment nog niet zeker of dat steeds zal lukken. Het Defensiefonds zal participaties nemen in bedrijven. Die uitgaven zijn in het EESR geen uitgaven die het vorderingensaldo belasten en maken dus geen deel uit van het Nationaal Budgettair Plan. We streven ernaar dat het fonds operationeel is tegen het einde van het jaar, met de hoop dat de beslissing over een eerste investeringsdossier in 2025 kan vallen. Over de budgetten waarover SFPIM Defence zeggenschap zal krijgen, is nog geen beslissing genomen. De huidige beslissingen gaan over de oprichting, nog niet over de budgetten waarover SFPIM Defence kan beslissen. Zoals eerder vermeld, zal SFPIM Defence investeren in bedrijven met een goede businesscase. SFPIM Defence dient niet voor de aankoop van materiaal. SFPIM Defence is geen fonds, maar een dochteronderneming van SFPIM. Er wordt dus geen privékapitaal aangetrokken op het niveau van SFPIM Defence. Per dossier zal er wel samen met privébedrijven worden geïnvesteerd, vergelijkbaar met de werkwijze van de moedermaatschappij FPIM. Dat betekent dat de privésector geen inbreng heeft in de beslissingen van SFPIM Defence. Mijnheer de minister, de privésector, die in het bestuur van de dochter zetelt, zal geen beslissingsrecht hebben. Ik wil daarom formeel weten welke delen van FPIM verkocht worden om het vehikel te financieren. De privébedrijven zullen dus niets te zeggen hebben over de one-shots van de participaties. Zij zullen daarnaast ook geen zeggenschap hebben over de keuze van de bedrijven waarin geïnvesteerd wordt. Die twee zaken wil ik scherpstellen. De privésector zal niet strategisch kunnen beslissen over investeringen vanuit dat dochtervehikel. Het vehikel moet tegen eind juni operationeel zijn. Mijnheer de minister, klopt het dat de private investeerders die zullen participeren in het dochtervehikel, niet zullen mogen beslissen welk deel van FPIM strategisch verkocht wordt en ook niet waarin geïnvesteerd zal worden? Mijnheer de voorzitter, ik heb daarnet mijn antwoord gegeven. Mijnheer de minister, het antwoord op die vraag is nochtans cruciaal. Eveneens cruciaal is het te vernemen in welke bedrijven zal worden geïnvesteerd. Gaat het om Belgische of buitenlandse, bijvoorbeeld Israëlische, bedrijven? Veel vragen staan open, het dossier hangt met haken en ogen aaneen. Ik heb drie maanden moeten wachten om deze vraag te kunnen stellen. Intussen is het een spelletje van niet antwoorden, van vooruitlopen op zaken en van voldongen feiten. Ik maak mij grote zorgen over de richting die dat vehikel uitgaat en het kader waarin het functioneert, wetende dat het koninklijk besluit nog steeds niet gepubliceerd is. Daardoor kunnen wij onze controlefunctie op dat Defensiefonds niet volgens de oorspronkelijk aangegeven timing uitvoeren. Dat wordt stilaan bijzonder problematisch, zeker omdat het een zeer aanzienlijk budget met grote strategische belangen en belangrijke ethische vragen betreft. Mijnheer de voorzitter, collega’s, daarover moet dringend een democratisch debat gevoerd worden, in plaats van dat steeds uit de weg te gaan, zaken vooruit te schuiven en geen helder antwoord te geven op concrete vragen. Mevrouw Almaci, u kunt eventueel een schriftelijke vraag indienen. (…) Mijnheer de minister, mogelijk moet ik opnieuw drie maanden wachten op een antwoord en intussen een feit constateren. (…) Mevrouw Almaci, de werkzaamheden van het Parlement worden niet door mij bepaald. Mijnheer de voorzitter, ik wil benadrukken dat wij schriftelijke vragen tijdig beantwoorden. Ik accepteer die aantijgingen niet, zeker niet van mevrouw Almaci. In de pers werd zelfs nog toegelicht hoe schriftelijke vragen beantwoord worden. Als u snel een antwoord wilt, dient u best een schriftelijke vraag in, want voor de beantwoording daarvan geldt een reglementaire termijn en wij voldoen daaraan volledig. Die insinuaties mogen dus stoppen. Mevrouw Almaci, ik wil u even terechtwijzen met betrekking tot uw stelling dat u al op een antwoord wacht sinds 7 juli. Formeel kan ik u melden dat wij met beide ministers die in de commissie voor Financiën rapporteren de volledige agenda met vragen en antwoorden hebben afgewerkt voor het reces. Als de datum van de indiening van uw vraag geen nieuwe vergadering voor het reces toeliet, is dat nu eenmaal zo. Mijnheer de voorzitter, het laatste woord komt aan het Parlement toe. Ik wens nog te reageren op wat de minister zei. Ik heb de vraag niet voor het eerst gesteld op 7 juli. U weet dat ik de vraag al herhaaldelijk heb gesteld tijdens de discussie over de beleidsnota en de beleidsplannen, al maanden aan een stuk. Uiteindelijk heb ik ze als een mondelinge vraag ingediend, niet als schriftelijke vraag. U hoeft dus niet uit uw kram te schieten over schriftelijke vragen en de timing daarvan. Waar het over gaat, is dat ik in de commissie voor Financiën al zes maanden lang op dezelfde nagel klop, via mondelinge vragen aan u, waarop ik zelfs tot nu geen helder antwoord krijg. Bovendien heeft u het koninklijk besluit nog niet eens gepubliceerd. Dat is belangrijk voor het verslag, mijnheer de voorzitter. Als er iemand iets niet te pikken heeft, ben ik het wel. Een minister die na zes maanden iets wat hij in zijn beleidsnota heeft opgenomen, alleen maar heeft veranderd en nog altijd geen duidelijkheid schept over zijn plannen, ik vind daar wat van. Monsieur le président, je voudrais tout d'abord exprimer mes excuses auprès du ministre et de vous-même de mon arrivée quelque peu tardive. Je n'ai pas eu l'occasion non seulement de poser ma question, mais d'entendre les différents éléments de réponse de M. le ministre. Mais je voulais lui dire ma préoccupation concernant la manière dont ce fonds de défense va être alimenté relativement à la vente de certains éléments du patrimoine de l'État et, surtout, relativement à l'équilibre – je préférerais que cela soit totalement déséquilibré – entre nos entreprises belges et la voie de l'achat à l'étranger. Nous savons que nous avons, dans le secteur, de nombreuses entreprises belges performantes. Mon inquiétude est grande en la matière. Je ne serai pas plus long compte tenu des circonstances que j'évoquais tout à l'heure. La question n° 56006824C de M. Lacroix est sans objet. La question n° 56006886C de M. Bayet est retirée. De fiscale hervorming Monsieur le ministre, plusieurs partis – pas le vôtre – ont fait beaucoup de promesses au sujet de la réforme fiscale pendant la campagne électorale. D'abord, on a annoncé 500 euros net en plus pour les travailleurs; ensuite, c'est devenu 500 euros de différence entre ceux qui travaillent et ceux qui ne travaillent pas, ce qui était un mensonge puisque c'est déjà largement le cas pour la grande majorité des gens. Mais là, on ne s'en sort plus. Alors que cette fameuse augmentation est la carotte qui devrait nous faire avaler la pilule du vol des pensions et de l'austérité dans les soins et l'éducation, il y a les chiffres. On entend quelque chose de votre part, quelque chose d'autre de la part du président du MR, Georges-Louis Bouchez, ça ne s'arrête pas. On ne s'en sort plus. Et les gens comptent sur cette augmentation du pouvoir d'achat. Lors de l'émission La rentrée politique du 3 septembre, le président du MR, Georges-Louis Bouchez, déclarait que "certains ménages, grâce au gouvernement, auront 600 euros net en plus". Vous, il y a deux semaines, lors de la séance plénière, en réponse à ma camarade Sophie Merckx, vous avez dit que "pour un isolé au salaire minimum, l'augmentation du pouvoir d'achat serait de 110 euros". Aujourd'hui, que voit-on à nouveau? Je vous montre mon document. M. Georges-Louis Bouchez, à midi, poste: "Promesse tenue. Voici les montants que vont gagner en plus tous les mois tous les travailleurs de ce pays." Et là, de combien d'argent parle-t-il? Pour un salarié isolé au salaire minimum, donc l'exemple que vous avez donné, il parle de 268 euros par mois. Il ne se trompe pas de cinq euros, il n'y a pas une différence de cinq ou dix euros. C'est plus que le double qu'il avance. Donc moi, je me demande ce qu'il en est. Vous avez envoyé des simulations à la VRT il y a quelque temps. Nous n'avons toujours pas reçu les mêmes simulations, les mêmes chiffres. On entend de la part du deuxième parti du gouvernement, le plus grand parti wallon au gouvernement – le MR –, des chiffres complètement différents des vôtres. Je vous demande donc, très concrètement, ce qui est vrai. Sont-ce les chiffres que vous avez avancés – 110 euros par mois – ou les 270 euros avancés par M. Bouchez? Monsieur Bilmez, je n'ai pas de connaissance de la source du chiffre que vous venez de citer. La hausse de la quotité exemptée d'impôt pour les travailleurs représente déjà une augmentation nette d'environ 900 euros sur une base annuelle, sans tenir compte de l'inflation. L'impact concret de la réforme fiscale dépend toutefois fortement du revenu, de la nature de ce revenu, de la situation familiale et des éventuelles personnes à charge. Un couple avec deux enfants travaillant avec un bas salaire bénéficiera ensemble d'un gain net d'environ 250 euros. S'ils perçoivent en outre des chèques repas au montant maximal de 12 euros par jour, à raison d'une moyenne de 20 par mois, cela représente encore 160 euros supplémentaires. Dans un tel cas, le pouvoir d'achat du ménage augmente d'environ 410 euros par mois. Donc, tout est très dépendant de la situation personnelle d'une famille, ou d'une personne individuelle. Il y a la quotité exemptée d'impôt, mais également la contribution spéciale pour la sécurité sociale qui a une certaine dynamique propre. Donc, c'est difficile de généraliser, mais j'ai donné un exemple où cela s'applique. Merci, monsieur le ministre. Justement, c'est ça le problème. Je vous demandais de clarifier l'exemple que vous avez donné voici deux semaines, à savoir le cas d'un salarié au salaire minimum et isolé. Je vous ai montré ce que M. Bouchez raconte sur les réseaux sociaux. À nouveau, vous me donnez un autre exemple, celui d'un ménage à deux salaires minimum avec deux enfants, et vous me parlez d'une augmentation du pouvoir d'achat de 410 euros. Je sais qu'il y a encore des différences, mais ce que M. Bouchez avance sur les réseaux sociaux, c'est 550 euros. Ce n'est pas une différence de 10 euros. C'est plus de 150 euros de différence entre ce que vous dites et ce qu'il dit. C'est grave, parce que les gens comptent sur cette augmentation du pouvoir d'achat. Un sondage paru cette semaine montre que 70 % des Belges ne croient pas que cette réforme fiscale va arriver. C'est en partie à cause de ce que vous dites. Moi, je veux bien vous croire. Ce ne sont pas vos propos que je remets en question, mais ceux de M. Bouchez qui raconte n'importe quoi sur les réseaux sociaux. Et ça, ça ne va pas! Onbelaste schenkingen Mijnheer de minister, op 10 juli las ik in Het Laatste Nieuws dat in 2023 730 rijke families de erfbelasting hebben kunnen ontlopen door gebruik te maken van schenkingen via familiale vennootschappen. Op die manier hebben die families 6,72 miljard euro overgedragen zonder hierop belastingen te betalen. Terwijl de werkende klasse wel erfbelasting betaalt, kunnen de grootste vermogens opnieuw gebruikmaken van een achterpoortje via de vennootschapsbelasting. Ik heb daarom een zeer eenvoudige vraag. Hoe zult u dat achterpoortje sluiten, indien u dat al als een achterpoortje beschouwt? Mijnheer Bilmez, vooreerst, schenkings- en successierechten zijn gewestelijke belastingen. Voor Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die bevoegd zijn voor de opmaak van het decreet respectievelijk de ordonnantie, blijft de FOD Financiën voorlopig verantwoordelijk voor de inning van die belastingen. Private stichtingen zijn daarnaast onderworpen aan een jaarlijkse patrimoniumtaks. Dat is een jaarlijkse taks ter vergoeding van de successierechten, die vanaf 1 januari 2024 hervormd werd door de invoering van progressieve tarieven. Met toepassing van het regeerakkoord, dat ik loyaal zal uitvoeren, wordt de FOD Financiën gelast met de uitwerking van een gedragen visie omtrent responsabilisering en een performant controlemechanisme. Het is nu nog te vroeg om daaromtrent een timing te geven. De voorwaarden voor een private stichting, en in het bijzonder het belangeloos doel, worden opgenomen in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen. De minister van Justitie is bevoegd om die wetsbepalingen te verduidelijken, te evalueren of te verstrengen. Er zijn ongeveer 2000 private stichtingen. De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie heeft momenteel geen zicht op het aantal van de stichtingen die al dan niet een familiale doelstelling hebben. Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. Uw partij zit natuurlijk ook in de Vlaamse regering. Ik hoop dan ook dat u dat niet zomaar laat passeren en dat u met uw collega’s werk maakt van eerlijkere fiscaliteit. Opnieuw wordt hier het bewijs geleverd – we zeggen het vaak – dat België een fiscaal paradijs voor de allerrijksten en een fiscale hel voor de gewone werkende mensen is. Dat moet worden rechtgetrokken, en ik hoop daarvoor op u te kunnen rekenen. De privatisering van Belfius Mijnheer de minister, ten eerste, op basis van berichtgeving in onder meer De Tijd en De Standaard leren we dat de verkoop van een deel van de aandelen van Belfius tussen 2 en 3,7 miljard euro kan opleveren. Maar tussen 2022 en 2025 leverde het aandeelhouderschap in Belfius een inkomensstroom van 2,1 miljard euro. Is het dan volgens u budgettair verantwoord om die terugkerende inkomstenbron, die trouwens in stijgende lijn gaat, deels in te ruilen voor een eenmalige opbrengst? Hebt u de impact hiervan op de begroting op lange termijn in kaart gebracht? Kunt u de berekeningen delen met de commissie? Ten tweede – dit is een meer ideologische en politieke vraag -, Belfius is ontstaan uit de as van het privaat gerunde Dexia, op haar beurt voortgekomen uit het Gemeentekrediet, dat een lange tijd een stabiele bank was in handen van de overheid. Vanaf de jaren 90 werd die bank geleidelijk aan geprivatiseerd. Dat leidde uiteindelijk tot de oprichting van een privaat gerunde Dexia, halverwege de jaren 90. Op iets meer dan 10 jaar tijd ging Dexia volledig overkop. De bank werd dan uiteindelijk gered door de overheid, de belastingbetaler dus, en omgedoopt tot Belfius. De kostprijs voor de belastingbetaler was niet klein: 4 miljard euro plus bijkomende kapitaalinjecties in de daaropvolgende jaren. Intussen doet Belfius het goed, de bank is opnieuw gezond en toch overweegt de regering om de bank weer gedeeltelijk of misschien volledig te privatiseren. Ze lijkt dus de fouten van de vroege jaren 90 te herhalen. Hoe verantwoordt u de keuze voor de privatisering van Belfius in het licht van de faliekante afloop van het Dexia-avontuur? Waarom kiest de regering ervoor om haar enige staatsbank te verpatsen in plaats van ze om te vormen tot een publieke investeringsbank, die zich kan richten op de financiering van strategische projecten in onze gemeenten onder andere op het vlak van energie, digitale transactie en infrastructuur? Over de stand van zaken bij Belfius kan ik niets zeggen. Dat is zaak van de bank zelf. In ieder geval heeft de regering vandaag nog geen beslissing genomen om al of niet een gedeelte van de aandelen te verkopen en de voorbereidende werken zijn daarover nog niet opgestart. Ik verwacht wel binnen redelijk korte tijd daar een positie van de regering over. En u hebt gelijk: bij de analyse van het dossier zullen we de afweging moeten maken tussen eenmalige inkomsten en de bijdrage van de dividenden aan de begroting. U zet wel het volledige bedrag aan ontvangen dividenden af tegen de opbrengsten van de volledige verkoop. Hoe dan ook moeten we die afweging maken, zeker gezien de verschrikkelijke budgettaire situatie en schuldpositie van ons land en de budgettaire uitdaging waarvoor we staan. Ik ben van mening dat een overheid geen bankier is en daarin verschillen we waarschijnlijk van mening. De regelgeving rond de financiële sector noopt de sector tot een voorzichtiger beleid vandaag, waardoor een herhaling van de financiële crisis minder waarschijnlijk is. Ik ben er heel gevoelig voor dat we een scenario zoals in 2008 moeten vermijden. Dat geldt niet enkel voor staatsbanken maar ook voor de vele banken die niet in staatshanden zijn. De risico’s zijn ook voor die banken groot en sommige ervan hebben wij destijds trouwens ook moeten ondersteunen. Op Europees niveau wordt er momenteel gedebatteerd over de vereenvoudiging van de regels. Ik zal er mee over waken dat de vereenvoudiging van de regels niet leidt tot deregulering en tot de afbouw van de voorzichtigheidsclausules die wij hebben opgelegd. Vandaag moeten de banken veel te veel rapporteren, rapporten die vaak door niemand meer worden gelezen. Op dat vlak zijn er dus zeker mogelijkheden tot vereenvoudiging. Ik wil wel vermijden dat wij in een straatje van deregulering terechtkomen dat ons terugbrengt naar de periode van vóór 2008. Wij delen dus dezelfde bekommernis: er is toezicht nodig, ook op banken die niet in staatshanden zijn. Voor de rest verschillen we ideologisch van mening, want mijns inziens is de Staat geen bankier, ook al zijn de omstandigheden wat ze zijn. Mijnheer de minister, ideologisch verschillen wij daar zeker in. Dat is voor mij ook een extreem dogmatische redenering. Waarom zou de overheid geen publieke investeringsbank kunnen runnen? Waarom moet een bank noodzakelijk in handen zijn van privéaandeelhouders, voor wie de voornaamste bekommernis altijd winst maken zal zijn? Dat is nu eenmaal het economisch systeem. Waarom zou er niet één bank kunnen bestaan die een ander doel heeft, bijvoorbeeld de energietransitie of de digitale transitie mee financieren, zonder uitsluitend op winst te zijn gericht? Voor ons is het echt dogmatisme om dat uit te sluiten. Waarom kan de staat geen bank hebben? Tot in de jaren negentig was dat wel het geval. Dat werkte toen toch. Sinds er geen staatsbanken meer zijn, hebben wij verschillende financiële crisissen meegemaakt. Wij hebben banken moeten redden die vroeger publiek waren en die, eenmaal geprivatiseerd, failliet zijn gegaan door de winsthonger van de aandeelhouders. Nu bevinden wij ons opnieuw in datzelfde schuitje. De bank maakt winst, is nuttig en wordt door u opnieuw verkocht, om misschien over tien jaar opnieuw in hetzelfde schuitje te belanden. Ik zou ter zake echt durven te spreken van een historische vergissing. Ik hoop dat u zich ertegen verzet. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. De arizonaregering doet dat blijkbaar wel. Het succes van e-DEPO Monsieur le ministre, depuis 2016, le compte e-DEPO proposé par l'État belge pour le dépôt des garanties locatives connaît un succès croissant. En moins d'un an, le nombre de comptes ouverts a augmenté de 18 %, atteignant plus de 100 000 utilisateurs, pour un encours total de 219 millions d'euros. Ce succès s'explique notamment par deux facteurs. Premièrement, la simplicité d'ouverture du compte, en ligne et sans frais. Deuxièmement, un rendement nettement supérieur à celui qui est offert par les grandes banques. Ainsi, en juin, le taux était de 1,33 %, contre 0,5 % à 0,6 % dans la plupart des banques traditionnelles. Dans un contexte où de nombreux épargnants s'estiment lésés par la faiblesse persistante des taux des livrets d'épargne réglementés, et ce malgré la remontée des taux directeurs, le compte e-DEPO apparaît comme une alternative crédible et plus équitable, notamment pour les locataires aux moyens limités. Le succès du compte e-DEPO révèle une attente citoyenne forte pour des produits financiers publics simples, transparents et rémunérateurs. Il pourrait aussi représenter un levier utile pour stimuler une saine concurrence avec le secteur bancaire, souvent critiqué pour la lenteur de l'ajustement de ses taux. Monsieur le ministre, le gouvernement envisage-t-il de maintenir ou d'adapter le plafond de 2,5 % fixé en 2023? Des mesures sont-elles prévues pour promouvoir davantage ce compte public? Quelle est la politique du SPF Finances concernant la gestion des montants déposés sur ces comptes? Ces centaines de millions d'euros d'épargne sont-ils réinjectés dans des projets d'intérêt public? Cher collègue, le taux d'intérêt appliqué par la Caisse des Dépôts et Consignations (CDC) a été plafonné pour la première fois à 2,5 % en mai 2023. Ce plafonnement est ensuite resté en vigueur jusqu'en novembre 2024 inclus. En décembre 2024, le taux d'intérêt s'élevait à 2,5 % et un plafonnement n'était plus nécessaire. L'évolution du taux d'intérêt est suivie dans des rapports mensuels établis par la Caisse des Dépôts et Consignations. Sur cette base, le risque pour le financement de l'État ou la bonne gestion de la dette publique est évalué chaque mois par l'Agence Fédérale de la Dette. À ce jour, aucun ajustement de ce plafond n'a été proposé sur base de ce suivi. La Caisse des Dépôts et Consignations communique continuellement auprès des particuliers et professionnels sur les différents services disponibles. Cette communication est effectuée par les informations mises à disposition sur son site internet et par l'organisation de webinaires. De plus, plusieurs articles concernant e-DEPO ont déjà été publiés dans la presse néerlandophone et francophone. Les banques proposent une gamme de services bien plus larges que celles offertes par e-DEPO, une raison pour laquelle leur liquidité n'est pas compromise. Conformément à la loi du 11 juillet 2018 sur la Caisse des Dépôts et Consignations, les sommes consignées sont placées et investies en instruments financiers émis par toute unité d'administration publique selon le Système européen des comptes nationaux et régionaux, appelé également SEC. Actuellement, les fonds gérés par la Caisse des Dépôts et Consignations sont placés sur un compte de dépôt à 48 heures de préavis auprès de l'Agence Fédérale de la Dette. Ces fonds servent également aux prêts octroyés aux communes par le biais de la nouvelle application e-CREDIT et une partie a été investie sous la forme d'un EMTN émis par la région Wallonne, comme le prévoit la loi du 11 juillet 2018 sur la Caisse des Dépôts et Consignations. Les chiffres relatifs à la gestion des sommes consignées seront disponibles dans les rapports annuels de la Caisse des Dépôts et Consignations. Par ailleurs, un contrôle est effectué chaque année par la Cour des comptes à laquelle toutes ces données sont également transmises. Merci monsieur le ministre. Le dispositif e-DEPO simplifie vraiment la vie des locataires et offre un rendement intéressant. Pour ces derniers, je ne doute pas que le système sera amené à se développer, qu'il représentera à l'avenir la meilleure solution pour des garanties locatives. Mais pour cela, il doit vraiment se populariser auprès des citoyens. J'ai bien pris note que la promotion de e-DEPO était en cours, mais je vous invite vraiment à continuer sa promotion, parce que de nombreux Belges locataires ne sont pas informés de son existence. C'est un travail qui doit être régulièrement remis sur le métier. Je vous remercie encore une fois pour la qualité de vos réponses, monsieur le ministre. Vraag nr. 56007038C van de heer De Smet wordt omgezet in een schriftelijke vraag En l'absence son auteur, la question n° 56007041C de M. Foret est sans objet. De piste van een fusie tussen Belfius en Ethias Er zijn wel wat vragen over Belfius, merk ik. Dat is natuurlijk omdat we ons zorgen maken over wat er precies gebeurt met de overheidsbank, die in handen is van de belastingbetalers. We hebben gezien dat de MR-voorzitter, de heer Georges-Louis Bouchez, enkele maanden geleden de piste heeft gelanceerd van een fusie tussen de staatsbank Belfius en de eveneens in overheidshanden zijnde verzekeraar Ethias, die in handen is van de regionale regeringen. De Waalse regeringsverklaring gaf eerder ook al aan die piste te onderzoeken. Het is dus niet vreemd dat die piste terugkomt via de voorzitter van de MR. Het is wel opmerkelijk, niet alleen omdat Belfius een verzekeringstak heeft, maar ook omdat de bank de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker aangaf een bank te willen worden voor mensen die veel geld hebben. Er is recent zelfs nog een advertentie van vijf pagina’s gepubliceerd om dat in de kijker te zetten, weg van de dienstverlening aan lokale besturen en particulieren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de bank begint weg te zakken, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Duitse en andere Europese overheidsbanken, inzake haar maatschappelijke engagement en verantwoordelijkheid in de rankings. In 2024 bereikte dat zelfs een dieptepunt. Het zou ons zorgen moeten baren dat de bank haar opdracht als staatsbank een beetje naast zich neerlegt en zich steeds meer richt op een zeer specifieke doelgroep, in plaats van er te zijn voor alle inwoners en lokale besturen. Ik heb gehoord wat de CEO over die piste heeft gecommuniceerd. Het is interessant om dat te volgen, maar de vragen zijn wel pertinent. Wat is de positie van de federale regering met betrekking tot die fusiepiste, gelanceerd door de Waalse regering en de heer Bouchez? Misschien is dat ondertussen achterhaald. Ik ga ervan uit dat dat zo is. Wat is ook de positie van Ethias? Ook daar zijn we immers aandeelhouder. Wat is de objectieve meerwaarde van een dergelijke fusie voor ons land, gelet op het feit dat Belfius Insurance al deel uitmaakt van de staatsbank en rekening houdend met de steeds uitdrukkelijkere wealthkoers die de bank volgt? Wat vindt u van die wealthkoers? Hoe garandeert het de dienstverlening aan lokale besturen en aan de gewone inwoners? Hebt u uw bezorgdheid daarover aan de bank kenbaar gemaakt? Wat zijn de wettelijke vereisten voor dergelijke fusies, in casu met belangstelling van derden ten aanzien van Ethias? Mevrouw Almaci, ik kan u zeggen dat er op regeringsniveau nog geen beslissing is genomen met betrekking tot Ethias of een mogelijke fusie van Ethias met Belfius. Ik zal dan ook niet ingaan op de hypothetische voor- en nadelen van een eventuele fusie, dat zal in de beraadslaging binnen de regering allemaal worden meegenomen. Wel kan ik u zeggen – en dat was uw laatste vraag – dat ingeval overheidsparticipaties worden verkocht, de overheid de plicht heeft om de markt transparant te bevragen zodat alle geïnteresseerden hun belangstelling kunnen tonen. We kunnen dat dus niet zomaar onderhands doen. Er moet effectief een marktbevraging plaatsvinden. De regering heeft echter nog geen positie ingenomen in het vraagstuk van de fusie tussen Ethias en Belfius. Ik weet natuurlijk dat de markt transparant moet worden bevraagd. Ondertussen voert Belfius al enkele jaren een bijzondere koers, een opmerkelijke koers voor een overheidsbank. Tot op het moment dat een definitieve keuze wordt gemaakt en de markt bevraagd zou worden – indien dat de piste zou zijn –, blijft die koers opmerkelijk. Ik hoop dat we nooit naar een scenario gaan waarin de meerderheid van die staatsbank uit handen wordt gegeven. Ik hoop dat we naar een scenario gaan waarin de overheid heel duidelijk maakt aan de huidige CEO, die blijkbaar de ambitie heeft om in de zeer nabije toekomst voorzitter te worden van de raad van bestuur, dat een overheidsbank er moet zijn voor iedereen, en niet alleen voor de happy few en de inner crowd die hij goed kent. Het is opmerkelijk dat de koers die nu wordt gevoerd sterk afwijkt van wat de maatschappelijke opdracht van een overheidsbank zou moeten zijn. U hoeft niet zelf te bankieren om die boodschap diets te maken aan het bestuur van die bank. We glijden immers weg, niet alleen op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar ook op het vlak van performantie. De Brusselse boekhouding Mijnheer de minister, ik heb deze vraag al een tijdje geleden opgesteld. Spijtig genoeg is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de politieke situatie nog altijd niet gestabiliseerd. Ik stel deze vraag naar aanleiding van een bericht in The Brussels Times . Daarin stond dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 250 miljoen euro aan Europese leningen, die eigenlijk bestemd waren voor de uitbreiding van de Brusselse metro en de modernisering van de openbaarvervoerinfrastructuur, niet heeft aangewend waarvoor ze bedoeld waren. In plaats daarvan zouden de middelen via het Brusselse schuldagentschap toegevoegd zijn aan de algemene liquide middelen van het Gewest en aangewend voor algemene thesauriebehoeften. Dat roept natuurlijk vragen op over de transparantie en vooral over de credibiliteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We weten dat de Brusselse financiën in een zeer penibele situatie zitten, maar geoormerkte leningen gebruiken voor andere doelstellen dan de beoogde, begint toch veel weg te hebben van sjoemelen. Mijnheer de minister, ik heb hierover een aantal vragen. Hoe beoordeelt u het feit dat financiële instellingen en een internationaal ratingbureau mogelijk misleid zijn door deze gang van zaken? Wat is uw inschatting van de Brusselse financiële situatie? Vooral, wat is de impact op de geloofwaardigheid van België als geheel op het Europese toneel als een van de drie gewesten zulke praktijken toepast? Tot slot – al vrees ik dat ik het antwoord al ken –, hebt u instrumenten om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toch even aan de oren te trekken? Mijnheer Van den Heuvel, u hebt geen ongelijk als u zegt dat de situatie in Brussel nog altijd niet stabiel is. Ik meen dat ze vrij stabiel is in haar instabiliteit. Maar dit terzijde. Voor de rest, hoe terecht uw vragen ook zijn, dit dossier behoort niet tot mijn bevoegdheid. Ik ken bijgevolg ook niet alle details die bij dit dossier horen. Ik kan me er natuurlijk dan ook niet verder over uitspreken. U stelt die vraag aan de minister van Financiën van de federale regering. In die hoedanigheid heb ik geen enkele bevoegdheid om tussenbeide te komen in de Brusselse situatie. Ik heb ook geen instrumenten. Op het federale niveau hebben we geen instrumenten om daarin tussenbeide te komen. Ook het Federaal Agentschap van de Schuld speelt geen rol in de leningen die de gewesten krijgen van de Europese instellingen. Ik kijk hiernaar met evenveel vragen als u. Ik meen dat dit een aangelegenheid is die binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanhangig gemaakt moet worden. Dank u wel, mijnheer de minister. Ik zei het daarnet op het einde van mijn vraag: ik vrees dat ik het antwoord al min of meer ken. Maar ik vind wel dat we ook in dit federale Parlement, ook al is er geen hiërarchie der normen in dit land, de Brusselse situatie moeten bekijken, en zeker de Brusselse begrotingssituatie. Die begint immers zo grotesk te worden dat ze de reputatie van ons land als geheel en misschien ook die van de andere gewesten, begint te schaden. Over enkele weken zullen twee ratingsbureaus opnieuw ons land als geheel beoordelen. Er is misschien geen directe impact, maar de Brusselse begroting zal het dossier van de NV België toch niet ten goede komen. Vandaar dat ik vind dat we ze echt onder de aandacht moeten blijven brengen, ook al hebben we geen directe impact om vanuit het federale niveau het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan te manen eindelijk actie te ondernemen op een doortastende manier. Mevrouw Bertrand heeft gevraagd haar vragen later vandaag te mogen stellen. Zij zal dat doen aan het einde van de vragensessie. Het zomerakkoord en de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid Het zomerakkoord en de belastingvrije som Het zomerakkoord en het minimumloon Het zomerakkoord en de jobbonus Hier, on a reçu une série de réponses à nos questions écrites, mais il me reste quand même quelques questions. La première porte sur la cotisation spéciale de sécurité sociale. Vous proposez non seulement de la diminuer de 50 % pour le revenu des isolés, mais aussi de – je cite – "augmenter le seuil de revenu pour le calcul de la cotisation spéciale et réduire le pourcentage applicable à la première tranche de revenu". Pourriez-vous très concrètement préciser quel sera le nouveau seuil de revenu à partir duquel s'appliquera la cotisation spéciale de sécurité sociale? Quel sera le pourcentage applicable à la première tranche? Quels revenus seront inclus dans cette première tranche? Sur la quotité exemptée, vous dites: "Le gouvernement propose toutefois de geler temporairement l'indexation de tous les suppléments à la quotité du revenu exempté d'impôts mentionnés aux articles 132 et 133 du Code des impôts sur le revenu 1992". Ceci avait aussi été évoqué par votre chef de cabinet lors de sa célèbre conférence de mai dernier. Mes questions sont les suivantes: jusqu'à quelle année avez-vous prévu de geler le montant supplémentaire de la quotité exemptée pour enfant à charge? Deuxièmement, vous parlez aussi d'une augmentation de la quotité pour un ou deux enfants à charge en quatre étapes. L'augmentation sera-t-elle répartie en tranches égales à chaque étape ou non? Et pour ce qui est du salaire minimum et le bonus emploi, je me réfère à ma question écrite. Monsieur le ministre, le 22 juillet dernier, sur le site de la VRT, on peut lire que - pour un isolé au salaire minimum - il y aura une augmentation de 109 euros du net mensuel en 2029 suite à votre réforme fiscale. Cependant, concernant le salaire minimum, deux augmentations sont déjà prévues sur cette même période suite aux accord avec les interlocuteurs sociaux: une de 35 euros bruts en avril 2026 et une en 2028 (dont le montant doit encore être précisé). Voici donc mes questions: Dans vos projections sur l’augmentation du salaire minimum, est-ce que vous avez déjà intégré ces deux augmentations du salaire minimum? Si oui, quelle est donc la part attribuable aux accords avec les interlocuteurs sociaux qui précède la réforme de ce gouvernement et quelle est la part attribuable à la réforme fiscale même? Monsieur le ministre, le gouvernement veut renforcer le bonus à l’emploi, mais à l’heure actuelle il n’y a pas de détails à ce sujet. À présent, le volet fiscal du bonus emploi est calculé comme suit: - 33,14 p.c. du montant du volet A du bonus à l'emploi social réellement accordé (pour les salaires allant du salaire minimum à 2 669 par mois); - 52,54 p.c. du montant du volet B du bonus à l'emploi réellement accordé (pour les salaires allant de 2 669 à 3 144 euros par mois). Voici donc mes questions: Est-ce que lors de l'accord d’été vous avez déjà décidé comment modifier le volet fiscal du bonus emploi? Si ceci est le cas, pourriez-vous nous indiquer si et dans quelle mesure vous allez augmenter les pourcentages actuels de 33,14% et 52,54%? La réforme de 2022 de la cotisation spéciale de sécurité sociale a déjà conduit à une réduction de cette cotisation pour les bas et moyens revenus. Toutefois, la cotisation spéciale de sécurité sociale est toujours calculée par imposition et donc par ménage fiscal. Le calcul actuel peut conduire à une taxation plus lourde pour les contribuables imposés isolément. Le gouvernement proposera donc de calculer la cotisation spéciale par contribuable et donc par conjoint en cas d'une imposition commune et en même temps de diviser par deux le montant maximum de la cotisation. La cotisation spéciale contribue également au piège à l'emploi et augmente la pression fiscale marginale pour les revenus les plus faibles. C'est pourquoi il sera également proposé d'augmenter le seuil de revenu pour le calcul de la cotisation spéciale et de réduire le pourcentage applicable à la première tranche de revenu. Ainsi, non seulement les contribuables imposés isolément bénéficieront de la réforme proposée, mais par exemple aussi les contribuables à bas revenu et les ménages à un seul revenu. Il est prévu que cette réforme sera mise en œuvre à partir de l'année de revenu 2029. S'agissant de votre question concernant la quotité exemptée, vos questions sont identiques aux questions écrites n° 397 et n° 43 de votre collègue, M. Raoul Hedebouw. C'est la raison pour laquelle je vous renvoie aux réponses que j'ai fournies à ces deux questions écrites. Je tiens à souligner une nouvelle fois que le projet de loi relatif à la réforme de l'impôt des personnes physiques doit encore être soumis à une deuxième lecture. Des modifications peuvent donc encore intervenir qui pourraient influencer le champ d'application et, par conséquent, le coût des différentes mesures. Wat uw vraag over het minimumloon betreft, de berekening die u vermeldt omvat enkel de parafiscale en fiscale maatregelen die de regering neemt in het kader van de fiscale hervorming. De inflatie – een blijvende onzekere factor in de huidige economische context, die jaarlijks wordt gecorrigeerd via de automatische indexering van de fiscale bedragen – is daarbij niet in rekenschap genomen. Het bedrag in 2029 kan daarom hoger uitvallen. Door de aanpassing van de modaliteiten van de sociale werkbonus, waarbij in het geval van het minimumloon de forfaitaire bedragen voor lage en zeer lage lonen hoger uitvallen dan de in eerste instantie verschuldigde RSZ-bijdragen, en door de versterking van de fiscale werkbonus die de regering met de fiscale hervorming beoogt, zullen de verhogingen die de sociale partners hebben beslist in principe worden vertaald in een nettoverhoging die gelijk is aan de bruto loonsverhoging. Concernant le bonus emploi, le texte à l'examen prévoit un relèvement de 33,14 % à 35 % et de 52,54 % à 72 %. L'adaptation vise à garantir qu'un salaire minimum sera égal brut et net. Je le rappelle, il s'agit d'un projet de loi qui doit encore être soumis à une deuxième lecture, des modifications peuvent donc toujours intervenir. Mais le but est un relèvement de 33,14 % à 35 % et de 52,54 % à 72 %. Merci, monsieur le ministre, pour vos réponses. Sur la CSSS, j'aurais voulu quelques précisions complémentaires. J'entends très bien qu'il y aura encore une deuxième lecture mais, en même temps, je regrette qu'il y ait déjà des choses qui fuitent dans la presse. Vous donnez au Vif-L'Express un chapitre de 17 pages sur la réforme fiscale; à la VRT vous donnez une simulation; il y a en parallèle M. Bouchez qui raconte n'importe quoi sur les réseaux sociaux. Et ici, vous nous dites que vous ne pouvez pas encore donner de réponse définitive puisque c'est encore sujet à modifications éventuelles. J'en conviens mais, dans ce cas, ne donnez pas non plus à la presse ces infos que nous ne pouvons pas recevoir. J'espère que vous comprenez ce que j'essaie de dire. Nous trouvons ça dommage, parce que cette réforme fiscale est très importante et nous voudrions, nous aussi, déjà pouvoir faire notre analyse et pas juste nous baser sur des chiffres entendus dans la presse et qui, apparemment, changeront peut-être dans deux semaines, alors qu'un certain président de parti fait déjà une campagne totale sur des chiffres qui ne reposent, en fait, sur rien du tout. Het btw-tarief voor cafeïnehoudende producten in vaste vorm Volgens het Koninklijk Besluit van 3 maart 1992 mag cafeïne enkel worden toegevoegd aan niet-alcoholische dranken. Het gevolg hiervan is dat cafeïnehoudende producten in vaste vorm – zoals snoepjes, muntjes, gummies of repen – in België niet als voedingsmiddel kunnen worden geregistreerd, maar verplicht als voedingssupplement moeten worden ingeschreven. Dit staat bovendien haaks op de situatie in de rest van Europa. België is vandaag het enige EU-land dat een dergelijk verbod hanteert. In andere lidstaten kunnen cafeïnehoudende vaste producten zonder probleem als voedingsmiddel op de markt worden gebracht. Hierdoor ontstaat een structureel nadeel voor Belgische ondernemers en een rem op innovatie in die markt. Dat nadeel vertaalt zich ook in de btw-behandeling. Voedingsmiddelen vallen immers onder rubriek X, 17°, van Tabel A van KB nr. 20 en genieten van het verlaagd tarief van 6 %, terwijl supplementen in de regel onderworpen zijn aan 21 %. Het verschil is aanzienlijk en zwaar doorwegend voor startende ondernemingen. In de praktijk blijkt de toepassing bovendien inconsistent: producten zoals Etixx Sport Gummies (citroensmaak, met cafeïne), 6D Sports Chews (pompelmoes, met cafeïne), Dextro Liquid Gel (met cafeïne) en 6D cafeïnekauwgom zijn officieel supplementen, maar worden toch belast aan 6 %. Gelijkaardige producten belanden echter aan 21 %. Kan de minister toelichten waarom sommige cafeïnehoudende supplementen in vaste vorm op de Belgische markt het verlaagd btw-tarief van 6 % genieten, terwijl andere in een vergelijkbare situatie aan 21 % worden onderworpen? Kan worden verduidelijkt of er binnen de huidige regelgeving uitzonderingen of interpretatiemogelijkheden bestaan die toelaten om ook deze producten systematisch onder rubriek X, 17°, van Tabel A van KB nr. 20 te laten vallen?​ De bedoelde cafeïnehoudende producten, zoals snoepjes, muntjes, gummies of repen, zijn onderworpen aan het btw-tarief van 6 %. Het onderscheid tussen voedingsmiddel en voedingssupplement heeft in dit kader geen gevolgen voor de bepaling van het btw-tarief. Meer algemeen zijn voedingssupplementen en ook preparaten die vitaminen of mineralen bevatten en verkocht worden voor orale menselijke consumptie, onderworpen aan het btw-tarief van 6 %. De vorm waarin ze worden aangeboden – bijvoorbeeld als pastilles, in poedervorm, ampullen enzovoort – is van geen belang. Indien er twijfel bestaat over het toepasselijke btw-tarief van gelijkaardige producten, kan de vraag steeds worden voorgelegd aan mijn administratie. Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. De door de BBI gewonnen rechtszaak Monsieur le ministre, il y a quelques semaines, la presse relayait une victoire judiciaire majeure du SPF Finances, qui a obtenu gain de cause devant le tribunal de Louvain dans le dossier opposant l'Inspection spéciale des impôts au groupe multinational Johnson Controls, pour un enjeu de plus de 27 millions d'euros. Le tribunal a retenu l'abus de la directive mère-filiale et a appliqué le principe anti-abus européen de manière rétroactive, interdisant un montage qui aboutissait à une double non-imposition au sein du groupe. Ce jugement fait suite à l'arrêt de la Cour de cassation du 30 novembre 2023, qui a ouvert la voie à l'utilisation renforcée du principe anti-abus européen contre les constructions fiscales agressives. Quelles suites le SPF envisage-t-il donner à ce jugement pour renforcer la lutte contre les montages internationaux similaires pratiqués par d'autres groupes en Belgique? Disposez-vous d'une estimation du montant total de recettes potentielles que le fisc pourrait récupérer via l'application rétroactive du principe anti-abus dans des cas analogues? Envisagez-vous, dans la foulée de ce jugement, d'adapter la doctrine administrative ou de proposer un renforcement législatif de la lutte contre le shopping fiscal intra ‑ groupe, et de publier une circulaire explicative? Monsieur Bayet, l'administration n'est pas autorisée à communiquer des informations relatives à des dossiers individuels. La jurisprudence citée s'inscrit dans la lignée des décisions antérieures de la Cour de justice de l'Union européenne concernant l'application du principe de lutte contre l'abus en droit de l'Union et ne présente dès lors pas de valeur de précédent unique. De plus, le SPF Finances ne possède pas de données permettant d'anticiper de potentielles futures recettes dérivant d'affaires analogues. Enfin, le principe anti-abus en droit de l'Union et sa portée sont suffisamment connus des agents de l'administration fiscale, comme le prouve le jugement du tribunal de Louvain. Une circulaire sur ce sujet n'est donc pas nécessaire. En outre, nous considérons qu'une modification de la législation est actuellement inutile. Je vous remercie pour ces réponses, monsieur le ministre. De uitspraken van Johan Thijs over de meerwaardebelasting Het uitstel van de inning van de meerwaardetaks De meerwaardebelasting in het kader van de taxshelter Monsieur le ministre, selon les déclarations du CEO de KBC et de celui de Fortis, la mise en œuvre effective de la nouvelle taxe sur les plus-values dès le 1 er janvier 2026 serait quasi irréalisable en raison de la complexité technique et de l'absence de modalités précises à ce jour. La Fédération bancaire Febelfin, ainsi que d'autres acteurs du secteur, soulignent, outre le chantier informatique, la nécessité d'une période de test minimum de six mois. Ils mettent en garde contre le risque accru d'erreurs, de réclamations et de surcharges administratives. On apprend aujourd'hui dans la presse – vous allez nous dire si cela est vrai ou pas – qu'ils ont eu gain de cause, puisqu'ils auraient reçu un délai de six mois. Depuis le début, on ne voit pas un très grand volontarisme des banques à mettre en œuvre une réforme – qui a pourtant été votée démocratiquement. Cela ressemble un peu à un deux poids deux mesures entre les citoyens qui eux, sont très vite harcelés par les banques en cas de défaut, et les plus riches qu'on ne veut pas trop embêter. Toujours est-il que ces déclarations des deux CEO des deux banques parmi les quatre plus grandes banques belges soulèvent des questions. Au regard des alertes du secteur bancaire, quelles garanties pouvez-vous apporter quant au respect du calendrier initial? Continuez-vous à garantir le revenu de 250 millions d'euros dès 2026, malgré ce report de six mois que vous allez nous confirmer, je suppose? Mijnheer de minister, in een interview in De Tijd ging u onlangs in op het ontsporende Belgische begrotingstekort en de maatregelen die België moet nemen. U benadrukte daarbij dat u geen veto’s of oekazes zou uitspreken en dat u dus openstond voor alle soorten maatregelen. Ik wil echter opmerken dat u in datzelfde interview wel degelijk lijkt terug te vallen op een aantal oekazes, waarbij u het steeds lijkt op te nemen voor de sterkste schouders. U weigerde bijvoorbeeld een vennootschapsbelasting op tafel te leggen, u stelde voor om de Reynderstaks te vereenvoudigen en daarnaast was u erg ontvankelijk voor de bezorgdheden van de bankenfederatie over hun administratieve lasten in verband met de inning van de meerwaardebelasting. Daardoor overweegt u de invoering van die belasting uit te stellen. Ik heb daar dan ook enkele vragen over. Ten eerste, u stelt in het interview dat wie denkt een nieuwe sanering door te voeren zonder één euro nieuwe inkomsten, niet goed oplet. Gezien uw neiging om de sterkste schouders uit de wind te zetten en de voorbeelden die u in dat verband genoemd hebt, vraag ik me af waar u die nieuwe inkomsten dan wel denkt te halen. Ten tweede, u staat ervoor open de inning van de meerwaardebelasting uit te stellen. Geldt dat dan ook voor de nulmeting van alle portefeuilles, die gepland staat op 31 december 2025? Ten derde, de vakbonden, de OCMW’s en de VDAB hebben al herhaaldelijk hun bezorgdheid geuit dat ze operationeel niet klaar zijn om de beperking van de werkloosheid in de tijd uit te voeren en dat de uitvoering tot chaos zal leiden. Zij krijgen echter geen uitstel en moeten op 1 januari 2026 klaar zijn. Hoe verklaart u die inconsistentie van de regering? Dank u wel. Monsieur le ministre, le dispositif fiscal du tax shelter a longtemps constitué un outil essentiel au soutien de l'investissement dans les start-up et scale-up belges. Il permettait de canaliser l'épargne privée vers des entreprises en phase de lancement ou de croissance. Il permettait aussi, en combinant une réduction d'impôts à l'entrée, une exonération fiscale à la sortie en cas de plus-value. Ce mécanisme répondait à un double objectif: soutenir l'innovation entrepreneuriale et encourager la prise de risques par les investisseurs particuliers. Or, contre toute attente, la réforme de la taxation des plus-values inclurait désormais ces investissements dans son champ d'application. Cela signifie que les plus-values générées par les investissements tax shelter seraient désormais soumises à une contribution de 10 % même si ces plus-values restent rares, limitées et peu planifiables pour les investisseurs. Monsieur le ministre, pourquoi abandonneriez-vous l'exonération initialement prévue pour les investissements réalisés via le régime du tax shelter ? Comment cette taxation resterait-elle cohérente avec l'objectif initial du tax shelter , qui repose précisément sur une incitation fiscale forte? N'y a-t-il pas un risque réel de démobilisation des investisseurs particuliers? Envisagez-vous une adaptation du seuil d'exonération ou une exclusion ciblée pour les investissements privés pour les jeunes entreprises? Allez-vous taxer les dividendes des bons d'État lorsqu'ils seront arrivés à échéance? Beste collega’s, de vragen gaan in verschillende richtingen. Ik zal proberen daar zo goed mogelijk op te antwoorden. Waar zullen de nieuwe inkomsten worden gehaald? We hebben nog veertien dagen te gaan voordat de eerste minister met zijn State of the Union naar dit Parlement komt. Ik verwijs naar het regeerakkoord. Daarin staat een model voor de saneringsoperatie opgenomen. De verdeling van de inspanningen is daarin duidelijk vermeld. U zult begrijpen dat het niet in mijn aard ligt om voortijdig grote verklaringen af te leggen, waardoor de gesprekken, die op zich al uitdagend zijn, nog moeilijker zouden worden. We zijn al lang bezig met het wetsontwerp over de meerwaardebelasting. Het is bijna klaar om in het Parlement te worden ingediend. Het moet echter nog een tweede lezing krijgen binnen de regering. Zoals u weet kunnen er tijdens een tweede lezing nog wijzigingen worden aangebracht. Het lijkt mij daarom prematuur om in detail op alle vragen in te gaan. Een aantal vragen zal ik zeker beantwoorden, maar de antwoorden die ik geef zijn onder voorbehoud van mogelijke kleine wijzigingen in de tweede lezing. L'exonération pour investissement via le régime du tax shelter figurait effectivement dans le premier document de travail. Cependant, le compromis trouvé au sein du gouvernement ne prévoit plus d'exonération. L'accord de gouvernement prévoit également une adaptation du tax shelter pour les entreprises débutantes. Je suis donc convaincu que, malgré la taxe sur les plus-values, il subsiste une forte incitation à mobiliser le patrimoine privé. Concernant la question sur les intérêts des obligations d'État, ces intérêts sont déjà soumis à un précompte mobilier de 30 %. S'agissant du projet de loi relatif à la taxe sur les plus-values, des concertations ont eu lieu avec les différentes fédérations sectorielles et un groupe de travail technique s'est déjà réuni à plusieurs reprises. Le texte du projet passe maintenant en deuxième lecture. Ma position est claire: personne n'a rien à gagner d'une taxe qui n'est pas opérationnelle, vous en conviendrez sans doute avec moi. Comme je l'ai déjà indiqué, certaines dispositions transitoires me paraissent en effet pertinentes. Selon le tableau budgétaire, l'estimation budgétaire s'élève à 250 millions d'euros pour 2026 et elle grimpe à 500 millions d'euros en 2029. Vous n'ignorez pas qu'un budget est une estimation. Les calculs du SPF Finances que j'ai partagés avec vous vont dans le même sens. Mijnheer Vanbesien, wat mij betreft moeten we in 2026 die inkomsten van 250 miljoen euro genereren. Het is geen kwestie van uitstel, maar het heeft eerder betrekking op de banken. De banken moeten het uiteindelijk doen, met hun informaticasystemen. Ze moeten bekijken hoe ze dat op een ordentelijke manier kunnen opstarten. De inkomsten voor 2025 blijven echter overeind. Ik heb echt niet de bedoeling om de meerwaardebelasting uit te stellen. Het gaat hier over de operationalisering. We moeten bekijken hoe we dit samen met de banken in werking kunnen stellen. Met betrekking tot de vragen over de werkloosheidsuitkering, dat is niet mijn bevoegdheid. Er is een gefaseerde invoering afgesproken voor de werkloosheid. Dat lijkt mij niet inconsistent te zijn. Dat is natuurlijk de bevoegdheid van mijn goede collega David Clarinval. Monsieur le ministre, je prends acte que vous offrez six mois supplémentaires à nos banques pour qu'elles mettent en place le système. Je ne dis pas dit que c'est un problème, monsieur le ministre. Vous dites qu'il vaut mieux que la réforme fonctionne, et je suis d'accord avec vous. De même, vous confirmez que les montants qui sont inscrits au budget seront les mêmes. Ce que je regrette, c'est que vous avez lu comme moi que votre administration pour les pensions trouvait aussi que c'était un peu trop rapide, de même que pour le chômage. Mais aux chômeurs, évidemment, on ne laissera pas de délai. Encore une fois, fort avec les faibles, faible avec les riches. Je trouve cela dommage, monsieur le ministre. Mijnheer de minister, het is duidelijk, grote hervormingen en veranderingen vragen tijd om te implementeren of te operationaliseren. We hebben het er trouwens gisteren in het kader van de pensioenen ook over gehad. Wat deze regering allemaal wil veranderen op korte termijn is natuurlijk ook niet min: meerwaardebelasting, beperking van de werkloosheid in tijd, de pensioenen. Ik hoop dan ook dat het begrip voor die implementatie en operationalisering even groot zal zijn voor elk van deze domeinen. Ik hoop dat het begrip niet afhankelijk zal zijn van ideologische voorkeuren, maar voor al die grote veranderingen in overweging zal worden genomen. Monsieur le ministre, je tiens à vous remercier pour vos réponses, mais j'aimerais formuler une remarque en vue de la seconde lecture. Je vous demande de rester vigilant pour ce qui concerne les jeunes entreprises éligibles au tax shelter , qui pourraient être fragilisées par la disparition de l'exonération. Merci encore. Het Franse 'livret A' Monsieur le ministre, dans votre réponse récente à la question écrite n° 307, vous avez souligné la baisse du taux d'épargne des ménages belges en 2024, liée à un net ralentissement de la croissance du pouvoir d'achat et à une forte progression de la consommation. Cette baisse contraste avec la tendance à la hausse observée dans plusieurs pays voisins, dont la France. À cet égard, la France bénéficie depuis longtemps d'un produit d'épargne réglementée, le Livret A, qui offre une rémunération sécurisée, exonérée d'impôts, et bénéficie d'une large popularité comme instrument d'épargne de précaution accessible à tous. Que pensez-vous du système français du Livret A? Estimez-vous qu'un produit comparable, combinant sécurité, accessibilité et fiscalité avantageuse, pourrait constituer une réponse adaptée pour encourager l'épargne des ménages en Belgique, en particulier pour les foyers les plus modestes? Quels seraient, selon vous, les avantages et les inconvénients à introduire un tel produit dans notre pays, au regard des défis actuels liés à la soutenabilité des finances publiques, à l'inflation résiduelle et à la nécessité d'accompagner les ménages dans la gestion de leur patrimoine? Votre département envisage-t-il d'étudier ou de préparer des mesures visant à renforcer l'attractivité et la sécurité des produits d'épargne réglementée afin d'inverser la tendance baissière actuelle en Belgique? Monsieur Bayet, j'observe que le marché de l'épargne des pays voisins présente d'importantes différences avec le marché belge. Dans certains pays, les dépôts d'épargne représentent une moins grande part de l'ensemble des produits d'épargne. Dans d'autres pays, le rendement est tiré à la hausse par des spécificités nationales, comme c'est le cas avec le livret A en France, en grande partie subsidié par les pouvoirs publics. La prudence est donc de mise pour des comparaisons internationales. Je vous remercie, monsieur le ministre. En effet, comparaison n'est pas raison, mais vous serez quand même d'accord avec moi que cela fait plus de trois ans maintenant que, malgré les augmentations de prix que tout citoyen a vécues – notamment en ce qui concerne l'énergie et l'engagement de personnel –, les banques continuent d’afficher des bénéfices supérieurs à 8 milliards d’euros. Pourtant, elles ne rétribuent pas à la hauteur de ce que les citoyens leur confient comme argent. Il faudrait donc quand même un peu secouer le cocotier, comme l'avait fait votre prédécesseur. Je vous remercie. De sluiting van de taxatiebureaus De sluiting van de taxatiekantoren te Hoei en Verviers De reorganisatie van de kantoren van de FOD Financiën en de locatie in Marche-en-Famenne De toekomst van de kantoren van de FOD Financiën in Marche-en-Famenne De sluiting van het kantoor van de FOD Financiën in Pelt Monsieur le ministre, un courrier interne au SPF Finances confirme que 22 des 43 bureaux de taxation fermeront d'ici 2030 dans le cadre du plan Horizon, pour ne laisser place qu'à 21 agences centrales. Les agents du SPF Finances, comme ceux de l'ensemble de la fonction publique d'ailleurs, font un travail remarquable avec souvent trop peu de moyens et de temps. Votre job est de les défendre, d'améliorer leurs conditions de travail et de les soutenir dans leurs tâches. Depuis votre entrée en fonction, vous clamez que vous voulez améliorer les relations entre les contribuables et les agents des finances – c'est en effet urgent mais pour ce faire il faudrait peut-être arrêter de centraliser les bureaux – il faudrait plutôt un point d'attention important pour l'assistance physique de proximité. Dans le cas de la fermeture des 22 bureaux, votre administration promet que cette réorganisation n'aura pas d'impact sur la qualité des services et que les prestations en ligne et par téléphone compenseront les fermetures. Mais selon nous, le contact téléphonique ne remplace pas le contact humain notamment pour les personnes âgées. Il faut absolument éviter les déserts administratifs et la concentration de tous les services dans les grandes villes. Une analyse d'impact régional a ‑ t ‑ elle é t é réalisée pour identifier les zones où la suppression des bureaux risque de dégrader l'accès aux services? Quelles seront les balises ou indicateurs concrets permettant d'évaluer, dans les prochaines années, si le niveau de service est effectivement maintenu? Les usagers ou associations de défense des contribuables seront ‑ ils associ é s à l' é valuation de cette r é forme? Comment vous assurez-vous que la concentration des services dans un nombre réduit d'agences centrales ne provoquera pas une surcharge de travail pour les équipes et un allongement des délais de traitement pour les contribuables? Pouvez ‑ vous d é tailler le contenu concret du "trajet d'accompagnement" annonc é pour les agents concern é s (formation, mobilit é interne ou g é ographique, t é l é travail, primes, soutien logistique)? Quel sera l'impact en termes de temps et de coût de déplacement pour les agents transférés vers les agences centrales? Des compensations sont ‑ elles pr é vues? Le calendrier de mise en œuvre est ‑ il n é goci é avec les organisations syndicales? Pourriez ‑ vous garantir qu'aucune modification majeure des conditions de travail ne sera impos é e sans accord pr é alable? Monsieur le ministre, selon les informations relayées par la presse, dans le cadre d'une réorganisation prévue à l'horizon 2030, plusieurs bureaux de taxation seront fermés, dont ceux de Huy et de Verviers dans ma province. Cette décision suscite une vive inquiétude, tant du côté des travailleurs concernés que des citoyens qui risquent de voir disparaître un service de proximité essentiel. La concentration des services fiscaux dans quelques grands centres urbains pose de réels problèmes d'accessibilité: pour de nombreux ménages. En particulier les personnes âgées, précarisées ou peu mobiles, se déplacer loin de leur lieu de vie pour accéder à une information ou résoudre un litige fiscal constitue un obstacle majeur. Au moment où l'on parle de simplification et de digitalisation, il ne faudrait pas que ces réformes creusent davantage les inégalités et éloignent encore les citoyens de leur administration. Monsieur le ministre, quelles justifications concrètes motivent-elles la fermeture des bureaux de taxation de Huy et de Verviers? Quelles mesures sont-elles prévues pour garantir l'accessibilité du service public fiscal aux citoyens qui en auront encore besoin en présentiel? Enfin, quel calendrier et quels moyens d'accompagnement pour le personnel et pour les usagers seront-ils mis en place afin que cette réorganisation ne se traduise pas par une perte nette de droits et de services? Monsieur le ministre, pouvez-vous nous assurer que la modernisation administrative ne se fera pas au détriment des citoyens les plus fragiles? Monsieur le ministre, suivant l’information transmise par certains agents, l’implantation de Marche-en-Famenne serait amenée à disparaitre prochainement. Les 122 agents concernés seraient répartis entre les bureaux de Ciney ou de Neufchâteau, pour la plupart d’entre eux. Cette réorganisation des implantations du SPF Finances et de la suppression éventuelle du site de Marche-en-Famenne s’inscrit parait-il dans le cadre d’un plan du SPF appelé "Plan horizon 2030". Il faut savoir que le bâtiment qui accueille actuellement les services du SPF Finances à Marche appartient à un privé et que le bail consenti via la Régie des bâtiments vient à échéance le 31/12/2027. En ce qui concerne Marche-en-Famenne et plus largement le nord de la Province de Luxembourg, ce déménagement potentiel des services des Finances est évidemment une très mauvaise nouvelle pour les 122 agents, d’une part, mais aussi pour les citoyens amenés à rencontrer l’un ou l’autre des services concernés, ainsi que pour notre ville de Marche-en-Famenne puisque la présence d’un service public de cette importance a évidemment des conséquences positives. Marche est un des pôles importants de la province avec Arlon, Virton, Libramont et Neufchâteau, dans une province très étendue. De plus, le démantèlement de ce service public fédéral risque peut-être d’entrainer un effet domino et la suppression de l’implantation d’autres services publics dans le nord de la province. Pouvez-vous confirmer ces informations et m’informer du Plan Horizon 2030? Êtes-vous attentif au bail qui vient à échéance en décembre 2027? Comment comptez-vous répartir les 122 agents? Êtes-vous conscient des conséquences pour la province de Luxembourg? Je vous remercie de vos réponses. À la question écrite n°2089 posée au ministre Van Peteghem en janvier 2025 concernant le site du SPF Finances de Marche-en-Famenne, il m’a été répondu que le bail du bâtiment du SPF Finances arrivait à terme en décembre 2027 et que la Régie devait trouver une solution d’hébergement dans ce délai pour répondre aux besoins du SPF Finances. Pourriez-vous m’informer du suivi et de la solution envisagée? Je vous remercie de votre réponse. Mijnheer de minister, ik heb het over het kantoor in Pelt, in Noord-Limburg. In Limburg merken we het effect van de plannen van Horizon 2030, waarbij het aantal kantoren daalt van drie naar een. Ik wil echter de specifieke situatie van het kantoor in Pelt benadrukken. Het is het vijfde drukstbezochte kantoor in Vlaanderen, met de afgelopen jaren 3.500 fysieke contacten. Nog belangrijker is dat ongeveer 90 % van de contacten in dit kantoor specifiek te maken hebben met grensarbeid. Dat is niet onlogisch in een regio met 10.000 à 15.000 grensarbeiders. Zeker nu ook in Nederland belastingaangiften moeten worden gedaan en salary splits moeten worden gemaakt, is dat een heel belangrijk element. Daarbij komt nog het geografische aspect: verplaatsingen naar een ander kantoor, in dit geval Hasselt, zijn niet eenvoudig en zullen de komende jaren nog moeilijker worden. De verbinding zal namelijk worden onderbroken door de aanleg van de langverwachte Noord-Zuid, die jaren zal duren. Ik spreek ook in naam van de elf burgemeesters uit Noord-Limburg die u een brief hebben gestuurd. Bent u bereid de beslissing over het kantoor in Pelt te herzien, gelet op de specifieke kennis die daar is opgebouwd en de bijzondere situatie? Zo niet, hoe motiveert u de keuze om deze specialisatie te schrappen? Welke maatregelen zijn voorzien om de continuïteit en kwaliteit te waarborgen, met name voor de problematiek rond grensarbeid? De praktijk leert ons immers dat de kennis hierover niet overal aanwezig is. Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank u voor de vraag, die wij natuurlijk vanop honderd kilometer zagen aankomen. De beslissing om bij de FOD Financiën 21 hoofdvestigingen te behouden, werd genomen op basis van de hiernavolgende weloverwogen criteria, namelijk de regionale bereikbaarheid, de mogelijkheid om meerdere diensten in één gebouw onder te brengen en de optimalisatie en rationalisatie van het gebruik van openbare gebouwen. De sluiting van een welbepaald kantoor of gebouw heeft geen impact op de competentie, de technische kennis of de dienstverlening van de daar gevestigde diensten. De FOD Financiën zet volop in op digitale dienstverlening via onder meer het platform MyMinfin. De optimalisatie van de kwaliteit van die online diensten maakt inherent deel uit van de aanpak van de FOD Financiën. Bovendien is telefonie een belangrijk alternatief dienstverleningskanaal voor burgers die minder toegang hebben tot digitale toepassingen of die over beperkte digitale vaardigheden beschikken. In bijna alle gevallen blijkt na een telefonisch contact dat alle vragen zijn beantwoord en een fysiek bezoek aan onze diensten niet langer nodig is. Bijvoorbeeld, bijstand bij het invullen van de aangifte in de personenbelasting is telefonisch perfect mogelijk. Ook worden tijdens het aangifteseizoen regelmatig zitdagen georganiseerd in overleg met de gemeenten. Sta mij dus toe duidelijk te zijn. In elke regio blijft een kantoor van de FOD Financiën beschikbaar, waar elke burger die dat wenst een fysieke afspraak kan maken. Ik kom nu bij de vragen over de cijfers. En ce qui concerne les chiffres, durant l'année civile 2024, il y a eu 8 781 rendez-vous physiques pour les déclarations d'impôts dans les bâtiments qui vont fermer, pour un total de 42 017 rendez-vous à travers le pays. Donc presque 9 000 versus 42 000. Ce chiffre est à rapporter au nombre total de déclarations introduites, 7 661 152, et démontre que la nécessité de permanences physiques est devenue très relative. Seuls 0,5 % des contribuables ont eu besoin d'un rendez-vous dans nos bureaux. Donc pour les questions spécifiques: Marche-en-Famenne, 335; Huy, 450; Verviers, 739 et Pelt, 1 019. Sur le cas précis de Huy, je confirme que les agents des services de l'Administration générale de la Fiscalité seront redéployés cette année vers le site de Liège. Ce redéploiement se fera dans le respect des droits des agents et en concertation avec les organisations syndicales. S'agissant de Marche-en-Famenne, le bail du bâtiment occupé par les services du SPF Finances à Marche-en-Famenne arrivera effectivement à échéance le 27 décembre 2027. En prévision de cette échéance, la Régie des Bâtiments est chargée de mettre en œuvre les solutions de relogement pour les agents actuellement affectés à ce site. Dans le cadre du plan d'infrastructure Horizon 2030, le SPF Finances a décidé de conserver les résidences de Ciney et Neufchâteau et de quitter la résidence de Marche-en-Famenne. Ces deux implantations constituent donc des options prioritaires dans l'élaboration des scénarios de relocalisation. Le SPF Finances travaille en étroite collaboration avec la Régie des Bâtiments afin d'assurer une transition optimale. Des études sont en cours pour évaluer les capacités d'accueil des sites conservés ainsi que les éventuelles adaptations nécessaires pour garantir la continuité du service et le bien-être des agents concernés. Dans le cas spécifique du site de Verviers, plusieurs éléments ont pesé dans la balance: le coût du bâtiment, la faible occupation du site malgré les 175 agents qui y sont affectés, principalement en raison du télétravail, ainsi que la grande accessibilité du site de Liège depuis la plupart des villes et villages de la province, dont Verviers même. Le taux de remplissage du site de Liège en tenant compte également de l'incidence du télétravail et le faible nombre de rendez-vous physiques ont également été des facteurs déterminants. Il est à noter que le bail du site de Verviers court jusqu'au 31 décembre 2030 et que son occupation est donc prévue jusqu'à cette date. Vu le faible nombre de rendez-vous physiques, il est clair que les 21 résidences maintenues n'auront aucune peine à absorber la charge de travail. Il s'agit d'un plan global qui contiendra des actions de communication, des sessions d'information, des roadshows, des ateliers, etc. La distance supplémentaire que les 1 935 collaborateurs impliqués – sur plus de 20 000 – devront parcourir s'élèvera en moyenne à 13,7 km et le temps supplémentaire à 17 minutes. Cela reste comparable à la distance moyenne quotidienne parcourue par les 18 000 autres collaborateurs. D'autre part, 367 collaborateurs – soit 19 % du personnel touché – bénéficieront d'un trajet plus court, et 18 % du personnel arriveront plus rapidement au travail. Ik heb mijn administratie gevraagd om meer in overleg te treden met de lokale besturen en ook te bekijken of in sommige gevallen alternatieven kunnen worden overwogen. Dat neemt echter niet weg dat het openhouden van een kantoor voor een zeer beperkt aantal fysieke afspraken, mij geen goed budgettair beheer lijkt. Zoals u weet, moet deze regering een zware begrotingsoefening realiseren. Dat zorgt ervoor dat er keuzes gemaakt moeten worden. Met betrekking tot Pelt kan ik u zeggen dat de competentie die daar aanwezig is, niet verloren zal gaan. Ze zal in Hasselt worden aangewend. Er wordt overleg gepleegd met de lokale besturen om een en ander te bekijken. Merci beaucoup monsieur le ministre pour vos réponses. Vous l'avez compris, notre crainte est évidemment que l'on entasse des collaborateurs dans des locaux inadaptés. Mais vous nous dites que ce ne sera pas le cas et qu'avec le télétravail, des solutions sont possibles. Nous craignons aussi surtout que les citoyens les plus fragiles soient abandonnés. Ma question était générale mais je vois qu'elle est rejointe par deux groupes éminents de votre majorité, tant au Nord qu'au Sud du pays. Je propose donc que l'on fasse l'évaluation dans un an. Nous verrons comment cela se passera concrètement quand ces bureaux seront fermés. Merci, monsieur le ministre. Je serais tenté de dire que votre réponse ne lève pas l'inquiétude, bien au contraire, même si vous avez quelque peu ouvert la porte. J'ai le sentiment que parfois, c'est un peu la cacophonie, ou à tout le moins, la vraie nuance au sein de votre gouvernement, notamment avec votre collègue Vanessa Matz, qui dénonce elle-même quelque peu cette réforme. Elle parle d'un recul majeur du service public, d'un abandon de zones rurales, d'un coup porté à l'égalité des citoyens. Réduire à 21 le nombre de bureaux de taxation sur tout le territoire signifie à mon sens qu'un citoyen de Marche par exemple devra rouler une heure jusqu'à Arlon pour trouver un service. Monsieur le ministre, rationnaliser ne doit pas signifier supprimer. Je terminerai en disant que nous avons besoin d'un État qui reste proche, accessible et protecteur, parce qu'un État qui se retire des territoires est un État qui abandonne ses concitoyens. Je remercie le ministre pour sa réponse. Les choses sont assez claires. Par contre, il faudrait qu'on ait une meilleure connaissance du plan 2030. Dans la mesure où on éloigne les services des citoyens, comme mes collègues viennent de le dire, il faudrait quand même pallier le manque d'accessibilité par des moyens informatiques. On sait que quasiment la moitié de la population a des difficultés. Si on s'en éloigne en disant "ils n'ont qu'à", cela ne va pas marcher. Donc, il va quand même falloir que l'on se préoccupe de l'accessibilité des systèmes automatiques mis en place pour les gens. Peut-être qu'un jour l'intelligence artificielle permettra de résoudre ces problèmes, mais nous n'y sommes pas encore. Il serait donc bien de nous communiquer le plan du SPF Finances pour que nous puissions mieux réagir. Dank u wel, mijnheer de minister, voor het antwoord. U bent uw antwoord begonnen met een opsomming van de factoren die tot de beslissing hebben bijgedragen, onder andere regionale bereikbaarheid en rationalisatie. Expertise hoorde daar niet bij. Ik heb daar toch wel grote vragen bij, maar misschien dat daaraan in overleg tegemoet kan worden gekomen. De vraag is of u die expertise zomaar kunt overplaatsen naar Hasselt, of die personeelsleden zomaar naar Hasselt zullen gaan de komende jaren en geen andere afwegingen of carrièreswitch zullen maken, zeker gelet op de bereikbaarheid, wat een van de belangrijke factoren is. Ik kan niet begrijpen dat die heel specifieke expertise die zorgvuldig is opgebouwd in het noorden van Limburg, op het moment dat de grootste werken in de laatste honderd jaar zullen plaatsvinden, naar Hasselt moet verhuizen. Dat lijkt me geen verstandige keuze en beslissing, maar we kijken vanuit Noord-Limburg zeker uit naar het overleg dat daarover nog kan worden georganiseerd. Mijnheer Matheï, verhuizen naar Hasselt is altijd een goed idee. De voor de douanediensten van Brussels South Charleroi Airport gealloceerde middelen Monsieur le ministre, l'aéroport de Brussels South Airport joue un rôle de plus en plus important dans le transport aérien de passagers et de marchandises dans notre pays. Face à l'accroissement continu du trafic aérien dans le second aéroport du pays, le rôle de la Douane y est essentiel. Cependant, force est de constater que les moyens humains de la douane n'ont que peu évolué au regard des chiffres de fréquentation. Monsieur le ministre, combien d'ETP travaillent actuellement au sein de l'aéroport de Gosselies? Comptez-vous revoir le cadre organique afin que les effectifs de la douane correspondent à l'accroissement des activités de l'aéroport? Comptez-vous prendre des initiatives afin de donner des moyens supplémentaires à la douane notamment des scanners et des bodyscanners? Une réflexion avec votre collègue de l'Intérieur en charge de la police est-elle en cours pour éviter un déplacement de la criminalité organisée notamment depuis Bruxelles National? Monsieur Bayet, depuis 2023, les effectifs de la douane affectés à l'aéroport de Gosselies ont été renforcés, passant de 38 à 44 agents, soit un total de 40,2 ETP. Un dispositif de renfort supplémentaire est en cours de mise en œuvre, combinant des réaffectations internes et des recrutements externes. Le recrutement des fonctions restantes se poursuit avec soin, dans la mesure des possibilités offertes par les capacités de recrutement disponibles et la situation actuelle du marché de l'emploi. En plus, la mise en service effective d'une partie de ces ressources additionnelles reste subordonnée à l'issue favorable des procédures de screening, celles-ci étant indispensables pour l'entrée en fonction. Quant au renforcement des équipements à l'aéroport de Gosselies, nous avons l'ambition pour 2028 d'équiper nos services douaniers d'un scan van (un scanner à bagages mobile) et d'un scanner corporel. Les préparatifs ont déjà commencé. Les marchés publics nécessaires sont en cours d'exécution. Ajoutons également que des contacts ont été pris et une collaboration a été mise en place avec la défense et la police fédérale dans le cadre du projet National Airspace Security Center. Ce projet a pour objectif premier de renforcer l'efficacité des contrôles à l'égard de l'aviation générale qui pourrait être une source de criminalité dans le secteur aérien. Nous avons affecté un douanier officier de liaison au Control and Reporting Center de la base de Beauvechain. Sa mission est de détecter les mouvements suspects d'appareils privés afin de cibler le contrôle de ceux-ci sur le territoire national et de contrer le phénomène de la relocalisation du trafic sur le territoire national, y compris bien évidemment pour l'aéroport de Gosselies et tous les aérodromes qui dépendent de son équipe de contrôle. Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. Je pense en effet que l'aéroport national de Charleroi a besoin de moyens pour lutter contre l’insécurité, comme toutes les autres portes d'entrée en Belgique (la gare du Midi, le port d'Anvers, etc). Ce qui me perturbe toujours un peu, c'est que la fréquentation de l'aéroport de Charleroi a une croissance exponentielle, mais le personnel, les contrôles et les moyens qui sont affectés à Charleroi ne suivent pas toujours. En plus de l'aviation civile, il y a aussi l'aviation privée. Or, si le gouvernement veut avoir de bons résultats par rapport à la lutte pour la sécurité, il faut y mettre les moyens. Je me réjouis de ces nouveaux engagements. Merci, monsieur le ministre. De vereiste middelen voor een goede werking van de douanediensten Dans votre réponse à la question écrite n°298, vous avez mentionné des investissements importants dans du matériel de détection (neuf scanners mobiles, remplacement des tunnels de scan à Anvers et Zeebruges, acquisition de bodyscanners à Zaventem et Gosselies, scanner de fret à Bierset) ainsi qu'une augmentation des effectifs et des équipes cynophiles, en parallèle à une coopération renforcée avec des pays sources et transit. Toutefois, plusieurs points demeurent sans réponse précise: Pouvez-vous indiquer la date prévue de mise en service effective de ces nouveaux équipements et préciser s'ils seront opérationnels 24 h/24? Dispose-t-on d'une estimation chiffrée de l'augmentation du taux de contrôle et de saisies que ces moyens devraient permettre par rapport aux années précédentes? Combien des nouvelles recrues prévues seront concrètement affectées à plein temps à la lutte contre la drogue dans les ports et aéroports et selon quel calendrier? Quelle est l'évaluation de l'impact concret des attachés douaniers au Panama et au Brésil sur les interceptions en Belgique et envisagez-vous d'élargir ce réseau à d'autres pays sources? Vous évoquez l'achat d'équipements spécifiques, mais le volume en forte croissance des colis postaux ne risque-t-il pas rapidement de saturer ces moyens? Des renforts structurels sont-ils prévus? ​ Monsieur Bayet, les neuf scanners de fret mobiles et le scanner corporel de l'aéroport de Bruxelles-National ont déjà été livrés et sont opérationnels. Les chefs de projet concernés du département Finances, Équipement et Innovation de l'Administration générale des Douanes et Accises assurent actuellement le suivi du projet avant la transition vers une gestion routinière. Les préparatifs du projet ont commencé pour l'installation du scanner corporel à l'aéroport de Gosselies. Compte tenu des travaux d'infrastructure nécessaires, ce scanner corporel sera opérationnel en 2027. S'agissant du commerce électronique, l'accent sera d'abord mis sur l'achat de scanners mobiles supplémentaires qui seront livrés au plus tôt fin 2026, compte tenu de l'état d'avancement du marché public concerné. Le délai de livraison d'un scanner est de 12 mois. Une phase ultérieure portera sur un concept de contrôle intégré aux flux logistiques des marchandises. Compte tenu de la capacité de formation, cinq équipes cynophiles supplémentaires seront opérationnelles d'ici 2026. Concernant votre deuxième question, l'Administration générale des Douanes et Accises ne dispose pas à ce stade d'estimation chiffrée concernant l'évolution des taux de contrôle ou de saisie. Ces indicateurs dépendront notamment de la mise en service complète et du fonctionnement optimal des nouveaux équipements, qui constituent une étape préalable essentielle. Concernant votre troisième question, dans le cadre du projet "100 % scanning", un budget supplémentaire a été octroyé à l'agence des douanes. En effet, 108 nouveaux collaborateurs à Anvers et Beveren ont ainsi pu être recrutés. Des recrutements supplémentaires pour Zeebruges, Zaventem et Bierset ont été prévus dans les marges du plan de personnel de l'agence. Certains ont déjà été réalisés. Le recrutement des fonctions restantes est poursuivi dans les meilleurs délais en tenant compte des possibilités de recrutement disponibles, de la situation sur le marché de l'emploi ainsi que de la prudence budgétaire. Il convient toutefois de remarquer que ces nouveaux agents ne seront pas exclusivement affectés à la lutte contre la drogue, mais également à d'autres missions relevant du large champ de compétences de l'agence. Les attachés douaniers au Panama et au Brésil représentent une valeur ajoutée indéniable pour le fonctionnement de l'agence. Grâce à leur contact sur place, nous obtenons plus de renseignements et pouvons demander des informations concernant des envois suspects et des envois saisis. Nous étudions actuellement la possibilité de mettre des attachés douaniers dans d'autres pays en tenant compte des contraintes budgétaires. Notre attaché douanier au Panama est également accrédité pour le Costa Rica et notre attaché douanier au Brésil pour l'Argentine, le Paraguay et l'Uruguay. D'autres accréditations sont possibles. Concernant votre cinquième question, un concept de contrôle pour le commerce électronique est en cours de développement. L'objectif est de créer un concept de contrôle intégré aux flux logistiques des marchandises capables de scanner physiquement tous les colis à la vitesse du flux logistique. Compte tenu de l'état d'avancement du projet, il n'est pas encore possible d'annoncer une date spécifique de mise en œuvre. Monsieur le ministre, merci beaucoup pour toutes ces informations. De budgettaire gevolgen van de toekomstige fiscale hervorming voor de lokale besturen De impact van het federale regeerakkoord op de gemeentefinanciën en de APB-inkomsten De nieuwe berekening van de impact van de belastinghervorming op de lokale financiën Alle steden en gemeenten zijn momenteel volop bezig met de opmaak van hun meerjarenplanning. Ik moet straks ook eerder door naar Dendermonde, omdat we er ook daar volop aan bezig zijn. Tot vorige week moesten lokale besturen nog altijd werken met cijfers die in 2024 werden aangeleverd. Die cijfers hielden logischerwijs nog geen rekening met de maatregelen uit het federaal regeerakkoord en de geplande ingrepen vanaf 2029, aangezien er in 2024 nog geen federaal regeerakkoord bestond. Evenmin hielden die cijfers rekening met de tegenvallende inkomsten uit de personenbelasting. De VVSG heeft aan het begin van de zomer de mogelijke impact van de maatregelen op de aanvullende personenbelasting berekend. De berekeningen van de VVSG tonen aan dat er tot 2028, los van het nieuws van vorige week, nog een licht positief effect is op de APB-inkomsten van steden en gemeenten. Vanaf 2029 kantelt dat beeld. In 2029 wordt een licht negatief effect verwacht, in 2030 een daling van gemiddeld 4,34 % en in 2031 van zelfs 5,63 %. In een stad als Dendermonde zou dat volgens een eerste raming kunnen neerkomen op een structureel verlies van 1,2 miljoen euro per jaar. Dat zijn bedragen die een grote impact hebben op de lokale beleidsruimte. De VVSG wijst er dan ook op dat de opmaak van dergelijke meerjarenplanningen sterk wordt bemoeilijkt doordat dat soort federale beleidswijzigingen onvoldoende tijdig en concreet worden vertaald naar de financiële ramingen waarmee lokale besturen moeten werken. Ik heb daarom enkele vragen. Ten eerste, wanneer zullen de steden en gemeenten de geactualiseerde cijfers ontvangen, zodat ze die correct kunnen opnemen in hun meerjarenplanningen? Zijn de cijfers die ze vorige week hebben ontvangen op dat vlak inmiddels geactualiseerd? Ten tweede, wordt in die cijfers rekening gehouden met de principes uit het federaal regeerakkoord, in het bijzonder de geplande verhoging van de belastingvrije som? Tot slot, wat is volgens u de verwachte impact van de maatregelen rond de APB op de gemeentelijke inkomsten in ons akkoord? Mijnheer de minister, van sommige brieven wordt men gelukkig, van andere wordt men minder gelukkig of zelfs ongelukkig. Ik heb inderdaad contact gehad. Ik weet niet hoe het zit bij u, voorzitter, in Hasselt. De brieven zijn vorige week door de administratie verstuurd aan de steden en gemeenten. Ik heb daarover eigenlijk alleen maar negatieve geluiden gehoord. Er is een aanzienlijke impact op de budgetten van de lokale overheden. Dat is geen alleenstaand feit, want lokale besturen – ik denk ook in uw gemeente – kampen met serieuze uitdagingen. In Vlaanderen zijn er tal van tegemoetkomingen verdwenen die er nog waren toen u minister-president was en die er nu niet meer zijn. U ziet wat uw vertrek allemaal teweegbrengt. Maar ook de aanvullende personenbelasting (APB) is een factor: de raming van de opbrengsten tussen 2027 en 2031 toont dat sommige gemeenten soms een miljoen euro minder aan inkomsten zullen hebben. Dat is niet weinig. Ik heb daarom een aantal vragen voor u. Ten eerste, zoals collega Tas heeft gevraagd, zitten daar nu alle beslissingen van de federale regering in verrekend, ook al is daarover nog geen wetgeving aangenomen of gestemd? Wat zit daar precies in? Hoe hoog schat u de betrouwbaarheid van die planning? Wat is de totale impact? Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel in termen van minder inkomsten voor alle steden en gemeenten samen? Gaat het over 50 miljoen euro, 100 miljoen euro? Ik zou dat graag weten. Voorziet u overlegmomenten met de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten over deze nieuwe cijfers en de mogelijke gevolgen voor de lokale meerjarenplannen? Collega’s, het is mijn bedoeling om een dergelijke analyse voor de regio’s en voor de gemeenten te realiseren. U begrijpt dat dat een enorme taak is die plaatsvindt midden in de agenda van de hervormingen. Er is dus enig geduld nodig, omdat de meeste impact voor de gemeenten van de op til zijnde belastinghervorming pas zichtbaar zal worden in 2030, zoals u hebt opgemerkt, mijnheer Tas. Ik neem dus aan dat in de cijfers die u vandaag in een brief hebt ontvangen, de belastinghervorming, die nog moet worden goedgekeurd, nog niet is opgenomen. Wij zullen echter wel de impact van die hervorming bekijken. Er zijn ook positieve effecten op de opcentiemen, zowel op het niveau van de regio’s als van de gemeenten. Het afschaffen van een aantal belastingaftrekken of interestaftrekken heeft immers een positief effect op de opcentiemen. Ook dat zal mee worden verrekend, maar zit nog niet in de brief die nu is verstuurd. Mijnheer Van Quickenborne, in antwoord op uw gerelateerde vragen merk ik op dat bij de opmaak van de ramingen rekening is gehouden met de nieuwe federale regeringsmaatregelen inzake de personenbelasting. De specifieke maatregelen zijn opgenomen in het zomerakkoord. Zoals elk jaar werd in het begeleidend schrijven bij de ramingen opgemerkt dat de budgettaire ontvangsten die effectief zullen worden verwezenlijkt, ook afhangen van elementen waarvan de invloed nog niet precies kan worden ingeschat, en dat de ontvangsten van jaar tot jaar kunnen fluctueren. Op basis van de beschikbare informatie wordt echter, ondanks die onzekerheden, toch een geloofwaardige raming verstrekt. Bij de opmaak van de ramingen werden groeicoëfficiënten gebruikt waarin de nieuwe regeringsmaatregelen zijn verwerkt. Ik moet mij dus corrigeren. Ik ben daarnet niet duidelijk geweest. De nieuwe regeringsmaatregelen zijn wel degelijk ingeschat, waardoor u in 2030 een daling ziet. De impact van het geheel van de nieuwe maatregelen op de aanvullende gemeentebelasting komt inderdaad tot uiting in de nieuwe ramingen, die vooral worden beïnvloed door de verhoging van de belastingvrije som. Die impact zal vooral merkbaar zijn in het inkomstenjaar 2030. Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik was bijna ongerust, maar uw laatste rechtzetting stelt mij gerust. Dit zijn budgettair heel uitdagende tijden. Daar hoeven we dit Parlement en u als minister helemaal niet van te overtuigen. Dat geldt echter ook voor het lokale niveau. Het essentiële verschil is echter dat wij op federaal niveau een grote impact hebben op de parameters. Voor een lokaal bestuur is dit een heel belangrijke bron van inkomsten, waar het afhankelijk is van bepaalde maatregelen die wij hier nemen. Daarom heeft dit een bijzonder grote impact als zij die cijfers niet kennen bij de opmaak van hun meerjarenplanning. Het stelt mij dus gerust dat de cijfers die werden doorgegeven rekening hielden met de inschattingen die we kunnen maken nu. Ik begrijp dat die gedetailleerde analyse misschien nog wat verder uitgewerkt zal worden. Ik denk dat veel lokale besturen daarnaar uitkijken. We zullen dit blijven opvolgen. Mijnheer de minister, u zegt dat er ook positief nieuws is voor de gemeenten. Een aantal arizonataksen zou niet alleen iets opleveren voor de federale schatkist, maar ook voor de lokale overheden. Zit dat er nu in of niet in? Dat is mij niet helemaal duidelijk. Eerst zei u dat dit er nog niet in zit, daarna van wel. Ik heb mijzelf verbeterd. De opbrengst van die arizonataksen zit er dus wel in. Verder vraag ik van u dat u de vorige inschatting ten aanzien van alle gemeenten vergelijkt met de huidige inschatting. Dan zou u toch zien hoeveel het verschil bedraagt. Ik zeg niet dat u dat werk in een half uur kunt doen, maar als u al die gegevens in Excel opneemt en het een naast het andere legt, dan zou u dat toch kunnen zien. Ik hoop dus dat u daarop kunt antwoorden. Ten slotte, dit is niet de enige maatregel van de federale overheid. Er is ook de beperking van de werkloosheid in de tijd, wat een goede maatregel is, maar die de OCMW's wel heel veel werk zal bezorgen. Onderschat dat niet. Als in de steden duizenden mensen bij het OCMW zullen aankloppen, dan zal dat zorgen voor behoorlijk wat extra werk en extra kosten die men zal moeten betalen. Een tweede maatregel betreft de responsabilisering van het pensioenbeheer. Dat is een debat dat gevoerd wordt in de commissie voor Pensioenen. U voorziet een tussenkomst van meer dan 100.000 euro voor de grote steden, maar de kleine steden, zoals Dendermonde, Kortrijk en Hasselt, dat volgens mij nog onder de 100.000 inwoners zit, en Haacht, de gemeente van Dieter, zijn allemaal de dupe. Dus het is niet één keer slecht nieuws, mijnheer de minister, het is twee, drie, vier keer slecht nieuws. Het is dus tijd om dat aan te pakken en ook eens met die steden en gemeenten samen te zitten. Op die vraag hebt u ook niet geantwoord. Bent u van plan om met die steden en gemeenten samen te zitten? Ik wil nog een feitelijke rechtszetting doen. Het klopt niet dat er niets gebeurt in het kader van de pensioenen voor de kleinere gemeenten. Er is de bonus-malusregeling die de heer Bacquelaine destijds heeft ingevoerd en die door Vivaldi is afgebouwd tot nog 10 % van het oorspronkelijke bedrag. Wij trekken dat opnieuw op tot 30 %. Dat geldt voor alle steden en gemeenten, niet alleen voor de grote boven de 100.000 inwoners. Het is dus niet correct wat u zegt. Mijnheer de minister, u doet een extra tussenkomst voor grote steden van boven de 100.000 inwoners. Iedereen vraagt zich af waarom 100.000 als grens is gekozen. Er zijn namelijk steden die net iets boven die grens liggen, zoals Namen, evenals enkele steden in Vlaanderen. Dit is door de VVSG ook zeer betreurd. U weet dat daar veel kritiek op is gekomen. U had die inspanning ook kunnen doen voor alle steden en gemeenten en niet enkel voor grote steden van 100.000 inwoners en meer. Er is dus veel negatief nieuws voor de steden en gemeenten, voor de burgemeesters en voor de schepenen. Ik wens hun heel veel succes toe. Ik hoop dat met het nieuwe akkoord en de nieuwe begroting de lasten niet opnieuw op de gemeenten zullen worden afgewenteld, want die zouden te veel kunnen zijn. Bevrijd de gemeenten van de federale molensteen. De meldingsplicht voor tussenpersonen in het kader van de meerwaardebelasting De invoering van de meerwaardetaks Mijnheer de minister, ik had u gewaarschuwd dat die meerwaardetaks zeer complex zal zijn. U hebt dat trouwens zelf ook toegegeven, denk ik. Ik heb tevens gezegd dat ook de invoering chaotisch zou verlopen. Ik heb meermaals met collega’s aan de alarmbel getrokken en erop gewezen dat Febelfin nooit klaar zou zijn tegen 1 januari 2026. U hebt telkens gezegd dat het zou lukken en dat er overleg was. Nu blijkt dat u toch een bocht hebt moeten nemen. U hebt uiteindelijk uitstel verleend aan de banken omdat die niet klaar zijn. Het gaat om een uitstel van zes maanden. Dat betekent dat de banken de eerste zes maanden van volgend jaar de meerwaardetaks niet moeten innen en dat ze dat achteraf blijkbaar retroactief zouden moeten doen. Klopt dat? We lezen dat bericht vandaag in De Tijd en ook in L’Echo . Is er inderdaad een principeakkoord met de banken daarover? Gaat het om een uitstel van zes maanden of van acht maanden? Volgens sommige bronnen is het uitstel tot 1 juli, anderen zeggen tot 1 september. Dat zou ik graag verduidelijkt zien. Hoe wordt die meerwaardetaks retroactief geïnd? Wordt er een soort look back georganiseerd? Hoe voorkomt u dat dit leidt tot disproportionele administratieve lasten? Ik stel mij ook de vraag, mijnheer de minister, hoe het zit met de verzekeringssector. We lezen wel dat er een akkoord zou zijn met de banksector, maar hoe zit het met de verzekeraars? Zullen die de voorheffing ook moeten toepassen? Wordt er een regeling uitgewerkt zodat ook zij de opbrengsten voor de overheid garanderen? Graag ook een antwoord op dat laatste element, de verzekeringssector. Mijnheer Van Quickenborne, ik zal er, eerst en vooral, op toezien dat er een level playing field is tussen de banksector en de verzekeringssector. Laat dat duidelijk zijn. Ten tweede zijn we inderdaad met de banken en met de verzekeringssector in overleg en we zijn daar ver mee opgeschoten. De modaliteiten zullen in de tweede lezing, die eerstdaags op de tafel van de regering komt, worden opgenomen. Het is aan de regering om die knoop door te hakken, waarna ik naar de commissie kan komen met een ontwerp van wet. Ik herhaal dat ik natuurlijk zal toezien op een level playing field. Daarnet heb ik bij een eerdere vraag, toen u hier nog niet was, geantwoord dat de opbrengst die voor 2026 voorzien wordt ongewijzigd blijft. Is er nu een princiepsakkoord met de banksector of niet, mijnheer de minister? We hebben overleg gepleegd met de banken en het is nu aan de regering om dat overleg op te nemen in de tekst van de meerwaardebelasting. Als ik u goed beluister, heeft het overleg resultaat opgeleverd en dat resultaat moet nu worden vertaald in de wettekst. De vraag is dan waarom u niet gewoon zegt dat er een princiepsakkoord is met de banksector en wat dat inhoudt. Blijkbaar wordt er aan de pers meer verteld dan aan het Parlement. Ik vind dat een zeer slechte gewoonte, want wij zijn uiteindelijk degenen die geacht worden de wetten goed te keuren. Mijnheer de minister, hoe zult u dat doen? Komt er dan een soort look back ? Als de banken dat niet hebben geregistreerd, hoe kunt u er dan voor zorgen dat de inning van de meerwaardebelasting effectief wordt gerealiseerd? Dat is mij geheel onduidelijk. Hebt u daar een antwoord op? De minister verwijst naar het eerder gegeven antwoord. Dat antwoord vond ik eerlijk gezegd vrij nietszeggend. Van een minister van een andere kleur had ik dat wellicht verwacht, maar u staat bekend als iemand die rechtuit antwoordt. Vanwaar die voorzichtigheid? Zeg toch gewoon wat het princiepsakkoord is en welke principes zijn afgesproken. M. Bayet n'est pas présent pour sa question n° 56007439C. Het fiscale regime voor de verdeling van papieren publicaties Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de wet van 12 mei 2024 inzake diverse fiscale bepalingen voorziet een belastingkrediet voor uitgevers van papieren publicaties, onder bepaalde voorwaarden. Specifiek lezen we dat het vermelde belastingkrediet alleen wordt toegekend voor de bijkomende verdeelkosten voor de levering van papieren publicaties bij de abonnee. Van het werkveld horen we dat er nogal wat onduidelijkheid bestaat over de invulling van het begrip abonnee. Verschillende middenveldorganisaties signaleren dat hun aanvragen bij Biztax voor het belastingkrediet voor de distributie van gratis publicaties, zoals tijdschriften, nieuwsbrieven en rapporten, aan hun schenkers en sympathisanten, worden geweigerd. De aanvragen worden afgewezen omdat deze bestemmelingen niet worden aanzien als abonnees in de strikte zin van het woord, namelijk als personen die een bijdrage betalen. Bijvoorbeeld, wanneer men een gift doet aan een organisatie zoals Amnesty International, ontvangt men later brieven om op de hoogte te blijven, maar door een gift te doen, wordt men niet automatisch abonnee of lid. Dit veroorzaakt rechtsonzekerheid en zorgt ervoor dat een aanzienlijk deel van de sector niet van deze steun kan genieten. Kunnen organisaties die gratis publicaties verspreiden aan hun sympathisanten, leden of schenkers, aanspraak maken op het bewuste belastingkrediet? Indien ja, kunt u bevestigen dat de definitie van abonnee niet beperkt is tot betalende abonnees, maar ook bredere bestemmelingen omvat, zoals sympathisanten, donateurs en andere bestemmelingen, die structureel informatie ontvangen? Indien neen, bent u bereid de wet of de uitvoeringsmodaliteiten te verduidelijken of aan te passen, zodat het belastingkrediet effectief kan bijdragen aan de doelstelling, namelijk het ondersteunen van de verspreiding van papieren publicaties zonder onnodige administratieve uitsluiting van een groot deel van het maatschappelijk middenveld? Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vanbesien, het belastingkrediet waarnaar u verwijst is niet beperkt tot publicaties die worden geleverd in uitvoering van een betalend abonnement, maar geldt ook voor publicaties die worden geleverd in uitvoering van een gratis abonnement. Belastingplichtigen die papieren publicaties verspreiden aan hun sympathisanten, leden of schenkers als gevolg van betaald lidgeld of een gedane gift, zijn evenmin uitgesloten van het belastingkrediet voor uitgevers van papieren publicaties in de personenbelasting, de belasting van niet-inwoners, natuurlijke personen en rechtspersonen, of de rechtspersonenbelasting. Voor de volledigheid geef ik nog mee dat het belastingkrediet waarnaar u verwijst, niet van toepassing is in de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners vennootschappen. Wij krijgen signalen dat de aanvragen toch regelmatig worden afgewezen vanwege die interpretatie van het woord abonnee of niet-abonnee. U bevestigt hier dat het wel degelijk van toepassing is voor die organisaties. Wij zullen uw antwoord zeker bezorgen aan die mensen, en als blijkt dat de moeilijkheden toch blijven, dan zal ik daarop terugkomen. De btw-fraude via webshops Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Europese regelgeving bepaalt dat bij grensoverschrijdende aankopen door ondernemers geen btw wordt aangerekend. Dat vereenvoudigt de administratie, maar maakt het systeem fraudegevoelig, zoals bij btw-carrousels. Recent onderzoek in Nederland toont ook een ander risico aan. De btw blijkt namelijk eenvoudig te omzeilen wanneer met een zakelijk account op online webshops producten voor privégebruik worden aangekocht in het buitenland. Hoewel de e-commerceplatformen wel controleren of een aankoop gebeurt met een geldig btw-nummer, wordt niet gecontroleerd of de ondernemer daadwerkelijk een bedrijfsaankoop doet dan wel of hij die aankoop betaalt met een privérekening. In het laatste geval is fraude bovendien moeilijk op te sporen, omdat die privékosten niet terug te vinden zijn in de boekhouding van het betreffende bedrijf. Maatregelen die een dergelijke controle mogelijk zouden moeten maken, zoals de Europese CESOP-richtlijn, zijn ontoereikend gezien het steeds toenemende aantal transacties. Volgens de Europese Unie bedraagt de btw-gap in België 11 %, wat hoger is dan in de buurlanden. De daling in ons land is bovendien kleiner dan in de buurlanden. We lopen dus achter. In uw beleidsverklaring hebt u gezegd dat u daaraan iets wilt doen en dat u btw-fraude sterker wilt aanpakken. U vermeldt daarin de verdere uitrol van het Europese ViDA-initiatief en de invoering van een near real-time reporting . Ik heb de hiernavolgende vragen. Hoe groot schat u de vermelde problematiek van btw-omzeiling via grensoverschrijdende privéaankopen in België? Wat is het aandeel daarvan in de totale btw-gap? Over hoeveel verloren inkomsten gaat het? Kunt u toelichten hoe de in uw beleidsverklaring vermelde initiatieven de problematiek concreet zullen aanpakken? Ten slotte, gezien het ontsporende begrotingstekort, waarom worden die initiatieven niet onmiddellijk uitgerold? Wat is daarvoor de timing? Mijnheer Vanbesien, om op uw eerste vraag te antwoorden: op basis van informatie van de antifraudediensten vormt het door u beschreven fenomeen effectief een reëel frauderisico, maar er zijn nog geen concrete aanwijzingen dat dit specifieke fenomeen in België een significante omvang heeft bereikt. Het jaarlijkse Europese rapport inzake de VAT-gap maakt gebruik van onderliggende studies die gebaseerd zijn op globale macro-economische analyses. De gebruikte gegevens – afkomstig van mijn administratie en van de nationale rekeningen – en de gehanteerde methodologie laten echter niet toe een gedetailleerde opsplitsing te maken. Daardoor is het met deze methodologie niet mogelijk om te bepalen wat het aandeel is van de geschetste problematiek van btw-ontwijking via grensoverschrijdende privéaankopen in België binnen de globale btw-compliancekloof. Dat neemt niet weg dat de antifraudediensten binnen mijn administratie het fenomeen aandachtig opvolgen, ook omdat het voorstellen van privéaankopen als aankopen voor de economische activiteit niet alleen beperkt is tot grensoverschrijdende afstandsverkopen en dus in een ruimer kader moet worden aangepakt. Het fenomeen wordt enigszins opgevolgd door specifieke risicoanalyseparameters te combineren met de bestaande gegevens waarover de administratie beschikt, onder meer ingevolge de intracommunautaire opgave en het zogenaamde CESOP-systeem. Het wordt tevens opgenomen als aandachtspunt bij de lopende besprekingen in de taskforce van de lidstaten en de diensten van de Europese Commissie, om de bestaande regeling inzake afstandsverkopen op basis van de ervaringen van de lidstaten nog verder te verfijnen en structureel verder te versterken in het kader van de strijd tegen de btw-fraude. Ik zal uw vragen twee en drie samen beantwoorden. Het project van near real-time reporting wordt in België uitgerold vanaf 2027, dus reeds drie jaar vóór de implementatie van de ViDA-richtlijn op Europees niveau. Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. U zegt dat de antifraudediensten zeggen dat er momenteel geen aanwijzingen zijn dat het probleem significant is in ons land, maar tegelijkertijd zegt u dat het niet mogelijk is om het in kaart te brengen omdat de bestaande methodes daartoe onvoldoende zijn. Ik begrijp dan ook niet goed waarop men zich baseert om te zeggen dat het nog niet significant is. Ik ben echter wel blij dat de zaak op de radar staat en dat men zich bewust is van de problematiek en er naar oplossingen wordt gezocht. We zullen de cijfers verder in het oog houden. De rulings inzake de p2p-regeling Mijnheer de minister, deze zomer hebben maaltijdkoeriers bij Lieferando in Duitsland gestaakt. Ik vind dat bijzonder wrang, want Lieferando in Duitsland is een van de betere spelers. Zij hebben hun maaltijdkoeriers in dienst, in tegenstelling tot vele andere spelers die werken met schijnzelfstandigen. Dit toont nogmaals aan hoe hard de concurrentiestrijd bij de platformen is, dikwijls op de kap van hun medewerkers. In België vind ik de situatie nog schrijnender. Ik geef een voorbeeld. Takeaway stelt zijn couriers als werknemers te werk, maar zij moeten concurreren met platformen die gebruikmaken van de fiscale peer-to-peerregeling en het bijbehorende fiscale voordeel. In mei was er een staking in Gent van de fietskoeriers bij Takeaway, omdat zij zich genoodzaakt zagen, onder druk van de oneerlijke concurrentie, om hun arbeidsvoorwaarden zoals pauzes en ondersteuning in te perken. Vorige week werd ook aangekondigd dat 41 mensen in België zouden moeten worden ontslaan. Nochtans hebben de arbeidsrechtbank, het arbeidshof en de Commissie Arbeidsrelaties geoordeeld dat de rulings die de FOD Financiën hierover met twee andere platformen heeft afgesloten, namelijk Deliveroo en Uber, onwettig zijn. Ik heb hierover enkele vragen, mijnheer de minister. U hebt eerder bevestigd, net zoals de vorige minister van Financiën, dat die rulings in 2025 en 2026 aflopen zonder de mogelijkheid van verlenging. Kunt u dat bevestigen? Want ik zie die nog altijd rondfietsen. Op welke datum eindigt dat precies? Is dat op het einde van het jaar, om het fiscale jaar volledig af te sluiten, of eerder? Of zijn er ondertussen wijzigingen of verlengingen gebeurd? Is het echt wel zo dat het gebruik van peer-to-peer door beide platformen dan definitief stopt? Als de ene ruling in 2025 eindigt en de andere in 2026, versterkt dat dan niet nog meer de oneerlijke concurrentie? Dat creëert toch geen gelijk speelveld? Hoe zult u ervoor zorgen dat er echt een gelijk speelveld tussen de verschillende platformen ontstaat? Zijn er nog andere rulings in het kader van peer-to-peer met andere platformen afgesloten? Om welke platformen gaat het, onder welke voorwaarden en met welke termijnen? Er is ook een Europese richtlijn, maar die gaat meer over het sociaal statuut dan over de fiscale regeling. Is er in dat kader ook overleg met de minister van Werk, zodat maaltijdkoeriers kunnen rekenen op een eerlijk loon en een degelijke sociale bescherming? Ik kijk uit naar uw antwoord. Overeenkomstig artikel 24 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van het stelsel van vennootschappen op het gebied van de inkomstenbelasting en tot invoering van het systeem van voorafgaande beslissingen op fiscaal gebied, worden voorafgaande beslissingen anoniem gepubliceerd, met inachtneming van de bepalingen inzake beroepsgeheim. Ik kan dus niet ingaan op dossiers van welbepaalde ondernemingen. De voorafgaande beslissingen met betrekking tot het belastingstelsel van de deeleconomie worden bijgevolg op anonieme basis gepubliceerd en kunnen worden geraadpleegd op het platform FisconetPlus. In totaal zijn er zeven voorafgaande beslissingen genomen met betrekking tot het belastingstelsel van de deeleconomie, met een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf de datum van afgifte. De laatste voorafgaande beslissing in dat kader dateert van 6 juli 2021 (referentie 2021.0505). Sinds die datum werd geen andere voorafgaande beslissing genomen. Voor zover ik weet, is er geen verlenging van eerder toegekende voorafgaande beslissingen gepland. Voorafgaande beslissingen zijn per definitie individueel en gebaseerd op de specifieke feiten en omstandigheden van elke aanvrager. Ze zijn alleen bindend voor de FOD Financiën gedurende de toegekende geldigheidsperiode, in principe 5 jaar, behalve in geval van niet-tegenwerpbaarheid van de rulings, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van dezelfde wet van 24 december 2002. Het naast elkaar bestaan van rulings met verschillende looptijden leidt dus niet tot oneerlijke concurrentie. Elk platform blijft vrij om een aanvraag in te dienen of een verlenging aan te vragen, mits voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden. Recente rechterlijke uitspraken over de status van koeriers zullen, indien van toepassing, worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en verlengingen, wat een eerlijke behandeling van alle marktdeelnemers garandeert. Wat betreft uw andere vragen is het regeerakkoord duidelijk. Het aantal controles op platformen in de deeleconomie moet omhoog. Alle actoren, zowel Financiën en Sociale Zekerheid als Economie, zullen samenwerken om eventuele fraude beter te bestrijden. Dat zal onder andere besproken worden in het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude, dat onlangs van start is gegaan en waarvan gisteren de tweede vergadering plaatsvond. Mijnheer de minister, zeven rulings. Voor mij is het eigenlijk vrij duidelijk. Het gaat om peer-to-peer, dus van particulier tot particulier, en niet wanneer men als platform een app gebruikt om zich als werkgever te gedragen. Ik vind hier dat platformen op een onwettige manier fiscale voordelen misbruiken, terwijl koeriers onbeschermd en onderbetaald op onze straten rondrijden. Meer nog, er is ongelooflijk veel fraude via allerlei platformen op Facebook, waar valse identiteiten worden verkocht waardoor men telkens die inkomensgrens gaat onderscheiden. Ik kan alleen maar zeggen dat ik in ieder geval het gaspedaal verder zal indrukken. Ik heb ook een resolutie en zal daar amendementen op indienen, want voor mij is het belangrijk dat er een eerlijk speelveld komt voor platformen die dergelijke diensten niet aanbieden. Vooral wil ik dat mensen die op die platformen werken via een app, verdergaand dan een vriendendienst, kunnen rekenen op een eerlijk loon en een degelijke sociale bescherming, minstens een arbeidsongevallenverzekering. Op dit moment hebben zij die bescherming niet. Vraag nr. 56007653 van de heer Daerden vervalt. Vraag nr. 56007671 van de Aouasti vervalt. Vraag nr. 56007830 van de heer Aerts wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56006270 van de heer Seuntjens wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56008011 van de heer De Smet wordt in een schriftelijke vraag omgezet. De aangekondigde maatregelen om de problematiek van het winkelen over de grens aan te pakken De omvang van de ongeoorloofde aankopen over de grens en de gevolgen voor onze fiscale ontvangsten Monsieur le ministre, selon le dernier rapport KPMG, la consommation totale de cigarettes en Belgique a reculé de 6 % entre 2023 et 2024. Mais derrière cette baisse, on constate un effondrement des ventes légales domestiques (-16 %), au profit d'achats transfrontaliers et illicites qui ne cessent de croître. Cette situation est doublement problématique : elle affaiblit nos recettes fiscales et fragilise nos commerçants, tout en nourrissant un marché parallèle échappant à tout contrôle sanitaire. L'accord de gouvernement prévoit d'étudier une baisse ciblée des accises afin de réduire ce différentiel de prix avec nos pays voisins et de lutter efficacement contre ces déplacements de consommation. Dans une vision libérale, il ne s'agit pas de subventionner le tabac, mais bien de défendre la sécurité juridique, la compétitivité et les recettes fiscales belges, tout en s'attaquant aux vrais enjeux de santé publique. Comment le gouvernement entend-il concrètement mettre en œuvre cet engagement de l'accord de gouvernement? Disposez-vous de données indépendantes pour mesurer l'ampleur des achats transfrontaliers et du commerce illicite, au-delà des chiffres fournis par l'industrie? Merci de vos réponses. Monsieur Piedboeuf, les achats transfrontaliers restent un point d'attention important. Les différences en matière d'accises et des prix des produits entre la Belgique et nos pays voisins incitent régulièrement les consommateurs à se tourner vers l'étranger, ce qui a un impact sur nos ventes intérieures et sur les recettes fiscales. Pour une analyse plus profonde, je renvoie volontiers à une étude de l'Observatoire des prix de 2023, qui compare les prix pratiqués en Belgique avec ceux des pays voisins. Selon Fevia, ces achats représentaient, en 2023, un montant record de 769 millions d'euros, dont la majorité en France. En ce qui concerne votre question relative à la lutte contre le commerce illégal de cigarettes, celle-ci figure aussi littéralement dans l'accord de gouvernement et elle porte ses fruits. Une usine illégale de cigarettes vient d'être démantelée à Ledegem et 35 millions de cigarettes ont été saisies. Je tiens également à souligner que la Belgique participe activement aux discussions européennes sur la révision de la directive tabac. Ce processus contribuera à rétablir des conditions de concurrence équitables pour les opérateurs économiques tout en renforçant les objectifs de santé publique. Comme vous le savez, l'accord de gouvernement prévoit plusieurs mesures pour contrer les achats transfrontaliers. Ces mesures sont littéralement énumérées dans l'accord de gouvernement et vous pouvez les y retrouver. J'espère, bien entendu, pouvoir mettre en œuvre l'ensemble de ces mesures le plus rapidement possible. Les réductions précises des accises devront d'abord être discutées au sein du gouvernement. Je n'anticiperai donc pas les discussions budgétaires ni me prononcer dès à présent sur le montant ou le pourcentage d'une réduction d'accises. S'agissant de produits non alimentaires, le problème n'est pas tant lié aux accises qu'au coût du travail et de l'énergie. Comme vous le savez, le gouvernement entend s'attaquer à ces deux volets. Comme je l'ai déjà indiqué, la lutte contre les achats transfrontaliers peut conduire à des recettes plus élevées, via davantage d'accises et de TVA en Belgique, ce qui dépendra, bien entendu, largement du comportement du consommateur. Parallèlement aux accises, je travaille à une réforme fiscale plus large, qui inclut d'autres baisses d'impôts. Ces mesures visent à rendre le travail plus attractif, ce qui mènera à terme à une activité économique accrue et donc, à des recettes fiscales, plus élevées. J'espère bientôt pouvoir discuter avec vous dans cette commission de la première loi sur la baisse des coûts. Quant au financement des dépenses futures, y compris dans le secteur de la Défense, les discussions au sein du gouvernement seront déterminantes. J'ai souligné en commission l'importance de rester ouvert à différentes options, sans anticiper à ce stade des choix spécifiques. La pression fiscale en Belgique figure parmi les plus élevées au niveau international. Mon ambition est, pour le billet de réformes ciblées, de réduire cette pression fiscale et de renforcer la dynamique économique tout en recherchant un équilibre entre compétitivité et responsabilité budgétaire. Merci, monsieur le ministre, de ces bonnes réponses, très étoffées et qui expliquent vraiment votre vision. Vous avez exprimé votre souhait de baisser certaines accises. On connaît la courbe de Laffer selon laquelle "trop d'impôt tue l'impôt". Je le dis depuis des années et on se rend compte qu'en "benchmarkant" convenablement, on peut effectivement ramener des achats chez nous. Quant à la lutte contre la fraude évidemment, en 2024, 12 usines illégales ont été fermées. Le gouvernement a pris des mesures et continue à en prendre. C'est vraiment là qu'il faut porter le fer, comme en matière de jeux illégaux, comme en matière d'alcool, etc. Les mesures énoncées vont dans le bon sens et je vous remercie de votre réponse étoffée. De regulering van cryptobankdiensten in België Monsieur le ministre, la bancassurance KBC a récemment annoncé qu'elle proposerait, dès cet automne, l'achat de Bitcoin et d'Ethereum via sa plateforme d'investissement Bolero. Il s'agira d'une première pour une grande banque belge. Jusqu'ici, l'accès aux crypto-actifs passait principalement par des plateformes étrangères ou des néobanques. Le choix de KBC marque donc une inflexion majeure dans le paysage financier belge, d'autant plus que les grandes banques comme Belfius et ING annoncent également explorer le sujet. De plus, au vu des faibles taux d'intérêt, les plus jeunes pourraient se tourner vers ces produits financiers alternatifs malgré les risques. Il y a donc une réelle opportunité de garder ce public dans le giron des banques classiques avec cette offre, mais il est important de rappeler les risques autour de la spéculation. Monsieur le ministre, comment le gouvernement fédéral, en lien avec l'Autorité des services et marchés financiers (FSMA), encadre-t-il l'entrée des établissements bancaires traditionnels dans le secteur des cryptomonnaies? Quels mécanismes sont-ils mis en place pour assurer la sécurité, la transparence et la protection des investisseurs, notamment les plus jeunes, qui représentent une part importante des détenteurs de crypto-actifs? Le gouvernement prévoit-il de compléter le règlement européen MiCA par des exigences supplémentaires au niveau national, notamment en matière d'éducation financière ou de limitation des risques? Quelle est votre position quant à l'essor de ces offres via les banques traditionnelles? Cela pourrait-il être une opportunité pour développer un cadre plus sécurisé, encadré, par rapport aux plateformes étrangères parfois bien plus opaques? Monsieur Dufrane, comme vous le mentionnez, les activités de distribution de crypto-actifs au public sont désormais encadrées au niveau européen par le règlement européen relatif au marché de crypto-actifs, dit règlement MiCA. La mise en œuvre de ce règlement dans le droit belge est en cours. Un projet de loi sera bientôt déposé, déterminant les autorités de contrôle compétentes et fixant leurs tâches respectives. Ce règlement européen encadre à la fois les activités liées aux crypto-actifs exercées par de nouveaux acteurs et celles proposées par les établissements bancaires traditionnels. Les banques ne devront pas solliciter un nouvel agrément pour offrir ce type de services. Toutefois, ces activités resteront soumises à un double niveau de contrôle strict. D'une part, une surveillance prudentielle exercée par les autorités bancaires comme la Banque nationale de Belgique (BNB) et, d'autre part, l'application des règles de protection des investisseurs, prévues par le règlement MiCA, qui s'imposent à tous les acteurs financiers, y compris aux banques. Ces règles, comparables à celles qui existent pour les instruments financiers traditionnels, visent à garantir que les établissements agissent dans l'intérêt de leurs clients, les informent correctement des risques encourus et prennent les mesures nécessaires pour limiter les risques de perte ou de fraude. Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes vos réponses. Je ne serai pas plus long. Vraag nr. 56008035C van mevrouw Muylle vervalt. Vraag nr. 56008052C van de heer Tas wordt uitgesteld. De importban op producten uit de bezette gebieden Mijnheer de minister, de federale regering heeft op 2 september besloten om, conform het advies van het Internationaal Gerechtshof en naar het voorbeeld van Ierland en Slovenië, u de opdracht te geven om samen met de minister van Buitenlandse Zaken een koninklijk besluit op te stellen dat voorziet in een nationale importban voor goederen die geproduceerd, ontgonnen of verwerkt zijn in de door Israël bezette gebieden door de bezettende macht. Daarbij dient tevens de nodige controle van de naleving van de importban te worden voorzien. Ik heb daarover een aantal specifieke vragen. Op welke wet of wetten zal dat koninklijk besluit zijn gebaseerd? Wat is de deadline waarbinnen u dat koninklijk besluit wilt afwerken? Gaat het om een besluit dat moet worden vastgesteld na overleg in de ministerraad? Betekent ‘door de bezettende macht’ dat enkel producten vervaardigd door Israëlische staatsbedrijven hieronder vallen en dus privébedrijven actief in de nederzettingen niet? Zullen producten uit de bezette gebieden die via andere Europese landen België binnenkomen ook onder die importban vallen? Er is enkel sprake van goederen. Betekent dat dat diensten niet onder de ban vallen? Hoe zult u de ban controleren? Wordt de bewijsplicht dat de oorsprong van goederen niet in de bezette gebieden ligt bij de invoerders uit Israël gelegd? De uitwerking van het koninklijk besluit zal gebeuren binnen het bestaande juridische kader, met respect voor internationale verplichtingen en nationale wetgeving. De precieze wettelijke grondslagen worden momenteel juridisch geanalyseerd. De betrokken ministers, ikzelf en collega Prévot, werken momenteel aan de uitwerking van het besluit. Een concrete deadline is op dit moment nog niet vastgelegd, gezien de complexiteit van de materie. Zoals gebruikelijk bij maatregelen met een interdepartementale impact, zal het koninklijk besluit worden besproken binnen de bevoegde overlegstructuren. Er zal op korte termijn een vergadering worden belegd met de collega’s van de FOD Economie om dit besluit snel te finaliseren en de Belgische handelsstromen van en naar de regio in meer detail te bestuderen, zodat het koninklijk besluit overeenkomstig de politieke beslissingen kan worden uitgewerkt en, desgevallend, aangepast. De precieze afbakening van de actoren die onder de ban vallen, inclusief de verhouding tussen staatsbedrijven en private ondernemingen, maakt deel uit van die verdere uitwerking. De toepassing van de importban gebeurt in overeenstemming met de geldende Europese douanewetgeving en binnen het kader van de interne markt. De impact op goederen die via andere EU-lidstaten België binnenkomen, wordt momenteel juridisch en operationeel geëvalueerd, in overleg met de bevoegde instanties. Onder goederen worden fysieke producten verstaan die door de douane kunnen worden gecontroleerd binnen het kader van haar bevoegdheden. In eerste instantie worden zendingen uit Israël geselecteerd op basis van een risicoanalyse. Daarbij wordt reeds rekening gehouden met de preferentiële oorsprong en met het type goederen die regelmatig vanuit Israël en uit de bezette gebieden worden ingevoerd. Als EU-importeurs gebruik willen maken van de preferentiële oorsprong, moeten zij op de aangifte eveneens aanduiden dat de goederen niet van oorsprong uit bezet gebied zijn. Indien de selecties gebeuren bij invoer, worden de geselecteerde zendingen onderworpen aan een verificatie waarbij de goederen zelf en/of de bijhorende documentatie worden gecontroleerd. Tijdens de verificatie wordt onder meer gebruikgemaakt van de lijst met plaatsen en postcodes die niet in aanmerking komen voor de preferentiële oorsprong. Deze lijst wordt door de Commissie ter beschikking gesteld om na te gaan of de goederen van oorsprong zijn uit bezet gebied. Als op de documentatie, zoals de factuur, de pakbon of certificaten, en/of op de goederen zelf wordt vastgesteld dat deze uit bezet gebied komen, kan de invoer worden geweigerd. Bij twijfel wordt eerst aan de importeur gevraagd om verdere informatie te bezorgen over de oorsprong. Als de importeur echter om de preferentiële tariefbehandeling heeft gevraagd, moeten de procedures uit protocol nummer 4 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël worden toegepast. Dat houdt onder meer in dat bij grondige twijfel omtrent de preferentiële oorsprong administratieve samenwerking wordt opgestart met de bevoegde Israëlische autoriteiten, die de oorsprong al dan niet bevestigen. In het geval dat de importeur enkel gebruikmaakt van de economische niet-preferentiële oorsprong, kan de douane aan de importeur alle bewijzen opvragen die nuttig zijn om de oorsprong te bepalen. Dank u wel, mijnheer de minister, voor de uitgebreide antwoorden. Ik begrijp dat het nog niet beslist is of enkel staatsbedrijven of ook privéfirma's daaronder vallen. Ik zou u aanraden om de privéfirma's ook mee te nemen en om in een later stadium ook diensten te overwegen en niet alleen fysieke goederen. De verkoop van overheidsparticipaties Mijnheer de minister, volgens recente berichtgeving wordt een operatie voorbereid waarbij Belgische staatsdeelnemingen – de zogenoemde Belgische kroonjuwelen – ter waarde van ongeveer 4 miljard euro zouden worden verkocht. Het zou gaan om participaties die momenteel via de FPIM worden beheerd. In dat verband wordt onder meer melding gemaakt van Belfius en BNP Paribas. Toch had ik hierover graag wat duidelijkheid op dit ogenblik. Welke activa overweegt u precies te verkopen? Op welke manier wordt afgewogen welke participaties verkocht worden en welke behouden blijven? Wat is de timing hiervan? Wat is de geschatte opbrengst en wat is de impact op middellange termijn? Er wordt immers melding gemaakt van een aantal bedrijven die jaarlijks aanzienlijke inkomsten genereren. Wat betekent een verkoop daarvan voor de overheidsfinanciën op middellange termijn? En waarvoor zullen de eventuele opbrengsten worden gebruikt? Ik kijk uit naar uw antwoord. Voorzitter: Dieter Vanbesien. Président: Dieter Vanbesien. Mijnheer Vander Elst, er is nog geen beslissing genomen door de regering met betrekking tot het beheer van de overheidsparticipaties. Bij het beheer van deze participaties wordt rekening gehouden met het strategische karakter van de deelneming, de impact op de begroting en de invloed op de schuldpositie. Opbrengsten uit de verkoop van participaties zijn op zich geen inkomsten die het vorderingssaldo van de begroting beïnvloeden. De inkomsten uit een eventuele verkoop temperen wel de stijging van de schuld. U moet begrijpen dat het hier om zeer gevoelige materie gaat, soms over beursgenoteerde ondernemingen. Zolang de regering daar nog geen beslissing over heeft genomen, ga ik geen speculaties voeden. Dank u, mijnheer de minister. Ik begrijp dat een aantal zaken zeer gevoelig liggen, maar in het regeerakkoord staat wel dat een defensiefonds zal worden gecreëerd, gespijsd met de verkoop van geselecteerde overheidsparticipaties. De eerste storting zou nog voor het einde van het jaar gebeuren. Dat staat zo in het regeerakkoord. Ik vind het dan ook niet abnormaal dat ik u in oktober deze vraag stel. Is het nog steeds de bedoeling dat dit voor het einde van het jaar gebeurt? Zal de opbrengst naar dat defensiefonds gaan of naar iets anders? Ik begrijp dat u voorzichtig bent en dat er nog geen definitieve beslissing is genomen. Maar ik wil er toch op wijzen dat de tijd dringt. De geselecteerde overheidsparticipaties zouden immers worden aangewend voor het defensiefonds, dat nog voor het einde van het jaar voor het eerst gespijsd moet worden. De volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank Mijnheer de minister, op 2 september besloot de federale regering om na de eigen erkenning aan te zullen dringen op de volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank, zodat Palestina op alle mogelijke vlakken toegang krijgt tot de nodige macro-economische en monetaire steun. Dat zal immers nodig zijn, wil het land opkrabbelen als de oorlog is beëindigd. De Belgische vertegenwoordigers bij die instellingen vallen onder uw bevoegdheid. Ik heb de volgende punctuele vragen. Ten eerste, op welk moment gaat de eigen erkenning waarvan sprake is, in? Is dat bij de ondertekening van de New York Declaration , de politieke erkenning via een koninklijk besluit of de praktische erkenning en de operationalisering van de diplomatieke betrekkingen nadat aan de doelstelling van de New York Declaration werd voldaan? Ten tweede, betekent het dat u zich op het moment nog verzet tegen het volwaardige lidmaatschap van Palestina van het IMF en de Wereldbank? Als dat het geval is, dan zal dat heel wat mogelijke macro-economische steun en monetaire steun voor de Palestijnse Autoriteit tegenhouden. Als dat inderdaad het geval is, wat is de reden voor uw verzet tot op heden tegen het volwaardig lidmaatschap van Palestina van die organisaties? Mevrouw Almaci, ons land sloot zich vorige week aan bij een groep landen die de erkenning van de Palestijnse Staat hebben aangekondigd in de marge van de high level week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Dat was een krachtig diplomatiek en politiek signaal. Omdat we ons bewust zijn van het trauma dat de Israëli hebben ervaren na de terroristische aanslagen van Hamas op 7 oktober 2023, zal België de erkenning van de Palestijnse Staat pas bij koninklijk besluit formaliseren zodra de laatste gijzelaar is vrijgelaten en terreurorganisaties zoals Hamas uit het bestuur van Palestina zijn verwijderd. Aan die voorwaarden is thans jammer genoeg nog niet voldaan, waardoor de formalisering nog niet aan de orde is. Na de eigen erkenning zal de federale regering aandringen op de volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank, zoals is afgesproken in het akkoord van het federale kernkabinet. Er is op heden dus geen sprake van enig verzet of negatieve houding tegen het volwaardig lidmaatschap van Palestina bij beide instellingen. Als Belgisch gouverneur voor de Wereldbank en plaatsvervangend gouverneur voor het IMF volg ik als minister van Financiën de lijnen zoals afgesproken door het federale kernkabinet. Op een bepaald moment werd onze premier in het licht van zijn verklaringen in New York gevraagd of België nu wel of niet had erkend. Zijn antwoord luidde dat het een goede zaak was dat men die vraag stelde. Dat is echter helemaal geen goede zaak. De erkenning is zo voorwaardelijk dat ze een aantal problemen met zich meebrengt, problemen die Palestina op het moment als kiespijn kan missen. Er ontbreekt ook een duidelijk signaal vanuit ons land richting Israël en richting de wereld in verband met de tweestatenoplossing. Ik begrijp dat een en ander via een koninklijk besluit zal verlopen en dat wij nog steeds op die dunne lijn blijven en nog geen volwaardig lidmaatschap van Palestina bij het IMF en de Wereldbank zullen voorleggen, totdat al onze voorwaarden zijn vervuld. Dat is natuurlijk jammer, want ik denk dat het volwaardig lidmaatschap bij het IMF en de Wereldbank meer dan broodnodig is. Ik hoop dan ook dat de arizonaregering van positie verandert. Israël bij het Europees Investeringsfonds (EIF) en de Europese Investeringsbank (EIB) Op 2 september heeft de federale regering beslist dat er concrete voorstellen moeten komen rond maatregelen met betrekking tot de activiteiten van het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank in samenwerking met Israël. Als minister van Financiën bent u bevoegd voor de Belgische positie in beide instellingen. U zetelt ook als vertegenwoordiger van ons land in de Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank. België is daarnaast ook vertegenwoordigd in de raad van bestuur van de Europese Investeringsbank. Sinds 1981 heeft de EIB in Israël 30 projecten gefinancierd voor een totale waarde van 2,6 miljard euro. Sinds december 2023 zijn er zes nieuw opgestarte financieringen voor een waarde van meer dan 650 miljoen euro, in een context waarbij elke gezaghebbende internationale instantie spreekt over etnische zuivering en genocide. Welke concrete voorstellen heeft België al gedaan binnen de EIB en EIF, waar u ons vertegenwoordigt, om de situatie aan te pakken en aan te passen aan de context van genocide? Aan welke concrete voorstellen werken u en uw diensten nog op dit moment? Wanneer wilt u deze voorstellen voorleggen aan andere lidstaten en aan het bestuur van de EIB en het EIF? Welke mogelijke maatregelen met betrekking tot de activiteiten ziet u nog? Welke stappen zult u nemen om die te bereiken? Wat was het stemgedrag van de Belgische vertegenwoordiger wat betreft de zes nieuwe financieringen sinds het uitbreken van de oorlog? Mevrouw Almaci, zoals u terecht aangeeft, heeft de federale regering op 2 september beslist dat er concrete voorstellen moeten komen rond maatregelen met betrekking tot de activiteiten van de EIB en het EIF. In een context van extreme polarisatie kiest de EIB ervoor om zowel in Israël als in Palestina actief te zijn om haar status als betrouwbare partner voor beide partijen te waarborgen. In Palestina richt de bank zich voornamelijk op het versterken van de macro-economische veerkracht via leningen aan de privésector, het verbeteren van toegang tot financiering voor micro-ondernemingen en kmo's en het verlichten van het dagelijks leven van de Palestijnse bevolking. Deze activiteiten gaan gepaard met strikte waarborgen om te voorkomen dat middelen worden afgeleid naar terroristische groeperingen, waaronder Hamas. In lijn met de conclusies van de Europese Raad van 26 oktober 2023 is het streven van België, zoals dat van vele andere lidstaten, om initiatieven te steunen die bijdragen aan het welzijn van de bevolking, die op middellange termijn bijdragen aan een duurzame tweestatenoplossing en die het risico op versterking van terroristische groeperingen minimaliseren. Mijn diensten blijven in nauw overleg en volgen dat nauwgezet op. Wat betreft de financiering, sinds december 2023 heeft België, samen met de andere aandeelhouders van de bank, een aantal projecten in de regio gesteund, terwijl het de EIB-autoriteit heeft opgeroepen om haar opvolgings- en controlemechanismen te versterken om misbruik van financiering te voorkomen. Alle projecten zijn terug te vinden op de website van de EIB met de nodige toelichting. Besluiten binnen de EIB worden doorgaans bij consensus genomen, formele stemmingen zijn zeer zeldzaam. Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. U geeft aan dat de EIB en het EIF actief zijn, zowel in de regio Palestina als in Israël en dat zij een betrouwbare partner willen zijn, maar dat ze macro-economische investeringen doen. U hebt uitgebreid gesproken over ervoor zorgen dat middelen niet naar terroristische organisaties worden afgeleid, maar u hebt niets gezegd over de situatie met het Israëlische regime, dat momenteel een genocide uitvoert op het Palestijnse volk. Dat is problematisch, zeker op een moment waarop in juli 2025 gezaghebbende Israëlische stemmen hebben gepleit voor het opleggen van verpletterende sancties aan dat regime. Ik had gehoopt dat u daarover iets zou zeggen, maar het is bijzonder teleurstellend te zien dat, zelfs nu overduidelijk is dat er een genocide plaatsvindt, het voor u als minister nog altijd business as usual is. Ondertussen hebt u op een vraag geantwoord dat u gaat bekijken hoe de boycot van producten uit nederzettingen zal worden aangepakt. Ik vind dat opmerkelijk en het is op zijn minst schuldig verzuim. De vraag nummer 56008279C van de heer Tas wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Het belastingregime voor cryptobeleggingen en de rechtsonzekerheid bij gemengde portefeuilles Mijnheer de minister, de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken heeft recent een beslissing genomen in verband met cryptobeleggers. In die beslissing werd geoordeeld dat een belegger met een gemengde portefeuille – iemand die enerzijds een buy-and-holdstrategie aanhoudt en anderzijds meer speculatief handelt door regelmatig te kopen en verkopen – in zijn geheel belastbaar is tegen 33 % en wordt beschouwd als een speculant. Dat wijkt af van de gangbare praktijk, waarbij meerwaarden bij buy-and-holdstrategieën belastingvrij bleven zolang ze kaderden in het normale beheer van privévermogen. Volgens fiscalisten vormt dit een precedent dat elke belegger met meerdere cryptomunten dreigt te treffen en waarbij het onderscheid tussen normaal beheer en speculatief beheer uitgehold dreigt te worden. Bovendien geldt dat er vanaf 2026 een nieuwe meerwaardetaks wordt ingevoerd, met behoud van het onderscheid tussen normaal beheer – voortaan belast tegen 10 % in plaats van 0 % – en speculatie tegen 33 %. Mensen stellen zich dan ook heel wat vragen. Ten eerste, kunt u toelichten waarom de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken heeft besloten dat een gemengde cryptobeleggingsportefeuille integraal speculatief moet worden behandeld? Ten tweede, acht u dat standpunt verenigbaar met de bestaande fiscale principes rond normaal beheer van privévermogen? Ten derde, er bestaat bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken een beslissingsboom inzake cryptomunten. Heeft de dienst die gevolgd? Ten vierde, zal men bij de nieuwe meerwaardetaks die beslissingsboom hanteren en zal die ook van toepassing zijn op aandelen? Dat zou immers betekenen dat iemand met aandelen van meer dan 50.000 euro of met meer dan drie transacties per maand die een meerwaarde realiseert, geen 10 % belastingen zou moeten betalen, maar 33 %. Mijnheer Van Quickenborne, de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken is een autonome dienst die beslissingen neemt over de toepassing van de fiscale wet voor individuele en dus specifieke verrichtingen of situaties. In de pers is een beoordeling verschenen van één casus, zoals die in het jaarverslag 2024 van de dienst is opgenomen. Voor die individuele aanvraag heeft de dienst geoordeeld dat de beleggingsstrategie zdusdanig is dat de inkomsten daaruit als divers inkomen belastbaar zijn. Voor uw tweede vraag kan verwezen worden naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 24 februari 2022, waarin het Hof onder meer stelt dat het begrip 'normale verrichtingen van beheer' verwijst naar het handelen van een goede huisvader, een begrip dat in het recht algemeen wordt begrepen als een voorzichtig en redelijk persoon. Het beoordelingscriterium van de goede huisvader vormt volgens het Hof een voldoende duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige bewoording om te bepalen welke handelingen belastbaar zijn. In het verlengde daarvan is de DVB is van oordeel dat het criterium 'normaal beheer van een privévermogen' dient te worden beoordeeld per specifieke categorie van activa die een inkomen genereren. Cryptobeleggingen kunnen hierbij dus als een aparte categorie worden beschouwd, waarbij in de praktijk vaak de volledige portefeuille als uitgangspunt wordt genomen bij de toetsing aan het begrip 'normaal beheer van het privévermogen'. Wat de beslissingsboom betreft, cryptobeleggingen vormen, onder andere naast aandelen, een aparte categorie binnen de financiële activa. Naar aanleiding van de toevloed aan aanvragen inzake meerwaarde op cryptomunten werd in 2021 binnen de DVB een beslissingsboom opgesteld aan de hand waarvan bepaalde elementen van de aanvraag worden afgetoetst. Het toetsen van de aanvraag aan de beslissingsboom op basis van onder andere het geïnvesteerde bedrag in cryptobeleggingen, het aantal uitgevoerde verrichtingen binnen de cryptoportefeuille en het percentage van het roerend vermogen dat werd geïnvesteerd, is niet onverenigbaar met het principe van normaal beheer van het privévermogen. Het is daarbij logisch dat de omstandigheden eigen aan elke aanvraag een afwijking kunnen toestaan van de criteria opgenomen in de beslissingsboom. Wat de meerwaardetaks betreft, is het ontwerp van de wet inzake de belasting op meerwaarde nog niet goedgekeurd. De beslissingsboom wordt thans door de dienst enkel gehanteerd in het kader van meerwaarde op cryptoverrichtingen. De vragen aan de DVB inzake meerwaarde op aandelen situeren zich vrijwel steeds in een totaal andere context. Desgevallend kan de DVB ook voor de nieuwe wetsbepalingen een praktische handleiding uitwerken. Bedankt om te bevestigen dat er daadwerkelijk een beslissingsboom wordt gehanteerd door de DVB. Tegelijk wordt vastgesteld dat er veel rechtsonzekerheid is op dit terrein. In het eerste ontwerp voor de meerwaardetaks werd namelijk een tarief van 10 % voorgesteld en werd de speculatietaks afgeschaft. In de laatste versie die werd goedgekeurd, werd echter besloten de speculatietaks te behouden. Dit leidt concreet tot onzekerheid bij beleggers, zowel in crypto als in aandelen, over de vraag of zij handelen volgens normaal beheer en als een goede huisvader zoals gedefinieerd door het Grondwettelijk Hof dan wel of zij speculeren. Het probleem is dat de beslissingsboom met betrekking tot crypto bepaalt dat, zodra men meer dan drie transacties per maand uitvoert – bijvoorbeeld iemand die koopt, verkoopt en opnieuw koopt, wat eigenlijk een normale beweging is – dat wordt gezien als speculatief. Dat betekent dat heel wat aandelenbeleggers, indien ze worden onderworpen aan die beslissingsboom, als speculant zullen worden beschouwd. Zo zet u de deur open om die mensen te onderwerpen aan de speculatietaks. In een eerder antwoord op een schriftelijke vraag van mij gaf u aan dat nauwelijks 14 tot 15 mensen – ik denk een 20-tal – aangifte hebben gedaan van de speculatie. Ik vrees dat door de rechtsonzekerheid die u hebt gecreëerd, binnenkort duizenden, zo niet tienduizenden mensen de speculatietaks van 33 % zullen moeten betalen en dat met name cryptobeleggers, veelal jonge mensen, zullen worden onderworpen aan de cryptotaks van 33 %. Dat is nefast voor mensen die willen beleggen op lange termijn, zeker voor jonge mensen die geloven dat beleggen meer zekerheid kan bieden. Ik hoop dan ook dat u hierop zult terugkomen in de uiteindelijke tekst van de meerwaardebelasting en dat u zich zult beperken tot de 10 %-taks in plaats van de speculatietaks. De btw-vrijstellingsdrempel voor sportclubs en kleine ondernemingen Mijnheer de minister, deze zomer vernamen we dat heel wat sportclubs in ons land en in Vlaanderen hun lidgeld moeten verhogen. Dat is geen keuze, zegt de Vlaamse Sportfederatie, maar een laatste redmiddel, omdat sponsoring, kostenbesparingen en geldacties niet langer volstaan om de werkingskosten te dekken. Een mogelijke oplossing, mijnheer de minister, is wat de federatie ook suggereert: het optrekken van de btw-vrijstellingsdrempel. Die is vandaag bepaald op 25.000 euro, maar zodra die grens wordt overschreden volgt de btw-plicht met de bijhorende administratieve verplichtingen. Die drempel is al sinds 2015 ongewijzigd, terwijl de Europese regels toelaten een plafond te hanteren van maximaal 85.000 euro. Sommige lidstaten benutten ook dat maximale plafond. Voor sportclubs is dat extra voelbaar, omdat ze vaak draaien op vrijwilligers en dus weinig administratieve slagkracht hebben. Bovendien komen hun inkomsten vaak uit occasionele activiteiten, waardoor ze sneller richting of boven de grens van 25.000 euro gaan. Dat is allesbehalve evident. Vandaar twee eenvoudige vragen. Ten eerste, overweegt u een verhoging van die drempel? Zo ja, op welke termijn kan daarover duidelijkheid komen? Ten tweede, ziet u mogelijkheden om de drempel minstens structureel te koppelen aan een indexeringsmechanisme, zodat die in de toekomst automatisch mee evolueert? Mijnheer Van Quickenborne, het is correct dat de btw-richtlijn van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde voorziet in een maximumdrempel van 85.000 euro. Een aanpassing van de drempel is momenteel niet voorzien. Hoe dan ook moet die drempel steeds een evenwicht bewaren tussen enerzijds het streven naar administratieve vereenvoudiging en lagere lasten voor kleine ondernemingen, en anderzijds het vermijden van concurrentieverstoringen tussen ondernemingen die geen btw aanrekenen en ondernemingen net boven de drempel die wel btw moeten aanrekenen. U zult het ongetwijfeld met mij eens zijn dat dit een delicaat evenwicht is. Zoals ik zei, voorlopig plannen we geen aanpassing van de drempel. Dat is teleurstellend nieuws voor de sportclubs, mijnheer de minister, en ook voor kleine zelfstandigen die de grens van 25.000 euro net overschrijden. U had minstens kunnen voorzien dat de drempel zou worden geïndexeerd. Ik zie dat u op andere terreinen indexeringen mogelijk maakt. Ik denk bijvoorbeeld aan de flexi-jobs, daar wordt het plafond van 18.000 euro geïndexeerd, en ook op andere domeinen doet u dat. Hier doet u dat niet. Dat is extra jammer, omdat de sportclubs eigenlijk wel op u hadden gerekend. Mijnheer de minister, dat zou een kleine inspanning van u vergen, maar u hebt er blijkbaar geen oren naar. Ik denk dat de sportclubs teleurgesteld zijn dat u niet naar hen luistert. De blijvende onduidelijkheid en bezorgdheid over de invoering van e-facturatie via Peppol Ik heb u eerder al een vraag over Peppol gesteld, mijnheer de minister. U hebt toen gezegd dat er geen enkel probleem is en dat iedereen is ingelicht. Rozengeur en maneschijn dus, maar de deadline van januari 2026 nadert snel. U weet dat Peppol ondernemers verplicht om in de B2B-omgeving de facturen volledig elektronisch door te sturen. Nu blijkt uit een bevraging van Xerius en UHasselt dat meer dan de helft van de boekhouders ernstige problemen bij hun klanten verwacht. Vooral minder digitaal onderlegde ondernemers zijn slecht voorbereid. Volgens informatie verspreid door de bouwsector factureert vandaag amper 15 % van de bouwbedrijven elektronisch, ondanks de nakende verplichting. Ik heb eveneens vernomen dat lokale overheden zelfs nog niet in staat zijn om e-facturen te ontvangen, terwijl ze dat wettelijk al sinds 2024 moeten doen. De overheid legt bedrijven op om met Peppol te werken, terwijl ze dit zelf nog niet doet, hoewel ze daar sinds 2024 toe verplicht is. Lokale overheden geven aan dat Peppol te complex is voor hen. Ze vragen hen de facturen per mail te sturen en dan zijn ze er vanaf. De overheid legt verplichtingen op aan mensen, maar past ze zelf niet toe. Waar hebben we dat verhaal nog gehoord? Dat is schering en inslag. Mijnheer de minister, we mogen van de overheid toch verwachten dat zij laat zien hoe het moet? Daarom stel ik deze vragen. Waarom bleef een duidelijke overheidscommunicatie uit? U zegt dat er overleg met de federaties is geweest, maar dat heeft niet veel opgeleverd. Hoe voorkomt u een vendor lock-in bij ondernemers die overhaast kiezen? Eenmaal verbonden aan een bepaald softwarepakket is overstappen moeilijk. Ik hoor van een bepaalde bank dat men voor Peppol met een specifiek pakket moet werken, anders lukt het niet. Overweegt u een model waarbij meerdere softwarepakketten toegang krijgen tot één endpoint? Wordt de btw-hoedanigheid zichtbaar in de KBO? Valt een vereniging van mede-eigenaars met vennootschapsleden onder de verplichting? Erkent u dat het gebrek aan rechtszekerheid onrust veroorzaakt bij duizenden ondernemers? Overweegt u een tijdelijke tolerantieperiode zonder sancties, zoals gevraagd door de bouwsector? Peppolboetes kunnen oplopen tot 5.000 euro, wat voor veel ondernemers een grote zorg vormt. Mijnheer de minister, vele zelfstandigen kijken uit naar uw antwoorden. Mijnheer Van Quickenborne, het klopt absoluut niet dat er geen duidelijke, brede informatiecampagne is geweest; integendeel. Ik som een aantal campagnes op. Op 10 april hebben de FOD Financiën en de FOD Economie een sensibiliseringscampagne gelanceerd via sociale media en zoekrobots. Die campagne loopt nog steeds. Sinds diezelfde datum staat er in Intervat, de toepassing waar de periodieke btw-aangifte moet worden ingediend, ook een bericht over de nieuwe verplichting. Zo wordt onmiddellijk 75 % van de doelgroep bereikt, ongeveer 900.000 ondernemingen. Voor de ondernemingen die geen periodieke btw-aangifte indienen, zal mijn administratie begin oktober een individuele brief verzenden via MyMinFin. Dat betreft dus een notificatie via de e-box. Dan kom ik aan uw tweede vraag. Een door de overheid aangeboden gratis toegang tot Peppol wordt niet voorzien. De Hermesoplossing zal na overleg met externe stakeholders worden uitgefaseerd, aangezien er op de markt voldoende betaalbare en zelfs gratis opties beschikbaar zijn. Hierdoor is het niet nodig dat de overheid in concurrentie treedt met de eigen IT-industrie en nodeloos de markt verstoort. In antwoord op uw derde vraag, de wettelijke verplichting betreft het standaardiseren van de uitwisseling van een gestructureerde elektronische factuur. Het gevolg hiervan is juist het tegenovergestelde van wat u beweert, overstappen naar een andere aanbieder wordt net veel eenvoudiger, omdat het product gestandaardiseerd is. Indien aanvullende diensten worden verstrekt, die verder gaan dan de wettelijke verplichting, bestaat er wel een risico van vendor lock-in . Daarom geven we op de website e-factuur.belgium.be aan dat de gekozen toepassing moet aansluiten bij de behoeften van de ondernemer. In antwoord op uw vierde vraag, net zoals in de fysieke wereld heeft de onderneming één officieel punt van ontvangst; het ondernemingsnummer werkt hierbij zoals een telefoonnummer. Deze duidelijkheid is nodig om geen misverstanden te creëren bij verzending. Als er praktisch nood is om die informatie te ontsluiten naar andere softwaretoepassingen, kan dat technisch uiteraard geregeld worden, maar deze complexiteit valt dan onder de eigen verantwoordelijkheid. Het systeem moet eenvoudig blijven voor de grote groep kleine ondernemingen. In antwoord op uw vijfde vraag, de btw-hoedanigheid is wel degelijk zichtbaar in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Er hoeft daar dus niet gegist te worden. In antwoord op uw zesde vraag, een gewone vereniging van mede-eigenaars is niet btw-plichtig en valt niet onder de verplichting. In antwoord op uw zevende vraag, ik erken dat dit een project van een zeer grote omvang is en een grote economische impact heeft. We hebben echter van in het begin nauw samengewerkt met het fiscale middenveld en stakeholders om van deze verplichting een succes te maken. Ik heb begrip voor de zorgen van accountants en adviseurs. Om de sector ruimte te geven zich te focussen op de e-facturatieverplichting, heeft mijn administratie recent de btw-ketting uitgesteld, die normaliter op 1 oktober in werking zou treden. Mijnheer de minister, bedankt voor uw verduidelijkingen. Het is interessant dat de vereniging van mede-eigenaars niet btw-plichtig is, zelfs als men vennootschapsleden onder zich heeft. De cijfers spreken echter voor zich. Als bijvoorbeeld Embuild aangeeft dat 60 % van zijn leden het te duur of te complex vindt en lokale overheden nog niet in staat zijn om e-facturen te ontvangen, dan wijst dat op problemen. Binnen exact drie maanden start het Peppolcircus. Het lijkt erop dat u op dit moment de ogen sluit voor de gesignaleerde problemen. Het is goed dat de btw-ketting van 1 oktober is uitgesteld, maar ik vraag u tevens om tijdelijke tolerantieperioden te voorzien zonder sancties, zoals door meerdere sectoren is gevraagd. Dat zou zeker soelaas kunnen bieden. De afstemming van procedures tussen BELSPO en de FOD Financiën Mijnheer de minister, ondernemingen die een beroep doen op steunmaatregelen voor onderzoek en innovatie, een korting op de bedrijfsvoorheffing, botsen vaak op tegenstrijdige en dubbele procedures bij BELSPO en de FOD Financiën. De criteria, de bewijsstukken en de indieningsvereisten zijn niet altijd op elkaar afgestemd. Dat leidt tot extra administratie, tijdverlies en rechtsonzekerheid. Ik heb een aantal vragen. Ten eerste, erkent u dat bedrijven daardoor worden geconfronteerd met dubbele lasten en bijkomende kosten? Ten tweede, welke maatregelen zult u nemen om de procedures en de bewijsvereisten beter te harmoniseren? Ten derde, bent u bereid om werk te maken van een gezamenlijke digitale toegangspoort of gedeelde databanken, zodat ondernemingen de gegevens slechts één keer moeten indienen? U kent ongetwijfeld het principe only once . Waar zult u het toepassen? Dat zullen wij straks horen. Ten slotte, welke concrete timing voorziet u voor de invoering van een dergelijk geharmoniseerd systeem? Mijnheer Van Quickenborne, de bevoegdheden van BELSPO en mijn administratie zijn wettelijk afgebakend. Bij de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers en de aftrek voor innovatie-inkomsten moet de aanmelding van de onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma’s gebeuren bij BELSPO. BELSPO kan op aanvraag bindende adviezen verstrekken. Mijn administratie daarentegen is bevoegd om te controleren of aan alle wettelijke voorwaarden voor de steunmaatregelen is voldaan. Aangezien de bevoegdheden verschillend zijn, verschilt ook de informatie die ondernemingen aan BELSPO moeten bezorgen met de bewijsstukken die ze ter beschikking moeten houden van mijn administratie. Sinds 2024 is er regelmatig overleg tussen BELSPO en de verschillende diensten van mijn administratie om tot een betere samenwerking te komen en die samenwerking maximaal te stroomlijnen. Dat blijft een aandachtspunt. Het principe only once is ook iets wat heel belangrijk is voor de overheid. Burgers en ondernemingen moeten gegevens maar één keer invoeren wanneer ze in contact komen met de overheid. Daar moeten wij zeker nog aan voortwerken. Mijnheer de minister, uiteraard gaat het over twee instanties met twee verschillende bevoegdheden, maar administratieve vereenvoudiging betekent dat mensen in de maatschappij en in het bedrijfsleven niet worden geconfronteerd met de complexiteit van de overheid. Waar ik het over heb, is dat gegevens die al worden doorgegeven aan BELSPO, niet een tweede keer moeten worden gedeeld met de FOD Financiën. Dat zou voor de huidige regering een mooi concreet project kunnen zijn inzake administratieve vereenvoudiging. De minister van Begroting heeft ook de portefeuille Administratieve Vereenvoudiging. Hij is voortdurend bezig met domeinen die niet de zijne zijn. Hij pleit om de flexi-jobs te belasten. Hij pleit om managementvennootschappen te belasten. Hij pleit om studenten te belasten. Hij heeft allerlei voorstellen voor nieuwe belastingen. Misschien kan hij zijn tijd investeren in administratieve vereenvoudiging, zodat hij in plaats van uw taak te bemoeilijken, u helpt om het project tot een goed einde te brengen. Ik wens hem dat toe. Ik zou het voorstel graag aan hem overmaken. Ik weet ook dat u met hem uitstekende relaties onderhoudt. Daardoor kunt u die gedeelde opdracht met hem uitvoeren. De effectieve toepassing van het only-onceprincipe Ik heb opnieuw een vraag over administratieve vereenvoudiging. U ziet dat ik in een bui van administratieve vereenvoudiging ben. Ik dien die vragen in omdat ik de minister van Administratieve Vereenvoudiging nog geen enkel voorstel heb horen formuleren over administratieve vereenvoudiging. Nog niets. Waarschijnlijk vindt hij dat niet belangrijk. Er is ooit een staatssecretaris geweest voor administratieve vereenvoudiging en de mensen spreken daar nog altijd over. Hij was een lichtend voorbeeld, niet het lichtend pad, maar toch een lichtend voorbeeld: Kafka. De mensen spreken daar nog over. Goed, u weet, ik zit in de oppositie en dat bevalt mij wel. Liefst niet te lang, maar toch amuseer ik mij. Mijnheer de minister, het only-onceprincipe houdt in dat ondernemingen dezelfde gegevens slechts één keer aan de overheid moeten bezorgen. In de praktijk vraagt uw administratie, de FOD Financiën, vaak toch herhaaldelijk dezelfde informatie op, zoals bedrijfsidentificatie, aandeelhoudersstructuur en fiscale attesten die elders al beschikbaar zijn. Dat leidt tot frustratie, extra kosten en inefficiëntie. Ik heb vier vragen. Ten eerste, erkent u dat ondernemingen vandaag nog steeds geconfronteerd worden met dubbele opvragingen door uw administratie? Ten tweede, welke concrete stappen zet u om het only-onceprincipe eindelijk consequent door te voeren binnen de FOD Financiën? Ten derde, worden er processen geselecteerd waarop het principe eerst zal worden toegepast, bijvoorbeeld in de vennootschapsbelasting of in de BTW-identificatie? Ten slotte, welke timing voorziet u en welke IT-aanpassingen of wetgevende initiatieven zijn daarvoor nodig? Ik ben heel concreet in mijn vraagstelling, want administratieve vereenvoudiging betekent dat men niet alleen oeverloos over principes zoals only once spreekt, maar dat men ook in de praktijk op het terrein moet gaan kijken waarmee de ondernemingen worden geconfronteerd. Op basis van die concrete ervaring moet u bepalen hoe u de zaak zult aanpakken. Al die ondernemers kijken met spanning uit naar uw antwoord. Ik voel de spanning met de seconden stijgen. U stelt een terechte vraag, denk ik. In specifieke en uitzonderlijke gevallen komt het niet volgen van het only-onceprincipe jammer genoeg nog voor. De oorzaken zijn vooral praktisch of juridisch van aard. Soms zijn vooraf ingevulde gegevens nog niet mogelijk of haalbaar en zijn documenten niet of nog niet bij de administratie beschikbaar. De meeste formulieren met significant volume zijn intussen gedigitaliseerd via MyMinfin en andere applicaties en maken gebruik van voorinvulling op basis van de beschikbare gegevens. Historische pdf-formulieren worden progressief uitgefaseerd of vervangen en waar mogelijk schakelen we over op authentieke bronnen en interne databronnen voor automatische voorinvulling. Dat gebeurt gefaseerd, rekening houdend met kosten-baten, datakwaliteit en beschikbare koppelingen. We hanteren inderdaad een risico- en volumegedreven prioritisering. Veelgebruikte processen en formulieren worden eerst aangepakt. Processen met hoge administratieve last of klantimpact krijgen voorrang, zowel voor ondernemingen als voor hun mandatarissen. Processen met snelle winst door eenvoudige bronkoppelingen worden versneld ingestroomd. We pakken eerst de meest zichtbare verbeteringen aan: verouderde pdf-formulieren opruimen en vervangen door digitale versies, meer automatische invulling in onze online toepassingen, zodat gebruikers minder gegevens zelf moeten ingeven, snelle verbetering gegevensuitwisseling tussen systemen waar dat technisch eenvoudig kan en betere controles op identificatiegegevens, zodat fouten sneller worden opgespoord en rechtgezet. Daarna breiden we dit stapsgewijs uit naar meer processen en toepassingen. We zorgen voor eenduidige afspraken en standaarden voor gegevensuitwisseling, structurele inbouw van het only-onceprincipe in onze processen en IT-systemen, zodat dat de norm wordt en afschaffen van uitzonderingen, zodat dubbele opvragingen zoveel mogelijk verdwijnen. De conclusie is dat dit uiteraard een volgehouden inspanning van de FOD Financiën vergt die ik ten volle ondersteun. Als voormalig staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging weet u natuurlijk dat niet alles in een week, een maand of zelfs een legislatuur kan worden geregeld. Dit is helaas een aan te houden inspanning en als er concrete voorbeelden zijn die voldoen aan de principes die ik net heb opgesomd en die vandaag nog niet voldoen aan het only-onceprincipe, kunt u mij dat laten weten en dan speel ik het door aan de administratie. Dit is een proces in volle roll-out. Mijnheer de minister, u toont zich een goede leerling. Ik ken de principes van administratieve vereenvoudiging: inzetten op grote massa's, op het meest zichtbare en op snelheid. Dat is de juiste aanpak. De FOD Financiën is sterk geëvolueerd. Toen ik begon, was er nog een andere minister van Financiën. De FOD Financiën was toen een groot probleem. Dat was het lelijke eendje van de overheid. Vandaag is de FOD geëvolueerd naar een goede organisatie. Alhoewel, als men bijvoorbeeld MyMinfin bekijkt, dat was tot 10 jaar geleden modern, maar intussen is dat al wat achterhaald en is het tijd om ook dat te moderniseren. Ik weet dat u daarmee bezig bent. U hebt daarover al vragen gekregen van collega Matheï en andere Limburgers, dus we hebben er alle vertrouwen in dat u dit klusje wel zult klaren. Vraag nr. 56008388C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De vereenvoudiging van het UBO-register Mijnheer de minister, het UBO-registers wordt door vele ondernemers ervaren als een zware administratieve last. De regels zijn complex. Het is vaak onduidelijk, waardoor er fouten worden gemaakt. Erkent u dat de huidige regeling disproportioneel zwaar weegt op kleine ondernemingen en vzw's? Welke stappen neemt u om het UBO-register te integreren met bestaande databanken zoals MyMinFin, om zo de rapporteringslast te verlichten? Zijn er plannen bepaalde categorieën van ondernemingen vrij te stellen of de verplichtingen inzake het UBO-register te beperken? De laatste vraag is uiteraard altijd de belangrijkste. Welke timing plant u om de vereenvoudigingen door te voeren? De verplichtingen inzake het UBO-register zijn verankerd in het Europees regelgevend kader, waardoor er op nationaal niveau weinig ruimte is voor afwijkingen of bijkomende vrijstellingen. Bepaalde rechtsvormen zijn evenwel reeds vrijgesteld van registratie. De desbetreffende lijst is beschikbaar op de website van de FOD Financiën. We erkennen dat de verplichtingen voor kleine ondernemingen en vzw’s als een administratieve belasting kunnen worden ervaren. Om de impact te beperken, hebben we een reeks ondersteunende maatregelen uitgewerkt, waaronder instructievideo’s, handleidingen, een FAQ, een zowel via telefoon als via e-mail bereikbare helpdesk. Voor de meeste vennootschappen en vzw’s die doorgaans een eenvoudige controlestructuur hebben, kan de registratie in enkele minuten worden afgerond. Voorts zetten we actief in op de registratie van het UBO-register in bestaande databanken. Er bestaan al koppelingen met het rijksregister, de Kruispuntbank van Ondernemingen, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en het vreemdelingenregister. Dankzij die koppelingen haalt het UBO-register automatisch gegevens op over vennootschappen en vzw’s en stichtingen en hun bestuurders. Die gegevens hoeven dus niet opnieuw in het UBO-register te worden ingevoerd, wat het gebruik aanzienlijk vergemakkelijkt. Daarnaast kunnen vennootschappen die hun aandeelhouderschap reeds in het elektronisch aandelenregister eStox hebben geregistreerd, dankzij de koppeling de gegevens automatisch in het UBO-register overnemen, zonder ze opnieuw te moeten invoeren. Ook zijn documenten van de UBO-cel beschikbaar via MyMinfin en er lopen nog projecten om bijkomende informatie uit het UBO-register rechtstreeks toegankelijk te maken via MyMinfin met het oog op de vergemakkelijking van de raadpleging en de verificatie van UBO-informatie en de optimalisatie van de administratieve processen. Er wordt gewerkt aan een nieuwe versie van de toepassing, die de gebruikersinterface zal verbeteren en het registratieproces verder zal vereenvoudigen. De nieuwe versie is naar verwachting beschikbaar medio 2026. Met de optimalisatie voeren wij de passage in het regeerakkoord uit dat de gebruikerservaring van het UBO-register moet worden verbeterd. In dat kader wordt ook nauw overleg gepleegd met stakeholders uit de private sector. Tijdens meerdere vergaderingen zijn de moeilijkheden waarmee ondernemingen bij het gebruik van het UBO-register geconfronteerd worden, uitvoerig besproken. De door de stakeholders geformuleerde verzoeken zijn meegenomen in de verdere werkzaamheden. In dat verband zijn tevens wetswijzigingen gepland, onder meer met betrekking tot de aan te leveren documentatie. Die zullen worden doorgevoerd samen met de aanpassingen die onder meer verband houden met de implementatie van het Europese AML-pakket. Bepaalde bepalingen daarvan worden in Belgisch recht omgezet tegen 2026 en andere tegen midden 2027. Ik besef dat het gebruik van het UBO-register voor vele ondernemingen een pijnpunt is en we werken er hard aan. Midden 2026 zou de nieuwe versie klaar zijn. Dank u, mijnheer de minister, ook voor uw concreet engagement. Er is al heel wat gebeurd. Zo wordt informatie automatisch opgeladen vanuit het Rijksregister, de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO), de databanken van de sociale zekerheid, het vreemdelingenregister en eStox. Dat is een goede zaak, want op die manier vermijden we dat bedrijven twee keer dezelfde gegevens moeten aanleveren. Bedankt ook voor uw toezegging in verband met de betere gebruikersinterface. Toch heb ik een kritische opmerking in verband met de kmo’s. De beste vereenvoudiging, collega’s, is niet mensen uitleggen hoe ze de regels moeten toepassen, maar de regels gewoon afschaffen. Er is nog ruimte om kleine ondernemingen vrij te stellen van de verplichting. Dat zou hen zeker helpen. Als men een kmo-vriendelijk beleid wil voeren, zou dat een van de eerste prioriteiten moeten zijn. Naar verluidt zou er in de marge van de Europese wetgeving nog mogelijkheden zijn. U hebt trouwens een belangrijke taak op Europees niveau. Europa is van plan tal van regels eindelijk terug te draaien. Het zou goed zijn, mocht u daar ook de UBO-toestanden aankaarten en er eens serieus in wieden. Europa moet toch onze vriend worden, mijnheer de voorzitter. De voorzitter : Ik houd mijn hart vast en kies mijn vrienden zelf, mijnheer Van Quickenborne. Ja, natuurlijk kunt u uw vrienden zelf kiezen. Maar het punt is dat we nu eenmaal met Europa geconfronteerd zijn. Europa moet veel lichter en efficiënter worden. De minister kan daar iets aan doen, aan de vergadertafel van raad waarin hij zitting heeft. Ik maak deel uit van de ECOFIN-Raad en Vincent van Peteghem van de Eurogroep. Dat heeft u mooi verdeeld. Aangezien over het UBO-register in de ECOFIN-raad beslecht wordt, is het aan u om gas te geven, mijnheer de minister. Vraag nr. 56008388C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De vragen nr. 56008389C van mevrouw Thémont, nr. 56008390C van de heer Bayet en nr. 56008391C van de heer Daerden worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 56008393C en 56008423C van de heer Bayet en mevrouw Verkeyn worden uitgesteld. De vragen nrs. 56008394C en 56008395C van de heer Bayet worden uitgesteld. Vraag nr. 56008399C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De regeling inzake goede trouw bij de belastingaangifte Mijnheer de minister, ik zal nu wat meer kritische vragen stellen. Herinnert u zich de discussie over artikel 444 WIB92, betreffende het vermoeden van de goede trouw bij de eerste fout? Ik heb destijds ook gezegd dat het uitsluiten van artikel 351 WIB92, de aanslag van ambtswege, een gevaarlijk precedent vormt. U zei toen dat dit geen probleem was, aangezien belastingplichtigen sowieso ingelicht worden wanneer er een aanslag van ambtswege wordt gevestigd, waardoor er geen sprake is van goede trouw. Ik heb toen een amendement ingediend om u ervan te overtuigen dat er bij ontstentenis van briefwisseling toch een vermoeden van goede trouw zou moeten bestaan, maar dat veegde u van tafel. Deze zomer verscheen er echter een omzendbrief met betrekking tot het principe van de goede trouw. Daarin bepaalde u dat een aanslag van ambtswege in principe alleen kan worden gevestigd indien een herinneringsbrief werd verzonden. U hebt goed naar mij geluisterd en in plaats van de wet te wijzigen, hebt u dit vastgelegd in een omzendbrief met de vermelding 'in principe'. Fiscale ambtenaren denken dan meteen daarbij hoe zij van dat principe kunnen afwijken. Een omzendbrief heeft echter geen wettelijke waarde en biedt geen sluitende rechtszekerheid. Ik heb vastgesteld dat ik zelfs een advocatenkantoor, Bloom, heb geïnspireerd een verzoekschrift tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in te stellen, onder meer omdat de regeling beperkt is tot de inkomstenbelasting en niet geldt voor de btw. Zij stellen dat het uitsluiten van de goede trouw bij een aanslag van ambtswege discriminerend is omdat een laattijdige aangifte ook te goeder trouw kan gebeuren. Een tijdige, maar foutieve aangifte wordt geacht te goeder trouw te zijn, terwijl een laattijdige, maar correcte aangifte niet te goeder wordt geacht. Me dunkt hebben ze daar een terecht punt van kritiek. Erkent u dat de huidige regeling door de uitsluiting van artikel 351 WIB92 in de praktijk tot discriminatie kan leiden? Waarom hebt u destijds mijn amendement verworpen? Bent u het ermee eens dat een circulaire onvoldoende rechtszekerheid biedt, omdat deze geen wettelijke waarde heeft? Mijnheer Van Quickenborne, naar mijn mening bevat de huidige tekst geen hiaten en leidt hij niet tot discriminatie. De circulaire probeert de wettelijke bepaling niet te versoepelen, maar geeft slechts details over de praktische toepassing ervan. Uiteraard heeft een circulaire niet dezelfde waarde als een wet, maar ze biedt wel de mogelijkheid om de vereiste toelichtingen te geven over de werking van de wettelijke bepaling. De indiening van een verzoek tot niet-verklaring betekent niet noodzakelijkerwijs dat de wet moet worden gewijzigd. De huidige tekst zal voor het Grondwettelijk Hof worden verdedigd. We wachten de uitspraak van het Hof af alvorens te beslissen of aanpassingen nodig zijn. Dank u, mijnheer de minister, uiteraard zult u uw verdediging niet onthullen aan de Kamer. U bereidt zich grondig voor op de rechtszaak bij het Grondwettelijk Hof. Ten eerste spreekt u van een detail. Ik beschouw dat echter niet als een detail, want we hebben daarover in deze commissie urenlang gediscussieerd. Aanvankelijk verklaarde u dat de betrokkenen op de hoogte waren via briefwisseling. Pas later gaf u aan dat het mogelijk was dat er nog geen briefwisseling was geweest. Vervolgens hebt u aangegeven dat ik misschien wel gelijk had. Uiteindelijk heeft dat niet tot een wetsaanpassing geleid, maar tot een circulaire. U erkent dus dat ik een punt heb, maar wil dat niet toegeven, dus regelt u dat met een circulaire. Ten tweede staat in de circulaire "in principe". Dan komt het natuurlijk voor dat een fiscale ambtenaar stelt dat het principe niet geldt en dat daarvan wordt afgeweken. Zo wordt het principe van goede trouw niet toegepast. Ik herhaal dat het principe van goede trouw niet geldt voor iemand die één dag te laat een correcte aangifte indient. Omgekeerd geldt dat principe wel bij iemand die zijn aangifte op tijd indient, maar met een zware fout erin. Volgens mijn mening zijn dat twee maten en twee gewichten en waarschijnlijk zijn er nog commissieleden die mening toegedaan. We kijken dus uit naar het proces bij het Grondwettelijk Hof. Mevrouw Verkeyn heeft gevraagd vragen nrs. 56008419C en 56008421C uit te stellen. De bedrijfsvoorheffing op invaliditeitsuitkeringen Mijnheer de minister, vandaag wordt geen bedrijfsvoorheffing op invaliditeitsuitkeringen afgehouden. Dat heeft tot gevolg dat een aantal rechthebbenden het jaar nadien met een stevig aanslagbiljet van de fiscus kan worden geconfronteerd. Om die onaangename verrassing en problemen bij onvoldoende spaargeld te voorkomen, werd in de vorige legislatuur besloten om de bedrijfsvoorheffing voortaan wel te innen, vanaf 1 januari 2025. Bij de introductie door de administratie van Financiën werd echter geen rekening gehouden met specifieke gevallen van rechthebbenden die niet-belastingplichtig zijn. Zij zouden hun uitkering daardoor aanzienlijk zien dalen, om het jaar daarop een substantieel bedrag van de fiscus terug te krijgen. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Daarom werd de regeling uitgesteld en een technische werkgroep opgericht, die zich over een meer doelgerichte uitwerking van de maatregel zou buigen. Het voorbereidend werk op het RIZIV is intussen uitgevoerd, maar de invoering tegen de aangekondigde datum van 1 januari 2026 lijkt nu al onhaalbaar, omdat er opnieuw onvoldoende werk van werd gemaakt. De daadwerkelijke implementatie vergt immers ook de nodige voorbereidingstijd bij onder meer de verzekeringsinstellingen. Dat is dezelfde problematiek van operationalisering die we eerder al bespraken. Mijnheer de minister, zal uw administratie het nodige doen om verder uitstel zo beperkt mogelijk te houden? Kunt u bevestigen dat rechthebbenden binnen afzienbare tijd van hun uitkering kunnen genieten op een fiscaal transparantere manier? Wanneer denkt u die maatregel te kunnen invoeren? Dat was inderdaad een initiatief van de vorige regering, niet van de huidige regering. Om die maatregel in te voeren, is een politiek akkoord nodig, maar ik ben het met u eens dat het een goed idee zou zijn om ervoor te zorgen dat belastingplichtigen niet met een stevig en onverwacht aanslagbiljet worden geconfronteerd. U zegt dat de invoering opnieuw onderdeel is van een politiek akkoord. Is dat debat gaande? Hebt u de indruk dat het de goede richting uitgaat? U zegt zelf dat het een goede regeling zou zijn. Zijn er binnen de regering partijen die daar niet van overtuigd zijn? Of ziet u het de goede richting uitgaan? Het debat is nog niet opgestart, maar we zullen dat opstarten. ik zal hierop later terugkomen om een stand van zaken van het debat te vragen. De vraag nr. 56008494C van mevrouw Verkeyn is uitgesteld. De fiscale korting bij ploegenarbeid Mijnheer de minister, het is een drukke zomer geweest voor de administratie. Er is ook een circulaire gepubliceerd. U kent het verhaal van de korting op de bedrijfsvoorheffing en de arresten van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie. Daarin werd gesteld dat wanneer de ploegen niet identiek zijn, het recht op vrijstelling van bedrijfsvoorheffing vervalt. De vorige regering heeft daarop een variant bis uitgewerkt. Dat was positief, want het betekent dat bij afwijkingen de vrijstelling proportioneel wordt toegekend. Het was echter niet volledig duidelijk wat een proportionele afwijking inhoudt. Dankzij de circulaire van eind juli is dat verduidelijkt. De circulaire stelt dat bij een afwijking van 10 % het systeem nog altijd kan worden toegepast. Dat is de toegestane tolerantie. Wanneer deze 10 % echter slechts één dag per maand wordt overschreden, valt men terug op een ander systeem, tenzij er omstandigheden zijn die buiten de wil van de werkgever liggen. Ondernemers waarderen uw soepelheid en inzet op dat punt, mijnheer de minister. Hoewel ze niet alles waarderen, zoals de meerwaardebelasting, wordt dit positief bevonden. Er zijn echter enkele onduidelijkheden, die ik graag aan u wil voorleggen. Mogelijk kunt u de circulaire in dit opzicht vandaag verduidelijken. De mensen luisteren mee. In de circulaire wordt verwezen naar omstandigheden buiten de wil van de werkgever, bijvoorbeeld ziekte of ongeval. De vraag is of die voorbeelden illustratief of limitatief zijn. Kunnen ook andere situaties hieronder vallen, zoals vacatures die langere tijd niet kunnen worden ingevuld of ploegmedewerkers die een opleiding volgen? Ten tweede, kunt u toelichten of randnummer 17 van de circulaire – u ziet dat ik de circulaires ook lees – een concreet voorbeeld bevat van een onderneming die de tolerantie van 10 % op een wettige manier overschrijdt? Hoe moeten bedrijven dat in de praktijk interpreteren om rechtsonzekerheid te vermijden? Voor uw eerste vraag kan ik meegeven dat het verschil tussen de klassieke regeling en de bisregeling ligt in de vraag of de opeenvolgende ploegen al dan niet hetzelfde werk qua omvang verrichten. In de praktijk wordt de omvang van het werk door opeenvolgende ploegen vaak gemeten aan de hand van het aantal leden van elke ploeg. Wanneer het aldus vastgestelde omvangverschil minder dan 10 % bedraagt, blijft de klassieke regeling van toepassing, wat u beschrijft als de volledige korting. Een dergelijke afwijking wordt steeds geacht het resultaat te zijn van gebeurtenissen die buiten de wil van de werkgever zijn opgetreden. Wanneer het omvangverschil meer dan 10 % bedraagt, moet de onderneming in principe een correctiefactor toepassen. Dat is de zogenaamde bisregeling, die u beschrijft als de verminderde korting. Indien de werkgever echter kan aantonen dat de afwijking het resultaat is van gebeurtenissen buiten zijn wil, kan hij nog steeds de klassieke regeling toepassen. Of een afwijking het resultaat is van gebeurtenissen buiten de wil van de werkgever, is een feitenkwestie die moet worden beoordeeld rekening houdende met alle elementen eigen aan elk geval. De voorbeelden in de circulaire zijn daarbij niet limitatief. Ook andere situaties dan de situaties opgenomen in de circulaire kunnen daaronder vallen, mits de werkgever het vereiste bewijs levert. Uw tweede vraag betreft randnummer 17 van de circulaire. Dat nummer moet niet zonder meer worden opgevat als een concreet voorbeeld van een toegelaten overschrijding. Het illustreert algemeen dat bij ondernemingen die met een personeelscoëfficiënt werken om het aantal ploegwerknemers structureel vast te leggen, fluctuaties in het aantal leden van een ploeg binnen de marge van die coëfficiënt zijn toegelaten wanneer ze geen merkbare invloed hebben op de output van het werk geleverd door de opeenvolgende ploegen. De opeenvolgende ploegen leveren dan nog steeds hetzelfde werk qua omvang. Mijnheer de minister, ik heb gezien dat u het tweede punt van uw antwoord goed hebt voorgelezen, maar ik merkte ook enige aarzeling. Ik zal het antwoord dus nogmaals beluisteren, want, hoewel het voor mij grotendeels volledig klonk, heb ik de tekst op papier nog niet gezien. In het eerste punt van uw antwoord geeft u duidelijk aan dat ziekte en ongeval illustraties zijn en geen limitatieve voorbeelden. Dat betekent dat ook andere situaties kunnen worden beschouwd als omstandigheden buiten de wil van de werkgever. De voorbeelden die ik heb genoemd, kunnen dus als omstandigheden buiten de wil van de werkgever worden erkend indien de werkgever de feitenkwestie kan bewijzen. Ik dank u voor de verduidelijkingen. Het CAP en de uitspraken van de minister inzake een vermogenskadaster Mijnheer de minister, deze vraag is zeer actueel, aangezien de heer Rousseau vandaag een nieuwe taks lanceert, namelijk de miljonairstaks. Het wordt boeiender en boeiender in Arizona. De heer Rousseau meent die taks perfect te kunnen invoeren dankzij het CAP, waaraan binnenkort ook crypto, net zoals de effectenrekening zullen worden toegevoegd, zo antwoordde hij op de vraag van de journalist. Ik ben niet zo slim als u, mijnheer de minister, maar ik heb u er al eerder voor gewaarschuwd. Ik heb gezegd: let op met de socialisten, want ze zullen het CAP gebruiken en misbruiken om op basis daarvan de miljonairstaks in te voeren. Een interessante nieuwsbrief van de heer Verschelden stelt nu dat het begonnen is als een anti-witwasmechanisme. Bij fraude kon het CAP dus worden geraadpleegd. Het gaat nu om datamining op het CAP. De volgende stap is dat het CAP zal worden gebruikt om mensen te belasten. Mijnheer de minister, vorige week zei u dat voor alles wat ook maar lijkt op een vermogenskadaster, het no passarán zou zijn. Dat zijn toch prachtige woorden, no passarán . U hebt dat vorige week nog in de plenaire vergadering gezegd, maar dinsdag keurde u wel de datamining op het CAP goed. U hebt daarmee de stap naar het vermogensregister gezet. Onder meer experte Charlotte Lardenoit zegt letterlijk dat dat een vermogensregister is. Mijnheer de minister, u speelt dus echt met vuur. De socialisten geven het zelf toe dat ze u liggen hebben en dat ze het CAP zullen gebruiken om hun wens te realiseren: de vermogenstaks of de Rousseautak, zoals vandaag werd aangekondigd. Hoe verhoudt uw stellige uitspraak, no passarán - het lijkt wel op het lied van een revolutie - zich tot recente beslissingen in het Parlement over datamining met betrekking tot het CAP? Erkent u dat het CAP vandaag al kenmerken vertoont van een vermogensregister, zoals verschillende experten stellen? Kunt u verduidelijken welke waarborgen bestaan om te vermijden dat de gegevens uit het CAP voor andere doeleinden dan de strijd tegen fraude zullen worden aangewend? Hoe garandeert u dat burgers niet geconfronteerd worden met een sluipend vermogenskadaster via de achterdeur van het CAP? Stel dat het Grondwettelijk Hof datamining op het CAP vernietigt, voorziet u dan in een aangepast regime of niet? Mijnheer de voorzitter, l'histoire se répète . Mijnheer Van Quickenborne, ten eerste, de voorgenomen datamining is naar mijn oordeel geenszins het gebruik van een vermogenskadaster, zoals u voorhoudt. Het betreft een beperkte toegang binnen een welbepaald kader, zoals omschreven in de DAM-fiche en met respect voor de Data Protection Impact Assessment. U kunt die uitleg ook terugvinden in de verantwoording bij amendement nr. 5. Ten tweede, vertoont het CAP kenmerken van een vermogensregister? Het CAP is ver verwijderd van een vermogenskadaster voor fiscale doeleinden. Het CAP wordt evenzeer geraadpleegd in andere omstandigheden. Ik denk aan het solvabiliteitsonderzoek voorafgaand aan de invordering van door het gerecht in beslag genomen goederen, de inzameling van bankgegevens in het kader van uitzonderlijke methodes voor het inzamelen van gegevens door de inlichting- en veiligheidsdiensten, de inzameling van bankgegevens door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van België, op verzoek van het gerecht in het kader van de procedure betreffende het bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken, de notariële opzoeking in het kader van de opmaak van aangiften van nalatenschap door notarissen, het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme en zware criminaliteit door de Cel voor Financiële Informatieverwerking, de naleving van financiële sancties opgelegd in het kader van een sanctieregime door de thesaurie en de opsporing en vervolging van bepaalde strafrechtelijke inbreuken door de procureur des Konings, onderzoeksrechter of rechtbank. Voor alle duidelijkheid, het gaat om opsporing door de procureur en niet om strafrechtelijke inbreuken door de procureur. Het wordt anders moeilijk om de informatie snel ter beschikking te hebben. Er wordt op gewezen dat die actoren wettelijk gemachtigd zijn om de informatie op te vragen met het oog op de uitvoering van hun opdrachten van algemeen belang. Met betrekking tot uw vraag over de waarborgen verwijs ik naar mijn antwoord tijdens de commissievergadering van vorige week. In alle verschillende stappen is er een waarborg. Ik heb al die stappen uitgebreid toegelicht. Er bestaan technische en organisatorische maatregelen bij de FOD Financiën die kunnen evolueren om continu in overeenstemming te zijn met de zogenaamde best practices. Bovendien kan de GBA te allen tijde haar controle- en auditbevoegdheid uitoefenen. Ik verwijs ook naar de garanties uit de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de FOD Financiën in het kader van zijn opdrachten, die reeds voorzag in tal van aanvullende garanties, bijvoorbeeld identificatie, authenticatie van agenten en toegang op basis van zakelijke behoeften, die ook van toepassing zijn op dataminers. Ten vierde, er zijn voldoende waarborgen ingebouwd, zoals ik reeds omstandig heb toegelicht tijdens de vorige commissievergadering en in de verantwoording. Ik citeer: "Pas als er op basis van vooraf bepaalde risicofactoren een risico tot het plegen van een inbreuk op een wet of een reglementering waarvan de toepassing behoort tot de opdrachten van de FOD Financiën, bestaat, kan een de-pseudonimisatie van een persoonsgegeven plaatsvinden met betrekking tot die welbepaalde belastingplichtige." Er is ook een afweging tussen toegang tot de gegevens en het proportioneel gebruik ervan, zoals verankerd in de AVG, en dat is eveneens in de verantwoording vermeld. Ik heb in mijn eerdere antwoorden duidelijk verwezen naar arresten van het Grondwettelijk Hof die de proportionaliteit beamen. De vraag over het Grondwettelijk Hof is momenteel niet aan de orde en ik antwoord niet op what-ifvragen. Mijnheer de minister, u lijkt wat verveeld door mijn vraag, maar ik zou ze niet stellen indien de heer Rousseau, uw eigen coalitiepartner, niet elke dag met iets nieuws kwam. Eerst was er minister Van Peteghem, die de managementgenootschappen onder vuur neemt. De socialisten vinden natuurlijk dat dat hun terrein is en lanceren daarom een nieuw salvo met de miljonairstaks. De heer Rousseau stelt zelfs dat er geen apart register meer nodig is, omdat in het CAP alle gegevens zichtbaar zijn, inclusief crypto en financiële deals. Hij bedankt u daar zelfs expliciet voor. Op basis daarvan kan men bepalen wie vrijgesteld is en wie belast wordt: wie minder dan 1 miljoen euro bezit, wordt vrijgesteld, maar wie meer dan 1 miljoen euro bezit, krijgt heel wat taksen aan zijn broek. U laat dat allemaal gebeuren. Wat nog erger is, is dat de Raad van State en de GBA oordelen dat u veel te ver gaat en dat alle privacygrenzen worden overschreden. Ik begrijp niet waarom u hierin meegaat. Wilt u nu zo erg het gelijk van Vooruit bewijzen? Is de meerwaardetaks niet genoeg geweest of wilt u aan uw kiezers en de ondernemers aantonen dat het er allemaal niet meer toe doet en dat Vooruit alles kan krijgen wat het vraagt? Trek de stekker uit de zottigheid van het CAP, dat is opgelegd door Vooruit en experten als Inti Ghysels. Kijk, de heer Bertels lacht ermee, maar het zijn degenen die de teksten hebben geschreven. Ze hebben er bij ons mee geleurd. Onder Vivaldi hebben wij gezegd dat dat niet zou gebeuren, maar u zegt dat u ze zult helpen en dat u alles zult regelen voor hen. Mijnheer de minister, u bent de realiteit aan het ontkennen, terwijl sluipschutter Rousseau achter uw rug bezig is om u af te knallen. Watch out , mijnheer de minister. De interpretatie van het ruimer inkomensbegrip in het regeerakkoord De inzet van het Centraal Aanspreekpunt in het kader van de inkomensafhankelijke premies Mijnheer de minister, dit is een Vlaamse discussie, maar de Vlamingen kijken voortdurend naar het federale niveau. Op pagina 80 van het federaal regeerakkoord lezen we: "We maken werk van een ruimer inkomensbegrip, waarbij we ook kijken naar de roerende inkomsten." Die formulering is allerminst onschuldig. Ze suggereert dat roerende inkomsten, zoals dividenden, systematisch zullen worden meegenomen bij de berekening van sociale voordelen. Dat raakt rechtstreeks aan de discussie die momenteel in Vlaanderen woedt. De Vlaamse regering kiest voorlopig voor een verklaring op eer, terwijl Vooruit bijkomende controles en federale samenwerking eist. Intussen zien we ook tegenstrijdige signalen binnen de Vlaamse regering. Minister Diependaele stelt dat Vlaanderen dit niet alleen kan en dat federale steun nodig is voor sluitende controles. U hebt zelf gezegd dat er op dit moment geen vraag is gesteld vanuit Vlaanderen aan de federale regering. Dat hebt u vorige week in het Parlement bevestigd. Maar minister Weyts – die u ook kent en een partijgenoot is – heeft op 25 juni in het Vlaams Parlement letterlijk gezegd dat hij het overleg met het federale niveau had opgestart. De socialisten, bij monde van de heer Bekaert, een verdienstelijke man uit West-Vlaanderen, vragen zich af hoe het nu zit. Volgens hen houdt de N-VA hen voor de aap. Want in het Vlaams Parlement zegt minister Weyts: we hebben het overleg opgestart om ons te helpen bij de controle van dat ruimere inkomensbegrip. Maar in het federaal parlement zegt Jan Jambon vorige week: ik moet nog de eerste vraag krijgen van het Vlaamse niveau. De heer Bekaert - dat las ik ook in de nieuwsbrief - stelt dat een van die twee mannen niet de waarheid vertelt. Misschien is het minister Weyts, misschien niet. Misschien zijn er ook een aantal precedenten. Ik vind ook de manier waarop hij de vloer aanveegt met Vooruit weinig respectvol. Hij heeft daar toch een paar steken uitgedeeld, over 0 euro en geen controles. Ofwel, mijnheer de minister, vertelt u niet de waarheid – maar dat kan ik me moeilijk voorstellen. U bent goed gerodeerd om te kunnen zeggen: "Ik heb daar nog niets over gehoord". Ik heb dus enkele vragen. Eerst en vooral, wat is de exacte draagwijdte van die fameuze zin in het federaal regeerakkoord? Dat staat ergens in het hoofdstuk over sociale woningen en sociale voordelen. Natuurlijk kunt u dat ruimer inkomensbegrip daarvoor gebruiken, maar u kunt het ook toepassen in andere situaties, bijvoorbeeld voor mensen met dividenden en andere roerende inkomsten. Dus, wat is de exacte draagwijdte van dit voornemen? Betekent dit dat roerende inkomsten systematisch in rekening zullen worden gebracht bij federale sociale onderzoeken en vorderingen? Hoe verhoudt dit federale voornemen zich tot de Vlaamse aanpak met verklaringen op eer? Zijn er plannen voor samenwerking? Heeft u of de federale regering tussen 25 juni en 24 september contact gehad met de Vlaamse regering in verband met controles op dat verruimde inkomensbegrip? Wie vertelt de waarheid, de heer Weyts of de heer Jambon? Ik hoop dat u zult zeggen dat u de waarheid vertelt, mijnheer de minister. Als u dat zegt, zijn we vrienden, maar denk ik dat dat wel voor discussie gaat zorgen in het Vlaams Parlement. De heer Bertels zit hier om dat goed te noteren. Tot slot, zal u het gebruik van het CAP toelaten voor het controleren van verklaringen op eer? Dat is immers wat de socialisten vragen. Mijnheer de minister, ik kijk uit naar uw antwoord, en met mij veel mensen. Ook de vrienden van Vooruit kijken uit naar het antwoord van de minister van Financiën. U denkt altijd dat er veel mensen zitten te kijken. Meer dan u denkt hoor, meer dan u denkt. Maar de heer Bertels noteert nu ook mee en dat is heel interessant. Goed, eerst en vooral, wat Ben en ik juist gezegd hebben, dat is een spelletje van woorden juist interpreteren. Er vond in mei een informeel overleg plaats tussen de adviseurs van mijn beleidscel en de adviseurs van minister Weyts, waar verschillende onderwerpen zijn besproken, waaronder ook het verruimd inkomensbegrip is besproken. Ik heb echter geen officiële vraag vanuit de Vlaamse regering gekregen om hierin stappen vooruit te zetten. Ik denk dus dat we allebei gelijk hebben en dat niemand bewust de waarheid verdraait. Op dit moment wordt voor de toekenning van veel sociale voordelen uitgegaan van de belastingaangifte en/of de belastingaanslag. Zoals u weet, zijn roerende inkomsten onderhevig aan een bevrijdende roerende voorheffing en moeten zij derhalve niet verplicht worden opgenomen in de belastingaangifte. De Vlaamse regering heeft nu beslist te werken met een verklaring op eer, zodat premies en andere inkomensgebonden sociale voordelen alleen toekomen aan wie ze echt nodig heeft. Wat betreft de passage in het federale regeerakkoord: momenteel wordt hierover nog een interne oefening gemaakt binnen de regering. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen. Het CAP omschrijven als een vermogensregister lijkt me overigens een paar bruggen te ver. We kunnen niet genoeg benadrukken dat het CAP niet door om het even wie en voor om het even welke reden kan worden geraadpleegd. Een raadpleging van het CAP is namelijk aan strikte voorwaarden onderworpen. Daarover hebben we niet alleen vorige week, maar al heel vaak gesproken. Mijnheer de minister, dat is een interessant antwoord. U geeft daarmee eigenlijk toe dat er al overleg is geweest tussen de federale regering en de Vlaamse regering over dat verruimde inkomensbegrip. Ik heb u daarover al meerdere keren vragen gesteld, niet alleen vandaag, maar ook in juni. U gaf toen aan dat het er niet zou komen, maar vorige week gaf u toch een ander signaal in de plenaire vergadering. Is dat de bocht van Jambon, of hoe moet ik dat omschrijven? In die zin verbaast uw antwoord mij niet, want het bevestigt precies wat ik vrees. Stap voor stap, of via wat ik normvervaging noem, zou het CAP dat eerst werd gebruikt voor fraudebestrijding en andere vormen van misbruik op basis van indicaties van misbruik, nu ook worden toegepast op onschuldige burgers en uiteindelijk op mensen met een vermogen. Dat is evident. Als meneer Rousseau dat vertelt, mijnheer de minister, heeft hij dat laten uitzoeken door zijn experts. Alles is klaargestoomd om uiteindelijk zijn slag te slaan en uiteindelijk de vermogenstaks in te voeren. Mijnheer de minister, zorg er daarom voor dat u de belangen van de ondernemers verdedigt. Laat u vooral niet opjagen door die afgunstmaatschappij die al weken wordt gepropageerd. Het gaat trouwens niet allen om Vooruit, want ik zie dat ook de heer Van Peteghem inmiddels besmet is door die jaloeziemaatschappij. Ze bieden tegen elkaar op. Van u wordt verwacht, mijnheer de minister, dat u duidelijk stelt dat dat niet zal gebeuren. No pasar á n. Dat gaan we niet doen. De daling van de fiscale ontvangsten in de personenbelasting in 2026 Mijnheer de minister, ik heb een concrete vraag voor u, een beetje in navolging van de vragen die eerder vanmiddag gesteld zijn over de effecten van de fiscale hervorming voor 2030. Mijn vraag gaat over het jaar 2026. Onze gemeentebesturen hebben vorige week een brief ontvangen met nieuwe ramingen van de FOD Financiën inzake 2025 en 2026. In die brief staat toch een aantal verrassingen. De heer Van Quickenborne heeft ze daarnet verwerkt in zijn vraag. Het is een beetje verrassend dat volgens die ramingen vele gemeentebesturen een nominale daling van de inkomsten krijgen doordat hun opcentiemen op de personenbelasting dezelfde gebleven zijn. Dat is een beetje een eigenaardige situatie, gelet op het feit dat we nog altijd indexparameters hebben, die in de eurozone 2 % bedragen, en dat we nog altijd – gelukkig maar – een economische groei hebben. Met deze regering proberen we de economische groei trouwens aan te zwengelen om de koopkracht van onze werkende klasse te bevorderen. Ik heb voor u dan ook een paar vragen over de parameters die gebruikt zijn door de FOD Financiën, die de brief verstuurd heeft. Hoe komt het dat de fiscale ontvangsten voor een heel pak gemeenten in 2026 nominaal lager zouden liggen dan in 2025? Dit geeft problemen voor hun meerjarenplanningen. Wat loopt er fout met de ontvangsten inzake de personenbelasting? Zijn er mechanismen in het spel die de personenbelasting ontwijken of omzeilen? Hebt u daar zicht op? Mijn volgende vraag is belangrijk voor de gemeenten. Komen er na de begrotingsopmaak voor 2026, waar u nu volop mee bezig bent, snel nieuwe ramingen voor de gemeentebesturen? Mijnheer Bertels, de initiële raming voor 2026 toont aan dat de ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting voor de gemeenten globaal met 1,78 % stijgen ten opzichte van de herraming van 2025 die vorige week werd doorgestuurd aan alle steden en gemeenten. Voor het Vlaams en Waals Gewest ligt die stijging op respectievelijk 1,66 en 2,89 %. Enkel voor het Brussels Gewest werd globaal genomen een daling vastgesteld van 1,59 %. De inkohieringen voor aanslagjaar 2025 en het begrotingsjaar 2025 werden voor het Brussels Gewest immers bij de herraming van september voor het begrotingsjaar 2025 hoger geraamd dan oorspronkelijk was voorzien bij de vorige ramingen. Die verschuiving van inkomsten van 2026 naar 2025 zorgt ervoor dat de inkomsten uit inkohiering van aanslagjaar 2025 minder opbrengsten genereren in 2026. Daardoor kan er hier en daar per gemeente een negatieve groei zijn van 2025 naar 2026. Gemiddeld gezien is er echter nog steeds een groei. De inkohieringen verlopen zoals gepland door de AAFISC. Alle gemeenten krijgen wat hen toekomt op basis van de inkohieringen en de betalingen. Om de thesaurie van de gemeenten in orde te houden, worden er van de maanden september tot en met april voorschotten gestort, zodat de gemeenten al maanden op voorhand weten hoeveel ze doorgestort zullen krijgen. Volgens mij loopt er niets mis met de ontvangsten in de personenbelasting. Het rapport van het Monitoringcomité wijst op de slechtere parameters in de economische begroting. Ten slotte, de ramingen worden sinds vorig jaar vroeger opgemaakt, namelijk eind september in plaats van eind oktober, en dat vooral op vraag van de gemeenten zelf en de voogdijoverheden, net om die gegevens te kunnen gebruiken bij de begrotingsopmaak van de gemeenten. Dank u wel, mijnheer de minister, dat de FOD Financiën de ramingen vroeger maakt. Dat is een goede zaak. Ik heb dat zelf in het verleden nog bepleit in het Vlaams Parlement. De specifieke vragen, die ook sommige gemeenten, zoals Herentals, aan de FOD Financiën zullen stellen, zijn een gevolg van uw verklaring dat de gemiddelde raming voor het Vlaams Gewest een stijging met 1,66 % vertoont. Het is echter enigszins vreemd dat er in sommige gemeenten een nominale daling is ondanks onder meer een bevolkingstoename met tevens een groei van de werkende klasse. Vandaar dat we wat verrast zijn over de gehanteerde parameters. Daardoor wordt het verschil immers nog groter. Voor sommige gemeenten is er een nominale daling, terwijl de gemiddelde groei 1,66 % bedraagt en het inwonersaantal toeneemt. Die kloof is dan nog groter en dat is enigszins verrassend. Ik heb niet de indruk dat mijn gemeente verarmt, maar op basis van die cijfers zou ik dat eigenlijk moeten concluderen. Daarover is wat meer uitleg nodig, mijnheer de minister. Zoals u weet, moeten de gemeenten die ramingen opnemen in hun meerjarenplanning en die basis voor 2026 loopt door tot 2031, wat een aanzienlijk verschil maakt. U hebt de brief ontvangen. Graag krijg ik dus toelichting bij de gehanteerde parameters en eventueel bij de herziene ramingen. De inkohiering in 2025 en de voorschotten 2026 zijn goed voor de rekening als de cijfers beter zijn, maar niet voor de begrotingsopmaak. Zoals veel gemeenten kamp ik potentieel met een probleem. De heer Bilmez heeft gevraagd zijn vragen nrs. 56008560C, 56008563C en 56008564C om te zetten naar schriftelijke vragen. De bescherming voor groente- en fruittelers inzake de terugbetaling van de bedrijfsvoorheffing Merci à M. Van Quickenborne d'avoir accepté que je pose ma question avant la dernière salve de ses questions. Monsieur le ministre, lors de la séance plénière du 18 septembre, je vous ai interrogé sur la décision de l'administration de réclamer à des centaines de maraîchers et fruiticulteurs le remboursement du précompte professionnel dont ils avaient été dispensés depuis janvier 2024. Vous aviez annoncé ce jour-là des mesures d'accompagnement, notamment un délai exceptionnel de remboursement jusqu'à la fin de l'année et une tolérance sur les intérêts de retard. On comprend bien que votre administration applique l'arrêt de la Cour constitutionnelle du 25 juin dernier, qui est jugé contraire au droit européen. Mais cette erreur, elle vient bien de l'État et pas des exploitants agricoles. C’est bien cela le problème. Donc, on leur réclame aujourd'hui parfois jusqu'à 20 000 euros, alors qu'ils n'ont fait que suivre les règles. C'est un montant difficile à réunir d'ici la fin de l'année. Plusieurs d'entre eux nous ont alertés. Le risque est d'avoir vraiment des conséquences directes sur l'économie rurale, peut-être sur l'approvisionnement local en fruits et légumes. Il semble toutefois qu'ils puissent, sur base d'une circulaire ministérielle, demander un plan de paiement sur douze mois, sous réserve d'acceptation de vos services. Monsieur le ministre, serait-il effectivement possible de prévoir un délai plus long que la fin de l'année? Pouvez-vous confirmer que les exploitants auront bien accès à un plan de paiement sur 12 mois à partir de fin 2025, et surtout garantir que votre administration fera preuve de souplesse pour ne pas fragiliser davantage ces exploitations? Et pour ceux qui ne parviendraient pas à rembourser intégralement leurs dettes, d'autres mesures de soutien sont-elles envisageables, comme une remise des intérêts de retard ou d’éventuelles amendes par exemple? Enfin, comptez-vous légiférer pour mettre en place un nouveau régime corrigé et, le cas échéant, des mesures de réparation pour les exploitants concernés? Madame, comme vous le soulignez, l'arrêt de la Cour constitutionnelle du 25 juin 2025 a annulé, avec effet rétroactif au 1 er janvier 2024, la dispense partielle du versement du précompte professionnel pour les travailleurs saisonniers dans les secteurs de la culture maraîchère et fruitière. Cet arrêt peut avoir des conséquences financières importantes pour les exploitants concernés. Conscient de cette situation, le SPF Finances a déjà prévu une prolongation exceptionnelle du délai de paiement de trois mois, ce qui permet aux redevables de reporter leur paiement au-delà de la fin de l'année 2025. En complément, les exploitants agricoles peuvent bénéficier des mesures d'accompagnement standard prévues pour les entreprises en difficulté de paiement. Premièrement, un plan de paiement sans formalité. Si la dette peut être apurée dans un délai de quatre mois à compter de la date d'échéance, un plan de paiement peut être accordé sans formalité supplémentaire pour autant que l'entreprise ne présente aucune autre dette envers le SPF Finances. Cette demande peut facilement se faire via MyMinfin. Deuxièmement, un plan de paiement jusqu'à 12 mois. Pour des délais plus longs, donc jusqu'à 12 mois, une analyse de la capacité de paiement est effectuée. Cette évaluation prend en compte les revenus, les charges et l'existence éventuelle d'autres dettes fiscales. Troisièmement, les mesures individualisées. En cas de difficulté structurelle, des délais étendus peuvent être sollicités. Ils pourront être accompagnés des mesures exceptionnelles suivantes octroyées par les centres régionaux de recouvrement: la remise totale ou partielle des intérêts de retard, la surséance indéfinie au recouvrement s'il s'agit d'une personne physique. L'octroi de ces mesures dépend de la situation financière et économique de l'entreprise, notamment l'absence de dettes privées importantes, l'impossibilité de respecter un plan de paiement classique et la bonne foi du redevable. Ces dispositifs offrent une réponse souple et proportionnée aux difficultés rencontrées par les exploitants sans qu'il ne soit nécessaire, à ce stade, de prévoir des mesures spécifiques. Ils permettent d'éviter des conséquences économiques disproportionnées tout en respectant le cadre légal en vigueur. Pour instaurer un nouveau régime, une décision politique devra être prise au sein du gouvernement, donc je ne vais pas anticiper sur cette décision. Merci monsieur le ministre pour vos réponses. On se réjouit de voir que vous êtes attentif aux difficultés rencontrées sur le terrain et que vous êtes prêt à chercher des solutions Au-delà des mesures évoquées, pourrions-nous vous suggérer de réfléchir à des solutions sur le droit européen, par exemple un fonds d'indemnisation agricole sous le régime des minimis? Il pourrait être mis en place rapidement. Ce dispositif est encadré par le règlement européen 1408/2013. Il permet de soutenir directement les exploitants les plus touchés tout en respectant le cadre européen des aides d'État. C'est une piste réaliste et juridiquement sûre, mais c'est aussi un signal politique fort. J'ai bien entendu que vous n'en étiez pas encore là au niveau du gouvernement, mais un gouvernement qui assume ses responsabilités, y compris celles des législatures précédentes, et qui protège ses agriculteurs plutôt que de les laisser seuls face à une erreur imputable à l'État, c'est un bon gouvernement pour nous. De groeiende aanvallen op de managementvennootschappen Mijnheer de minister, als u vorige week de krant niet hebt gelezen, dan doe ik u graag kond van de aanval in De Standaard van minister Van Peteghem op de managementvennootschappen en de opvolgingsstukken in allerlei kranten. Uiteraard werd alles netjes ingeleid door Charles en Henri en niet door Conner en Melissa. Charles en Henri besturen managementvennootschappen en zijn dus in feite regelrechte fraudeurs. De retoriek is dat wanneer men een managementvennootschap heeft, men eigenlijk een fraudeur is. Dat is het frame dat nu is opgebouwd. De heer Van Peteghem zegt dat het gebruik van managementvennootschappen een zeer groot probleem is. Welnu, ik heb onderzocht of een managementvennootschap een of andere maffiose organisatie of een witwasconstructie is. Ik hoorde dat sommige dokters een managementvennootschap hebben. Ook een advocaat kan een managementvennootschap hebben. Zelfs een partijvoorzitter van de socialisten, de heer Patrick Janssens, had ooit een managementvennootschap in Antwerpen. Hij liet zich politiek uitbetalen via een managementvennootschap. Dat is natuurlijk geen probleem. Sommigen hebben een managementvennootschap om hun privévermogen af te schermen van hun zakelijke activiteiten. Anderen hebben er een, omdat ze interimmanager zijn. Interimmanagement is een nobel beroep. Dat kent u ongetwijfeld. Misschien hebt u ooit nog een managementvennootschap gehad. Er zijn dus tal van legitieme redenen waarom mensen een managementvennootschap hebben. Het is een legitiem vehikel. Mensen met een managementvennootschap betalen inderdaad minder belastingen dan een werknemer, maar een werknemer heeft ontslagbescherming, jobzekerheid, een pensioen en een ziekte-uitkering, terwijl een zelfstandige daar allemaal zelf voor moet opdraaien en risico’s neemt. Voor socialisten valt bij ondernemers het geld uit de hemel. De sproeier staat aan en het geld stroomt rijkelijk. Bij werknemers werkt de sproeier niet. Zij hebben niets. Dat is het beeld dat de socialisten hebben. Intussen denkt cd&v er ook zo over. De grote vraag die iedereen stelt, is wat Jambon daarvan denkt, want we hebben u daar al dagen niet over gehoord. Misschien vindt u dat u die mensen maar moet laten babbelen, omdat er toch niets van in huis komt, maar zeg dat dan hic et nunc , mijnheer de minister. Er zijn al enkele maatregelen genomen. U hebt de belasting op de liquidatiereserve verhoogd tot 16,5 %. Er is het maximum van de voordelen van alle aard van 20% op het brutoloon. Het minimumloon werd opgetrokken van 45.000 naar 50.000 euro en geïndexeerd, als ik mij niet vergis. Kortom, als u nu zegt, hic et nunc , dat de kous af is met de maatregelen die u al hebt genomen, dan zouden veel mensen met een managementvennootschap gerustgesteld zijn. Ik denk dat er nu veel mensen meeluisteren en dan zullen concluderen dat u, ook al bent u heel lang stil geweest, dat met een reden hebt gedaan en dat u hen nu hebt gerustgesteld. Ofwel zegt u dat dat u dat allemaal nog niet kunt zeggen en dat u wel zult zien hoe het zich ontwikkelt. Dan zitten we echter op een hellend vlak. Breng dus duidelijkheid. Stel die mensen gerust. Toon dat de ondernemers toch nog op minstens één partij in de regering kunnen rekenen en zich niet hoeven te wenden tot de Open Vld, mijnheer de minister. Ik weet niet op welke partijen ondernemers kunnen rekenen. Op mijn partij en op mijzelf kunnen ze alleszins rekenen. Voor de rest heb ik niet de gewoonte om veel te wauwelen in de pers, voordat beslissingen genomen worden. Evenmin spreek ik casussen op voorhand uit. U kent mijn lijn, u kent onze lijn. Dat is de lijn die ik bij de toekomstige besprekingen van de begroting zal handhaven. Voor de rest zullen we de besprekingen voeren rond de tafel van de regering en daarna toelichten in het Parlement. Mijnheer de minister, u stelt de mensen dus niet gerust. U geeft een echt tsjevenantwoord. U bent in de leer geweest bij minister Van Peteghem. U zegt dat u de lijn zult bewaken die u aan de onderhandelingstafel zult afspreken. Nochtans, mijnheer de minister, u zegt dat u niet de gewoonte hebt om vooraf te communiceren, maar u hebt een interview gegeven aan De Tijd waarin u wel enigszins vooruitliep. U zei dat u niet uitsluit dat er nieuwe belastingen en belastingverhogingen komen. U hebt dat letterlijk gezegd. Nee, dat is ook niet waar. Ik heb gezegd dat er inkomstenmaatregelen nodig zouden zijn. U spreekt over inkomstenmaatregelen, maar niet over nieuwe belastingen? Inkomsten kan men ook verhogen door belastingen te verlagen. U kent de Laffercurve. U zegt dus eigenlijk dat u de belastingen niet zult verhogen, maar verlagen en dat daardoor de inkomsten zullen toenemen. Dat is ongelofelijk. Eigenlijk kondigt de minister van Financiën aan dat hij bij de komende begrotingsbesprekingen belastingen zal verlagen. Ik vind dat interessant nieuws. Het siert u dat u dat vooraf aangeeft. Ik neem daar nota van. Daarnaast, mijnheer de minister, wil ik het even hebben over de managementvennootschappen. Ik post zelf ook af en toe op sociale media en ik heb gezien dat u dat ook doet, en u doet dat niet slecht. Er is echter heel veel ongerustheid bij de managementvennootschappen. Een minister die niet bevoegd is, zit daarover te kakelen, terwijl hij als minister van Financiën jaren de tijd heeft gehad om er iets aan te doen. Hij heeft er niets maar werkelijk niets aan gedaan. Nu is hij plotseling een soort van de facto minister van Financiën geworden. Dan is er natuurlijk ook de heer Rousseau, die zegt dat aangezien cd&v schiet op de managementvennootschappen, zijn partij schiet op de sterkste schouders. Mijnheer de minister, ik had echt verwacht dat u zou zeggen dat zij maar kakelen, dat daarvan niets in huis komt. No pasaran. Maar sterke Jan is slappe Jan, als het gaat over de managementvennootschappen. U durft geen lijn te trekken. U durft niet te zeggen no pasaran. Ik heb een klein vermoeden dat de managementvennootschappen niet zullen kunnen rekenen op Jan Jambon, net zoals bij de meerwaardetaks. Dus, beste ondernemers, beste managers, wees gewaarschuwd, de ondernemers vinden geen partij in de N-VA. De toepassing van het vermoeden van goede trouw bij aanslagen van ambtswege Mijnheer de minister, het gaat over de circulaire van 28 juli 2025 over de toepassing van artikel 444. Ik heb een aantal precieze vragen. Ten eerste, kunt u toelichten hoe deze circulaire zich verhoudt tot de wettekst zelf en welke juridische waarde een dergelijke in principe tolerantie heeft? Ten tweede, bevestigt u dat belastingplichtigen die objectief gezien een eerste overtreding begaan zonder fraudeopzet, ook bij een aanslag van ambtswege in beginsel het vermoeden van goede trouw zouden moeten genieten? Ten derde, hoe wilt u vermijden dat dit principe in de praktijk uitgehold wordt en burgers disproportioneel worden belast? Mijnheer Van Quickenborne, ik herinner eraan dat het vermoeden van goede trouw voorheen ook niet bestond bij een aanslag van ambtswege. Er is dus geen verstrenging ten opzichte van de vroegere situatie. Bovendien is de aanslag van ambtswege facultatief voor de administratie en niet verplicht. Daarom wordt deze procedure niet altijd systematisch toegepast, maar vooral in geval van niet-aangifte wanneer de termijn vermeld in de herinneringsbrief nog niet is verstreken of vóór de verzending van die brief. In dat geval blijft het vermoeden van goede trouw wel van toepassing. Wat uw tweede vraag betreft, ik bevestig dat het vermoeden van goede trouw in hoofde van de belastingplichtige die een eerste overtreding heeft begaan zonder het opzet belastingen te ontduiken, niet van toepassing is in geval van toepassing van de procedure van aanslag van ambtswege. De belastingplichtige heeft echter steeds de mogelijkheid zijn goede trouw aan te tonen. Ten derde, wanneer de belastingplichtige het voorwerp uitmaakt van een procedure van wijziging in de de aangifte, kan het vermoeden van goede trouw bij een eerste overtreding van toepassing zijn. Dat vermoeden is weerlegbaar; bijgevolg is de administratie vrij om op basis van de concrete elementen van het dossier aan te tonen dat de belastingplichtige te kwader trouw heeft gehandeld. Wanneer de belastingplichtige het voorwerp uitmaakt van een procedure van aanslag van ambtswege, is het vermoeden van goede trouw bij een eerste overtreding niet van toepassing. De administratie zal in dat geval een belastingverhoging van 10 % toepassen voor een eerste overtreding zonder fraudeopzet, tenzij de belastingplichtige kan aantonen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Om disproportionaliteit te vermijden, onderzoekt de administratie elk dossier individueel, rekening houdend met de concrete elementen en de stukken die de belastingplichtige aanlevert. Deze aanpak waarborgt dat het principe van goede trouw zijn volle betekenis behoudt, zelfs in het geval van een aanslag van ambtswege. Mijnheer de minister, het probleem is dat u stelt dat de fiscus bij een aanslag van ambtswege de goede trouw kan overwegen, maar dat hij dat niet altijd zal doen. In artikel 444, dat u hebt gewijzigd, stelde zich exact hetzelfde probleem. Ook daar kon de fiscus desgevallend uitgaan van de goede trouw van de belastingplichtige. Aangezien de fiscus dat niet systematisch deed, hebt u het vermoeden van goede trouw ingeschreven in dat artikel. De fout die u gecorrigeerd hebt in artikel 444, stelt zich echter ook in artikel 351. U zegt erop toe te zullen zien dat de fiscus het vermoeden van de goede trouw respecteert, maar dat dit niet systematisch zal gebeuren. Het gevolg hiervan is dat de fiscus systematisch gebruik zal maken van de aanslag van ambtswege om te vermijden dat het gewijzigde artikel 444 wordt toegepast. Daardoor heeft de fiscus een nieuwe sluipweg gevonden om de belastingplichtige alsnog te treffen. Aangezien u die sluipweg verder hebt opengezet, zullen daar menige belastingplichtigen het slachtoffer van worden. Mijnheer de minister, we kijken uit naar de lopende zaak voor het Grondwettelijk Hof, maar ook naar betere wetgeving. Het vermoeden van goede trouw bij verworpen uitgaven Mijnheer de minister, in dezelfde circulaire wordt het voorbeeld gegeven van een belastingplichtige die een deel van zijn woning aftrekt voor beroepsgebruik. Indien bij controle het percentage wordt aangepast, bijvoorbeeld van 30 % naar 20 %, speelt het vermoeden van goede trouw. Indien echter initieel 80 % wordt afgetrokken en dat later wordt gecorrigeerd, geldt dat vermoeden niet. Dit staat letterlijk zo in de circulaire. Dat roept vragen op, omdat het lijkt alsof alle verworpen uitgaven bij controle over dezelfde kam worden geschoren, terwijl de bedoeling van de wet juist was te differentiëren en alleen manifeste gevallen van misbruik of kwade trouw te sanctioneren. De memorie van toelichting verwijst in dat verband naar het wetens en willens kosten aftrekken die duidelijk niet beroepsmatig zijn. Kunt u verduidelijken in welke omstandigheden verworpen uitgaven aanleiding geven tot het verlies van het vermoeden van goede trouw en wanneer niet? Is het correct dat de huidige lezing van de administratie de wetswijziging tot een papieren tijger dreigt te reduceren? Bent u bereid om de circulaire op dit punt te verduidelijken, zodat rechtszekerheid voor de belastingplichtigen gegarandeerd wordt? Mijnheer Van Quickenborne, er is wettelijk bepaald dat wordt afgezien van een belastingverhoging bij een eerste overtreding die de belastingplichtige te goeder trouw heeft begaan. De wet bepaalt eveneens dat goede trouw vermoed wordt te bestaan in hoofde van de belastingplichtige die een eerste overtreding heeft begaan, tenzij het tegendeel bewezen wordt. Dat vermoeden is evenwel niet van toepassing in geval van toepassing van de procedure van aanslag van ambtswege, maar de belastingplichtige heeft altijd de mogelijkheid om zijn goede trouw te bewijzen. Zoals de door u aangehaalde circulaire vermeldt, is het begrip goede trouw een feitelijk begrip dat geval per geval moet worden beoordeeld en dat bijgevolg nauw samenhangt met de feitelijke elementen van het dossier. Het vermoeden van goede trouw is van toepassing op alle eerste overtredingen begaan te goeder trouw, waarvoor de procedure van aanslag van ambtswege niet is toegepast. In een dergelijk geval geldt het principe dat afgezien wordt van de toepassing van de belastingverhoging. De administratie zal slechts een belastingverhoging kunnen toepassen als ze het vermoeden weerlegt door op basis van concrete elementen van het dossier de kwade trouw van de belastingplichtige of zijn opzet tot belastingontduiking aan te tonen. Zoals ik al heb meegedeeld, preciseert de circulaire dat de goede trouw een feitelijk begrip is dat nauw samenhangt met de concrete elementen van het dossier. Er kan dan ook geen bijkomende verduidelijking worden verstrekt. Mijnheer de minister, het blijft vreemd dat in de circulaire wordt bepaald dat bij een aanpassing van het percentage van 30 % naar 20 % sprake is van goede trouw, terwijl dat niet geldt bij een initiële aftrek van 80 % die later wordt gecorrigeerd. Dat is heel vreemd, omdat dat betekent dat in bepaalde gevallen automatisch goede trouw wordt aangenomen en in andere gevallen niet. Wat gebeurt er als het percentage 50 % is? Wat zegt de circulaire daarover? Dat is totaal onduidelijk. De circulaire creëert alleen meer verwarring en rechtsonzekerheid in plaats van de rechtszekerheid waarop belastingplichtigen recht hebben. De heer Bilmez heeft gevraagd zijn vraag nr. 56008587C om te zetten in een schriftelijke vraag. Ook de heer Vander Elst zet zijn vraag nr. 56008604 om in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 56008608C van mevrouw Pirson is al behandeld. Wij komen dan bij de samengevoegde vragen nrs. 56008676C en 56008687C van de heer Van Quickenborne, die teven de laatste vragen voor vandaag zijn. Ik kan u namelijk melden dat mevrouw Bertrand heeft gevraagd haar vraag nr. 56007212C, haar samengevoegde vragen nrs. 56007216C en 56007214C alsook haar vraag nr. 56007217C om te zetten in schriftelijke vragen. Daardoor kan de heer Van Quickenborne nog tweemaal het woord voeren over de verhoging van de belastingen. De aangekondigde verhoging van belastingen en lasten op flexi-jobs De aangekondigde belastingen inzake studentenarbeid Mijnheer de minister, er is een aanval op de managementvennootschappen geweest. Uw antwoord was dat u de lijn zult verdedigen die u zult verdedigen. Anders gezegd, het is helemaal niet duidelijk. Dat is zo. Als u daarnet had gezegd dat het genoeg geweest is – no pasaran, ça suffit – dan wisten we waar we aan toe waren, maar nu niet. Ik kan begrijpen dat een minister zwijgt omdat hij meent dat we niets zijn met al die ballonnetjes, maar als u gevraagd wordt de waarheid te vertellen, dan moeten al die ballonnetjes doorprikt worden, maar dat doet u niet. U zegt daar niets over, tenzij u dat nu corrigeert. U zegt dat u de lijn zult verdedigen die u zult verdedigen. Dat is zoals een tsjeef die zegt: we zullen zien. Ik geef u een tweede kans. De heer Van Peteghem, de schaduwminister van Financiën – hij schiet sneller dan zijn schaduw – die de uitbreiding van de studentenjobs naar 650 uren mee heeft goedgekeurd en die de flexi-jobs ook wil veralgemenen tot alle sectoren, zegt dat de studentenjobs en de flexi-jobs leiden tot grote gaten in de sociale zekerheid en in de belastingen. Die twee groepen, studenten en flexi-jobbers, moeten dus worden belast. Mevrouw Verkeyn heeft gezegd dat er geen twintig arizonataksen zijn, maar 40. Mijnheer de minister, ik heb u toen gevraagd over welke 20 nieuwe taksen het ging. Het wordt me stilaan duidelijk. Voor de managementvennootschappen is er de managementtaks. Nu komen er nog twee nieuwe taksen: de studententaks en de flexi-jobtaks. Blijkbaar wil men de sociale bijdragen, dus de belastingen, voor studenten verhogen, en voor flexi-jobbers wil men juist hetzelfde doen. Blijkbaar steekt het de ogen uit van de heer Van Peteghem dat de flexi-jobbers geen belasting zouden moeten betalen. Maar, mijnheer de minister, u weet evengoed als ik dat flexi-jobbers mensen zijn die al werken, bijdragen leveren en belastingen betalen. Of het zijn gepensioneerden die al heel hun leven hebben bijgedragen. Ik versta dat niet. Hoe komt het dat er nu plotseling vanuit deze regering een aanval komt op een succesvol tewerkstellingselement als de flexi-jobs? Waarom moet men nu, nadat men de uren studentenarbeid verhoogd heeft naar 650 uren, ook de studenten aanvallen? U bent het er toch met mij over eens dat hoe meer studenten er werken en hoe meer flexi-jobs er zijn, hoe meer groei er is? Die mensen vullen namelijk tekorten in die normaal niet worden ingevuld. De winkels kunnen nu ook open zijn op zondag. Dat is een goede zaak. Vandaag kan men gaan op zondag shoppen in de Delhaize en misschien binnenkort ook in de Colruyt. De consumenten zijn daar gek op. De winkels staan 's zondags vol. Trouwens, Colruyt heeft het moeilijk door de zondagsopening van zijn concurrenten. Al die mensen die bijverdienen, mijnheer de minister, die studenten en flexi-jobbers, verdienen hun geld netto en ze geven dat geld dan uit aan renovatie, in de economie of in de diensteneconomie. Zij zijn mee de motor van de groei van onze economie. In plaats van die groei af te remmen, moeten we de groei stimuleren. We zouden u als minister van Financiën moeten horen zeggen dat u voorstander bent van meer studentenarbeid, meer flexi-jobs en meer managementvennootschappen. U moet pleiten voor meer groei. Wat we nu echter zien, is een politiek van wat men degrowth noemt. Kent u degrowth? Ik dacht dat dit het monopolie was van de groenen, meneer Vanbesien: minder groei en dan worden we allemaal gelukkig. Blijkbaar is dat nu ook de politiek van de heer Van Peteghem, Vooruit en Les Engagés, want ik heb de heer Prévot horen zeggen dat hij nog een paar ideeën heeft voor nieuwe belastingen. De ene belasting volgt na de andere. Mijnheer de minister, ik heb twee eenvoudige vragen. Zullen studenten die werken en flexi-jobbers meer belastingen moeten betalen? Of zegt u neen, dat gaan we niet doen? Zegt u no pasaran of zult u de lijn verdedigen die u zult verdedigen aan de tafel van de regering? Ik ben benieuwd naar uw antwoord. Het feit dat een minister in het kader van een begrotingsoefening een uitspraak doet in de pers, noemt u de aangekondigde belasting inzake studentenarbeid en flexi-jobs. Ik ervaar dat zo niet. Men mag gerust iets zeggen, daarom is dat nog niet de politiek van de regering. Ik zal hier, net zoals op andere vlakken, geen enkele voorafname doen op de begrotingsopmaak die nog moet gebeuren. Eerst flexi-jobs en studentenjobs faciliteren en in een volgende oefening daarbij vraagtekens zetten, is niet mijn lijn. Mijnheer Van Quickenborne, onder de vorige regering werden de flexi-jobs beperkt tot maximaal 12.000 euro per jaar. Dat bedrag werd niet geïndexeerd. Ook werd een maximumloon ingevoerd en werden de patronale bijdragen verhoogd van 25 naar 28 %. Studentenarbeid bleef beperkt tot 475 uur, na de tijdelijke verhoging tijdens de pandemie. Ik weet dus niet of u zich in een goede positie bevindt om te zeggen dat die zaken gestimuleerd moeten worden. Laat ministers praten, aan de regeringstafel zal het gebeuren. Tot nu toe hebben wij alle maatregelen om flexi-jobs en studentenarbeid uit te breiden volmondig en met veel enthousiasme ondersteund. Het is het goed recht van een minister om zoiets in de pers te verklaren, zegt u. Uiteraard, dat is vrijheid van meningsuiting. Daar heb ik geen problemen mee, maar dan verwachten we wel van de bevoegde minister dat hij even vrij en vrank zegt: no pasaran, dat gaan we niet doen. Ik heb u dat opnieuw niet horen zeggen. U zegt: we zullen dat wel zien rond de tafel, we doen geen voorafnames. Ik vind dat zeer gevaarlijk. Ja, dat is heel gevaarlijk, toch wel, mijnheer de minister. U bent een vrij en vrank mens. Zeg dan gewoon dat we dat niet zullen doen. Het is toch eenvoudig? Waarom laat u zich zo in de hoek duwen door de heer Van Peteghem en Vooruit? Waarom laat u dat gebeuren? Waarom zegt u niet: 'nee, we zullen dat niet doen'? Het feit dat u dat niet wilt zeggen, mijnheer de minister, betekent dat u een opening laat. U zegt dat er misschien toch wat aan gemorreld zal worden. U kunt natuurlijk verwijzen naar het verleden, maar toen ik begon in de politiek, mijnheer de minister, mocht studentenarbeid enkel 20 dagen in de zomer. Dat was het dan. Dat werd uitgebreid tot 600 en vervolgens 475 uur. Dat hebben we allemaal gerealiseerd in die twintig à vijfentwintig jaar. Met de flexi-jobs zijn we in 2015 gestart, op vraag van Open Vld. Vandaag hebben meer dan 200.000 mensen een flexi-job. Wij hebben dat nog verder uitgebreid in de vorige regering en inderdaad, er zijn correcties gekomen, maar kijk eens naar het resultaat. Na tien jaar Open Vld in de regering zijn er meer dan 200.000 flexi-jobbers, zonder één euro subsidie, in 22 sectoren. Dat kan ik wel verdedigen. Wat ik echter niet kan verdedigen, is dat een minister als u, die zogezegd opkomt voor werkende mensen, hier het woord niet durft te nemen. Zeg dan gewoon: no pasaran, we zullen dat niet doen. Waarom zegt u dat niet? Waarom doet u dat niet? De mensen verwachten van u dat u hen verdedigt en dat doet u niet. U laat zich in de hoek zetten door Vincent Van Peteghem, dat is zo. Toch wel. Hij zet de aanval in op uw terrein en dan zegt u: we zullen dat wel laten passeren. Mijnheer Jambon, wat u doet, is gevaarlijk. U bent al compromissen aan het sluiten en u moet nog beginnen te onderhandelen. Dat is trouwens wat u zelf hebt gezegd in een interview in De Tijd over de inkomsten. U zegt nu dat u de belastingen zult verlagen, maar eigenlijk hebt u de deur opengezet voor nieuwe en hogere belastingen. Dat is zo. De meerwaardebelasting is daar het beste voorbeeld van. Jan, beste Jan, wees eens een sterke Jan en geen zwakke Jan. Dank u. Collega’s, daarmee is ook dit incident gesloten en zijn we aan het einde van onze agenda. Ik dank de minister voor zijn volgehouden moed en de collega’s voor hun volgehouden aandacht. Ik wil voor het verslag toch meegeven dat ik aan de voorzitter zal rapporteren dat ik het aantal afzeggingen – de antwoorden op de vragen werden door verschillende diensten voorbereid – ten zeerste betreur. Van mij bedoelt u? Nee, u niet. Ik heb u juist gefeliciteerd, mijnheer Van Quickenborne. Dat heb ik niet gehoord. Het probleem is dat u kennelijk een heel selectieve manier van perceptie en gehoor hebt. Ik betreur het dus dat zoveel mensen het nodig vinden om heel veel vragen te stellen, maar kennelijk de moeite niet doen om hier te zijn wanneer die vragen effectief gesteld moeten worden. Geen probleem, voorzitter, maar deelt u ook de goede voorbeelden mee aan de Conferentie? Dan zullen ze daar nota van nemen. Dat zal ik doen. Er waren zelfs mensen die geen vragen meer hadden, maar die wel zijn blijven zitten. Dat was ofwel uit interesse ofwel om te controleren. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.04 uur. La réunion publique de commission est levée à 18 h 04.

Commissievergadering op 1 oktober 2025

💰 Commissie Financiën en Begroting

Van 14h02 tot 18h04 (4 uur en 2 minuten)

43 vragen

Voorgezeten door

N-VA Steven Vandeput

Volledig verslag op dekamer.be

Vragen

De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.

SFPIM en het Defensiefonds
Het Defensiefonds

Gesteld door

Groen Meyrem Almaci
PS Frédéric Daerden

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

De heer Daerden is momenteel niet aanwezig.

Meyrem Almaci:

Mijnheer de voorzitter, ik heb geen idee waar de heer Daerden is, maar ik wil de vraag gerust stellen als hij aanwezig is.

Voorzitter:

Mevrouw Almaci, we hebben een heel drukke agenda, ik houd mij aan de agenda.

Meyrem Almaci:

Mijnheer de voorzitter, ik wil gewoon collegiaal zijn, maar ik zal mijn vraag stellen.

Mijnheer de minister, ik heb verschillende vragen gesteld naar aanleiding van uw beleidsplan en beleidsnota's over het Defensiefonds, waar ik tot dan toe geen enkel antwoord op had gekregen. Daarom heb ik het begin juli opnieuw geprobeerd, wetende dat er op 4 juni al overleg had plaatsgevonden tussen de federale en de Vlaamse regering. Minister-president Diependaele had dat immers verklaard. Op 7 juli had ik die vraag gepland, en vandaag zijn we in oktober. Intussen is er op 18 juli een nieuw Defensiefonds opgericht tijdens de ministerraad. Ik heb mijn vragen dus licht gewijzigd, omdat de vraag van juli nu pas aan bod komt.

Wat is er uit de afstemming tussen de Vlaamse en de federale regering voortgekomen? Wat is de afstemming met de Participatiemaatschappij Vlaanderen en het Defensiefonds, dat u op federaal niveau wilt oprichten? Hoe ziet de definitieve samenwerking met alle regio's eruit met betrekking tot het Defensiefonds?

Wat is de aard van het Defensiefonds? Ik ga ervan uit dat de berichtgeving in de pers klopt, namelijk dat het een investeringsvehikel is geworden en dat er geen NAVO-conform Defensiefonds meer zal komen. Dat is dus doorgeschoven naar de volgende legislatuur. Dat betekent dat de inspanningen voor de NAVO beperkt blijven tot 2 % van het bruto binnenlands product in deze legislatuur. Dat betekent dat het nieuw fonds zoals u het nu vormgeeft, niet meer conform is aan wat oorspronkelijk op Europees niveau is voorgesteld, waarover toen ook een andere communicatie plaatsvond.

Daarnaast heb ik enkele actuele vragen, ook naar aanleiding van de communicatie in de pers.

Is het Defensiefonds al in opstart? Is het effectief al gestart? Welke tijdslijn wordt gevolgd, aangezien er momenteel nog geen koninklijk besluit is verschenen?

Welke middelen zullen definitief uit de FPIM worden gehaald, tegen welke timing, en wie zal daarover beslissen? In het paasakkoord was immers gesteld, zoals ook gepubliceerd in de pers, dat er een apart vehikel zou komen, waarin de private sector mee zou participeren. Zal de private sector mee beslissen waarin wordt geïnvesteerd? Welke delen van FPIM zullen worden verkocht? Dat zijn twee heel heldere vragen waar ik graag een helder antwoord op zou willen krijgen. Zal de private sector in dat apart vehikel mee beslissen wat er verkocht wordt van de assets van FPIM en wat er vervolgens met die assets gekocht zal worden in dat dochtervehikel?

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, in de ministerraad van 18 juli 2025 is het koninklijk besluit tot oprichting van een gespecialiseerde dochteronderneming, SFPIM Defence, goedgekeurd.

Met betrekking tot uw specifieke vragen kan ik u het volgende antwoorden. Zowel PMV als FPIM heeft de opdracht om een defensiefonds op te richten, elk namens hun eigen regering. Beide instellingen dienen complementair samen te werken. De afstemming en samenwerking zijn nog niet definitief, maar in het investeringscomité is een rol weggelegd voor de regio's om de samenwerking te optimaliseren.

SFPIM Defence zal investeren in bedrijven door participaties van die bedrijven op te nemen. De bedoeling is dat die investeringen maximaal in aanmerking komen voor de 5 %-NAVO-norm. Dat wil zeggen dat de eerste 3,5 % volledig defensiegerelateerd is; voor de resterende 1,5 % procent zijn er iets meer mogelijkheden. We trachten de investeringen van SFPIM Defence zoveel mogelijk in die tweede korf te laten passen, maar het is op dit moment nog niet zeker of dat steeds zal lukken.

Het Defensiefonds zal participaties nemen in bedrijven. Die uitgaven zijn in het EESR geen uitgaven die het vorderingensaldo belasten en maken dus geen deel uit van het Nationaal Budgettair Plan. We streven ernaar dat het fonds operationeel is tegen het einde van het jaar, met de hoop dat de beslissing over een eerste investeringsdossier in 2025 kan vallen.

Over de budgetten waarover SFPIM Defence zeggenschap zal krijgen, is nog geen beslissing genomen. De huidige beslissingen gaan over de oprichting, nog niet over de budgetten waarover SFPIM Defence kan beslissen. Zoals eerder vermeld, zal SFPIM Defence investeren in bedrijven met een goede businesscase. SFPIM Defence dient niet voor de aankoop van materiaal.

SFPIM Defence is geen fonds, maar een dochteronderneming van SFPIM. Er wordt dus geen privékapitaal aangetrokken op het niveau van SFPIM Defence. Per dossier zal er wel samen met privébedrijven worden geïnvesteerd, vergelijkbaar met de werkwijze van de moedermaatschappij FPIM. Dat betekent dat de privésector geen inbreng heeft in de beslissingen van SFPIM Defence.

Meyrem Almaci:

Mijnheer de minister, de privésector, die in het bestuur van de dochter zetelt, zal geen beslissingsrecht hebben. Ik wil daarom formeel weten welke delen van FPIM verkocht worden om het vehikel te financieren. De privébedrijven zullen dus niets te zeggen hebben over de one-shots van de participaties. Zij zullen daarnaast ook geen zeggenschap hebben over de keuze van de bedrijven waarin geïnvesteerd wordt.

Die twee zaken wil ik scherpstellen. De privésector zal niet strategisch kunnen beslissen over investeringen vanuit dat dochtervehikel.

Het vehikel moet tegen eind juni operationeel zijn.

Mijnheer de minister, klopt het dat de private investeerders die zullen participeren in het dochtervehikel, niet zullen mogen beslissen welk deel van FPIM strategisch verkocht wordt en ook niet waarin geïnvesteerd zal worden?

Jan Jambon:

Mijnheer de voorzitter, ik heb daarnet mijn antwoord gegeven.

Meyrem Almaci:

Mijnheer de minister, het antwoord op die vraag is nochtans cruciaal.

Eveneens cruciaal is het te vernemen in welke bedrijven zal worden geïnvesteerd. Gaat het om Belgische of buitenlandse, bijvoorbeeld Israëlische, bedrijven?

Veel vragen staan open, het dossier hangt met haken en ogen aaneen. Ik heb drie maanden moeten wachten om deze vraag te kunnen stellen. Intussen is het een spelletje van niet antwoorden, van vooruitlopen op zaken en van voldongen feiten. Ik maak mij grote zorgen over de richting die dat vehikel uitgaat en het kader waarin het functioneert, wetende dat het koninklijk besluit nog steeds niet gepubliceerd is. Daardoor kunnen wij onze controlefunctie op dat Defensiefonds niet volgens de oorspronkelijk aangegeven timing uitvoeren. Dat wordt stilaan bijzonder problematisch, zeker omdat het een zeer aanzienlijk budget met grote strategische belangen en belangrijke ethische vragen betreft.

Mijnheer de voorzitter, collega’s, daarover moet dringend een democratisch debat gevoerd worden, in plaats van dat steeds uit de weg te gaan, zaken vooruit te schuiven en geen helder antwoord te geven op concrete vragen.

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, u kunt eventueel een schriftelijke vraag indienen. (…)

Meyrem Almaci:

Mijnheer de minister, mogelijk moet ik opnieuw drie maanden wachten op een antwoord en intussen een feit constateren. (…)

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, de werkzaamheden van het Parlement worden niet door mij bepaald.

Mijnheer de voorzitter, ik wil benadrukken dat wij schriftelijke vragen tijdig beantwoorden. Ik accepteer die aantijgingen niet, zeker niet van mevrouw Almaci. In de pers werd zelfs nog toegelicht hoe schriftelijke vragen beantwoord worden. Als u snel een antwoord wilt, dient u best een schriftelijke vraag in, want voor de beantwoording daarvan geldt een reglementaire termijn en wij voldoen daaraan volledig. Die insinuaties mogen dus stoppen.

Voorzitter:

Mevrouw Almaci, ik wil u even terechtwijzen met betrekking tot uw stelling dat u al op een antwoord wacht sinds 7 juli. Formeel kan ik u melden dat wij met beide ministers die in de commissie voor Financiën rapporteren de volledige agenda met vragen en antwoorden hebben afgewerkt voor het reces. Als de datum van de indiening van uw vraag geen nieuwe vergadering voor het reces toeliet, is dat nu eenmaal zo.

Meyrem Almaci:

Mijnheer de voorzitter, het laatste woord komt aan het Parlement toe. Ik wens nog te reageren op wat de minister zei.

Ik heb de vraag niet voor het eerst gesteld op 7 juli. U weet dat ik de vraag al herhaaldelijk heb gesteld tijdens de discussie over de beleidsnota en de beleidsplannen, al maanden aan een stuk.

Uiteindelijk heb ik ze als een mondelinge vraag ingediend, niet als schriftelijke vraag. U hoeft dus niet uit uw kram te schieten over schriftelijke vragen en de timing daarvan. Waar het over gaat, is dat ik in de commissie voor Financiën al zes maanden lang op dezelfde nagel klop, via mondelinge vragen aan u, waarop ik zelfs tot nu geen helder antwoord krijg. Bovendien heeft u het koninklijk besluit nog niet eens gepubliceerd.

Dat is belangrijk voor het verslag, mijnheer de voorzitter. Als er iemand iets niet te pikken heeft, ben ik het wel. Een minister die na zes maanden iets wat hij in zijn beleidsnota heeft opgenomen, alleen maar heeft veranderd en nog altijd geen duidelijkheid schept over zijn plannen, ik vind daar wat van.

Frédéric Daerden:

Monsieur le président, je voudrais tout d'abord exprimer mes excuses auprès du ministre et de vous-même de mon arrivée quelque peu tardive.

Je n'ai pas eu l'occasion non seulement de poser ma question, mais d'entendre les différents éléments de réponse de M. le ministre. Mais je voulais lui dire ma préoccupation concernant la manière dont ce fonds de défense va être alimenté relativement à la vente de certains éléments du patrimoine de l'État et, surtout, relativement à l'équilibre – je préférerais que cela soit totalement déséquilibré – entre nos entreprises belges et la voie de l'achat à l'étranger. Nous savons que nous avons, dans le secteur, de nombreuses entreprises belges performantes. Mon inquiétude est grande en la matière. Je ne serai pas plus long compte tenu des circonstances que j'évoquais tout à l'heure.

Voorzitter:

La question n° 56006824C de M. Lacroix est sans objet. La question n° 56006886C de M. Bayet est retirée.

De fiscale hervorming

Gesteld door

PVDA-PTB Kemal Bilmez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kemal Bilmez:

Monsieur le ministre, plusieurs partis – pas le vôtre – ont fait beaucoup de promesses au sujet de la réforme fiscale pendant la campagne électorale. D'abord, on a annoncé 500 euros net en plus pour les travailleurs; ensuite, c'est devenu 500 euros de différence entre ceux qui travaillent et ceux qui ne travaillent pas, ce qui était un mensonge puisque c'est déjà largement le cas pour la grande majorité des gens. Mais là, on ne s'en sort plus.

Alors que cette fameuse augmentation est la carotte qui devrait nous faire avaler la pilule du vol des pensions et de l'austérité dans les soins et l'éducation, il y a les chiffres. On entend quelque chose de votre part, quelque chose d'autre de la part du président du MR, Georges-Louis Bouchez, ça ne s'arrête pas. On ne s'en sort plus. Et les gens comptent sur cette augmentation du pouvoir d'achat.

Lors de l'émission La rentrée politique du 3 septembre, le président du MR, Georges-Louis Bouchez, déclarait que "certains ménages, grâce au gouvernement, auront 600 euros net en plus". Vous, il y a deux semaines, lors de la séance plénière, en réponse à ma camarade Sophie Merckx, vous avez dit que "pour un isolé au salaire minimum, l'augmentation du pouvoir d'achat serait de 110 euros".

Aujourd'hui, que voit-on à nouveau? Je vous montre mon document. M. Georges-Louis Bouchez, à midi, poste: "Promesse tenue. Voici les montants que vont gagner en plus tous les mois tous les travailleurs de ce pays." Et là, de combien d'argent parle-t-il? Pour un salarié isolé au salaire minimum, donc l'exemple que vous avez donné, il parle de 268 euros par mois.

Il ne se trompe pas de cinq euros, il n'y a pas une différence de cinq ou dix euros. C'est plus que le double qu'il avance. Donc moi, je me demande ce qu'il en est. Vous avez envoyé des simulations à la VRT il y a quelque temps. Nous n'avons toujours pas reçu les mêmes simulations, les mêmes chiffres. On entend de la part du deuxième parti du gouvernement, le plus grand parti wallon au gouvernement – le MR –, des chiffres complètement différents des vôtres.

Je vous demande donc, très concrètement, ce qui est vrai. Sont-ce les chiffres que vous avez avancés – 110 euros par mois – ou les 270 euros avancés par M. Bouchez?

Jan Jambon:

Monsieur Bilmez, je n'ai pas de connaissance de la source du chiffre que vous venez de citer. La hausse de la quotité exemptée d'impôt pour les travailleurs représente déjà une augmentation nette d'environ 900 euros sur une base annuelle, sans tenir compte de l'inflation. L'impact concret de la réforme fiscale dépend toutefois fortement du revenu, de la nature de ce revenu, de la situation familiale et des éventuelles personnes à charge.

Un couple avec deux enfants travaillant avec un bas salaire bénéficiera ensemble d'un gain net d'environ 250 euros. S'ils perçoivent en outre des chèques repas au montant maximal de 12 euros par jour, à raison d'une moyenne de 20 par mois, cela représente encore 160 euros supplémentaires. Dans un tel cas, le pouvoir d'achat du ménage augmente d'environ 410 euros par mois. Donc, tout est très dépendant de la situation personnelle d'une famille, ou d'une personne individuelle.

Il y a la quotité exemptée d'impôt, mais également la contribution spéciale pour la sécurité sociale qui a une certaine dynamique propre. Donc, c'est difficile de généraliser, mais j'ai donné un exemple où cela s'applique.

Kemal Bilmez:

Merci, monsieur le ministre. Justement, c'est ça le problème. Je vous demandais de clarifier l'exemple que vous avez donné voici deux semaines, à savoir le cas d'un salarié au salaire minimum et isolé. Je vous ai montré ce que M. Bouchez raconte sur les réseaux sociaux. À nouveau, vous me donnez un autre exemple, celui d'un ménage à deux salaires minimum avec deux enfants, et vous me parlez d'une augmentation du pouvoir d'achat de 410 euros. Je sais qu'il y a encore des différences, mais ce que M. Bouchez avance sur les réseaux sociaux, c'est 550 euros. Ce n'est pas une différence de 10 euros. C'est plus de 150 euros de différence entre ce que vous dites et ce qu'il dit. C'est grave, parce que les gens comptent sur cette augmentation du pouvoir d'achat. Un sondage paru cette semaine montre que 70 % des Belges ne croient pas que cette réforme fiscale va arriver. C'est en partie à cause de ce que vous dites. Moi, je veux bien vous croire. Ce ne sont pas vos propos que je remets en question, mais ceux de M. Bouchez qui raconte n'importe quoi sur les réseaux sociaux. Et ça, ça ne va pas!

Onbelaste schenkingen

Gesteld door

PVDA-PTB Kemal Bilmez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kemal Bilmez:

Mijnheer de minister, op 10 juli las ik in Het Laatste Nieuws dat in 2023 730 rijke families de erfbelasting hebben kunnen ontlopen door gebruik te maken van schenkingen via familiale vennootschappen. Op die manier hebben die families 6,72 miljard euro overgedragen zonder hierop belastingen te betalen. Terwijl de werkende klasse wel erfbelasting betaalt, kunnen de grootste vermogens opnieuw gebruikmaken van een achterpoortje via de vennootschapsbelasting.

Ik heb daarom een zeer eenvoudige vraag. Hoe zult u dat achterpoortje sluiten, indien u dat al als een achterpoortje beschouwt?

Jan Jambon:

Mijnheer Bilmez, vooreerst, schenkings- en successierechten zijn gewestelijke belastingen. Voor Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die bevoegd zijn voor de opmaak van het decreet respectievelijk de ordonnantie, blijft de FOD Financiën voorlopig verantwoordelijk voor de inning van die belastingen. Private stichtingen zijn daarnaast onderworpen aan een jaarlijkse patrimoniumtaks. Dat is een jaarlijkse taks ter vergoeding van de successierechten, die vanaf 1 januari 2024 hervormd werd door de invoering van progressieve tarieven.

Met toepassing van het regeerakkoord, dat ik loyaal zal uitvoeren, wordt de FOD Financiën gelast met de uitwerking van een gedragen visie omtrent responsabilisering en een performant controlemechanisme. Het is nu nog te vroeg om daaromtrent een timing te geven.

De voorwaarden voor een private stichting, en in het bijzonder het belangeloos doel, worden opgenomen in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen. De minister van Justitie is bevoegd om die wetsbepalingen te verduidelijken, te evalueren of te verstrengen. Er zijn ongeveer 2000 private stichtingen. De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie heeft momenteel geen zicht op het aantal van de stichtingen die al dan niet een familiale doelstelling hebben.

Kemal Bilmez:

Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. Uw partij zit natuurlijk ook in de Vlaamse regering. Ik hoop dan ook dat u dat niet zomaar laat passeren en dat u met uw collega’s werk maakt van eerlijkere fiscaliteit. Opnieuw wordt hier het bewijs geleverd – we zeggen het vaak – dat België een fiscaal paradijs voor de allerrijksten en een fiscale hel voor de gewone werkende mensen is. Dat moet worden rechtgetrokken, en ik hoop daarvoor op u te kunnen rekenen.

De privatisering van Belfius

Gesteld door

PVDA-PTB Kemal Bilmez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kemal Bilmez:

Mijnheer de minister, ten eerste, op basis van berichtgeving in onder meer De Tijd en De Standaard leren we dat de verkoop van een deel van de aandelen van Belfius tussen 2 en 3,7 miljard euro kan opleveren. Maar tussen 2022 en 2025 leverde het aandeelhouderschap in Belfius een inkomensstroom van 2,1 miljard euro. Is het dan volgens u budgettair verantwoord om die terugkerende inkomstenbron, die trouwens in stijgende lijn gaat, deels in te ruilen voor een eenmalige opbrengst? Hebt u de impact hiervan op de begroting op lange termijn in kaart gebracht? Kunt u de berekeningen delen met de commissie?

Ten tweede – dit is een meer ideologische en politieke vraag -, Belfius is ontstaan uit de as van het privaat gerunde Dexia, op haar beurt voortgekomen uit het Gemeentekrediet, dat een lange tijd een stabiele bank was in handen van de overheid. Vanaf de jaren 90 werd die bank geleidelijk aan geprivatiseerd. Dat leidde uiteindelijk tot de oprichting van een privaat gerunde Dexia, halverwege de jaren 90. Op iets meer dan 10 jaar tijd ging Dexia volledig overkop. De bank werd dan uiteindelijk gered door de overheid, de belastingbetaler dus, en omgedoopt tot Belfius. De kostprijs voor de belastingbetaler was niet klein: 4 miljard euro plus bijkomende kapitaalinjecties in de daaropvolgende jaren. Intussen doet Belfius het goed, de bank is opnieuw gezond en toch overweegt de regering om de bank weer gedeeltelijk of misschien volledig te privatiseren. Ze lijkt dus de fouten van de vroege jaren 90 te herhalen.

Hoe verantwoordt u de keuze voor de privatisering van Belfius in het licht van de faliekante afloop van het Dexia-avontuur? Waarom kiest de regering ervoor om haar enige staatsbank te verpatsen in plaats van ze om te vormen tot een publieke investeringsbank, die zich kan richten op de financiering van strategische projecten in onze gemeenten onder andere op het vlak van energie, digitale transactie en infrastructuur?

Jan Jambon:

Over de stand van zaken bij Belfius kan ik niets zeggen. Dat is zaak van de bank zelf. In ieder geval heeft de regering vandaag nog geen beslissing genomen om al of niet een gedeelte van de aandelen te verkopen en de voorbereidende werken zijn daarover nog niet opgestart. Ik verwacht wel binnen redelijk korte tijd daar een positie van de regering over.

En u hebt gelijk: bij de analyse van het dossier zullen we de afweging moeten maken tussen eenmalige inkomsten en de bijdrage van de dividenden aan de begroting. U zet wel het volledige bedrag aan ontvangen dividenden af tegen de opbrengsten van de volledige verkoop.

Hoe dan ook moeten we die afweging maken, zeker gezien de verschrikkelijke budgettaire situatie en schuldpositie van ons land en de budgettaire uitdaging waarvoor we staan.

Ik ben van mening dat een overheid geen bankier is en daarin verschillen we waarschijnlijk van mening.

De regelgeving rond de financiële sector noopt de sector tot een voorzichtiger beleid vandaag, waardoor een herhaling van de financiële crisis minder waarschijnlijk is.

Ik ben er heel gevoelig voor dat we een scenario zoals in 2008 moeten vermijden. Dat geldt niet enkel voor staatsbanken maar ook voor de vele banken die niet in staatshanden zijn. De risico’s zijn ook voor die banken groot en sommige ervan hebben wij destijds trouwens ook moeten ondersteunen.

Op Europees niveau wordt er momenteel gedebatteerd over de vereenvoudiging van de regels. Ik zal er mee over waken dat de vereenvoudiging van de regels niet leidt tot deregulering en tot de afbouw van de voorzichtigheidsclausules die wij hebben opgelegd. Vandaag moeten de banken veel te veel rapporteren, rapporten die vaak door niemand meer worden gelezen. Op dat vlak zijn er dus zeker mogelijkheden tot vereenvoudiging. Ik wil wel vermijden dat wij in een straatje van deregulering terechtkomen dat ons terugbrengt naar de periode van vóór 2008.

Wij delen dus dezelfde bekommernis: er is toezicht nodig, ook op banken die niet in staatshanden zijn. Voor de rest verschillen we ideologisch van mening, want mijns inziens is de Staat geen bankier, ook al zijn de omstandigheden wat ze zijn.

Kemal Bilmez:

Mijnheer de minister, ideologisch verschillen wij daar zeker in. Dat is voor mij ook een extreem dogmatische redenering. Waarom zou de overheid geen publieke investeringsbank kunnen runnen? Waarom moet een bank noodzakelijk in handen zijn van privéaandeelhouders, voor wie de voornaamste bekommernis altijd winst maken zal zijn? Dat is nu eenmaal het economisch systeem. Waarom zou er niet één bank kunnen bestaan die een ander doel heeft, bijvoorbeeld de energietransitie of de digitale transitie mee financieren, zonder uitsluitend op winst te zijn gericht? Voor ons is het echt dogmatisme om dat uit te sluiten. Waarom kan de staat geen bank hebben? Tot in de jaren negentig was dat wel het geval. Dat werkte toen toch. Sinds er geen staatsbanken meer zijn, hebben wij verschillende financiële crisissen meegemaakt. Wij hebben banken moeten redden die vroeger publiek waren en die, eenmaal geprivatiseerd, failliet zijn gegaan door de winsthonger van de aandeelhouders. Nu bevinden wij ons opnieuw in datzelfde schuitje. De bank maakt winst, is nuttig en wordt door u opnieuw verkocht, om misschien over tien jaar opnieuw in hetzelfde schuitje te belanden. Ik zou ter zake echt durven te spreken van een historische vergissing. Ik hoop dat u zich ertegen verzet. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. De arizonaregering doet dat blijkbaar wel.

Het succes van e-DEPO

Gesteld door

MR Anthony Dufrane

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, depuis 2016, le compte e-DEPO proposé par l'État belge pour le dépôt des garanties locatives connaît un succès croissant. En moins d'un an, le nombre de comptes ouverts a augmenté de 18 %, atteignant plus de 100 000 utilisateurs, pour un encours total de 219 millions d'euros.

Ce succès s'explique notamment par deux facteurs. Premièrement, la simplicité d'ouverture du compte, en ligne et sans frais. Deuxièmement, un rendement nettement supérieur à celui qui est offert par les grandes banques. Ainsi, en juin, le taux était de 1,33 %, contre 0,5 % à 0,6 % dans la plupart des banques traditionnelles.

Dans un contexte où de nombreux épargnants s'estiment lésés par la faiblesse persistante des taux des livrets d'épargne réglementés, et ce malgré la remontée des taux directeurs, le compte e-DEPO apparaît comme une alternative crédible et plus équitable, notamment pour les locataires aux moyens limités.

Le succès du compte e-DEPO révèle une attente citoyenne forte pour des produits financiers publics simples, transparents et rémunérateurs. Il pourrait aussi représenter un levier utile pour stimuler une saine concurrence avec le secteur bancaire, souvent critiqué pour la lenteur de l'ajustement de ses taux.

Monsieur le ministre, le gouvernement envisage-t-il de maintenir ou d'adapter le plafond de 2,5 % fixé en 2023? Des mesures sont-elles prévues pour promouvoir davantage ce compte public? Quelle est la politique du SPF Finances concernant la gestion des montants déposés sur ces comptes? Ces centaines de millions d'euros d'épargne sont-ils réinjectés dans des projets d'intérêt public?

Jan Jambon:

Cher collègue, le taux d'intérêt appliqué par la Caisse des Dépôts et Consignations (CDC) a été plafonné pour la première fois à 2,5 % en mai 2023. Ce plafonnement est ensuite resté en vigueur jusqu'en novembre 2024 inclus. En décembre 2024, le taux d'intérêt s'élevait à 2,5 % et un plafonnement n'était plus nécessaire.

L'évolution du taux d'intérêt est suivie dans des rapports mensuels établis par la Caisse des Dépôts et Consignations. Sur cette base, le risque pour le financement de l'État ou la bonne gestion de la dette publique est évalué chaque mois par l'Agence Fédérale de la Dette. À ce jour, aucun ajustement de ce plafond n'a été proposé sur base de ce suivi.

La Caisse des Dépôts et Consignations communique continuellement auprès des particuliers et professionnels sur les différents services disponibles. Cette communication est effectuée par les informations mises à disposition sur son site internet et par l'organisation de webinaires.

De plus, plusieurs articles concernant e-DEPO ont déjà été publiés dans la presse néerlandophone et francophone.

Les banques proposent une gamme de services bien plus larges que celles offertes par e-DEPO, une raison pour laquelle leur liquidité n'est pas compromise. Conformément à la loi du 11 juillet 2018 sur la Caisse des Dépôts et Consignations, les sommes consignées sont placées et investies en instruments financiers émis par toute unité d'administration publique selon le Système européen des comptes nationaux et régionaux, appelé également SEC.

Actuellement, les fonds gérés par la Caisse des Dépôts et Consignations sont placés sur un compte de dépôt à 48 heures de préavis auprès de l'Agence Fédérale de la Dette. Ces fonds servent également aux prêts octroyés aux communes par le biais de la nouvelle application e-CREDIT et une partie a été investie sous la forme d'un EMTN émis par la région Wallonne, comme le prévoit la loi du 11 juillet 2018 sur la Caisse des Dépôts et Consignations.

Les chiffres relatifs à la gestion des sommes consignées seront disponibles dans les rapports annuels de la Caisse des Dépôts et Consignations. Par ailleurs, un contrôle est effectué chaque année par la Cour des comptes à laquelle toutes ces données sont également transmises.

Anthony Dufrane:

Merci monsieur le ministre. Le dispositif e-DEPO simplifie vraiment la vie des locataires et offre un rendement intéressant. Pour ces derniers, je ne doute pas que le système sera amené à se développer, qu'il représentera à l'avenir la meilleure solution pour des garanties locatives. Mais pour cela, il doit vraiment se populariser auprès des citoyens.

J'ai bien pris note que la promotion de e-DEPO était en cours, mais je vous invite vraiment à continuer sa promotion, parce que de nombreux Belges locataires ne sont pas informés de son existence. C'est un travail qui doit être régulièrement remis sur le métier. Je vous remercie encore une fois pour la qualité de vos réponses, monsieur le ministre.

Voorzitter:

Vraag nr. 56007038C van de heer De Smet wordt omgezet in een schriftelijke vraag En l'absence son auteur, la question n° 56007041C de M. Foret est sans objet.

De piste van een fusie tussen Belfius en Ethias

Gesteld door

Groen Meyrem Almaci

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Meyrem Almaci:

Er zijn wel wat vragen over Belfius, merk ik. Dat is natuurlijk omdat we ons zorgen maken over wat er precies gebeurt met de overheidsbank, die in handen is van de belastingbetalers.

We hebben gezien dat de MR-voorzitter, de heer Georges-Louis Bouchez, enkele maanden geleden de piste heeft gelanceerd van een fusie tussen de staatsbank Belfius en de eveneens in overheidshanden zijnde verzekeraar Ethias, die in handen is van de regionale regeringen. De Waalse regeringsverklaring gaf eerder ook al aan die piste te onderzoeken. Het is dus niet vreemd dat die piste terugkomt via de voorzitter van de MR.

Het is wel opmerkelijk, niet alleen omdat Belfius een verzekeringstak heeft, maar ook omdat de bank de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker aangaf een bank te willen worden voor mensen die veel geld hebben. Er is recent zelfs nog een advertentie van vijf pagina’s gepubliceerd om dat in de kijker te zetten, weg van de dienstverlening aan lokale besturen en particulieren.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de bank begint weg te zakken, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Duitse en andere Europese overheidsbanken, inzake haar maatschappelijke engagement en verantwoordelijkheid in de rankings. In 2024 bereikte dat zelfs een dieptepunt. Het zou ons zorgen moeten baren dat de bank haar opdracht als staatsbank een beetje naast zich neerlegt en zich steeds meer richt op een zeer specifieke doelgroep, in plaats van er te zijn voor alle inwoners en lokale besturen.

Ik heb gehoord wat de CEO over die piste heeft gecommuniceerd. Het is interessant om dat te volgen, maar de vragen zijn wel pertinent. Wat is de positie van de federale regering met betrekking tot die fusiepiste, gelanceerd door de Waalse regering en de heer Bouchez? Misschien is dat ondertussen achterhaald. Ik ga ervan uit dat dat zo is. Wat is ook de positie van Ethias? Ook daar zijn we immers aandeelhouder.

Wat is de objectieve meerwaarde van een dergelijke fusie voor ons land, gelet op het feit dat Belfius Insurance al deel uitmaakt van de staatsbank en rekening houdend met de steeds uitdrukkelijkere wealthkoers die de bank volgt? Wat vindt u van die wealthkoers? Hoe garandeert het de dienstverlening aan lokale besturen en aan de gewone inwoners? Hebt u uw bezorgdheid daarover aan de bank kenbaar gemaakt? Wat zijn de wettelijke vereisten voor dergelijke fusies, in casu met belangstelling van derden ten aanzien van Ethias?

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, ik kan u zeggen dat er op regeringsniveau nog geen beslissing is genomen met betrekking tot Ethias of een mogelijke fusie van Ethias met Belfius. Ik zal dan ook niet ingaan op de hypothetische voor- en nadelen van een eventuele fusie, dat zal in de beraadslaging binnen de regering allemaal worden meegenomen.

Wel kan ik u zeggen – en dat was uw laatste vraag – dat ingeval overheidsparticipaties worden verkocht, de overheid de plicht heeft om de markt transparant te bevragen zodat alle geïnteresseerden hun belangstelling kunnen tonen. We kunnen dat dus niet zomaar onderhands doen. Er moet effectief een marktbevraging plaatsvinden.

De regering heeft echter nog geen positie ingenomen in het vraagstuk van de fusie tussen Ethias en Belfius.

Meyrem Almaci:

Ik weet natuurlijk dat de markt transparant moet worden bevraagd. Ondertussen voert Belfius al enkele jaren een bijzondere koers, een opmerkelijke koers voor een overheidsbank. Tot op het moment dat een definitieve keuze wordt gemaakt en de markt bevraagd zou worden – indien dat de piste zou zijn –, blijft die koers opmerkelijk. Ik hoop dat we nooit naar een scenario gaan waarin de meerderheid van die staatsbank uit handen wordt gegeven. Ik hoop dat we naar een scenario gaan waarin de overheid heel duidelijk maakt aan de huidige CEO, die blijkbaar de ambitie heeft om in de zeer nabije toekomst voorzitter te worden van de raad van bestuur, dat een overheidsbank er moet zijn voor iedereen, en niet alleen voor de happy few en de inner crowd die hij goed kent. Het is opmerkelijk dat de koers die nu wordt gevoerd sterk afwijkt van wat de maatschappelijke opdracht van een overheidsbank zou moeten zijn. U hoeft niet zelf te bankieren om die boodschap diets te maken aan het bestuur van die bank. We glijden immers weg, niet alleen op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar ook op het vlak van performantie.

De Brusselse boekhouding

Gesteld door

CD&V Koen Van den Heuvel

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Koen Van den Heuvel:

Mijnheer de minister, ik heb deze vraag al een tijdje geleden opgesteld. Spijtig genoeg is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de politieke situatie nog altijd niet gestabiliseerd.

Ik stel deze vraag naar aanleiding van een bericht in The Brussels Times . Daarin stond dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 250 miljoen euro aan Europese leningen, die eigenlijk bestemd waren voor de uitbreiding van de Brusselse metro en de modernisering van de openbaarvervoerinfrastructuur, niet heeft aangewend waarvoor ze bedoeld waren. In plaats daarvan zouden de middelen via het Brusselse schuldagentschap toegevoegd zijn aan de algemene liquide middelen van het Gewest en aangewend voor algemene thesauriebehoeften.

Dat roept natuurlijk vragen op over de transparantie en vooral over de credibiliteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We weten dat de Brusselse financiën in een zeer penibele situatie zitten, maar geoormerkte leningen gebruiken voor andere doelstellen dan de beoogde, begint toch veel weg te hebben van sjoemelen.

Mijnheer de minister, ik heb hierover een aantal vragen.

Hoe beoordeelt u het feit dat financiële instellingen en een internationaal ratingbureau mogelijk misleid zijn door deze gang van zaken?

Wat is uw inschatting van de Brusselse financiële situatie?

Vooral, wat is de impact op de geloofwaardigheid van België als geheel op het Europese toneel als een van de drie gewesten zulke praktijken toepast?

Tot slot – al vrees ik dat ik het antwoord al ken –, hebt u instrumenten om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toch even aan de oren te trekken?

Jan Jambon:

Mijnheer Van den Heuvel, u hebt geen ongelijk als u zegt dat de situatie in Brussel nog altijd niet stabiel is. Ik meen dat ze vrij stabiel is in haar instabiliteit. Maar dit terzijde.

Voor de rest, hoe terecht uw vragen ook zijn, dit dossier behoort niet tot mijn bevoegdheid. Ik ken bijgevolg ook niet alle details die bij dit dossier horen. Ik kan me er natuurlijk dan ook niet verder over uitspreken.

U stelt die vraag aan de minister van Financiën van de federale regering. In die hoedanigheid heb ik geen enkele bevoegdheid om tussenbeide te komen in de Brusselse situatie. Ik heb ook geen instrumenten. Op het federale niveau hebben we geen instrumenten om daarin tussenbeide te komen. Ook het Federaal Agentschap van de Schuld speelt geen rol in de leningen die de gewesten krijgen van de Europese instellingen.

Ik kijk hiernaar met evenveel vragen als u. Ik meen dat dit een aangelegenheid is die binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanhangig gemaakt moet worden.

Koen Van den Heuvel:

Dank u wel, mijnheer de minister. Ik zei het daarnet op het einde van mijn vraag: ik vrees dat ik het antwoord al min of meer ken. Maar ik vind wel dat we ook in dit federale Parlement, ook al is er geen hiërarchie der normen in dit land, de Brusselse situatie moeten bekijken, en zeker de Brusselse begrotingssituatie. Die begint immers zo grotesk te worden dat ze de reputatie van ons land als geheel en misschien ook die van de andere gewesten, begint te schaden.

Over enkele weken zullen twee ratingsbureaus opnieuw ons land als geheel beoordelen. Er is misschien geen directe impact, maar de Brusselse begroting zal het dossier van de NV België toch niet ten goede komen. Vandaar dat ik vind dat we ze echt onder de aandacht moeten blijven brengen, ook al hebben we geen directe impact om vanuit het federale niveau het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan te manen eindelijk actie te ondernemen op een doortastende manier.

Voorzitter:

Mevrouw Bertrand heeft gevraagd haar vragen later vandaag te mogen stellen. Zij zal dat doen aan het einde van de vragensessie.

Het zomerakkoord en de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid
Het zomerakkoord en de belastingvrije som
Het zomerakkoord en het minimumloon
Het zomerakkoord en de jobbonus

Gesteld door

PVDA-PTB Kemal Bilmez
PVDA-PTB Kemal Bilmez
PVDA-PTB Kemal Bilmez
PVDA-PTB Kemal Bilmez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kemal Bilmez:

Hier, on a reçu une série de réponses à nos questions écrites, mais il me reste quand même quelques questions.

La première porte sur la cotisation spéciale de sécurité sociale. Vous proposez non seulement de la diminuer de 50 % pour le revenu des isolés, mais aussi de – je cite – "augmenter le seuil de revenu pour le calcul de la cotisation spéciale et réduire le pourcentage applicable à la première tranche de revenu". Pourriez-vous très concrètement préciser quel sera le nouveau seuil de revenu à partir duquel s'appliquera la cotisation spéciale de sécurité sociale? Quel sera le pourcentage applicable à la première tranche? Quels revenus seront inclus dans cette première tranche? Sur la quotité exemptée, vous dites: "Le gouvernement propose toutefois de geler temporairement l'indexation de tous les suppléments à la quotité du revenu exempté d'impôts mentionnés aux articles 132 et 133 du Code des impôts sur le revenu 1992". Ceci avait aussi été évoqué par votre chef de cabinet lors de sa célèbre conférence de mai dernier.

Mes questions sont les suivantes: jusqu'à quelle année avez-vous prévu de geler le montant supplémentaire de la quotité exemptée pour enfant à charge?

Deuxièmement, vous parlez aussi d'une augmentation de la quotité pour un ou deux enfants à charge en quatre étapes. L'augmentation sera-t-elle répartie en tranches égales à chaque étape ou non? Et pour ce qui est du salaire minimum et le bonus emploi, je me réfère à ma question écrite.

Monsieur le ministre, le 22 juillet dernier, sur le site de la VRT, on peut lire que - pour un isolé au salaire minimum - il y aura une augmentation de 109 euros du net mensuel en 2029 suite à votre réforme fiscale.

Cependant, concernant le salaire minimum, deux augmentations sont déjà prévues sur cette même période suite aux accord avec les interlocuteurs sociaux: une de 35 euros bruts en avril 2026 et une en 2028 (dont le montant doit encore être précisé).

Voici donc mes questions:

Dans vos projections sur l’augmentation du salaire minimum, est-ce que vous avez déjà intégré ces deux augmentations du salaire minimum?

Si oui, quelle est donc la part attribuable aux accords avec les interlocuteurs sociaux qui précède la réforme de ce gouvernement et quelle est la part attribuable à la réforme fiscale même?

Monsieur le ministre, le gouvernement veut renforcer le bonus à l’emploi, mais à l’heure actuelle il n’y a pas de détails à ce sujet.

À présent, le volet fiscal du bonus emploi est calculé comme suit:

- 33,14 p.c. du montant du volet A du bonus à l'emploi social réellement accordé (pour les salaires allant du salaire minimum à 2 669 par mois);

- 52,54 p.c. du montant du volet B du bonus à l'emploi réellement accordé (pour les salaires allant de 2 669 à 3 144 euros par mois).

Voici donc mes questions:

Est-ce que lors de l'accord d’été vous avez déjà décidé comment modifier le volet fiscal du bonus emploi?

Si ceci est le cas, pourriez-vous nous indiquer si et dans quelle mesure vous allez augmenter les pourcentages actuels de 33,14% et 52,54%?

Jan Jambon:

La réforme de 2022 de la cotisation spéciale de sécurité sociale a déjà conduit à une réduction de cette cotisation pour les bas et moyens revenus. Toutefois, la cotisation spéciale de sécurité sociale est toujours calculée par imposition et donc par ménage fiscal. Le calcul actuel peut conduire à une taxation plus lourde pour les contribuables imposés isolément.

Le gouvernement proposera donc de calculer la cotisation spéciale par contribuable et donc par conjoint en cas d'une imposition commune et en même temps de diviser par deux le montant maximum de la cotisation. La cotisation spéciale contribue également au piège à l'emploi et augmente la pression fiscale marginale pour les revenus les plus faibles. C'est pourquoi il sera également proposé d'augmenter le seuil de revenu pour le calcul de la cotisation spéciale et de réduire le pourcentage applicable à la première tranche de revenu.

Ainsi, non seulement les contribuables imposés isolément bénéficieront de la réforme proposée, mais par exemple aussi les contribuables à bas revenu et les ménages à un seul revenu. Il est prévu que cette réforme sera mise en œuvre à partir de l'année de revenu 2029.

S'agissant de votre question concernant la quotité exemptée, vos questions sont identiques aux questions écrites n° 397 et n° 43 de votre collègue, M. Raoul Hedebouw. C'est la raison pour laquelle je vous renvoie aux réponses que j'ai fournies à ces deux questions écrites.

Je tiens à souligner une nouvelle fois que le projet de loi relatif à la réforme de l'impôt des personnes physiques doit encore être soumis à une deuxième lecture. Des modifications peuvent donc encore intervenir qui pourraient influencer le champ d'application et, par conséquent, le coût des différentes mesures.

Wat uw vraag over het minimumloon betreft, de berekening die u vermeldt omvat enkel de parafiscale en fiscale maatregelen die de regering neemt in het kader van de fiscale hervorming. De inflatie – een blijvende onzekere factor in de huidige economische context, die jaarlijks wordt gecorrigeerd via de automatische indexering van de fiscale bedragen – is daarbij niet in rekenschap genomen. Het bedrag in 2029 kan daarom hoger uitvallen.

Door de aanpassing van de modaliteiten van de sociale werkbonus, waarbij in het geval van het minimumloon de forfaitaire bedragen voor lage en zeer lage lonen hoger uitvallen dan de in eerste instantie verschuldigde RSZ-bijdragen, en door de versterking van de fiscale werkbonus die de regering met de fiscale hervorming beoogt, zullen de verhogingen die de sociale partners hebben beslist in principe worden vertaald in een nettoverhoging die gelijk is aan de bruto loonsverhoging.

Concernant le bonus emploi, le texte à l'examen prévoit un relèvement de 33,14 % à 35 % et de 52,54 % à 72 %. L'adaptation vise à garantir qu'un salaire minimum sera égal brut et net. Je le rappelle, il s'agit d'un projet de loi qui doit encore être soumis à une deuxième lecture, des modifications peuvent donc toujours intervenir. Mais le but est un relèvement de 33,14 % à 35 % et de 52,54 % à 72 %.

Kemal Bilmez:

Merci, monsieur le ministre, pour vos réponses. Sur la CSSS, j'aurais voulu quelques précisions complémentaires. J'entends très bien qu'il y aura encore une deuxième lecture mais, en même temps, je regrette qu'il y ait déjà des choses qui fuitent dans la presse. Vous donnez au Vif-L'Express un chapitre de 17 pages sur la réforme fiscale; à la VRT vous donnez une simulation; il y a en parallèle M. Bouchez qui raconte n'importe quoi sur les réseaux sociaux. Et ici, vous nous dites que vous ne pouvez pas encore donner de réponse définitive puisque c'est encore sujet à modifications éventuelles. J'en conviens mais, dans ce cas, ne donnez pas non plus à la presse ces infos que nous ne pouvons pas recevoir. J'espère que vous comprenez ce que j'essaie de dire. Nous trouvons ça dommage, parce que cette réforme fiscale est très importante et nous voudrions, nous aussi, déjà pouvoir faire notre analyse et pas juste nous baser sur des chiffres entendus dans la presse et qui, apparemment, changeront peut-être dans deux semaines, alors qu'un certain président de parti fait déjà une campagne totale sur des chiffres qui ne reposent, en fait, sur rien du tout.

Het btw-tarief voor cafeïnehoudende producten in vaste vorm

Gesteld door

Open Vld Kjell Vander Elst

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kjell Vander Elst:

Volgens het Koninklijk Besluit van 3 maart 1992 mag cafeïne enkel worden toegevoegd aan niet-alcoholische dranken. Het gevolg hiervan is dat cafeïnehoudende producten in vaste vorm – zoals snoepjes, muntjes, gummies of repen – in België niet als voedingsmiddel kunnen worden geregistreerd, maar verplicht als voedingssupplement moeten worden ingeschreven.

Dit staat bovendien haaks op de situatie in de rest van Europa. België is vandaag het enige EU-land dat een dergelijk verbod hanteert. In andere lidstaten kunnen cafeïnehoudende vaste producten zonder probleem als voedingsmiddel op de markt worden gebracht. Hierdoor ontstaat een structureel nadeel voor Belgische ondernemers en een rem op innovatie in die markt.

Dat nadeel vertaalt zich ook in de btw-behandeling. Voedingsmiddelen vallen immers onder rubriek X, 17°, van Tabel A van KB nr. 20 en genieten van het verlaagd tarief van 6 %, terwijl supplementen in de regel onderworpen zijn aan 21 %. Het verschil is aanzienlijk en zwaar doorwegend voor startende ondernemingen. In de praktijk blijkt de toepassing bovendien inconsistent: producten zoals Etixx Sport Gummies (citroensmaak, met cafeïne), 6D Sports Chews (pompelmoes, met cafeïne), Dextro Liquid Gel (met cafeïne) en 6D cafeïnekauwgom zijn officieel supplementen, maar worden toch belast aan 6 %. Gelijkaardige producten belanden echter aan 21 %.

Kan de minister toelichten waarom sommige cafeïnehoudende supplementen in vaste vorm op de Belgische markt het verlaagd btw-tarief van 6 % genieten, terwijl andere in een vergelijkbare situatie aan 21 % worden onderworpen?

Kan worden verduidelijkt of er binnen de huidige regelgeving uitzonderingen of interpretatiemogelijkheden bestaan die toelaten om ook deze producten systematisch onder rubriek X, 17°, van Tabel A van KB nr. 20 te laten vallen?​

Jan Jambon:

De bedoelde cafeïnehoudende producten, zoals snoepjes, muntjes, gummies of repen, zijn onderworpen aan het btw-tarief van 6 %. Het onderscheid tussen voedingsmiddel en voedingssupplement heeft in dit kader geen gevolgen voor de bepaling van het btw-tarief. Meer algemeen zijn voedingssupplementen en ook preparaten die vitaminen of mineralen bevatten en verkocht worden voor orale menselijke consumptie, onderworpen aan het btw-tarief van 6 %. De vorm waarin ze worden aangeboden – bijvoorbeeld als pastilles, in poedervorm, ampullen enzovoort – is van geen belang.

Indien er twijfel bestaat over het toepasselijke btw-tarief van gelijkaardige producten, kan de vraag steeds worden voorgelegd aan mijn administratie.

Kjell Vander Elst:

Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord.

De door de BBI gewonnen rechtszaak

Gesteld door

PS Hugues Bayet

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, il y a quelques semaines, la presse relayait une victoire judiciaire majeure du SPF Finances, qui a obtenu gain de cause devant le tribunal de Louvain dans le dossier opposant l'Inspection spéciale des impôts au groupe multinational Johnson Controls, pour un enjeu de plus de 27 millions d'euros. Le tribunal a retenu l'abus de la directive mère-filiale et a appliqué le principe anti-abus européen de manière rétroactive, interdisant un montage qui aboutissait à une double non-imposition au sein du groupe.

Ce jugement fait suite à l'arrêt de la Cour de cassation du 30 novembre 2023, qui a ouvert la voie à l'utilisation renforcée du principe anti-abus européen contre les constructions fiscales agressives.

Quelles suites le SPF envisage-t-il donner à ce jugement pour renforcer la lutte contre les montages internationaux similaires pratiqués par d'autres groupes en Belgique? Disposez-vous d'une estimation du montant total de recettes potentielles que le fisc pourrait récupérer via l'application rétroactive du principe anti-abus dans des cas analogues? Envisagez-vous, dans la foulée de ce jugement, d'adapter la doctrine administrative ou de proposer un renforcement législatif de la lutte contre le shopping fiscal intra ‑ groupe, et de publier une circulaire explicative?

Jan Jambon:

Monsieur Bayet, l'administration n'est pas autorisée à communiquer des informations relatives à des dossiers individuels. La jurisprudence citée s'inscrit dans la lignée des décisions antérieures de la Cour de justice de l'Union européenne concernant l'application du principe de lutte contre l'abus en droit de l'Union et ne présente dès lors pas de valeur de précédent unique.

De plus, le SPF Finances ne possède pas de données permettant d'anticiper de potentielles futures recettes dérivant d'affaires analogues.

Enfin, le principe anti-abus en droit de l'Union et sa portée sont suffisamment connus des agents de l'administration fiscale, comme le prouve le jugement du tribunal de Louvain. Une circulaire sur ce sujet n'est donc pas nécessaire. En outre, nous considérons qu'une modification de la législation est actuellement inutile.

Hugues Bayet:

Je vous remercie pour ces réponses, monsieur le ministre.

De uitspraken van Johan Thijs over de meerwaardebelasting
Het uitstel van de inning van de meerwaardetaks
De meerwaardebelasting in het kader van de taxshelter

Gesteld door

PS Hugues Bayet
Groen Dieter Vanbesien
MR Anthony Dufrane

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, selon les déclarations du CEO de KBC et de celui de Fortis, la mise en œuvre effective de la nouvelle taxe sur les plus-values dès le 1 er janvier 2026 serait quasi irréalisable en raison de la complexité technique et de l'absence de modalités précises à ce jour.

La Fédération bancaire Febelfin, ainsi que d'autres acteurs du secteur, soulignent, outre le chantier informatique, la nécessité d'une période de test minimum de six mois. Ils mettent en garde contre le risque accru d'erreurs, de réclamations et de surcharges administratives.

On apprend aujourd'hui dans la presse – vous allez nous dire si cela est vrai ou pas – qu'ils ont eu gain de cause, puisqu'ils auraient reçu un délai de six mois. Depuis le début, on ne voit pas un très grand volontarisme des banques à mettre en œuvre une réforme – qui a pourtant été votée démocratiquement. Cela ressemble un peu à un deux poids deux mesures entre les citoyens qui eux, sont très vite harcelés par les banques en cas de défaut, et les plus riches qu'on ne veut pas trop embêter.

Toujours est-il que ces déclarations des deux CEO des deux banques parmi les quatre plus grandes banques belges soulèvent des questions. Au regard des alertes du secteur bancaire, quelles garanties pouvez-vous apporter quant au respect du calendrier initial? Continuez-vous à garantir le revenu de 250 millions d'euros dès 2026, malgré ce report de six mois que vous allez nous confirmer, je suppose?

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, in een interview in De Tijd ging u onlangs in op het ontsporende Belgische begrotingstekort en de maatregelen die België moet nemen. U benadrukte daarbij dat u geen veto’s of oekazes zou uitspreken en dat u dus openstond voor alle soorten maatregelen.

Ik wil echter opmerken dat u in datzelfde interview wel degelijk lijkt terug te vallen op een aantal oekazes, waarbij u het steeds lijkt op te nemen voor de sterkste schouders. U weigerde bijvoorbeeld een vennootschapsbelasting op tafel te leggen, u stelde voor om de Reynderstaks te vereenvoudigen en daarnaast was u erg ontvankelijk voor de bezorgdheden van de bankenfederatie over hun administratieve lasten in verband met de inning van de meerwaardebelasting. Daardoor overweegt u de invoering van die belasting uit te stellen. Ik heb daar dan ook enkele vragen over.

Ten eerste, u stelt in het interview dat wie denkt een nieuwe sanering door te voeren zonder één euro nieuwe inkomsten, niet goed oplet. Gezien uw neiging om de sterkste schouders uit de wind te zetten en de voorbeelden die u in dat verband genoemd hebt, vraag ik me af waar u die nieuwe inkomsten dan wel denkt te halen.

Ten tweede, u staat ervoor open de inning van de meerwaardebelasting uit te stellen. Geldt dat dan ook voor de nulmeting van alle portefeuilles, die gepland staat op 31 december 2025?

Ten derde, de vakbonden, de OCMW’s en de VDAB hebben al herhaaldelijk hun bezorgdheid geuit dat ze operationeel niet klaar zijn om de beperking van de werkloosheid in de tijd uit te voeren en dat de uitvoering tot chaos zal leiden. Zij krijgen echter geen uitstel en moeten op 1 januari 2026 klaar zijn. Hoe verklaart u die inconsistentie van de regering? Dank u wel.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, le dispositif fiscal du tax shelter a longtemps constitué un outil essentiel au soutien de l'investissement dans les start-up et scale-up belges. Il permettait de canaliser l'épargne privée vers des entreprises en phase de lancement ou de croissance. Il permettait aussi, en combinant une réduction d'impôts à l'entrée, une exonération fiscale à la sortie en cas de plus-value. Ce mécanisme répondait à un double objectif: soutenir l'innovation entrepreneuriale et encourager la prise de risques par les investisseurs particuliers.

Or, contre toute attente, la réforme de la taxation des plus-values inclurait désormais ces investissements dans son champ d'application. Cela signifie que les plus-values générées par les investissements tax shelter seraient désormais soumises à une contribution de 10 % même si ces plus-values restent rares, limitées et peu planifiables pour les investisseurs.

Monsieur le ministre, pourquoi abandonneriez-vous l'exonération initialement prévue pour les investissements réalisés via le régime du tax shelter ? Comment cette taxation resterait-elle cohérente avec l'objectif initial du tax shelter , qui repose précisément sur une incitation fiscale forte? N'y a-t-il pas un risque réel de démobilisation des investisseurs particuliers? Envisagez-vous une adaptation du seuil d'exonération ou une exclusion ciblée pour les investissements privés pour les jeunes entreprises? Allez-vous taxer les dividendes des bons d'État lorsqu'ils seront arrivés à échéance?

Jan Jambon:

Beste collega’s, de vragen gaan in verschillende richtingen. Ik zal proberen daar zo goed mogelijk op te antwoorden.

Waar zullen de nieuwe inkomsten worden gehaald? We hebben nog veertien dagen te gaan voordat de eerste minister met zijn State of the Union naar dit Parlement komt. Ik verwijs naar het regeerakkoord. Daarin staat een model voor de saneringsoperatie opgenomen. De verdeling van de inspanningen is daarin duidelijk vermeld. U zult begrijpen dat het niet in mijn aard ligt om voortijdig grote verklaringen af te leggen, waardoor de gesprekken, die op zich al uitdagend zijn, nog moeilijker zouden worden.

We zijn al lang bezig met het wetsontwerp over de meerwaardebelasting. Het is bijna klaar om in het Parlement te worden ingediend. Het moet echter nog een tweede lezing krijgen binnen de regering. Zoals u weet kunnen er tijdens een tweede lezing nog wijzigingen worden aangebracht. Het lijkt mij daarom prematuur om in detail op alle vragen in te gaan. Een aantal vragen zal ik zeker beantwoorden, maar de antwoorden die ik geef zijn onder voorbehoud van mogelijke kleine wijzigingen in de tweede lezing.

L'exonération pour investissement via le régime du tax shelter figurait effectivement dans le premier document de travail. Cependant, le compromis trouvé au sein du gouvernement ne prévoit plus d'exonération. L'accord de gouvernement prévoit également une adaptation du tax shelter pour les entreprises débutantes. Je suis donc convaincu que, malgré la taxe sur les plus-values, il subsiste une forte incitation à mobiliser le patrimoine privé.

Concernant la question sur les intérêts des obligations d'État, ces intérêts sont déjà soumis à un précompte mobilier de 30 %.

S'agissant du projet de loi relatif à la taxe sur les plus-values, des concertations ont eu lieu avec les différentes fédérations sectorielles et un groupe de travail technique s'est déjà réuni à plusieurs reprises. Le texte du projet passe maintenant en deuxième lecture. Ma position est claire: personne n'a rien à gagner d'une taxe qui n'est pas opérationnelle, vous en conviendrez sans doute avec moi.

Comme je l'ai déjà indiqué, certaines dispositions transitoires me paraissent en effet pertinentes. Selon le tableau budgétaire, l'estimation budgétaire s'élève à 250 millions d'euros pour 2026 et elle grimpe à 500 millions d'euros en 2029. Vous n'ignorez pas qu'un budget est une estimation. Les calculs du SPF Finances que j'ai partagés avec vous vont dans le même sens.

Mijnheer Vanbesien, wat mij betreft moeten we in 2026 die inkomsten van 250 miljoen euro genereren. Het is geen kwestie van uitstel, maar het heeft eerder betrekking op de banken. De banken moeten het uiteindelijk doen, met hun informaticasystemen. Ze moeten bekijken hoe ze dat op een ordentelijke manier kunnen opstarten. De inkomsten voor 2025 blijven echter overeind. Ik heb echt niet de bedoeling om de meerwaardebelasting uit te stellen. Het gaat hier over de operationalisering. We moeten bekijken hoe we dit samen met de banken in werking kunnen stellen.

Met betrekking tot de vragen over de werkloosheidsuitkering, dat is niet mijn bevoegdheid. Er is een gefaseerde invoering afgesproken voor de werkloosheid. Dat lijkt mij niet inconsistent te zijn. Dat is natuurlijk de bevoegdheid van mijn goede collega David Clarinval.

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, je prends acte que vous offrez six mois supplémentaires à nos banques pour qu'elles mettent en place le système. Je ne dis pas dit que c'est un problème, monsieur le ministre. Vous dites qu'il vaut mieux que la réforme fonctionne, et je suis d'accord avec vous. De même, vous confirmez que les montants qui sont inscrits au budget seront les mêmes.

Ce que je regrette, c'est que vous avez lu comme moi que votre administration pour les pensions trouvait aussi que c'était un peu trop rapide, de même que pour le chômage. Mais aux chômeurs, évidemment, on ne laissera pas de délai. Encore une fois, fort avec les faibles, faible avec les riches. Je trouve cela dommage, monsieur le ministre.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, het is duidelijk, grote hervormingen en veranderingen vragen tijd om te implementeren of te operationaliseren. We hebben het er trouwens gisteren in het kader van de pensioenen ook over gehad. Wat deze regering allemaal wil veranderen op korte termijn is natuurlijk ook niet min: meerwaardebelasting, beperking van de werkloosheid in tijd, de pensioenen.

Ik hoop dan ook dat het begrip voor die implementatie en operationalisering even groot zal zijn voor elk van deze domeinen. Ik hoop dat het begrip niet afhankelijk zal zijn van ideologische voorkeuren, maar voor al die grote veranderingen in overweging zal worden genomen.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je tiens à vous remercier pour vos réponses, mais j'aimerais formuler une remarque en vue de la seconde lecture. Je vous demande de rester vigilant pour ce qui concerne les jeunes entreprises éligibles au tax shelter , qui pourraient être fragilisées par la disparition de l'exonération. Merci encore.

Het Franse 'livret A'

Gesteld door

PS Hugues Bayet

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, dans votre réponse récente à la question écrite n° 307, vous avez souligné la baisse du taux d'épargne des ménages belges en 2024, liée à un net ralentissement de la croissance du pouvoir d'achat et à une forte progression de la consommation. Cette baisse contraste avec la tendance à la hausse observée dans plusieurs pays voisins, dont la France.

À cet égard, la France bénéficie depuis longtemps d'un produit d'épargne réglementée, le Livret A, qui offre une rémunération sécurisée, exonérée d'impôts, et bénéficie d'une large popularité comme instrument d'épargne de précaution accessible à tous.

Que pensez-vous du système français du Livret A? Estimez-vous qu'un produit comparable, combinant sécurité, accessibilité et fiscalité avantageuse, pourrait constituer une réponse adaptée pour encourager l'épargne des ménages en Belgique, en particulier pour les foyers les plus modestes? Quels seraient, selon vous, les avantages et les inconvénients à introduire un tel produit dans notre pays, au regard des défis actuels liés à la soutenabilité des finances publiques, à l'inflation résiduelle et à la nécessité d'accompagner les ménages dans la gestion de leur patrimoine? Votre département envisage-t-il d'étudier ou de préparer des mesures visant à renforcer l'attractivité et la sécurité des produits d'épargne réglementée afin d'inverser la tendance baissière actuelle en Belgique?

Jan Jambon:

Monsieur Bayet, j'observe que le marché de l'épargne des pays voisins présente d'importantes différences avec le marché belge. Dans certains pays, les dépôts d'épargne représentent une moins grande part de l'ensemble des produits d'épargne. Dans d'autres pays, le rendement est tiré à la hausse par des spécificités nationales, comme c'est le cas avec le livret A en France, en grande partie subsidié par les pouvoirs publics. La prudence est donc de mise pour des comparaisons internationales.

Hugues Bayet:

Je vous remercie, monsieur le ministre. En effet, comparaison n'est pas raison, mais vous serez quand même d'accord avec moi que cela fait plus de trois ans maintenant que, malgré les augmentations de prix que tout citoyen a vécues – notamment en ce qui concerne l'énergie et l'engagement de personnel –, les banques continuent d’afficher des bénéfices supérieurs à 8 milliards d’euros. Pourtant, elles ne rétribuent pas à la hauteur de ce que les citoyens leur confient comme argent. Il faudrait donc quand même un peu secouer le cocotier, comme l'avait fait votre prédécesseur. Je vous remercie.

De sluiting van de taxatiebureaus
De sluiting van de taxatiekantoren te Hoei en Verviers
De reorganisatie van de kantoren van de FOD Financiën en de locatie in Marche-en-Famenne
De toekomst van de kantoren van de FOD Financiën in Marche-en-Famenne
De sluiting van het kantoor van de FOD Financiën in Pelt

Gesteld door

PS Hugues Bayet
PS Frédéric Daerden
MR Benoît Piedboeuf
MR Benoît Piedboeuf
CD&V Steven Matheï

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen), Vanessa Matz (Minster van Modernisering van de overheid, Overheidsbedrijven, Ambtenarenzaken, Gebouwenbeheer van de Staat, Digitalisering en Wetenschapsbeleid)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, un courrier interne au SPF Finances confirme que 22 des 43 bureaux de taxation fermeront d'ici 2030 dans le cadre du plan Horizon, pour ne laisser place qu'à 21 agences centrales.

Les agents du SPF Finances, comme ceux de l'ensemble de la fonction publique d'ailleurs, font un travail remarquable avec souvent trop peu de moyens et de temps. Votre job est de les défendre, d'améliorer leurs conditions de travail et de les soutenir dans leurs tâches.

Depuis votre entrée en fonction, vous clamez que vous voulez améliorer les relations entre les contribuables et les agents des finances – c'est en effet urgent mais pour ce faire il faudrait peut-être arrêter de centraliser les bureaux – il faudrait plutôt un point d'attention important pour l'assistance physique de proximité.

Dans le cas de la fermeture des 22 bureaux, votre administration promet que cette réorganisation n'aura pas d'impact sur la qualité des services et que les prestations en ligne et par téléphone compenseront les fermetures. Mais selon nous, le contact téléphonique ne remplace pas le contact humain notamment pour les personnes âgées. Il faut absolument éviter les déserts administratifs et la concentration de tous les services dans les grandes villes.

Une analyse d'impact régional a ‑ t ‑ elle é t é réalisée pour identifier les zones où la suppression des bureaux risque de dégrader l'accès aux services? Quelles seront les balises ou indicateurs concrets permettant d'évaluer, dans les prochaines années, si le niveau de service est effectivement maintenu? Les usagers ou associations de défense des contribuables seront ‑ ils associ é s à l' é valuation de cette r é forme? Comment vous assurez-vous que la concentration des services dans un nombre réduit d'agences centrales ne provoquera pas une surcharge de travail pour les équipes et un allongement des délais de traitement pour les contribuables? Pouvez ‑ vous d é tailler le contenu concret du "trajet d'accompagnement" annonc é pour les agents concern é s (formation, mobilit é interne ou g é ographique, t é l é travail, primes, soutien logistique)? Quel sera l'impact en termes de temps et de coût de déplacement pour les agents transférés vers les agences centrales? Des compensations sont ‑ elles pr é vues? Le calendrier de mise en œuvre est ‑ il n é goci é avec les organisations syndicales? Pourriez ‑ vous garantir qu'aucune modification majeure des conditions de travail ne sera impos é e sans accord pr é alable?

Frédéric Daerden:

Monsieur le ministre, selon les informations relayées par la presse, dans le cadre d'une réorganisation prévue à l'horizon 2030, plusieurs bureaux de taxation seront fermés, dont ceux de Huy et de Verviers dans ma province. Cette décision suscite une vive inquiétude, tant du côté des travailleurs concernés que des citoyens qui risquent de voir disparaître un service de proximité essentiel.

La concentration des services fiscaux dans quelques grands centres urbains pose de réels problèmes d'accessibilité: pour de nombreux ménages. En particulier les personnes âgées, précarisées ou peu mobiles, se déplacer loin de leur lieu de vie pour accéder à une information ou résoudre un litige fiscal constitue un obstacle majeur. Au moment où l'on parle de simplification et de digitalisation, il ne faudrait pas que ces réformes creusent davantage les inégalités et éloignent encore les citoyens de leur administration.

Monsieur le ministre, quelles justifications concrètes motivent-elles la fermeture des bureaux de taxation de Huy et de Verviers? Quelles mesures sont-elles prévues pour garantir l'accessibilité du service public fiscal aux citoyens qui en auront encore besoin en présentiel? Enfin, quel calendrier et quels moyens d'accompagnement pour le personnel et pour les usagers seront-ils mis en place afin que cette réorganisation ne se traduise pas par une perte nette de droits et de services? Monsieur le ministre, pouvez-vous nous assurer que la modernisation administrative ne se fera pas au détriment des citoyens les plus fragiles?

Benoît Piedboeuf:

Monsieur le ministre, suivant l’information transmise par certains agents, l’implantation de Marche-en-Famenne serait amenée à disparaitre prochainement. Les 122 agents concernés seraient répartis entre les bureaux de Ciney ou de Neufchâteau, pour la plupart d’entre eux. Cette réorganisation des implantations du SPF Finances et de la suppression éventuelle du site de Marche-en-Famenne s’inscrit parait-il dans le cadre d’un plan du SPF appelé "Plan horizon 2030".

Il faut savoir que le bâtiment qui accueille actuellement les services du SPF Finances à Marche appartient à un privé et que le bail consenti via la Régie des bâtiments vient à échéance le 31/12/2027. En ce qui concerne Marche-en-Famenne et plus largement le nord de la Province de Luxembourg, ce déménagement potentiel des services des Finances est évidemment une très mauvaise nouvelle pour les 122 agents, d’une part, mais aussi pour les citoyens amenés à rencontrer l’un ou l’autre des services concernés, ainsi que pour notre ville de Marche-en-Famenne puisque la présence d’un service public de cette importance a évidemment des conséquences positives. Marche est un des pôles importants de la province avec Arlon, Virton, Libramont et Neufchâteau, dans une province très étendue.

De plus, le démantèlement de ce service public fédéral risque peut-être d’entrainer un effet domino et la suppression de l’implantation d’autres services publics dans le nord de la province.

Pouvez-vous confirmer ces informations et m’informer du Plan Horizon 2030? Êtes-vous attentif au bail qui vient à échéance en décembre 2027? Comment comptez-vous répartir les 122 agents? Êtes-vous conscient des conséquences pour la province de Luxembourg?

Je vous remercie de vos réponses.

À la question écrite n°2089 posée au ministre Van Peteghem en janvier 2025 concernant le site du SPF Finances de Marche-en-Famenne, il m’a été répondu que le bail du bâtiment du SPF Finances arrivait à terme en décembre 2027 et que la Régie devait trouver une solution d’hébergement dans ce délai pour répondre aux besoins du SPF Finances.

Pourriez-vous m’informer du suivi et de la solution envisagée?

Je vous remercie de votre réponse.

Steven Matheï:

Mijnheer de minister, ik heb het over het kantoor in Pelt, in Noord-Limburg. In Limburg merken we het effect van de plannen van Horizon 2030, waarbij het aantal kantoren daalt van drie naar een. Ik wil echter de specifieke situatie van het kantoor in Pelt benadrukken. Het is het vijfde drukstbezochte kantoor in Vlaanderen, met de afgelopen jaren 3.500 fysieke contacten.

Nog belangrijker is dat ongeveer 90 % van de contacten in dit kantoor specifiek te maken hebben met grensarbeid. Dat is niet onlogisch in een regio met 10.000 à 15.000 grensarbeiders. Zeker nu ook in Nederland belastingaangiften moeten worden gedaan en salary splits moeten worden gemaakt, is dat een heel belangrijk element.

Daarbij komt nog het geografische aspect: verplaatsingen naar een ander kantoor, in dit geval Hasselt, zijn niet eenvoudig en zullen de komende jaren nog moeilijker worden. De verbinding zal namelijk worden onderbroken door de aanleg van de langverwachte Noord-Zuid, die jaren zal duren.

Ik spreek ook in naam van de elf burgemeesters uit Noord-Limburg die u een brief hebben gestuurd. Bent u bereid de beslissing over het kantoor in Pelt te herzien, gelet op de specifieke kennis die daar is opgebouwd en de bijzondere situatie? Zo niet, hoe motiveert u de keuze om deze specialisatie te schrappen? Welke maatregelen zijn voorzien om de continuïteit en kwaliteit te waarborgen, met name voor de problematiek rond grensarbeid? De praktijk leert ons immers dat de kennis hierover niet overal aanwezig is.

Jan Jambon:

Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank u voor de vraag, die wij natuurlijk vanop honderd kilometer zagen aankomen.

De beslissing om bij de FOD Financiën 21 hoofdvestigingen te behouden, werd genomen op basis van de hiernavolgende weloverwogen criteria, namelijk de regionale bereikbaarheid, de mogelijkheid om meerdere diensten in één gebouw onder te brengen en de optimalisatie en rationalisatie van het gebruik van openbare gebouwen.

De sluiting van een welbepaald kantoor of gebouw heeft geen impact op de competentie, de technische kennis of de dienstverlening van de daar gevestigde diensten. De FOD Financiën zet volop in op digitale dienstverlening via onder meer het platform MyMinfin. De optimalisatie van de kwaliteit van die online diensten maakt inherent deel uit van de aanpak van de FOD Financiën.

Bovendien is telefonie een belangrijk alternatief dienstverleningskanaal voor burgers die minder toegang hebben tot digitale toepassingen of die over beperkte digitale vaardigheden beschikken. In bijna alle gevallen blijkt na een telefonisch contact dat alle vragen zijn beantwoord en een fysiek bezoek aan onze diensten niet langer nodig is. Bijvoorbeeld, bijstand bij het invullen van de aangifte in de personenbelasting is telefonisch perfect mogelijk. Ook worden tijdens het aangifteseizoen regelmatig zitdagen georganiseerd in overleg met de gemeenten.

Sta mij dus toe duidelijk te zijn. In elke regio blijft een kantoor van de FOD Financiën beschikbaar, waar elke burger die dat wenst een fysieke afspraak kan maken.

Ik kom nu bij de vragen over de cijfers.

En ce qui concerne les chiffres, durant l'année civile 2024, il y a eu 8 781 rendez-vous physiques pour les déclarations d'impôts dans les bâtiments qui vont fermer, pour un total de 42 017 rendez-vous à travers le pays. Donc presque 9 000 versus 42 000.

Ce chiffre est à rapporter au nombre total de déclarations introduites, 7 661 152, et démontre que la nécessité de permanences physiques est devenue très relative. Seuls 0,5 % des contribuables ont eu besoin d'un rendez-vous dans nos bureaux. Donc pour les questions spécifiques: Marche-en-Famenne, 335; Huy, 450; Verviers, 739 et Pelt, 1 019.

Sur le cas précis de Huy, je confirme que les agents des services de l'Administration générale de la Fiscalité seront redéployés cette année vers le site de Liège. Ce redéploiement se fera dans le respect des droits des agents et en concertation avec les organisations syndicales.

S'agissant de Marche-en-Famenne, le bail du bâtiment occupé par les services du SPF Finances à Marche-en-Famenne arrivera effectivement à échéance le 27 décembre 2027. En prévision de cette échéance, la Régie des Bâtiments est chargée de mettre en œuvre les solutions de relogement pour les agents actuellement affectés à ce site. Dans le cadre du plan d'infrastructure Horizon 2030, le SPF Finances a décidé de conserver les résidences de Ciney et Neufchâteau et de quitter la résidence de Marche-en-Famenne.

Ces deux implantations constituent donc des options prioritaires dans l'élaboration des scénarios de relocalisation. Le SPF Finances travaille en étroite collaboration avec la Régie des Bâtiments afin d'assurer une transition optimale. Des études sont en cours pour évaluer les capacités d'accueil des sites conservés ainsi que les éventuelles adaptations nécessaires pour garantir la continuité du service et le bien-être des agents concernés.

Dans le cas spécifique du site de Verviers, plusieurs éléments ont pesé dans la balance: le coût du bâtiment, la faible occupation du site malgré les 175 agents qui y sont affectés, principalement en raison du télétravail, ainsi que la grande accessibilité du site de Liège depuis la plupart des villes et villages de la province, dont Verviers même.

Le taux de remplissage du site de Liège en tenant compte également de l'incidence du télétravail et le faible nombre de rendez-vous physiques ont également été des facteurs déterminants. Il est à noter que le bail du site de Verviers court jusqu'au 31 décembre 2030 et que son occupation est donc prévue jusqu'à cette date.

Vu le faible nombre de rendez-vous physiques, il est clair que les 21 résidences maintenues n'auront aucune peine à absorber la charge de travail. Il s'agit d'un plan global qui contiendra des actions de communication, des sessions d'information, des roadshows, des ateliers, etc. La distance supplémentaire que les 1 935 collaborateurs impliqués – sur plus de 20 000 – devront parcourir s'élèvera en moyenne à 13,7 km et le temps supplémentaire à 17 minutes.

Cela reste comparable à la distance moyenne quotidienne parcourue par les 18 000 autres collaborateurs.

D'autre part, 367 collaborateurs – soit 19 % du personnel touché – bénéficieront d'un trajet plus court, et 18 % du personnel arriveront plus rapidement au travail.

Ik heb mijn administratie gevraagd om meer in overleg te treden met de lokale besturen en ook te bekijken of in sommige gevallen alternatieven kunnen worden overwogen. Dat neemt echter niet weg dat het openhouden van een kantoor voor een zeer beperkt aantal fysieke afspraken, mij geen goed budgettair beheer lijkt. Zoals u weet, moet deze regering een zware begrotingsoefening realiseren. Dat zorgt ervoor dat er keuzes gemaakt moeten worden.

Met betrekking tot Pelt kan ik u zeggen dat de competentie die daar aanwezig is, niet verloren zal gaan. Ze zal in Hasselt worden aangewend. Er wordt overleg gepleegd met de lokale besturen om een en ander te bekijken.

Hugues Bayet:

Merci beaucoup monsieur le ministre pour vos réponses. Vous l'avez compris, notre crainte est évidemment que l'on entasse des collaborateurs dans des locaux inadaptés. Mais vous nous dites que ce ne sera pas le cas et qu'avec le télétravail, des solutions sont possibles. Nous craignons aussi surtout que les citoyens les plus fragiles soient abandonnés. Ma question était générale mais je vois qu'elle est rejointe par deux groupes éminents de votre majorité, tant au Nord qu'au Sud du pays. Je propose donc que l'on fasse l'évaluation dans un an. Nous verrons comment cela se passera concrètement quand ces bureaux seront fermés.

Frédéric Daerden:

Merci, monsieur le ministre. Je serais tenté de dire que votre réponse ne lève pas l'inquiétude, bien au contraire, même si vous avez quelque peu ouvert la porte. J'ai le sentiment que parfois, c'est un peu la cacophonie, ou à tout le moins, la vraie nuance au sein de votre gouvernement, notamment avec votre collègue Vanessa Matz, qui dénonce elle-même quelque peu cette réforme. Elle parle d'un recul majeur du service public, d'un abandon de zones rurales, d'un coup porté à l'égalité des citoyens. Réduire à 21 le nombre de bureaux de taxation sur tout le territoire signifie à mon sens qu'un citoyen de Marche par exemple devra rouler une heure jusqu'à Arlon pour trouver un service.

Monsieur le ministre, rationnaliser ne doit pas signifier supprimer. Je terminerai en disant que nous avons besoin d'un État qui reste proche, accessible et protecteur, parce qu'un État qui se retire des territoires est un État qui abandonne ses concitoyens.

Benoît Piedboeuf:

Je remercie le ministre pour sa réponse. Les choses sont assez claires. Par contre, il faudrait qu'on ait une meilleure connaissance du plan 2030.

Dans la mesure où on éloigne les services des citoyens, comme mes collègues viennent de le dire, il faudrait quand même pallier le manque d'accessibilité par des moyens informatiques. On sait que quasiment la moitié de la population a des difficultés. Si on s'en éloigne en disant "ils n'ont qu'à", cela ne va pas marcher. Donc, il va quand même falloir que l'on se préoccupe de l'accessibilité des systèmes automatiques mis en place pour les gens. Peut-être qu'un jour l'intelligence artificielle permettra de résoudre ces problèmes, mais nous n'y sommes pas encore. Il serait donc bien de nous communiquer le plan du SPF Finances pour que nous puissions mieux réagir.

Steven Matheï:

Dank u wel, mijnheer de minister, voor het antwoord. U bent uw antwoord begonnen met een opsomming van de factoren die tot de beslissing hebben bijgedragen, onder andere regionale bereikbaarheid en rationalisatie. Expertise hoorde daar niet bij. Ik heb daar toch wel grote vragen bij, maar misschien dat daaraan in overleg tegemoet kan worden gekomen.

De vraag is of u die expertise zomaar kunt overplaatsen naar Hasselt, of die personeelsleden zomaar naar Hasselt zullen gaan de komende jaren en geen andere afwegingen of carrièreswitch zullen maken, zeker gelet op de bereikbaarheid, wat een van de belangrijke factoren is. Ik kan niet begrijpen dat die heel specifieke expertise die zorgvuldig is opgebouwd in het noorden van Limburg, op het moment dat de grootste werken in de laatste honderd jaar zullen plaatsvinden, naar Hasselt moet verhuizen. Dat lijkt me geen verstandige keuze en beslissing, maar we kijken vanuit Noord-Limburg zeker uit naar het overleg dat daarover nog kan worden georganiseerd.

Voorzitter:

Mijnheer Matheï, verhuizen naar Hasselt is altijd een goed idee.

De voor de douanediensten van Brussels South Charleroi Airport gealloceerde middelen

Gesteld door

PS Hugues Bayet

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, l'aéroport de Brussels South Airport joue un rôle de plus en plus important dans le transport aérien de passagers et de marchandises dans notre pays. Face à l'accroissement continu du trafic aérien dans le second aéroport du pays, le rôle de la Douane y est essentiel. Cependant, force est de constater que les moyens humains de la douane n'ont que peu évolué au regard des chiffres de fréquentation.

Monsieur le ministre, combien d'ETP travaillent actuellement au sein de l'aéroport de Gosselies? Comptez-vous revoir le cadre organique afin que les effectifs de la douane correspondent à l'accroissement des activités de l'aéroport? Comptez-vous prendre des initiatives afin de donner des moyens supplémentaires à la douane notamment des scanners et des bodyscanners? Une réflexion avec votre collègue de l'Intérieur en charge de la police est-elle en cours pour éviter un déplacement de la criminalité organisée notamment depuis Bruxelles National?

Jan Jambon:

Monsieur Bayet, depuis 2023, les effectifs de la douane affectés à l'aéroport de Gosselies ont été renforcés, passant de 38 à 44 agents, soit un total de 40,2 ETP. Un dispositif de renfort supplémentaire est en cours de mise en œuvre, combinant des réaffectations internes et des recrutements externes. Le recrutement des fonctions restantes se poursuit avec soin, dans la mesure des possibilités offertes par les capacités de recrutement disponibles et la situation actuelle du marché de l'emploi. En plus, la mise en service effective d'une partie de ces ressources additionnelles reste subordonnée à l'issue favorable des procédures de screening, celles-ci étant indispensables pour l'entrée en fonction.

Quant au renforcement des équipements à l'aéroport de Gosselies, nous avons l'ambition pour 2028 d'équiper nos services douaniers d'un scan van (un scanner à bagages mobile) et d'un scanner corporel. Les préparatifs ont déjà commencé. Les marchés publics nécessaires sont en cours d'exécution.

Ajoutons également que des contacts ont été pris et une collaboration a été mise en place avec la défense et la police fédérale dans le cadre du projet National Airspace Security Center. Ce projet a pour objectif premier de renforcer l'efficacité des contrôles à l'égard de l'aviation générale qui pourrait être une source de criminalité dans le secteur aérien.

Nous avons affecté un douanier officier de liaison au Control and Reporting Center de la base de Beauvechain. Sa mission est de détecter les mouvements suspects d'appareils privés afin de cibler le contrôle de ceux-ci sur le territoire national et de contrer le phénomène de la relocalisation du trafic sur le territoire national, y compris bien évidemment pour l'aéroport de Gosselies et tous les aérodromes qui dépendent de son équipe de contrôle.

Hugues Bayet:

Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. Je pense en effet que l'aéroport national de Charleroi a besoin de moyens pour lutter contre l’insécurité, comme toutes les autres portes d'entrée en Belgique (la gare du Midi, le port d'Anvers, etc). Ce qui me perturbe toujours un peu, c'est que la fréquentation de l'aéroport de Charleroi a une croissance exponentielle, mais le personnel, les contrôles et les moyens qui sont affectés à Charleroi ne suivent pas toujours. En plus de l'aviation civile, il y a aussi l'aviation privée. Or, si le gouvernement veut avoir de bons résultats par rapport à la lutte pour la sécurité, il faut y mettre les moyens. Je me réjouis de ces nouveaux engagements. Merci, monsieur le ministre.

De vereiste middelen voor een goede werking van de douanediensten

Gesteld door

PS Hugues Bayet

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hugues Bayet:

Dans votre réponse à la question écrite n°298, vous avez mentionné des investissements importants dans du matériel de détection (neuf scanners mobiles, remplacement des tunnels de scan à Anvers et Zeebruges, acquisition de bodyscanners à Zaventem et Gosselies, scanner de fret à Bierset) ainsi qu'une augmentation des effectifs et des équipes cynophiles, en parallèle à une coopération renforcée avec des pays sources et transit. Toutefois, plusieurs points demeurent sans réponse précise:

Pouvez-vous indiquer la date prévue de mise en service effective de ces nouveaux équipements et préciser s'ils seront opérationnels 24 h/24?

Dispose-t-on d'une estimation chiffrée de l'augmentation du taux de contrôle et de saisies que ces moyens devraient permettre par rapport aux années précédentes?

Combien des nouvelles recrues prévues seront concrètement affectées à plein temps à la lutte contre la drogue dans les ports et aéroports et selon quel calendrier?

Quelle est l'évaluation de l'impact concret des attachés douaniers au Panama et au Brésil sur les interceptions en Belgique et envisagez-vous d'élargir ce réseau à d'autres pays sources?

Vous évoquez l'achat d'équipements spécifiques, mais le volume en forte croissance des colis postaux ne risque-t-il pas rapidement de saturer ces moyens? Des renforts structurels sont-ils prévus?

Jan Jambon:

Monsieur Bayet, les neuf scanners de fret mobiles et le scanner corporel de l'aéroport de Bruxelles-National ont déjà été livrés et sont opérationnels. Les chefs de projet concernés du département Finances, Équipement et Innovation de l'Administration générale des Douanes et Accises assurent actuellement le suivi du projet avant la transition vers une gestion routinière.

Les préparatifs du projet ont commencé pour l'installation du scanner corporel à l'aéroport de Gosselies. Compte tenu des travaux d'infrastructure nécessaires, ce scanner corporel sera opérationnel en 2027. S'agissant du commerce électronique, l'accent sera d'abord mis sur l'achat de scanners mobiles supplémentaires qui seront livrés au plus tôt fin 2026, compte tenu de l'état d'avancement du marché public concerné.

Le délai de livraison d'un scanner est de 12 mois. Une phase ultérieure portera sur un concept de contrôle intégré aux flux logistiques des marchandises. Compte tenu de la capacité de formation, cinq équipes cynophiles supplémentaires seront opérationnelles d'ici 2026.

Concernant votre deuxième question, l'Administration générale des Douanes et Accises ne dispose pas à ce stade d'estimation chiffrée concernant l'évolution des taux de contrôle ou de saisie. Ces indicateurs dépendront notamment de la mise en service complète et du fonctionnement optimal des nouveaux équipements, qui constituent une étape préalable essentielle.

Concernant votre troisième question, dans le cadre du projet "100 % scanning", un budget supplémentaire a été octroyé à l'agence des douanes. En effet, 108 nouveaux collaborateurs à Anvers et Beveren ont ainsi pu être recrutés. Des recrutements supplémentaires pour Zeebruges, Zaventem et Bierset ont été prévus dans les marges du plan de personnel de l'agence. Certains ont déjà été réalisés. Le recrutement des fonctions restantes est poursuivi dans les meilleurs délais en tenant compte des possibilités de recrutement disponibles, de la situation sur le marché de l'emploi ainsi que de la prudence budgétaire. Il convient toutefois de remarquer que ces nouveaux agents ne seront pas exclusivement affectés à la lutte contre la drogue, mais également à d'autres missions relevant du large champ de compétences de l'agence.

Les attachés douaniers au Panama et au Brésil représentent une valeur ajoutée indéniable pour le fonctionnement de l'agence. Grâce à leur contact sur place, nous obtenons plus de renseignements et pouvons demander des informations concernant des envois suspects et des envois saisis. Nous étudions actuellement la possibilité de mettre des attachés douaniers dans d'autres pays en tenant compte des contraintes budgétaires. Notre attaché douanier au Panama est également accrédité pour le Costa Rica et notre attaché douanier au Brésil pour l'Argentine, le Paraguay et l'Uruguay. D'autres accréditations sont possibles.

Concernant votre cinquième question, un concept de contrôle pour le commerce électronique est en cours de développement. L'objectif est de créer un concept de contrôle intégré aux flux logistiques des marchandises capables de scanner physiquement tous les colis à la vitesse du flux logistique.

Compte tenu de l'état d'avancement du projet, il n'est pas encore possible d'annoncer une date spécifique de mise en œuvre.

Hugues Bayet:

Monsieur le ministre, merci beaucoup pour toutes ces informations.

De budgettaire gevolgen van de toekomstige fiscale hervorming voor de lokale besturen
De impact van het federale regeerakkoord op de gemeentefinanciën en de APB-inkomsten
De nieuwe berekening van de impact van de belastinghervorming op de lokale financiën

Gesteld door

DéFI François De Smet
Vooruit Niels Tas
Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen), Vincent Van Peteghem (Minister van Begroting)

Bekijk antwoord

Niels Tas:

Alle steden en gemeenten zijn momenteel volop bezig met de opmaak van hun meerjarenplanning. Ik moet straks ook eerder door naar Dendermonde, omdat we er ook daar volop aan bezig zijn.

Tot vorige week moesten lokale besturen nog altijd werken met cijfers die in 2024 werden aangeleverd. Die cijfers hielden logischerwijs nog geen rekening met de maatregelen uit het federaal regeerakkoord en de geplande ingrepen vanaf 2029, aangezien er in 2024 nog geen federaal regeerakkoord bestond. Evenmin hielden die cijfers rekening met de tegenvallende inkomsten uit de personenbelasting.

De VVSG heeft aan het begin van de zomer de mogelijke impact van de maatregelen op de aanvullende personenbelasting berekend. De berekeningen van de VVSG tonen aan dat er tot 2028, los van het nieuws van vorige week, nog een licht positief effect is op de APB-inkomsten van steden en gemeenten. Vanaf 2029 kantelt dat beeld. In 2029 wordt een licht negatief effect verwacht, in 2030 een daling van gemiddeld 4,34 % en in 2031 van zelfs 5,63 %. In een stad als Dendermonde zou dat volgens een eerste raming kunnen neerkomen op een structureel verlies van 1,2 miljoen euro per jaar.

Dat zijn bedragen die een grote impact hebben op de lokale beleidsruimte. De VVSG wijst er dan ook op dat de opmaak van dergelijke meerjarenplanningen sterk wordt bemoeilijkt doordat dat soort federale beleidswijzigingen onvoldoende tijdig en concreet worden vertaald naar de financiële ramingen waarmee lokale besturen moeten werken. Ik heb daarom enkele vragen.

Ten eerste, wanneer zullen de steden en gemeenten de geactualiseerde cijfers ontvangen, zodat ze die correct kunnen opnemen in hun meerjarenplanningen? Zijn de cijfers die ze vorige week hebben ontvangen op dat vlak inmiddels geactualiseerd?

Ten tweede, wordt in die cijfers rekening gehouden met de principes uit het federaal regeerakkoord, in het bijzonder de geplande verhoging van de belastingvrije som?

Tot slot, wat is volgens u de verwachte impact van de maatregelen rond de APB op de gemeentelijke inkomsten in ons akkoord?

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, van sommige brieven wordt men gelukkig, van andere wordt men minder gelukkig of zelfs ongelukkig. Ik heb inderdaad contact gehad. Ik weet niet hoe het zit bij u, voorzitter, in Hasselt. De brieven zijn vorige week door de administratie verstuurd aan de steden en gemeenten. Ik heb daarover eigenlijk alleen maar negatieve geluiden gehoord.

Er is een aanzienlijke impact op de budgetten van de lokale overheden. Dat is geen alleenstaand feit, want lokale besturen – ik denk ook in uw gemeente – kampen met serieuze uitdagingen. In Vlaanderen zijn er tal van tegemoetkomingen verdwenen die er nog waren toen u minister-president was en die er nu niet meer zijn. U ziet wat uw vertrek allemaal teweegbrengt. Maar ook de aanvullende personenbelasting (APB) is een factor: de raming van de opbrengsten tussen 2027 en 2031 toont dat sommige gemeenten soms een miljoen euro minder aan inkomsten zullen hebben. Dat is niet weinig.

Ik heb daarom een aantal vragen voor u. Ten eerste, zoals collega Tas heeft gevraagd, zitten daar nu alle beslissingen van de federale regering in verrekend, ook al is daarover nog geen wetgeving aangenomen of gestemd? Wat zit daar precies in? Hoe hoog schat u de betrouwbaarheid van die planning? Wat is de totale impact? Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel in termen van minder inkomsten voor alle steden en gemeenten samen? Gaat het over 50 miljoen euro, 100 miljoen euro? Ik zou dat graag weten.

Voorziet u overlegmomenten met de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten over deze nieuwe cijfers en de mogelijke gevolgen voor de lokale meerjarenplannen?

Jan Jambon:

Collega’s, het is mijn bedoeling om een dergelijke analyse voor de regio’s en voor de gemeenten te realiseren. U begrijpt dat dat een enorme taak is die plaatsvindt midden in de agenda van de hervormingen. Er is dus enig geduld nodig, omdat de meeste impact voor de gemeenten van de op til zijnde belastinghervorming pas zichtbaar zal worden in 2030, zoals u hebt opgemerkt, mijnheer Tas. Ik neem dus aan dat in de cijfers die u vandaag in een brief hebt ontvangen, de belastinghervorming, die nog moet worden goedgekeurd, nog niet is opgenomen. Wij zullen echter wel de impact van die hervorming bekijken.

Er zijn ook positieve effecten op de opcentiemen, zowel op het niveau van de regio’s als van de gemeenten. Het afschaffen van een aantal belastingaftrekken of interestaftrekken heeft immers een positief effect op de opcentiemen. Ook dat zal mee worden verrekend, maar zit nog niet in de brief die nu is verstuurd.

Mijnheer Van Quickenborne, in antwoord op uw gerelateerde vragen merk ik op dat bij de opmaak van de ramingen rekening is gehouden met de nieuwe federale regeringsmaatregelen inzake de personenbelasting. De specifieke maatregelen zijn opgenomen in het zomerakkoord.

Zoals elk jaar werd in het begeleidend schrijven bij de ramingen opgemerkt dat de budgettaire ontvangsten die effectief zullen worden verwezenlijkt, ook afhangen van elementen waarvan de invloed nog niet precies kan worden ingeschat, en dat de ontvangsten van jaar tot jaar kunnen fluctueren. Op basis van de beschikbare informatie wordt echter, ondanks die onzekerheden, toch een geloofwaardige raming verstrekt. Bij de opmaak van de ramingen werden groeicoëfficiënten gebruikt waarin de nieuwe regeringsmaatregelen zijn verwerkt.

Ik moet mij dus corrigeren. Ik ben daarnet niet duidelijk geweest. De nieuwe regeringsmaatregelen zijn wel degelijk ingeschat, waardoor u in 2030 een daling ziet.

De impact van het geheel van de nieuwe maatregelen op de aanvullende gemeentebelasting komt inderdaad tot uiting in de nieuwe ramingen, die vooral worden beïnvloed door de verhoging van de belastingvrije som. Die impact zal vooral merkbaar zijn in het inkomstenjaar 2030.

Niels Tas:

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik was bijna ongerust, maar uw laatste rechtzetting stelt mij gerust. Dit zijn budgettair heel uitdagende tijden. Daar hoeven we dit Parlement en u als minister helemaal niet van te overtuigen.

Dat geldt echter ook voor het lokale niveau. Het essentiële verschil is echter dat wij op federaal niveau een grote impact hebben op de parameters. Voor een lokaal bestuur is dit een heel belangrijke bron van inkomsten, waar het afhankelijk is van bepaalde maatregelen die wij hier nemen. Daarom heeft dit een bijzonder grote impact als zij die cijfers niet kennen bij de opmaak van hun meerjarenplanning.

Het stelt mij dus gerust dat de cijfers die werden doorgegeven rekening hielden met de inschattingen die we kunnen maken nu. Ik begrijp dat die gedetailleerde analyse misschien nog wat verder uitgewerkt zal worden. Ik denk dat veel lokale besturen daarnaar uitkijken. We zullen dit blijven opvolgen.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, u zegt dat er ook positief nieuws is voor de gemeenten. Een aantal arizonataksen zou niet alleen iets opleveren voor de federale schatkist, maar ook voor de lokale overheden. Zit dat er nu in of niet in? Dat is mij niet helemaal duidelijk. Eerst zei u dat dit er nog niet in zit, daarna van wel.

Jan Jambon:

Ik heb mijzelf verbeterd.

Vincent Van Quickenborne:

De opbrengst van die arizonataksen zit er dus wel in.

Verder vraag ik van u dat u de vorige inschatting ten aanzien van alle gemeenten vergelijkt met de huidige inschatting. Dan zou u toch zien hoeveel het verschil bedraagt. Ik zeg niet dat u dat werk in een half uur kunt doen, maar als u al die gegevens in Excel opneemt en het een naast het andere legt, dan zou u dat toch kunnen zien. Ik hoop dus dat u daarop kunt antwoorden.

Ten slotte, dit is niet de enige maatregel van de federale overheid. Er is ook de beperking van de werkloosheid in de tijd, wat een goede maatregel is, maar die de OCMW's wel heel veel werk zal bezorgen. Onderschat dat niet. Als in de steden duizenden mensen bij het OCMW zullen aankloppen, dan zal dat zorgen voor behoorlijk wat extra werk en extra kosten die men zal moeten betalen.

Een tweede maatregel betreft de responsabilisering van het pensioenbeheer. Dat is een debat dat gevoerd wordt in de commissie voor Pensioenen. U voorziet een tussenkomst van meer dan 100.000 euro voor de grote steden, maar de kleine steden, zoals Dendermonde, Kortrijk en Hasselt, dat volgens mij nog onder de 100.000 inwoners zit, en Haacht, de gemeente van Dieter, zijn allemaal de dupe.

Dus het is niet één keer slecht nieuws, mijnheer de minister, het is twee, drie, vier keer slecht nieuws. Het is dus tijd om dat aan te pakken en ook eens met die steden en gemeenten samen te zitten. Op die vraag hebt u ook niet geantwoord. Bent u van plan om met die steden en gemeenten samen te zitten?

Jan Jambon:

Ik wil nog een feitelijke rechtszetting doen. Het klopt niet dat er niets gebeurt in het kader van de pensioenen voor de kleinere gemeenten. Er is de bonus-malusregeling die de heer Bacquelaine destijds heeft ingevoerd en die door Vivaldi is afgebouwd tot nog 10 % van het oorspronkelijke bedrag. Wij trekken dat opnieuw op tot 30 %. Dat geldt voor alle steden en gemeenten, niet alleen voor de grote boven de 100.000 inwoners. Het is dus niet correct wat u zegt.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, u doet een extra tussenkomst voor grote steden van boven de 100.000 inwoners. Iedereen vraagt zich af waarom 100.000 als grens is gekozen. Er zijn namelijk steden die net iets boven die grens liggen, zoals Namen, evenals enkele steden in Vlaanderen. Dit is door de VVSG ook zeer betreurd. U weet dat daar veel kritiek op is gekomen. U had die inspanning ook kunnen doen voor alle steden en gemeenten en niet enkel voor grote steden van 100.000 inwoners en meer. Er is dus veel negatief nieuws voor de steden en gemeenten, voor de burgemeesters en voor de schepenen. Ik wens hun heel veel succes toe. Ik hoop dat met het nieuwe akkoord en de nieuwe begroting de lasten niet opnieuw op de gemeenten zullen worden afgewenteld, want die zouden te veel kunnen zijn. Bevrijd de gemeenten van de federale molensteen.

De meldingsplicht voor tussenpersonen in het kader van de meerwaardebelasting
De invoering van de meerwaardetaks

Gesteld door

DéFI François De Smet
Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, ik had u gewaarschuwd dat die meerwaardetaks zeer complex zal zijn. U hebt dat trouwens zelf ook toegegeven, denk ik. Ik heb tevens gezegd dat ook de invoering chaotisch zou verlopen.

Ik heb meermaals met collega’s aan de alarmbel getrokken en erop gewezen dat Febelfin nooit klaar zou zijn tegen 1 januari 2026. U hebt telkens gezegd dat het zou lukken en dat er overleg was. Nu blijkt dat u toch een bocht hebt moeten nemen. U hebt uiteindelijk uitstel verleend aan de banken omdat die niet klaar zijn. Het gaat om een uitstel van zes maanden.

Dat betekent dat de banken de eerste zes maanden van volgend jaar de meerwaardetaks niet moeten innen en dat ze dat achteraf blijkbaar retroactief zouden moeten doen. Klopt dat? We lezen dat bericht vandaag in De Tijd en ook in L’Echo .

Is er inderdaad een principeakkoord met de banken daarover? Gaat het om een uitstel van zes maanden of van acht maanden? Volgens sommige bronnen is het uitstel tot 1 juli, anderen zeggen tot 1 september. Dat zou ik graag verduidelijkt zien.

Hoe wordt die meerwaardetaks retroactief geïnd? Wordt er een soort look back georganiseerd? Hoe voorkomt u dat dit leidt tot disproportionele administratieve lasten?

Ik stel mij ook de vraag, mijnheer de minister, hoe het zit met de verzekeringssector. We lezen wel dat er een akkoord zou zijn met de banksector, maar hoe zit het met de verzekeraars? Zullen die de voorheffing ook moeten toepassen? Wordt er een regeling uitgewerkt zodat ook zij de opbrengsten voor de overheid garanderen? Graag ook een antwoord op dat laatste element, de verzekeringssector.

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, ik zal er, eerst en vooral, op toezien dat er een level playing field is tussen de banksector en de verzekeringssector. Laat dat duidelijk zijn.

Ten tweede zijn we inderdaad met de banken en met de verzekeringssector in overleg en we zijn daar ver mee opgeschoten. De modaliteiten zullen in de tweede lezing, die eerstdaags op de tafel van de regering komt, worden opgenomen. Het is aan de regering om die knoop door te hakken, waarna ik naar de commissie kan komen met een ontwerp van wet. Ik herhaal dat ik natuurlijk zal toezien op een level playing field.

Daarnet heb ik bij een eerdere vraag, toen u hier nog niet was, geantwoord dat de opbrengst die voor 2026 voorzien wordt ongewijzigd blijft.

Vincent Van Quickenborne:

Is er nu een princiepsakkoord met de banksector of niet, mijnheer de minister?

Jan Jambon:

We hebben overleg gepleegd met de banken en het is nu aan de regering om dat overleg op te nemen in de tekst van de meerwaardebelasting.

Vincent Van Quickenborne:

Als ik u goed beluister, heeft het overleg resultaat opgeleverd en dat resultaat moet nu worden vertaald in de wettekst. De vraag is dan waarom u niet gewoon zegt dat er een princiepsakkoord is met de banksector en wat dat inhoudt. Blijkbaar wordt er aan de pers meer verteld dan aan het Parlement. Ik vind dat een zeer slechte gewoonte, want wij zijn uiteindelijk degenen die geacht worden de wetten goed te keuren.

Mijnheer de minister, hoe zult u dat doen? Komt er dan een soort look back ? Als de banken dat niet hebben geregistreerd, hoe kunt u er dan voor zorgen dat de inning van de meerwaardebelasting effectief wordt gerealiseerd? Dat is mij geheel onduidelijk. Hebt u daar een antwoord op?

Voorzitter:

De minister verwijst naar het eerder gegeven antwoord.

Vincent Van Quickenborne:

Dat antwoord vond ik eerlijk gezegd vrij nietszeggend. Van een minister van een andere kleur had ik dat wellicht verwacht, maar u staat bekend als iemand die rechtuit antwoordt. Vanwaar die voorzichtigheid? Zeg toch gewoon wat het princiepsakkoord is en welke principes zijn afgesproken.

Voorzitter:

M. Bayet n'est pas présent pour sa question n° 56007439C.

Het fiscale regime voor de verdeling van papieren publicaties

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de wet van 12 mei 2024 inzake diverse fiscale bepalingen voorziet een belastingkrediet voor uitgevers van papieren publicaties, onder bepaalde voorwaarden. Specifiek lezen we dat het vermelde belastingkrediet alleen wordt toegekend voor de bijkomende verdeelkosten voor de levering van papieren publicaties bij de abonnee.

Van het werkveld horen we dat er nogal wat onduidelijkheid bestaat over de invulling van het begrip abonnee. Verschillende middenveldorganisaties signaleren dat hun aanvragen bij Biztax voor het belastingkrediet voor de distributie van gratis publicaties, zoals tijdschriften, nieuwsbrieven en rapporten, aan hun schenkers en sympathisanten, worden geweigerd. De aanvragen worden afgewezen omdat deze bestemmelingen niet worden aanzien als abonnees in de strikte zin van het woord, namelijk als personen die een bijdrage betalen. Bijvoorbeeld, wanneer men een gift doet aan een organisatie zoals Amnesty International, ontvangt men later brieven om op de hoogte te blijven, maar door een gift te doen, wordt men niet automatisch abonnee of lid. Dit veroorzaakt rechtsonzekerheid en zorgt ervoor dat een aanzienlijk deel van de sector niet van deze steun kan genieten.

Kunnen organisaties die gratis publicaties verspreiden aan hun sympathisanten, leden of schenkers, aanspraak maken op het bewuste belastingkrediet?

Indien ja, kunt u bevestigen dat de definitie van abonnee niet beperkt is tot betalende abonnees, maar ook bredere bestemmelingen omvat, zoals sympathisanten, donateurs en andere bestemmelingen, die structureel informatie ontvangen?

Indien neen, bent u bereid de wet of de uitvoeringsmodaliteiten te verduidelijken of aan te passen, zodat het belastingkrediet effectief kan bijdragen aan de doelstelling, namelijk het ondersteunen van de verspreiding van papieren publicaties zonder onnodige administratieve uitsluiting van een groot deel van het maatschappelijk middenveld?

Jan Jambon:

Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vanbesien, het belastingkrediet waarnaar u verwijst is niet beperkt tot publicaties die worden geleverd in uitvoering van een betalend abonnement, maar geldt ook voor publicaties die worden geleverd in uitvoering van een gratis abonnement.

Belastingplichtigen die papieren publicaties verspreiden aan hun sympathisanten, leden of schenkers als gevolg van betaald lidgeld of een gedane gift, zijn evenmin uitgesloten van het belastingkrediet voor uitgevers van papieren publicaties in de personenbelasting, de belasting van niet-inwoners, natuurlijke personen en rechtspersonen, of de rechtspersonenbelasting.

Voor de volledigheid geef ik nog mee dat het belastingkrediet waarnaar u verwijst, niet van toepassing is in de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners vennootschappen.

Dieter Vanbesien:

Wij krijgen signalen dat de aanvragen toch regelmatig worden afgewezen vanwege die interpretatie van het woord abonnee of niet-abonnee. U bevestigt hier dat het wel degelijk van toepassing is voor die organisaties. Wij zullen uw antwoord zeker bezorgen aan die mensen, en als blijkt dat de moeilijkheden toch blijven, dan zal ik daarop terugkomen.

De btw-fraude via webshops

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Europese regelgeving bepaalt dat bij grensoverschrijdende aankopen door ondernemers geen btw wordt aangerekend. Dat vereenvoudigt de administratie, maar maakt het systeem fraudegevoelig, zoals bij btw-carrousels.

Recent onderzoek in Nederland toont ook een ander risico aan. De btw blijkt namelijk eenvoudig te omzeilen wanneer met een zakelijk account op online webshops producten voor privégebruik worden aangekocht in het buitenland. Hoewel de e-commerceplatformen wel controleren of een aankoop gebeurt met een geldig btw-nummer, wordt niet gecontroleerd of de ondernemer daadwerkelijk een bedrijfsaankoop doet dan wel of hij die aankoop betaalt met een privérekening. In het laatste geval is fraude bovendien moeilijk op te sporen, omdat die privékosten niet terug te vinden zijn in de boekhouding van het betreffende bedrijf. Maatregelen die een dergelijke controle mogelijk zouden moeten maken, zoals de Europese CESOP-richtlijn, zijn ontoereikend gezien het steeds toenemende aantal transacties.

Volgens de Europese Unie bedraagt de btw-gap in België 11 %, wat hoger is dan in de buurlanden. De daling in ons land is bovendien kleiner dan in de buurlanden. We lopen dus achter.

In uw beleidsverklaring hebt u gezegd dat u daaraan iets wilt doen en dat u btw-fraude sterker wilt aanpakken. U vermeldt daarin de verdere uitrol van het Europese ViDA-initiatief en de invoering van een near real-time reporting .

Ik heb de hiernavolgende vragen.

Hoe groot schat u de vermelde problematiek van btw-omzeiling via grensoverschrijdende privéaankopen in België? Wat is het aandeel daarvan in de totale btw-gap? Over hoeveel verloren inkomsten gaat het?

Kunt u toelichten hoe de in uw beleidsverklaring vermelde initiatieven de problematiek concreet zullen aanpakken?

Ten slotte, gezien het ontsporende begrotingstekort, waarom worden die initiatieven niet onmiddellijk uitgerold? Wat is daarvoor de timing?

Jan Jambon:

Mijnheer Vanbesien, om op uw eerste vraag te antwoorden: op basis van informatie van de antifraudediensten vormt het door u beschreven fenomeen effectief een reëel frauderisico, maar er zijn nog geen concrete aanwijzingen dat dit specifieke fenomeen in België een significante omvang heeft bereikt.

Het jaarlijkse Europese rapport inzake de VAT-gap maakt gebruik van onderliggende studies die gebaseerd zijn op globale macro-economische analyses. De gebruikte gegevens – afkomstig van mijn administratie en van de nationale rekeningen – en de gehanteerde methodologie laten echter niet toe een gedetailleerde opsplitsing te maken. Daardoor is het met deze methodologie niet mogelijk om te bepalen wat het aandeel is van de geschetste problematiek van btw-ontwijking via grensoverschrijdende privéaankopen in België binnen de globale btw-compliancekloof.

Dat neemt niet weg dat de antifraudediensten binnen mijn administratie het fenomeen aandachtig opvolgen, ook omdat het voorstellen van privéaankopen als aankopen voor de economische activiteit niet alleen beperkt is tot grensoverschrijdende afstandsverkopen en dus in een ruimer kader moet worden aangepakt.

Het fenomeen wordt enigszins opgevolgd door specifieke risicoanalyseparameters te combineren met de bestaande gegevens waarover de administratie beschikt, onder meer ingevolge de intracommunautaire opgave en het zogenaamde CESOP-systeem. Het wordt tevens opgenomen als aandachtspunt bij de lopende besprekingen in de taskforce van de lidstaten en de diensten van de Europese Commissie, om de bestaande regeling inzake afstandsverkopen op basis van de ervaringen van de lidstaten nog verder te verfijnen en structureel verder te versterken in het kader van de strijd tegen de btw-fraude.

Ik zal uw vragen twee en drie samen beantwoorden. Het project van near real-time reporting wordt in België uitgerold vanaf 2027, dus reeds drie jaar vóór de implementatie van de ViDA-richtlijn op Europees niveau.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. U zegt dat de antifraudediensten zeggen dat er momenteel geen aanwijzingen zijn dat het probleem significant is in ons land, maar tegelijkertijd zegt u dat het niet mogelijk is om het in kaart te brengen omdat de bestaande methodes daartoe onvoldoende zijn. Ik begrijp dan ook niet goed waarop men zich baseert om te zeggen dat het nog niet significant is. Ik ben echter wel blij dat de zaak op de radar staat en dat men zich bewust is van de problematiek en er naar oplossingen wordt gezocht. We zullen de cijfers verder in het oog houden.

De rulings inzake de p2p-regeling

Gesteld door

Vooruit Anja Vanrobaeys

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Anja Vanrobaeys:

Mijnheer de minister, deze zomer hebben maaltijdkoeriers bij Lieferando in Duitsland gestaakt. Ik vind dat bijzonder wrang, want Lieferando in Duitsland is een van de betere spelers. Zij hebben hun maaltijdkoeriers in dienst, in tegenstelling tot vele andere spelers die werken met schijnzelfstandigen. Dit toont nogmaals aan hoe hard de concurrentiestrijd bij de platformen is, dikwijls op de kap van hun medewerkers.

In België vind ik de situatie nog schrijnender. Ik geef een voorbeeld. Takeaway stelt zijn couriers als werknemers te werk, maar zij moeten concurreren met platformen die gebruikmaken van de fiscale peer-to-peerregeling en het bijbehorende fiscale voordeel. In mei was er een staking in Gent van de fietskoeriers bij Takeaway, omdat zij zich genoodzaakt zagen, onder druk van de oneerlijke concurrentie, om hun arbeidsvoorwaarden zoals pauzes en ondersteuning in te perken. Vorige week werd ook aangekondigd dat 41 mensen in België zouden moeten worden ontslaan.

Nochtans hebben de arbeidsrechtbank, het arbeidshof en de Commissie Arbeidsrelaties geoordeeld dat de rulings die de FOD Financiën hierover met twee andere platformen heeft afgesloten, namelijk Deliveroo en Uber, onwettig zijn.

Ik heb hierover enkele vragen, mijnheer de minister.

U hebt eerder bevestigd, net zoals de vorige minister van Financiën, dat die rulings in 2025 en 2026 aflopen zonder de mogelijkheid van verlenging. Kunt u dat bevestigen? Want ik zie die nog altijd rondfietsen. Op welke datum eindigt dat precies? Is dat op het einde van het jaar, om het fiscale jaar volledig af te sluiten, of eerder? Of zijn er ondertussen wijzigingen of verlengingen gebeurd? Is het echt wel zo dat het gebruik van peer-to-peer door beide platformen dan definitief stopt?

Als de ene ruling in 2025 eindigt en de andere in 2026, versterkt dat dan niet nog meer de oneerlijke concurrentie? Dat creëert toch geen gelijk speelveld? Hoe zult u ervoor zorgen dat er echt een gelijk speelveld tussen de verschillende platformen ontstaat?

Zijn er nog andere rulings in het kader van peer-to-peer met andere platformen afgesloten? Om welke platformen gaat het, onder welke voorwaarden en met welke termijnen?

Er is ook een Europese richtlijn, maar die gaat meer over het sociaal statuut dan over de fiscale regeling. Is er in dat kader ook overleg met de minister van Werk, zodat maaltijdkoeriers kunnen rekenen op een eerlijk loon en een degelijke sociale bescherming? Ik kijk uit naar uw antwoord.

Jan Jambon:

Overeenkomstig artikel 24 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van het stelsel van vennootschappen op het gebied van de inkomstenbelasting en tot invoering van het systeem van voorafgaande beslissingen op fiscaal gebied, worden voorafgaande beslissingen anoniem gepubliceerd, met inachtneming van de bepalingen inzake beroepsgeheim. Ik kan dus niet ingaan op dossiers van welbepaalde ondernemingen. De voorafgaande beslissingen met betrekking tot het belastingstelsel van de deeleconomie worden bijgevolg op anonieme basis gepubliceerd en kunnen worden geraadpleegd op het platform FisconetPlus.

In totaal zijn er zeven voorafgaande beslissingen genomen met betrekking tot het belastingstelsel van de deeleconomie, met een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf de datum van afgifte. De laatste voorafgaande beslissing in dat kader dateert van 6 juli 2021 (referentie 2021.0505). Sinds die datum werd geen andere voorafgaande beslissing genomen. Voor zover ik weet, is er geen verlenging van eerder toegekende voorafgaande beslissingen gepland.

Voorafgaande beslissingen zijn per definitie individueel en gebaseerd op de specifieke feiten en omstandigheden van elke aanvrager. Ze zijn alleen bindend voor de FOD Financiën gedurende de toegekende geldigheidsperiode, in principe 5 jaar, behalve in geval van niet-tegenwerpbaarheid van de rulings, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van dezelfde wet van 24 december 2002. Het naast elkaar bestaan van rulings met verschillende looptijden leidt dus niet tot oneerlijke concurrentie.

Elk platform blijft vrij om een aanvraag in te dienen of een verlenging aan te vragen, mits voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden. Recente rechterlijke uitspraken over de status van koeriers zullen, indien van toepassing, worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en verlengingen, wat een eerlijke behandeling van alle marktdeelnemers garandeert.

Wat betreft uw andere vragen is het regeerakkoord duidelijk. Het aantal controles op platformen in de deeleconomie moet omhoog. Alle actoren, zowel Financiën en Sociale Zekerheid als Economie, zullen samenwerken om eventuele fraude beter te bestrijden. Dat zal onder andere besproken worden in het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude, dat onlangs van start is gegaan en waarvan gisteren de tweede vergadering plaatsvond.

Anja Vanrobaeys:

Mijnheer de minister, zeven rulings. Voor mij is het eigenlijk vrij duidelijk. Het gaat om peer-to-peer, dus van particulier tot particulier, en niet wanneer men als platform een app gebruikt om zich als werkgever te gedragen. Ik vind hier dat platformen op een onwettige manier fiscale voordelen misbruiken, terwijl koeriers onbeschermd en onderbetaald op onze straten rondrijden. Meer nog, er is ongelooflijk veel fraude via allerlei platformen op Facebook, waar valse identiteiten worden verkocht waardoor men telkens die inkomensgrens gaat onderscheiden.

Ik kan alleen maar zeggen dat ik in ieder geval het gaspedaal verder zal indrukken. Ik heb ook een resolutie en zal daar amendementen op indienen, want voor mij is het belangrijk dat er een eerlijk speelveld komt voor platformen die dergelijke diensten niet aanbieden. Vooral wil ik dat mensen die op die platformen werken via een app, verdergaand dan een vriendendienst, kunnen rekenen op een eerlijk loon en een degelijke sociale bescherming, minstens een arbeidsongevallenverzekering. Op dit moment hebben zij die bescherming niet.

Voorzitter:

Vraag nr. 56007653 van de heer Daerden vervalt. Vraag nr. 56007671 van de Aouasti vervalt. Vraag nr. 56007830 van de heer Aerts wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56006270 van de heer Seuntjens wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56008011 van de heer De Smet wordt in een schriftelijke vraag omgezet.

De aangekondigde maatregelen om de problematiek van het winkelen over de grens aan te pakken
De omvang van de ongeoorloofde aankopen over de grens en de gevolgen voor onze fiscale ontvangsten

Gesteld door

MR Hervé Cornillie
MR Benoît Piedboeuf

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Benoît Piedboeuf:

Monsieur le ministre, selon le dernier rapport KPMG, la consommation totale de cigarettes en Belgique a reculé de 6 % entre 2023 et 2024. Mais derrière cette baisse, on constate un effondrement des ventes légales domestiques (-16 %), au profit d'achats transfrontaliers et illicites qui ne cessent de croître.

Cette situation est doublement problématique : elle affaiblit nos recettes fiscales et fragilise nos commerçants, tout en nourrissant un marché parallèle échappant à tout contrôle sanitaire.

L'accord de gouvernement prévoit d'étudier une baisse ciblée des accises afin de réduire ce différentiel de prix avec nos pays voisins et de lutter efficacement contre ces déplacements de consommation.

Dans une vision libérale, il ne s'agit pas de subventionner le tabac, mais bien de défendre la sécurité juridique, la compétitivité et les recettes fiscales belges, tout en s'attaquant aux vrais enjeux de santé publique.

Comment le gouvernement entend-il concrètement mettre en œuvre cet engagement de l'accord de gouvernement?

Disposez-vous de données indépendantes pour mesurer l'ampleur des achats transfrontaliers et du commerce illicite, au-delà des chiffres fournis par l'industrie?

Merci de vos réponses.

Jan Jambon:

Monsieur Piedboeuf, les achats transfrontaliers restent un point d'attention important. Les différences en matière d'accises et des prix des produits entre la Belgique et nos pays voisins incitent régulièrement les consommateurs à se tourner vers l'étranger, ce qui a un impact sur nos ventes intérieures et sur les recettes fiscales.

Pour une analyse plus profonde, je renvoie volontiers à une étude de l'Observatoire des prix de 2023, qui compare les prix pratiqués en Belgique avec ceux des pays voisins. Selon Fevia, ces achats représentaient, en 2023, un montant record de 769 millions d'euros, dont la majorité en France.

En ce qui concerne votre question relative à la lutte contre le commerce illégal de cigarettes, celle-ci figure aussi littéralement dans l'accord de gouvernement et elle porte ses fruits. Une usine illégale de cigarettes vient d'être démantelée à Ledegem et 35 millions de cigarettes ont été saisies.

Je tiens également à souligner que la Belgique participe activement aux discussions européennes sur la révision de la directive tabac. Ce processus contribuera à rétablir des conditions de concurrence équitables pour les opérateurs économiques tout en renforçant les objectifs de santé publique.

Comme vous le savez, l'accord de gouvernement prévoit plusieurs mesures pour contrer les achats transfrontaliers. Ces mesures sont littéralement énumérées dans l'accord de gouvernement et vous pouvez les y retrouver.

J'espère, bien entendu, pouvoir mettre en œuvre l'ensemble de ces mesures le plus rapidement possible. Les réductions précises des accises devront d'abord être discutées au sein du gouvernement. Je n'anticiperai donc pas les discussions budgétaires ni me prononcer dès à présent sur le montant ou le pourcentage d'une réduction d'accises. S'agissant de produits non alimentaires, le problème n'est pas tant lié aux accises qu'au coût du travail et de l'énergie. Comme vous le savez, le gouvernement entend s'attaquer à ces deux volets.

Comme je l'ai déjà indiqué, la lutte contre les achats transfrontaliers peut conduire à des recettes plus élevées, via davantage d'accises et de TVA en Belgique, ce qui dépendra, bien entendu, largement du comportement du consommateur.

Parallèlement aux accises, je travaille à une réforme fiscale plus large, qui inclut d'autres baisses d'impôts. Ces mesures visent à rendre le travail plus attractif, ce qui mènera à terme à une activité économique accrue et donc, à des recettes fiscales, plus élevées. J'espère bientôt pouvoir discuter avec vous dans cette commission de la première loi sur la baisse des coûts.

Quant au financement des dépenses futures, y compris dans le secteur de la Défense, les discussions au sein du gouvernement seront déterminantes. J'ai souligné en commission l'importance de rester ouvert à différentes options, sans anticiper à ce stade des choix spécifiques. La pression fiscale en Belgique figure parmi les plus élevées au niveau international. Mon ambition est, pour le billet de réformes ciblées, de réduire cette pression fiscale et de renforcer la dynamique économique tout en recherchant un équilibre entre compétitivité et responsabilité budgétaire.

Benoît Piedboeuf:

Merci, monsieur le ministre, de ces bonnes réponses, très étoffées et qui expliquent vraiment votre vision. Vous avez exprimé votre souhait de baisser certaines accises. On connaît la courbe de Laffer selon laquelle "trop d'impôt tue l'impôt". Je le dis depuis des années et on se rend compte qu'en "benchmarkant" convenablement, on peut effectivement ramener des achats chez nous. Quant à la lutte contre la fraude évidemment, en 2024, 12 usines illégales ont été fermées. Le gouvernement a pris des mesures et continue à en prendre. C'est vraiment là qu'il faut porter le fer, comme en matière de jeux illégaux, comme en matière d'alcool, etc. Les mesures énoncées vont dans le bon sens et je vous remercie de votre réponse étoffée.

De regulering van cryptobankdiensten in België

Gesteld door

MR Anthony Dufrane

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, la bancassurance KBC a récemment annoncé qu'elle proposerait, dès cet automne, l'achat de Bitcoin et d'Ethereum via sa plateforme d'investissement Bolero. Il s'agira d'une première pour une grande banque belge. Jusqu'ici, l'accès aux crypto-actifs passait principalement par des plateformes étrangères ou des néobanques. Le choix de KBC marque donc une inflexion majeure dans le paysage financier belge, d'autant plus que les grandes banques comme Belfius et ING annoncent également explorer le sujet.

De plus, au vu des faibles taux d'intérêt, les plus jeunes pourraient se tourner vers ces produits financiers alternatifs malgré les risques. Il y a donc une réelle opportunité de garder ce public dans le giron des banques classiques avec cette offre, mais il est important de rappeler les risques autour de la spéculation.

Monsieur le ministre, comment le gouvernement fédéral, en lien avec l'Autorité des services et marchés financiers (FSMA), encadre-t-il l'entrée des établissements bancaires traditionnels dans le secteur des cryptomonnaies? Quels mécanismes sont-ils mis en place pour assurer la sécurité, la transparence et la protection des investisseurs, notamment les plus jeunes, qui représentent une part importante des détenteurs de crypto-actifs?

Le gouvernement prévoit-il de compléter le règlement européen MiCA par des exigences supplémentaires au niveau national, notamment en matière d'éducation financière ou de limitation des risques? Quelle est votre position quant à l'essor de ces offres via les banques traditionnelles? Cela pourrait-il être une opportunité pour développer un cadre plus sécurisé, encadré, par rapport aux plateformes étrangères parfois bien plus opaques?

Jan Jambon:

Monsieur Dufrane, comme vous le mentionnez, les activités de distribution de crypto-actifs au public sont désormais encadrées au niveau européen par le règlement européen relatif au marché de crypto-actifs, dit règlement MiCA.

La mise en œuvre de ce règlement dans le droit belge est en cours. Un projet de loi sera bientôt déposé, déterminant les autorités de contrôle compétentes et fixant leurs tâches respectives. Ce règlement européen encadre à la fois les activités liées aux crypto-actifs exercées par de nouveaux acteurs et celles proposées par les établissements bancaires traditionnels. Les banques ne devront pas solliciter un nouvel agrément pour offrir ce type de services. Toutefois, ces activités resteront soumises à un double niveau de contrôle strict. D'une part, une surveillance prudentielle exercée par les autorités bancaires comme la Banque nationale de Belgique (BNB) et, d'autre part, l'application des règles de protection des investisseurs, prévues par le règlement MiCA, qui s'imposent à tous les acteurs financiers, y compris aux banques.

Ces règles, comparables à celles qui existent pour les instruments financiers traditionnels, visent à garantir que les établissements agissent dans l'intérêt de leurs clients, les informent correctement des risques encourus et prennent les mesures nécessaires pour limiter les risques de perte ou de fraude.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes vos réponses. Je ne serai pas plus long.

Voorzitter:

Vraag nr. 56008035C van mevrouw Muylle vervalt. Vraag nr. 56008052C van de heer Tas wordt uitgesteld.

De importban op producten uit de bezette gebieden

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, de federale regering heeft op 2 september besloten om, conform het advies van het Internationaal Gerechtshof en naar het voorbeeld van Ierland en Slovenië, u de opdracht te geven om samen met de minister van Buitenlandse Zaken een koninklijk besluit op te stellen dat voorziet in een nationale importban voor goederen die geproduceerd, ontgonnen of verwerkt zijn in de door Israël bezette gebieden door de bezettende macht. Daarbij dient tevens de nodige controle van de naleving van de importban te worden voorzien. Ik heb daarover een aantal specifieke vragen.

Op welke wet of wetten zal dat koninklijk besluit zijn gebaseerd?

Wat is de deadline waarbinnen u dat koninklijk besluit wilt afwerken?

Gaat het om een besluit dat moet worden vastgesteld na overleg in de ministerraad?

Betekent ‘door de bezettende macht’ dat enkel producten vervaardigd door Israëlische staatsbedrijven hieronder vallen en dus privébedrijven actief in de nederzettingen niet?

Zullen producten uit de bezette gebieden die via andere Europese landen België binnenkomen ook onder die importban vallen?

Er is enkel sprake van goederen. Betekent dat dat diensten niet onder de ban vallen?

Hoe zult u de ban controleren? Wordt de bewijsplicht dat de oorsprong van goederen niet in de bezette gebieden ligt bij de invoerders uit Israël gelegd?

Jan Jambon:

De uitwerking van het koninklijk besluit zal gebeuren binnen het bestaande juridische kader, met respect voor internationale verplichtingen en nationale wetgeving. De precieze wettelijke grondslagen worden momenteel juridisch geanalyseerd. De betrokken ministers, ikzelf en collega Prévot, werken momenteel aan de uitwerking van het besluit.

Een concrete deadline is op dit moment nog niet vastgelegd, gezien de complexiteit van de materie.

Zoals gebruikelijk bij maatregelen met een interdepartementale impact, zal het koninklijk besluit worden besproken binnen de bevoegde overlegstructuren. Er zal op korte termijn een vergadering worden belegd met de collega’s van de FOD Economie om dit besluit snel te finaliseren en de Belgische handelsstromen van en naar de regio in meer detail te bestuderen, zodat het koninklijk besluit overeenkomstig de politieke beslissingen kan worden uitgewerkt en, desgevallend, aangepast.

De precieze afbakening van de actoren die onder de ban vallen, inclusief de verhouding tussen staatsbedrijven en private ondernemingen, maakt deel uit van die verdere uitwerking.

De toepassing van de importban gebeurt in overeenstemming met de geldende Europese douanewetgeving en binnen het kader van de interne markt. De impact op goederen die via andere EU-lidstaten België binnenkomen, wordt momenteel juridisch en operationeel geëvalueerd, in overleg met de bevoegde instanties. Onder goederen worden fysieke producten verstaan die door de douane kunnen worden gecontroleerd binnen het kader van haar bevoegdheden.

In eerste instantie worden zendingen uit Israël geselecteerd op basis van een risicoanalyse. Daarbij wordt reeds rekening gehouden met de preferentiële oorsprong en met het type goederen die regelmatig vanuit Israël en uit de bezette gebieden worden ingevoerd. Als EU-importeurs gebruik willen maken van de preferentiële oorsprong, moeten zij op de aangifte eveneens aanduiden dat de goederen niet van oorsprong uit bezet gebied zijn. Indien de selecties gebeuren bij invoer, worden de geselecteerde zendingen onderworpen aan een verificatie waarbij de goederen zelf en/of de bijhorende documentatie worden gecontroleerd.

Tijdens de verificatie wordt onder meer gebruikgemaakt van de lijst met plaatsen en postcodes die niet in aanmerking komen voor de preferentiële oorsprong. Deze lijst wordt door de Commissie ter beschikking gesteld om na te gaan of de goederen van oorsprong zijn uit bezet gebied. Als op de documentatie, zoals de factuur, de pakbon of certificaten, en/of op de goederen zelf wordt vastgesteld dat deze uit bezet gebied komen, kan de invoer worden geweigerd. Bij twijfel wordt eerst aan de importeur gevraagd om verdere informatie te bezorgen over de oorsprong.

Als de importeur echter om de preferentiële tariefbehandeling heeft gevraagd, moeten de procedures uit protocol nummer 4 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël worden toegepast. Dat houdt onder meer in dat bij grondige twijfel omtrent de preferentiële oorsprong administratieve samenwerking wordt opgestart met de bevoegde Israëlische autoriteiten, die de oorsprong al dan niet bevestigen.

In het geval dat de importeur enkel gebruikmaakt van de economische niet-preferentiële oorsprong, kan de douane aan de importeur alle bewijzen opvragen die nuttig zijn om de oorsprong te bepalen.

Dieter Vanbesien:

Dank u wel, mijnheer de minister, voor de uitgebreide antwoorden. Ik begrijp dat het nog niet beslist is of enkel staatsbedrijven of ook privéfirma's daaronder vallen. Ik zou u aanraden om de privéfirma's ook mee te nemen en om in een later stadium ook diensten te overwegen en niet alleen fysieke goederen.

De verkoop van overheidsparticipaties

Gesteld door

Open Vld Kjell Vander Elst

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kjell Vander Elst:

Mijnheer de minister, volgens recente berichtgeving wordt een operatie voorbereid waarbij Belgische staatsdeelnemingen – de zogenoemde Belgische kroonjuwelen – ter waarde van ongeveer 4 miljard euro zouden worden verkocht. Het zou gaan om participaties die momenteel via de FPIM worden beheerd. In dat verband wordt onder meer melding gemaakt van Belfius en BNP Paribas.

Toch had ik hierover graag wat duidelijkheid op dit ogenblik. Welke activa overweegt u precies te verkopen? Op welke manier wordt afgewogen welke participaties verkocht worden en welke behouden blijven? Wat is de timing hiervan? Wat is de geschatte opbrengst en wat is de impact op middellange termijn? Er wordt immers melding gemaakt van een aantal bedrijven die jaarlijks aanzienlijke inkomsten genereren. Wat betekent een verkoop daarvan voor de overheidsfinanciën op middellange termijn? En waarvoor zullen de eventuele opbrengsten worden gebruikt? Ik kijk uit naar uw antwoord.

Voorzitter: Dieter Vanbesien.

Président: Dieter Vanbesien.

Jan Jambon:

Mijnheer Vander Elst, er is nog geen beslissing genomen door de regering met betrekking tot het beheer van de overheidsparticipaties.

Bij het beheer van deze participaties wordt rekening gehouden met het strategische karakter van de deelneming, de impact op de begroting en de invloed op de schuldpositie. Opbrengsten uit de verkoop van participaties zijn op zich geen inkomsten die het vorderingssaldo van de begroting beïnvloeden. De inkomsten uit een eventuele verkoop temperen wel de stijging van de schuld.

U moet begrijpen dat het hier om zeer gevoelige materie gaat, soms over beursgenoteerde ondernemingen. Zolang de regering daar nog geen beslissing over heeft genomen, ga ik geen speculaties voeden.

Kjell Vander Elst:

Dank u, mijnheer de minister. Ik begrijp dat een aantal zaken zeer gevoelig liggen, maar in het regeerakkoord staat wel dat een defensiefonds zal worden gecreëerd, gespijsd met de verkoop van geselecteerde overheidsparticipaties. De eerste storting zou nog voor het einde van het jaar gebeuren. Dat staat zo in het regeerakkoord. Ik vind het dan ook niet abnormaal dat ik u in oktober deze vraag stel. Is het nog steeds de bedoeling dat dit voor het einde van het jaar gebeurt? Zal de opbrengst naar dat defensiefonds gaan of naar iets anders? Ik begrijp dat u voorzichtig bent en dat er nog geen definitieve beslissing is genomen. Maar ik wil er toch op wijzen dat de tijd dringt. De geselecteerde overheidsparticipaties zouden immers worden aangewend voor het defensiefonds, dat nog voor het einde van het jaar voor het eerst gespijsd moet worden.

De volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank

Gesteld door

Groen Meyrem Almaci

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Meyrem Almaci:

Mijnheer de minister, op 2 september besloot de federale regering om na de eigen erkenning aan te zullen dringen op de volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank, zodat Palestina op alle mogelijke vlakken toegang krijgt tot de nodige macro-economische en monetaire steun. Dat zal immers nodig zijn, wil het land opkrabbelen als de oorlog is beëindigd. De Belgische vertegenwoordigers bij die instellingen vallen onder uw bevoegdheid.

Ik heb de volgende punctuele vragen. Ten eerste, op welk moment gaat de eigen erkenning waarvan sprake is, in? Is dat bij de ondertekening van de New York Declaration , de politieke erkenning via een koninklijk besluit of de praktische erkenning en de operationalisering van de diplomatieke betrekkingen nadat aan de doelstelling van de New York Declaration werd voldaan?

Ten tweede, betekent het dat u zich op het moment nog verzet tegen het volwaardige lidmaatschap van Palestina van het IMF en de Wereldbank? Als dat het geval is, dan zal dat heel wat mogelijke macro-economische steun en monetaire steun voor de Palestijnse Autoriteit tegenhouden. Als dat inderdaad het geval is, wat is de reden voor uw verzet tot op heden tegen het volwaardig lidmaatschap van Palestina van die organisaties?

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, ons land sloot zich vorige week aan bij een groep landen die de erkenning van de Palestijnse Staat hebben aangekondigd in de marge van de high level week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Dat was een krachtig diplomatiek en politiek signaal.

Omdat we ons bewust zijn van het trauma dat de Israëli hebben ervaren na de terroristische aanslagen van Hamas op 7 oktober 2023, zal België de erkenning van de Palestijnse Staat pas bij koninklijk besluit formaliseren zodra de laatste gijzelaar is vrijgelaten en terreurorganisaties zoals Hamas uit het bestuur van Palestina zijn verwijderd.

Aan die voorwaarden is thans jammer genoeg nog niet voldaan, waardoor de formalisering nog niet aan de orde is. Na de eigen erkenning zal de federale regering aandringen op de volwaardige erkenning van Palestina bij het IMF en de Wereldbank, zoals is afgesproken in het akkoord van het federale kernkabinet.

Er is op heden dus geen sprake van enig verzet of negatieve houding tegen het volwaardig lidmaatschap van Palestina bij beide instellingen. Als Belgisch gouverneur voor de Wereldbank en plaatsvervangend gouverneur voor het IMF volg ik als minister van Financiën de lijnen zoals afgesproken door het federale kernkabinet.

Meyrem Almaci:

Op een bepaald moment werd onze premier in het licht van zijn verklaringen in New York gevraagd of België nu wel of niet had erkend. Zijn antwoord luidde dat het een goede zaak was dat men die vraag stelde. Dat is echter helemaal geen goede zaak. De erkenning is zo voorwaardelijk dat ze een aantal problemen met zich meebrengt, problemen die Palestina op het moment als kiespijn kan missen. Er ontbreekt ook een duidelijk signaal vanuit ons land richting Israël en richting de wereld in verband met de tweestatenoplossing. Ik begrijp dat een en ander via een koninklijk besluit zal verlopen en dat wij nog steeds op die dunne lijn blijven en nog geen volwaardig lidmaatschap van Palestina bij het IMF en de Wereldbank zullen voorleggen, totdat al onze voorwaarden zijn vervuld. Dat is natuurlijk jammer, want ik denk dat het volwaardig lidmaatschap bij het IMF en de Wereldbank meer dan broodnodig is. Ik hoop dan ook dat de arizonaregering van positie verandert.

Israël bij het Europees Investeringsfonds (EIF) en de Europese Investeringsbank (EIB)

Gesteld door

Groen Meyrem Almaci

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Meyrem Almaci:

Op 2 september heeft de federale regering beslist dat er concrete voorstellen moeten komen rond maatregelen met betrekking tot de activiteiten van het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank in samenwerking met Israël. Als minister van Financiën bent u bevoegd voor de Belgische positie in beide instellingen. U zetelt ook als vertegenwoordiger van ons land in de Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank. België is daarnaast ook vertegenwoordigd in de raad van bestuur van de Europese Investeringsbank. Sinds 1981 heeft de EIB in Israël 30 projecten gefinancierd voor een totale waarde van 2,6 miljard euro. Sinds december 2023 zijn er zes nieuw opgestarte financieringen voor een waarde van meer dan 650 miljoen euro, in een context waarbij elke gezaghebbende internationale instantie spreekt over etnische zuivering en genocide.

Welke concrete voorstellen heeft België al gedaan binnen de EIB en EIF, waar u ons vertegenwoordigt, om de situatie aan te pakken en aan te passen aan de context van genocide? Aan welke concrete voorstellen werken u en uw diensten nog op dit moment? Wanneer wilt u deze voorstellen voorleggen aan andere lidstaten en aan het bestuur van de EIB en het EIF? Welke mogelijke maatregelen met betrekking tot de activiteiten ziet u nog? Welke stappen zult u nemen om die te bereiken? Wat was het stemgedrag van de Belgische vertegenwoordiger wat betreft de zes nieuwe financieringen sinds het uitbreken van de oorlog?

Jan Jambon:

Mevrouw Almaci, zoals u terecht aangeeft, heeft de federale regering op 2 september beslist dat er concrete voorstellen moeten komen rond maatregelen met betrekking tot de activiteiten van de EIB en het EIF. In een context van extreme polarisatie kiest de EIB ervoor om zowel in Israël als in Palestina actief te zijn om haar status als betrouwbare partner voor beide partijen te waarborgen.

In Palestina richt de bank zich voornamelijk op het versterken van de macro-economische veerkracht via leningen aan de privésector, het verbeteren van toegang tot financiering voor micro-ondernemingen en kmo's en het verlichten van het dagelijks leven van de Palestijnse bevolking. Deze activiteiten gaan gepaard met strikte waarborgen om te voorkomen dat middelen worden afgeleid naar terroristische groeperingen, waaronder Hamas. In lijn met de conclusies van de Europese Raad van 26 oktober 2023 is het streven van België, zoals dat van vele andere lidstaten, om initiatieven te steunen die bijdragen aan het welzijn van de bevolking, die op middellange termijn bijdragen aan een duurzame tweestatenoplossing en die het risico op versterking van terroristische groeperingen minimaliseren.

Mijn diensten blijven in nauw overleg en volgen dat nauwgezet op.

Wat betreft de financiering, sinds december 2023 heeft België, samen met de andere aandeelhouders van de bank, een aantal projecten in de regio gesteund, terwijl het de EIB-autoriteit heeft opgeroepen om haar opvolgings- en controlemechanismen te versterken om misbruik van financiering te voorkomen. Alle projecten zijn terug te vinden op de website van de EIB met de nodige toelichting. Besluiten binnen de EIB worden doorgaans bij consensus genomen, formele stemmingen zijn zeer zeldzaam.

Meyrem Almaci:

Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord.

U geeft aan dat de EIB en het EIF actief zijn, zowel in de regio Palestina als in Israël en dat zij een betrouwbare partner willen zijn, maar dat ze macro-economische investeringen doen.

U hebt uitgebreid gesproken over ervoor zorgen dat middelen niet naar terroristische organisaties worden afgeleid, maar u hebt niets gezegd over de situatie met het Israëlische regime, dat momenteel een genocide uitvoert op het Palestijnse volk. Dat is problematisch, zeker op een moment waarop in juli 2025 gezaghebbende Israëlische stemmen hebben gepleit voor het opleggen van verpletterende sancties aan dat regime. Ik had gehoopt dat u daarover iets zou zeggen, maar het is bijzonder teleurstellend te zien dat, zelfs nu overduidelijk is dat er een genocide plaatsvindt, het voor u als minister nog altijd business as usual is. Ondertussen hebt u op een vraag geantwoord dat u gaat bekijken hoe de boycot van producten uit nederzettingen zal worden aangepakt. Ik vind dat opmerkelijk en het is op zijn minst schuldig verzuim.

Voorzitter:

De vraag nummer 56008279C van de heer Tas wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

Het belastingregime voor cryptobeleggingen en de rechtsonzekerheid bij gemengde portefeuilles

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken heeft recent een beslissing genomen in verband met cryptobeleggers. In die beslissing werd geoordeeld dat een belegger met een gemengde portefeuille – iemand die enerzijds een buy-and-holdstrategie aanhoudt en anderzijds meer speculatief handelt door regelmatig te kopen en verkopen – in zijn geheel belastbaar is tegen 33 % en wordt beschouwd als een speculant.

Dat wijkt af van de gangbare praktijk, waarbij meerwaarden bij buy-and-holdstrategieën belastingvrij bleven zolang ze kaderden in het normale beheer van privévermogen. Volgens fiscalisten vormt dit een precedent dat elke belegger met meerdere cryptomunten dreigt te treffen en waarbij het onderscheid tussen normaal beheer en speculatief beheer uitgehold dreigt te worden. Bovendien geldt dat er vanaf 2026 een nieuwe meerwaardetaks wordt ingevoerd, met behoud van het onderscheid tussen normaal beheer – voortaan belast tegen 10 % in plaats van 0 % – en speculatie tegen 33 %.

Mensen stellen zich dan ook heel wat vragen. Ten eerste, kunt u toelichten waarom de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken heeft besloten dat een gemengde cryptobeleggingsportefeuille integraal speculatief moet worden behandeld? Ten tweede, acht u dat standpunt verenigbaar met de bestaande fiscale principes rond normaal beheer van privévermogen? Ten derde, er bestaat bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken een beslissingsboom inzake cryptomunten. Heeft de dienst die gevolgd? Ten vierde, zal men bij de nieuwe meerwaardetaks die beslissingsboom hanteren en zal die ook van toepassing zijn op aandelen? Dat zou immers betekenen dat iemand met aandelen van meer dan 50.000 euro of met meer dan drie transacties per maand die een meerwaarde realiseert, geen 10 % belastingen zou moeten betalen, maar 33 %.

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken is een autonome dienst die beslissingen neemt over de toepassing van de fiscale wet voor individuele en dus specifieke verrichtingen of situaties. In de pers is een beoordeling verschenen van één casus, zoals die in het jaarverslag 2024 van de dienst is opgenomen. Voor die individuele aanvraag heeft de dienst geoordeeld dat de beleggingsstrategie zdusdanig is dat de inkomsten daaruit als divers inkomen belastbaar zijn.

Voor uw tweede vraag kan verwezen worden naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 24 februari 2022, waarin het Hof onder meer stelt dat het begrip 'normale verrichtingen van beheer' verwijst naar het handelen van een goede huisvader, een begrip dat in het recht algemeen wordt begrepen als een voorzichtig en redelijk persoon. Het beoordelingscriterium van de goede huisvader vormt volgens het Hof een voldoende duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige bewoording om te bepalen welke handelingen belastbaar zijn.

In het verlengde daarvan is de DVB is van oordeel dat het criterium 'normaal beheer van een privévermogen' dient te worden beoordeeld per specifieke categorie van activa die een inkomen genereren. Cryptobeleggingen kunnen hierbij dus als een aparte categorie worden beschouwd, waarbij in de praktijk vaak de volledige portefeuille als uitgangspunt wordt genomen bij de toetsing aan het begrip 'normaal beheer van het privévermogen'.

Wat de beslissingsboom betreft, cryptobeleggingen vormen, onder andere naast aandelen, een aparte categorie binnen de financiële activa. Naar aanleiding van de toevloed aan aanvragen inzake meerwaarde op cryptomunten werd in 2021 binnen de DVB een beslissingsboom opgesteld aan de hand waarvan bepaalde elementen van de aanvraag worden afgetoetst. Het toetsen van de aanvraag aan de beslissingsboom op basis van onder andere het geïnvesteerde bedrag in cryptobeleggingen, het aantal uitgevoerde verrichtingen binnen de cryptoportefeuille en het percentage van het roerend vermogen dat werd geïnvesteerd, is niet onverenigbaar met het principe van normaal beheer van het privévermogen. Het is daarbij logisch dat de omstandigheden eigen aan elke aanvraag een afwijking kunnen toestaan van de criteria opgenomen in de beslissingsboom.

Wat de meerwaardetaks betreft, is het ontwerp van de wet inzake de belasting op meerwaarde nog niet goedgekeurd. De beslissingsboom wordt thans door de dienst enkel gehanteerd in het kader van meerwaarde op cryptoverrichtingen. De vragen aan de DVB inzake meerwaarde op aandelen situeren zich vrijwel steeds in een totaal andere context. Desgevallend kan de DVB ook voor de nieuwe wetsbepalingen een praktische handleiding uitwerken.

Vincent Van Quickenborne:

Bedankt om te bevestigen dat er daadwerkelijk een beslissingsboom wordt gehanteerd door de DVB. Tegelijk wordt vastgesteld dat er veel rechtsonzekerheid is op dit terrein. In het eerste ontwerp voor de meerwaardetaks werd namelijk een tarief van 10 % voorgesteld en werd de speculatietaks afgeschaft. In de laatste versie die werd goedgekeurd, werd echter besloten de speculatietaks te behouden. Dit leidt concreet tot onzekerheid bij beleggers, zowel in crypto als in aandelen, over de vraag of zij handelen volgens normaal beheer en als een goede huisvader zoals gedefinieerd door het Grondwettelijk Hof dan wel of zij speculeren. Het probleem is dat de beslissingsboom met betrekking tot crypto bepaalt dat, zodra men meer dan drie transacties per maand uitvoert – bijvoorbeeld iemand die koopt, verkoopt en opnieuw koopt, wat eigenlijk een normale beweging is – dat wordt gezien als speculatief. Dat betekent dat heel wat aandelenbeleggers, indien ze worden onderworpen aan die beslissingsboom, als speculant zullen worden beschouwd. Zo zet u de deur open om die mensen te onderwerpen aan de speculatietaks. In een eerder antwoord op een schriftelijke vraag van mij gaf u aan dat nauwelijks 14 tot 15 mensen – ik denk een 20-tal – aangifte hebben gedaan van de speculatie. Ik vrees dat door de rechtsonzekerheid die u hebt gecreëerd, binnenkort duizenden, zo niet tienduizenden mensen de speculatietaks van 33 % zullen moeten betalen en dat met name cryptobeleggers, veelal jonge mensen, zullen worden onderworpen aan de cryptotaks van 33 %. Dat is nefast voor mensen die willen beleggen op lange termijn, zeker voor jonge mensen die geloven dat beleggen meer zekerheid kan bieden. Ik hoop dan ook dat u hierop zult terugkomen in de uiteindelijke tekst van de meerwaardebelasting en dat u zich zult beperken tot de 10 %-taks in plaats van de speculatietaks.

De btw-vrijstellingsdrempel voor sportclubs en kleine ondernemingen

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, deze zomer vernamen we dat heel wat sportclubs in ons land en in Vlaanderen hun lidgeld moeten verhogen. Dat is geen keuze, zegt de Vlaamse Sportfederatie, maar een laatste redmiddel, omdat sponsoring, kostenbesparingen en geldacties niet langer volstaan om de werkingskosten te dekken.

Een mogelijke oplossing, mijnheer de minister, is wat de federatie ook suggereert: het optrekken van de btw-vrijstellingsdrempel. Die is vandaag bepaald op 25.000 euro, maar zodra die grens wordt overschreden volgt de btw-plicht met de bijhorende administratieve verplichtingen. Die drempel is al sinds 2015 ongewijzigd, terwijl de Europese regels toelaten een plafond te hanteren van maximaal 85.000 euro. Sommige lidstaten benutten ook dat maximale plafond.

Voor sportclubs is dat extra voelbaar, omdat ze vaak draaien op vrijwilligers en dus weinig administratieve slagkracht hebben. Bovendien komen hun inkomsten vaak uit occasionele activiteiten, waardoor ze sneller richting of boven de grens van 25.000 euro gaan. Dat is allesbehalve evident.

Vandaar twee eenvoudige vragen.

Ten eerste, overweegt u een verhoging van die drempel? Zo ja, op welke termijn kan daarover duidelijkheid komen?

Ten tweede, ziet u mogelijkheden om de drempel minstens structureel te koppelen aan een indexeringsmechanisme, zodat die in de toekomst automatisch mee evolueert?

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, het is correct dat de btw-richtlijn van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde voorziet in een maximumdrempel van 85.000 euro. Een aanpassing van de drempel is momenteel niet voorzien. Hoe dan ook moet die drempel steeds een evenwicht bewaren tussen enerzijds het streven naar administratieve vereenvoudiging en lagere lasten voor kleine ondernemingen, en anderzijds het vermijden van concurrentieverstoringen tussen ondernemingen die geen btw aanrekenen en ondernemingen net boven de drempel die wel btw moeten aanrekenen. U zult het ongetwijfeld met mij eens zijn dat dit een delicaat evenwicht is.

Zoals ik zei, voorlopig plannen we geen aanpassing van de drempel.

Vincent Van Quickenborne:

Dat is teleurstellend nieuws voor de sportclubs, mijnheer de minister, en ook voor kleine zelfstandigen die de grens van 25.000 euro net overschrijden. U had minstens kunnen voorzien dat de drempel zou worden geïndexeerd. Ik zie dat u op andere terreinen indexeringen mogelijk maakt. Ik denk bijvoorbeeld aan de flexi-jobs, daar wordt het plafond van 18.000 euro geïndexeerd, en ook op andere domeinen doet u dat. Hier doet u dat niet. Dat is extra jammer, omdat de sportclubs eigenlijk wel op u hadden gerekend. Mijnheer de minister, dat zou een kleine inspanning van u vergen, maar u hebt er blijkbaar geen oren naar. Ik denk dat de sportclubs teleurgesteld zijn dat u niet naar hen luistert.

De blijvende onduidelijkheid en bezorgdheid over de invoering van e-facturatie via Peppol

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Ik heb u eerder al een vraag over Peppol gesteld, mijnheer de minister. U hebt toen gezegd dat er geen enkel probleem is en dat iedereen is ingelicht. Rozengeur en maneschijn dus, maar de deadline van januari 2026 nadert snel.

U weet dat Peppol ondernemers verplicht om in de B2B-omgeving de facturen volledig elektronisch door te sturen. Nu blijkt uit een bevraging van Xerius en UHasselt dat meer dan de helft van de boekhouders ernstige problemen bij hun klanten verwacht. Vooral minder digitaal onderlegde ondernemers zijn slecht voorbereid. Volgens informatie verspreid door de bouwsector factureert vandaag amper 15 % van de bouwbedrijven elektronisch, ondanks de nakende verplichting.

Ik heb eveneens vernomen dat lokale overheden zelfs nog niet in staat zijn om e-facturen te ontvangen, terwijl ze dat wettelijk al sinds 2024 moeten doen. De overheid legt bedrijven op om met Peppol te werken, terwijl ze dit zelf nog niet doet, hoewel ze daar sinds 2024 toe verplicht is. Lokale overheden geven aan dat Peppol te complex is voor hen. Ze vragen hen de facturen per mail te sturen en dan zijn ze er vanaf. De overheid legt verplichtingen op aan mensen, maar past ze zelf niet toe. Waar hebben we dat verhaal nog gehoord? Dat is schering en inslag. Mijnheer de minister, we mogen van de overheid toch verwachten dat zij laat zien hoe het moet?

Daarom stel ik deze vragen.

Waarom bleef een duidelijke overheidscommunicatie uit? U zegt dat er overleg met de federaties is geweest, maar dat heeft niet veel opgeleverd.

Hoe voorkomt u een vendor lock-in bij ondernemers die overhaast kiezen? Eenmaal verbonden aan een bepaald softwarepakket is overstappen moeilijk. Ik hoor van een bepaalde bank dat men voor Peppol met een specifiek pakket moet werken, anders lukt het niet. Overweegt u een model waarbij meerdere softwarepakketten toegang krijgen tot één endpoint?

Wordt de btw-hoedanigheid zichtbaar in de KBO?

Valt een vereniging van mede-eigenaars met vennootschapsleden onder de verplichting?

Erkent u dat het gebrek aan rechtszekerheid onrust veroorzaakt bij duizenden ondernemers?

Overweegt u een tijdelijke tolerantieperiode zonder sancties, zoals gevraagd door de bouwsector? Peppolboetes kunnen oplopen tot 5.000 euro, wat voor veel ondernemers een grote zorg vormt.

Mijnheer de minister, vele zelfstandigen kijken uit naar uw antwoorden.

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, het klopt absoluut niet dat er geen duidelijke, brede informatiecampagne is geweest; integendeel.

Ik som een aantal campagnes op. Op 10 april hebben de FOD Financiën en de FOD Economie een sensibiliseringscampagne gelanceerd via sociale media en zoekrobots. Die campagne loopt nog steeds. Sinds diezelfde datum staat er in Intervat, de toepassing waar de periodieke btw-aangifte moet worden ingediend, ook een bericht over de nieuwe verplichting. Zo wordt onmiddellijk 75 % van de doelgroep bereikt, ongeveer 900.000 ondernemingen. Voor de ondernemingen die geen periodieke btw-aangifte indienen, zal mijn administratie begin oktober een individuele brief verzenden via MyMinFin. Dat betreft dus een notificatie via de e-box.

Dan kom ik aan uw tweede vraag. Een door de overheid aangeboden gratis toegang tot Peppol wordt niet voorzien. De Hermesoplossing zal na overleg met externe stakeholders worden uitgefaseerd, aangezien er op de markt voldoende betaalbare en zelfs gratis opties beschikbaar zijn. Hierdoor is het niet nodig dat de overheid in concurrentie treedt met de eigen IT-industrie en nodeloos de markt verstoort.

In antwoord op uw derde vraag, de wettelijke verplichting betreft het standaardiseren van de uitwisseling van een gestructureerde elektronische factuur. Het gevolg hiervan is juist het tegenovergestelde van wat u beweert, overstappen naar een andere aanbieder wordt net veel eenvoudiger, omdat het product gestandaardiseerd is. Indien aanvullende diensten worden verstrekt, die verder gaan dan de wettelijke verplichting, bestaat er wel een risico van vendor lock-in . Daarom geven we op de website e-factuur.belgium.be aan dat de gekozen toepassing moet aansluiten bij de behoeften van de ondernemer.

In antwoord op uw vierde vraag, net zoals in de fysieke wereld heeft de onderneming één officieel punt van ontvangst; het ondernemingsnummer werkt hierbij zoals een telefoonnummer. Deze duidelijkheid is nodig om geen misverstanden te creëren bij verzending. Als er praktisch nood is om die informatie te ontsluiten naar andere softwaretoepassingen, kan dat technisch uiteraard geregeld worden, maar deze complexiteit valt dan onder de eigen verantwoordelijkheid. Het systeem moet eenvoudig blijven voor de grote groep kleine ondernemingen.

In antwoord op uw vijfde vraag, de btw-hoedanigheid is wel degelijk zichtbaar in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Er hoeft daar dus niet gegist te worden.

In antwoord op uw zesde vraag, een gewone vereniging van mede-eigenaars is niet btw-plichtig en valt niet onder de verplichting.

In antwoord op uw zevende vraag, ik erken dat dit een project van een zeer grote omvang is en een grote economische impact heeft. We hebben echter van in het begin nauw samengewerkt met het fiscale middenveld en stakeholders om van deze verplichting een succes te maken. Ik heb begrip voor de zorgen van accountants en adviseurs. Om de sector ruimte te geven zich te focussen op de e-facturatieverplichting, heeft mijn administratie recent de btw-ketting uitgesteld, die normaliter op 1 oktober in werking zou treden.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, bedankt voor uw verduidelijkingen. Het is interessant dat de vereniging van mede-eigenaars niet btw-plichtig is, zelfs als men vennootschapsleden onder zich heeft. De cijfers spreken echter voor zich. Als bijvoorbeeld Embuild aangeeft dat 60 % van zijn leden het te duur of te complex vindt en lokale overheden nog niet in staat zijn om e-facturen te ontvangen, dan wijst dat op problemen. Binnen exact drie maanden start het Peppolcircus. Het lijkt erop dat u op dit moment de ogen sluit voor de gesignaleerde problemen. Het is goed dat de btw-ketting van 1 oktober is uitgesteld, maar ik vraag u tevens om tijdelijke tolerantieperioden te voorzien zonder sancties, zoals door meerdere sectoren is gevraagd. Dat zou zeker soelaas kunnen bieden.

De afstemming van procedures tussen BELSPO en de FOD Financiën

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, ondernemingen die een beroep doen op steunmaatregelen voor onderzoek en innovatie, een korting op de bedrijfsvoorheffing, botsen vaak op tegenstrijdige en dubbele procedures bij BELSPO en de FOD Financiën. De criteria, de bewijsstukken en de indieningsvereisten zijn niet altijd op elkaar afgestemd. Dat leidt tot extra administratie, tijdverlies en rechtsonzekerheid.

Ik heb een aantal vragen. Ten eerste, erkent u dat bedrijven daardoor worden geconfronteerd met dubbele lasten en bijkomende kosten?

Ten tweede, welke maatregelen zult u nemen om de procedures en de bewijsvereisten beter te harmoniseren?

Ten derde, bent u bereid om werk te maken van een gezamenlijke digitale toegangspoort of gedeelde databanken, zodat ondernemingen de gegevens slechts één keer moeten indienen? U kent ongetwijfeld het principe only once . Waar zult u het toepassen? Dat zullen wij straks horen.

Ten slotte, welke concrete timing voorziet u voor de invoering van een dergelijk geharmoniseerd systeem?

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, de bevoegdheden van BELSPO en mijn administratie zijn wettelijk afgebakend. Bij de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers en de aftrek voor innovatie-inkomsten moet de aanmelding van de onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma’s gebeuren bij BELSPO. BELSPO kan op aanvraag bindende adviezen verstrekken.

Mijn administratie daarentegen is bevoegd om te controleren of aan alle wettelijke voorwaarden voor de steunmaatregelen is voldaan. Aangezien de bevoegdheden verschillend zijn, verschilt ook de informatie die ondernemingen aan BELSPO moeten bezorgen met de bewijsstukken die ze ter beschikking moeten houden van mijn administratie. Sinds 2024 is er regelmatig overleg tussen BELSPO en de verschillende diensten van mijn administratie om tot een betere samenwerking te komen en die samenwerking maximaal te stroomlijnen. Dat blijft een aandachtspunt.

Het principe only once is ook iets wat heel belangrijk is voor de overheid. Burgers en ondernemingen moeten gegevens maar één keer invoeren wanneer ze in contact komen met de overheid. Daar moeten wij zeker nog aan voortwerken.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, uiteraard gaat het over twee instanties met twee verschillende bevoegdheden, maar administratieve vereenvoudiging betekent dat mensen in de maatschappij en in het bedrijfsleven niet worden geconfronteerd met de complexiteit van de overheid. Waar ik het over heb, is dat gegevens die al worden doorgegeven aan BELSPO, niet een tweede keer moeten worden gedeeld met de FOD Financiën. Dat zou voor de huidige regering een mooi concreet project kunnen zijn inzake administratieve vereenvoudiging. De minister van Begroting heeft ook de portefeuille Administratieve Vereenvoudiging. Hij is voortdurend bezig met domeinen die niet de zijne zijn. Hij pleit om de flexi-jobs te belasten. Hij pleit om managementvennootschappen te belasten. Hij pleit om studenten te belasten. Hij heeft allerlei voorstellen voor nieuwe belastingen. Misschien kan hij zijn tijd investeren in administratieve vereenvoudiging, zodat hij in plaats van uw taak te bemoeilijken, u helpt om het project tot een goed einde te brengen. Ik wens hem dat toe. Ik zou het voorstel graag aan hem overmaken. Ik weet ook dat u met hem uitstekende relaties onderhoudt. Daardoor kunt u die gedeelde opdracht met hem uitvoeren.

De effectieve toepassing van het only-onceprincipe

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Ik heb opnieuw een vraag over administratieve vereenvoudiging. U ziet dat ik in een bui van administratieve vereenvoudiging ben. Ik dien die vragen in omdat ik de minister van Administratieve Vereenvoudiging nog geen enkel voorstel heb horen formuleren over administratieve vereenvoudiging. Nog niets. Waarschijnlijk vindt hij dat niet belangrijk. Er is ooit een staatssecretaris geweest voor administratieve vereenvoudiging en de mensen spreken daar nog altijd over. Hij was een lichtend voorbeeld, niet het lichtend pad, maar toch een lichtend voorbeeld: Kafka. De mensen spreken daar nog over. Goed, u weet, ik zit in de oppositie en dat bevalt mij wel. Liefst niet te lang, maar toch amuseer ik mij.

Mijnheer de minister, het only-onceprincipe houdt in dat ondernemingen dezelfde gegevens slechts één keer aan de overheid moeten bezorgen. In de praktijk vraagt uw administratie, de FOD Financiën, vaak toch herhaaldelijk dezelfde informatie op, zoals bedrijfsidentificatie, aandeelhoudersstructuur en fiscale attesten die elders al beschikbaar zijn. Dat leidt tot frustratie, extra kosten en inefficiëntie.

Ik heb vier vragen.

Ten eerste, erkent u dat ondernemingen vandaag nog steeds geconfronteerd worden met dubbele opvragingen door uw administratie?

Ten tweede, welke concrete stappen zet u om het only-onceprincipe eindelijk consequent door te voeren binnen de FOD Financiën?

Ten derde, worden er processen geselecteerd waarop het principe eerst zal worden toegepast, bijvoorbeeld in de vennootschapsbelasting of in de BTW-identificatie?

Ten slotte, welke timing voorziet u en welke IT-aanpassingen of wetgevende initiatieven zijn daarvoor nodig?

Ik ben heel concreet in mijn vraagstelling, want administratieve vereenvoudiging betekent dat men niet alleen oeverloos over principes zoals only once spreekt, maar dat men ook in de praktijk op het terrein moet gaan kijken waarmee de ondernemingen worden geconfronteerd. Op basis van die concrete ervaring moet u bepalen hoe u de zaak zult aanpakken. Al die ondernemers kijken met spanning uit naar uw antwoord.

Jan Jambon:

Ik voel de spanning met de seconden stijgen. U stelt een terechte vraag, denk ik.

In specifieke en uitzonderlijke gevallen komt het niet volgen van het only-onceprincipe jammer genoeg nog voor. De oorzaken zijn vooral praktisch of juridisch van aard. Soms zijn vooraf ingevulde gegevens nog niet mogelijk of haalbaar en zijn documenten niet of nog niet bij de administratie beschikbaar.

De meeste formulieren met significant volume zijn intussen gedigitaliseerd via MyMinfin en andere applicaties en maken gebruik van voorinvulling op basis van de beschikbare gegevens. Historische pdf-formulieren worden progressief uitgefaseerd of vervangen en waar mogelijk schakelen we over op authentieke bronnen en interne databronnen voor automatische voorinvulling. Dat gebeurt gefaseerd, rekening houdend met kosten-baten, datakwaliteit en beschikbare koppelingen.

We hanteren inderdaad een risico- en volumegedreven prioritisering. Veelgebruikte processen en formulieren worden eerst aangepakt. Processen met hoge administratieve last of klantimpact krijgen voorrang, zowel voor ondernemingen als voor hun mandatarissen. Processen met snelle winst door eenvoudige bronkoppelingen worden versneld ingestroomd.

We pakken eerst de meest zichtbare verbeteringen aan: verouderde pdf-formulieren opruimen en vervangen door digitale versies, meer automatische invulling in onze online toepassingen, zodat gebruikers minder gegevens zelf moeten ingeven, snelle verbetering gegevensuitwisseling tussen systemen waar dat technisch eenvoudig kan en betere controles op identificatiegegevens, zodat fouten sneller worden opgespoord en rechtgezet. Daarna breiden we dit stapsgewijs uit naar meer processen en toepassingen. We zorgen voor eenduidige afspraken en standaarden voor gegevensuitwisseling, structurele inbouw van het only-onceprincipe in onze processen en IT-systemen, zodat dat de norm wordt en afschaffen van uitzonderingen, zodat dubbele opvragingen zoveel mogelijk verdwijnen.

De conclusie is dat dit uiteraard een volgehouden inspanning van de FOD Financiën vergt die ik ten volle ondersteun. Als voormalig staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging weet u natuurlijk dat niet alles in een week, een maand of zelfs een legislatuur kan worden geregeld. Dit is helaas een aan te houden inspanning en als er concrete voorbeelden zijn die voldoen aan de principes die ik net heb opgesomd en die vandaag nog niet voldoen aan het only-onceprincipe, kunt u mij dat laten weten en dan speel ik het door aan de administratie. Dit is een proces in volle roll-out.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, u toont zich een goede leerling. Ik ken de principes van administratieve vereenvoudiging: inzetten op grote massa's, op het meest zichtbare en op snelheid. Dat is de juiste aanpak.

De FOD Financiën is sterk geëvolueerd. Toen ik begon, was er nog een andere minister van Financiën. De FOD Financiën was toen een groot probleem. Dat was het lelijke eendje van de overheid. Vandaag is de FOD geëvolueerd naar een goede organisatie. Alhoewel, als men bijvoorbeeld MyMinfin bekijkt, dat was tot 10 jaar geleden modern, maar intussen is dat al wat achterhaald en is het tijd om ook dat te moderniseren. Ik weet dat u daarmee bezig bent. U hebt daarover al vragen gekregen van collega Matheï en andere Limburgers, dus we hebben er alle vertrouwen in dat u dit klusje wel zult klaren.

Voorzitter:

Vraag nr. 56008388C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

De vereenvoudiging van het UBO-register

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, het UBO-registers wordt door vele ondernemers ervaren als een zware administratieve last. De regels zijn complex. Het is vaak onduidelijk, waardoor er fouten worden gemaakt.

Erkent u dat de huidige regeling disproportioneel zwaar weegt op kleine ondernemingen en vzw's?

Welke stappen neemt u om het UBO-register te integreren met bestaande databanken zoals MyMinFin, om zo de rapporteringslast te verlichten?

Zijn er plannen bepaalde categorieën van ondernemingen vrij te stellen of de verplichtingen inzake het UBO-register te beperken?

De laatste vraag is uiteraard altijd de belangrijkste. Welke timing plant u om de vereenvoudigingen door te voeren?

Jan Jambon:

De verplichtingen inzake het UBO-register zijn verankerd in het Europees regelgevend kader, waardoor er op nationaal niveau weinig ruimte is voor afwijkingen of bijkomende vrijstellingen. Bepaalde rechtsvormen zijn evenwel reeds vrijgesteld van registratie. De desbetreffende lijst is beschikbaar op de website van de FOD Financiën.

We erkennen dat de verplichtingen voor kleine ondernemingen en vzw’s als een administratieve belasting kunnen worden ervaren. Om de impact te beperken, hebben we een reeks ondersteunende maatregelen uitgewerkt, waaronder instructievideo’s, handleidingen, een FAQ, een zowel via telefoon als via e-mail bereikbare helpdesk. Voor de meeste vennootschappen en vzw’s die doorgaans een eenvoudige controlestructuur hebben, kan de registratie in enkele minuten worden afgerond. Voorts zetten we actief in op de registratie van het UBO-register in bestaande databanken. Er bestaan al koppelingen met het rijksregister, de Kruispuntbank van Ondernemingen, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en het vreemdelingenregister. Dankzij die koppelingen haalt het UBO-register automatisch gegevens op over vennootschappen en vzw’s en stichtingen en hun bestuurders. Die gegevens hoeven dus niet opnieuw in het UBO-register te worden ingevoerd, wat het gebruik aanzienlijk vergemakkelijkt.

Daarnaast kunnen vennootschappen die hun aandeelhouderschap reeds in het elektronisch aandelenregister eStox hebben geregistreerd, dankzij de koppeling de gegevens automatisch in het UBO-register overnemen, zonder ze opnieuw te moeten invoeren.

Ook zijn documenten van de UBO-cel beschikbaar via MyMinfin en er lopen nog projecten om bijkomende informatie uit het UBO-register rechtstreeks toegankelijk te maken via MyMinfin met het oog op de vergemakkelijking van de raadpleging en de verificatie van UBO-informatie en de optimalisatie van de administratieve processen.

Er wordt gewerkt aan een nieuwe versie van de toepassing, die de gebruikersinterface zal verbeteren en het registratieproces verder zal vereenvoudigen. De nieuwe versie is naar verwachting beschikbaar medio 2026. Met de optimalisatie voeren wij de passage in het regeerakkoord uit dat de gebruikerservaring van het UBO-register moet worden verbeterd.

In dat kader wordt ook nauw overleg gepleegd met stakeholders uit de private sector. Tijdens meerdere vergaderingen zijn de moeilijkheden waarmee ondernemingen bij het gebruik van het UBO-register geconfronteerd worden, uitvoerig besproken. De door de stakeholders geformuleerde verzoeken zijn meegenomen in de verdere werkzaamheden. In dat verband zijn tevens wetswijzigingen gepland, onder meer met betrekking tot de aan te leveren documentatie. Die zullen worden doorgevoerd samen met de aanpassingen die onder meer verband houden met de implementatie van het Europese AML-pakket. Bepaalde bepalingen daarvan worden in Belgisch recht omgezet tegen 2026 en andere tegen midden 2027.

Ik besef dat het gebruik van het UBO-register voor vele ondernemingen een pijnpunt is en we werken er hard aan. Midden 2026 zou de nieuwe versie klaar zijn.

Vincent Van Quickenborne:

Dank u, mijnheer de minister, ook voor uw concreet engagement. Er is al heel wat gebeurd. Zo wordt informatie automatisch opgeladen vanuit het Rijksregister, de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO), de databanken van de sociale zekerheid, het vreemdelingenregister en eStox. Dat is een goede zaak, want op die manier vermijden we dat bedrijven twee keer dezelfde gegevens moeten aanleveren.

Bedankt ook voor uw toezegging in verband met de betere gebruikersinterface. Toch heb ik een kritische opmerking in verband met de kmo’s. De beste vereenvoudiging, collega’s, is niet mensen uitleggen hoe ze de regels moeten toepassen, maar de regels gewoon afschaffen. Er is nog ruimte om kleine ondernemingen vrij te stellen van de verplichting. Dat zou hen zeker helpen. Als men een kmo-vriendelijk beleid wil voeren, zou dat een van de eerste prioriteiten moeten zijn. Naar verluidt zou er in de marge van de Europese wetgeving nog mogelijkheden zijn.

U hebt trouwens een belangrijke taak op Europees niveau. Europa is van plan tal van regels eindelijk terug te draaien. Het zou goed zijn, mocht u daar ook de UBO-toestanden aankaarten en er eens serieus in wieden. Europa moet toch onze vriend worden, mijnheer de voorzitter.

De voorzitter : Ik houd mijn hart vast en kies mijn vrienden zelf, mijnheer Van Quickenborne.

Vincent Van Quickenborne:

Ja, natuurlijk kunt u uw vrienden zelf kiezen. Maar het punt is dat we nu eenmaal met Europa geconfronteerd zijn. Europa moet veel lichter en efficiënter worden. De minister kan daar iets aan doen, aan de vergadertafel van raad waarin hij zitting heeft.

Jan Jambon:

Ik maak deel uit van de ECOFIN-Raad en Vincent van Peteghem van de Eurogroep.

Vincent Van Quickenborne:

Dat heeft u mooi verdeeld. Aangezien over het UBO-register in de ECOFIN-raad beslecht wordt, is het aan u om gas te geven, mijnheer de minister.

Voorzitter:

Vraag nr. 56008388C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De vragen nr. 56008389C van mevrouw Thémont, nr. 56008390C van de heer Bayet en nr. 56008391C van de heer Daerden worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 56008393C en 56008423C van de heer Bayet en mevrouw Verkeyn worden uitgesteld. De vragen nrs. 56008394C en 56008395C van de heer Bayet worden uitgesteld. Vraag nr. 56008399C van de heer Matheï wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

De regeling inzake goede trouw bij de belastingaangifte

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, ik zal nu wat meer kritische vragen stellen.

Herinnert u zich de discussie over artikel 444 WIB92, betreffende het vermoeden van de goede trouw bij de eerste fout? Ik heb destijds ook gezegd dat het uitsluiten van artikel 351 WIB92, de aanslag van ambtswege, een gevaarlijk precedent vormt. U zei toen dat dit geen probleem was, aangezien belastingplichtigen sowieso ingelicht worden wanneer er een aanslag van ambtswege wordt gevestigd, waardoor er geen sprake is van goede trouw. Ik heb toen een amendement ingediend om u ervan te overtuigen dat er bij ontstentenis van briefwisseling toch een vermoeden van goede trouw zou moeten bestaan, maar dat veegde u van tafel.

Deze zomer verscheen er echter een omzendbrief met betrekking tot het principe van de goede trouw. Daarin bepaalde u dat een aanslag van ambtswege in principe alleen kan worden gevestigd indien een herinneringsbrief werd verzonden. U hebt goed naar mij geluisterd en in plaats van de wet te wijzigen, hebt u dit vastgelegd in een omzendbrief met de vermelding 'in principe'. Fiscale ambtenaren denken dan meteen daarbij hoe zij van dat principe kunnen afwijken. Een omzendbrief heeft echter geen wettelijke waarde en biedt geen sluitende rechtszekerheid.

Ik heb vastgesteld dat ik zelfs een advocatenkantoor, Bloom, heb geïnspireerd een verzoekschrift tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in te stellen, onder meer omdat de regeling beperkt is tot de inkomstenbelasting en niet geldt voor de btw. Zij stellen dat het uitsluiten van de goede trouw bij een aanslag van ambtswege discriminerend is omdat een laattijdige aangifte ook te goeder trouw kan gebeuren. Een tijdige, maar foutieve aangifte wordt geacht te goeder trouw te zijn, terwijl een laattijdige, maar correcte aangifte niet te goeder wordt geacht. Me dunkt hebben ze daar een terecht punt van kritiek.

Erkent u dat de huidige regeling door de uitsluiting van artikel 351 WIB92 in de praktijk tot discriminatie kan leiden? Waarom hebt u destijds mijn amendement verworpen? Bent u het ermee eens dat een circulaire onvoldoende rechtszekerheid biedt, omdat deze geen wettelijke waarde heeft?

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, naar mijn mening bevat de huidige tekst geen hiaten en leidt hij niet tot discriminatie. De circulaire probeert de wettelijke bepaling niet te versoepelen, maar geeft slechts details over de praktische toepassing ervan. Uiteraard heeft een circulaire niet dezelfde waarde als een wet, maar ze biedt wel de mogelijkheid om de vereiste toelichtingen te geven over de werking van de wettelijke bepaling.

De indiening van een verzoek tot niet-verklaring betekent niet noodzakelijkerwijs dat de wet moet worden gewijzigd. De huidige tekst zal voor het Grondwettelijk Hof worden verdedigd. We wachten de uitspraak van het Hof af alvorens te beslissen of aanpassingen nodig zijn.

Vincent Van Quickenborne:

Dank u, mijnheer de minister, uiteraard zult u uw verdediging niet onthullen aan de Kamer. U bereidt zich grondig voor op de rechtszaak bij het Grondwettelijk Hof.

Ten eerste spreekt u van een detail. Ik beschouw dat echter niet als een detail, want we hebben daarover in deze commissie urenlang gediscussieerd. Aanvankelijk verklaarde u dat de betrokkenen op de hoogte waren via briefwisseling. Pas later gaf u aan dat het mogelijk was dat er nog geen briefwisseling was geweest. Vervolgens hebt u aangegeven dat ik misschien wel gelijk had. Uiteindelijk heeft dat niet tot een wetsaanpassing geleid, maar tot een circulaire. U erkent dus dat ik een punt heb, maar wil dat niet toegeven, dus regelt u dat met een circulaire.

Ten tweede staat in de circulaire "in principe". Dan komt het natuurlijk voor dat een fiscale ambtenaar stelt dat het principe niet geldt en dat daarvan wordt afgeweken. Zo wordt het principe van goede trouw niet toegepast. Ik herhaal dat het principe van goede trouw niet geldt voor iemand die één dag te laat een correcte aangifte indient. Omgekeerd geldt dat principe wel bij iemand die zijn aangifte op tijd indient, maar met een zware fout erin. Volgens mijn mening zijn dat twee maten en twee gewichten en waarschijnlijk zijn er nog commissieleden die mening toegedaan.

We kijken dus uit naar het proces bij het Grondwettelijk Hof.

Voorzitter:

Mevrouw Verkeyn heeft gevraagd vragen nrs. 56008419C en 56008421C uit te stellen.

De bedrijfsvoorheffing op invaliditeitsuitkeringen

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, vandaag wordt geen bedrijfsvoorheffing op invaliditeitsuitkeringen afgehouden. Dat heeft tot gevolg dat een aantal rechthebbenden het jaar nadien met een stevig aanslagbiljet van de fiscus kan worden geconfronteerd. Om die onaangename verrassing en problemen bij onvoldoende spaargeld te voorkomen, werd in de vorige legislatuur besloten om de bedrijfsvoorheffing voortaan wel te innen, vanaf 1 januari 2025. Bij de introductie door de administratie van Financiën werd echter geen rekening gehouden met specifieke gevallen van rechthebbenden die niet-belastingplichtig zijn. Zij zouden hun uitkering daardoor aanzienlijk zien dalen, om het jaar daarop een substantieel bedrag van de fiscus terug te krijgen. Dat is uiteraard niet de bedoeling.

Daarom werd de regeling uitgesteld en een technische werkgroep opgericht, die zich over een meer doelgerichte uitwerking van de maatregel zou buigen. Het voorbereidend werk op het RIZIV is intussen uitgevoerd, maar de invoering tegen de aangekondigde datum van 1 januari 2026 lijkt nu al onhaalbaar, omdat er opnieuw onvoldoende werk van werd gemaakt. De daadwerkelijke implementatie vergt immers ook de nodige voorbereidingstijd bij onder meer de verzekeringsinstellingen. Dat is dezelfde problematiek van operationalisering die we eerder al bespraken.

Mijnheer de minister, zal uw administratie het nodige doen om verder uitstel zo beperkt mogelijk te houden? Kunt u bevestigen dat rechthebbenden binnen afzienbare tijd van hun uitkering kunnen genieten op een fiscaal transparantere manier? Wanneer denkt u die maatregel te kunnen invoeren?

Jan Jambon:

Dat was inderdaad een initiatief van de vorige regering, niet van de huidige regering. Om die maatregel in te voeren, is een politiek akkoord nodig, maar ik ben het met u eens dat het een goed idee zou zijn om ervoor te zorgen dat belastingplichtigen niet met een stevig en onverwacht aanslagbiljet worden geconfronteerd.

Dieter Vanbesien:

U zegt dat de invoering opnieuw onderdeel is van een politiek akkoord. Is dat debat gaande? Hebt u de indruk dat het de goede richting uitgaat? U zegt zelf dat het een goede regeling zou zijn. Zijn er binnen de regering partijen die daar niet van overtuigd zijn? Of ziet u het de goede richting uitgaan?

Jan Jambon:

Het debat is nog niet opgestart, maar we zullen dat opstarten.

Dieter Vanbesien:

ik zal hierop later terugkomen om een stand van zaken van het debat te vragen.

Voorzitter:

De vraag nr. 56008494C van mevrouw Verkeyn is uitgesteld.

De fiscale korting bij ploegenarbeid

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, het is een drukke zomer geweest voor de administratie. Er is ook een circulaire gepubliceerd.

U kent het verhaal van de korting op de bedrijfsvoorheffing en de arresten van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie. Daarin werd gesteld dat wanneer de ploegen niet identiek zijn, het recht op vrijstelling van bedrijfsvoorheffing vervalt. De vorige regering heeft daarop een variant bis uitgewerkt. Dat was positief, want het betekent dat bij afwijkingen de vrijstelling proportioneel wordt toegekend. Het was echter niet volledig duidelijk wat een proportionele afwijking inhoudt. Dankzij de circulaire van eind juli is dat verduidelijkt.

De circulaire stelt dat bij een afwijking van 10 % het systeem nog altijd kan worden toegepast. Dat is de toegestane tolerantie. Wanneer deze 10 % echter slechts één dag per maand wordt overschreden, valt men terug op een ander systeem, tenzij er omstandigheden zijn die buiten de wil van de werkgever liggen.

Ondernemers waarderen uw soepelheid en inzet op dat punt, mijnheer de minister. Hoewel ze niet alles waarderen, zoals de meerwaardebelasting, wordt dit positief bevonden. Er zijn echter enkele onduidelijkheden, die ik graag aan u wil voorleggen. Mogelijk kunt u de circulaire in dit opzicht vandaag verduidelijken. De mensen luisteren mee.

In de circulaire wordt verwezen naar omstandigheden buiten de wil van de werkgever, bijvoorbeeld ziekte of ongeval. De vraag is of die voorbeelden illustratief of limitatief zijn. Kunnen ook andere situaties hieronder vallen, zoals vacatures die langere tijd niet kunnen worden ingevuld of ploegmedewerkers die een opleiding volgen?

Ten tweede, kunt u toelichten of randnummer 17 van de circulaire – u ziet dat ik de circulaires ook lees – een concreet voorbeeld bevat van een onderneming die de tolerantie van 10 % op een wettige manier overschrijdt? Hoe moeten bedrijven dat in de praktijk interpreteren om rechtsonzekerheid te vermijden?

Jan Jambon:

Voor uw eerste vraag kan ik meegeven dat het verschil tussen de klassieke regeling en de bisregeling ligt in de vraag of de opeenvolgende ploegen al dan niet hetzelfde werk qua omvang verrichten.

In de praktijk wordt de omvang van het werk door opeenvolgende ploegen vaak gemeten aan de hand van het aantal leden van elke ploeg. Wanneer het aldus vastgestelde omvangverschil minder dan 10 % bedraagt, blijft de klassieke regeling van toepassing, wat u beschrijft als de volledige korting. Een dergelijke afwijking wordt steeds geacht het resultaat te zijn van gebeurtenissen die buiten de wil van de werkgever zijn opgetreden.

Wanneer het omvangverschil meer dan 10 % bedraagt, moet de onderneming in principe een correctiefactor toepassen. Dat is de zogenaamde bisregeling, die u beschrijft als de verminderde korting. Indien de werkgever echter kan aantonen dat de afwijking het resultaat is van gebeurtenissen buiten zijn wil, kan hij nog steeds de klassieke regeling toepassen.

Of een afwijking het resultaat is van gebeurtenissen buiten de wil van de werkgever, is een feitenkwestie die moet worden beoordeeld rekening houdende met alle elementen eigen aan elk geval. De voorbeelden in de circulaire zijn daarbij niet limitatief. Ook andere situaties dan de situaties opgenomen in de circulaire kunnen daaronder vallen, mits de werkgever het vereiste bewijs levert.

Uw tweede vraag betreft randnummer 17 van de circulaire. Dat nummer moet niet zonder meer worden opgevat als een concreet voorbeeld van een toegelaten overschrijding. Het illustreert algemeen dat bij ondernemingen die met een personeelscoëfficiënt werken om het aantal ploegwerknemers structureel vast te leggen, fluctuaties in het aantal leden van een ploeg binnen de marge van die coëfficiënt zijn toegelaten wanneer ze geen merkbare invloed hebben op de output van het werk geleverd door de opeenvolgende ploegen. De opeenvolgende ploegen leveren dan nog steeds hetzelfde werk qua omvang.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, ik heb gezien dat u het tweede punt van uw antwoord goed hebt voorgelezen, maar ik merkte ook enige aarzeling. Ik zal het antwoord dus nogmaals beluisteren, want, hoewel het voor mij grotendeels volledig klonk, heb ik de tekst op papier nog niet gezien. In het eerste punt van uw antwoord geeft u duidelijk aan dat ziekte en ongeval illustraties zijn en geen limitatieve voorbeelden. Dat betekent dat ook andere situaties kunnen worden beschouwd als omstandigheden buiten de wil van de werkgever. De voorbeelden die ik heb genoemd, kunnen dus als omstandigheden buiten de wil van de werkgever worden erkend indien de werkgever de feitenkwestie kan bewijzen. Ik dank u voor de verduidelijkingen.

Het CAP en de uitspraken van de minister inzake een vermogenskadaster

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, deze vraag is zeer actueel, aangezien de heer Rousseau vandaag een nieuwe taks lanceert, namelijk de miljonairstaks. Het wordt boeiender en boeiender in Arizona. De heer Rousseau meent die taks perfect te kunnen invoeren dankzij het CAP, waaraan binnenkort ook crypto, net zoals de effectenrekening zullen worden toegevoegd, zo antwoordde hij op de vraag van de journalist. Ik ben niet zo slim als u, mijnheer de minister, maar ik heb u er al eerder voor gewaarschuwd. Ik heb gezegd: let op met de socialisten, want ze zullen het CAP gebruiken en misbruiken om op basis daarvan de miljonairstaks in te voeren. Een interessante nieuwsbrief van de heer Verschelden stelt nu dat het begonnen is als een anti-witwasmechanisme. Bij fraude kon het CAP dus worden geraadpleegd. Het gaat nu om datamining op het CAP. De volgende stap is dat het CAP zal worden gebruikt om mensen te belasten.

Mijnheer de minister, vorige week zei u dat voor alles wat ook maar lijkt op een vermogenskadaster, het no passarán zou zijn. Dat zijn toch prachtige woorden, no passarán . U hebt dat vorige week nog in de plenaire vergadering gezegd, maar dinsdag keurde u wel de datamining op het CAP goed. U hebt daarmee de stap naar het vermogensregister gezet. Onder meer experte Charlotte Lardenoit zegt letterlijk dat dat een vermogensregister is.

Mijnheer de minister, u speelt dus echt met vuur. De socialisten geven het zelf toe dat ze u liggen hebben en dat ze het CAP zullen gebruiken om hun wens te realiseren: de vermogenstaks of de Rousseautak, zoals vandaag werd aangekondigd.

Hoe verhoudt uw stellige uitspraak, no passarán - het lijkt wel op het lied van een revolutie - zich tot recente beslissingen in het Parlement over datamining met betrekking tot het CAP?

Erkent u dat het CAP vandaag al kenmerken vertoont van een vermogensregister, zoals verschillende experten stellen?

Kunt u verduidelijken welke waarborgen bestaan om te vermijden dat de gegevens uit het CAP voor andere doeleinden dan de strijd tegen fraude zullen worden aangewend?

Hoe garandeert u dat burgers niet geconfronteerd worden met een sluipend vermogenskadaster via de achterdeur van het CAP?

Stel dat het Grondwettelijk Hof datamining op het CAP vernietigt, voorziet u dan in een aangepast regime of niet?

Jan Jambon:

Mijnheer de voorzitter, l'histoire se répète .

Mijnheer Van Quickenborne, ten eerste, de voorgenomen datamining is naar mijn oordeel geenszins het gebruik van een vermogenskadaster, zoals u voorhoudt. Het betreft een beperkte toegang binnen een welbepaald kader, zoals omschreven in de DAM-fiche en met respect voor de Data Protection Impact Assessment. U kunt die uitleg ook terugvinden in de verantwoording bij amendement nr. 5.

Ten tweede, vertoont het CAP kenmerken van een vermogensregister? Het CAP is ver verwijderd van een vermogenskadaster voor fiscale doeleinden. Het CAP wordt evenzeer geraadpleegd in andere omstandigheden. Ik denk aan het solvabiliteitsonderzoek voorafgaand aan de invordering van door het gerecht in beslag genomen goederen, de inzameling van bankgegevens in het kader van uitzonderlijke methodes voor het inzamelen van gegevens door de inlichting- en veiligheidsdiensten, de inzameling van bankgegevens door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van België, op verzoek van het gerecht in het kader van de procedure betreffende het bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken, de notariële opzoeking in het kader van de opmaak van aangiften van nalatenschap door notarissen, het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme en zware criminaliteit door de Cel voor Financiële Informatieverwerking, de naleving van financiële sancties opgelegd in het kader van een sanctieregime door de thesaurie en de opsporing en vervolging van bepaalde strafrechtelijke inbreuken door de procureur des Konings, onderzoeksrechter of rechtbank. Voor alle duidelijkheid, het gaat om opsporing door de procureur en niet om strafrechtelijke inbreuken door de procureur. Het wordt anders moeilijk om de informatie snel ter beschikking te hebben. Er wordt op gewezen dat die actoren wettelijk gemachtigd zijn om de informatie op te vragen met het oog op de uitvoering van hun opdrachten van algemeen belang.

Met betrekking tot uw vraag over de waarborgen verwijs ik naar mijn antwoord tijdens de commissievergadering van vorige week. In alle verschillende stappen is er een waarborg. Ik heb al die stappen uitgebreid toegelicht. Er bestaan technische en organisatorische maatregelen bij de FOD Financiën die kunnen evolueren om continu in overeenstemming te zijn met de zogenaamde best practices. Bovendien kan de GBA te allen tijde haar controle- en auditbevoegdheid uitoefenen. Ik verwijs ook naar de garanties uit de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de FOD Financiën in het kader van zijn opdrachten, die reeds voorzag in tal van aanvullende garanties, bijvoorbeeld identificatie, authenticatie van agenten en toegang op basis van zakelijke behoeften, die ook van toepassing zijn op dataminers.

Ten vierde, er zijn voldoende waarborgen ingebouwd, zoals ik reeds omstandig heb toegelicht tijdens de vorige commissievergadering en in de verantwoording. Ik citeer: "Pas als er op basis van vooraf bepaalde risicofactoren een risico tot het plegen van een inbreuk op een wet of een reglementering waarvan de toepassing behoort tot de opdrachten van de FOD Financiën, bestaat, kan een de-pseudonimisatie van een persoonsgegeven plaatsvinden met betrekking tot die welbepaalde belastingplichtige." Er is ook een afweging tussen toegang tot de gegevens en het proportioneel gebruik ervan, zoals verankerd in de AVG, en dat is eveneens in de verantwoording vermeld. Ik heb in mijn eerdere antwoorden duidelijk verwezen naar arresten van het Grondwettelijk Hof die de proportionaliteit beamen.

De vraag over het Grondwettelijk Hof is momenteel niet aan de orde en ik antwoord niet op what-ifvragen.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, u lijkt wat verveeld door mijn vraag, maar ik zou ze niet stellen indien de heer Rousseau, uw eigen coalitiepartner, niet elke dag met iets nieuws kwam. Eerst was er minister Van Peteghem, die de managementgenootschappen onder vuur neemt. De socialisten vinden natuurlijk dat dat hun terrein is en lanceren daarom een nieuw salvo met de miljonairstaks. De heer Rousseau stelt zelfs dat er geen apart register meer nodig is, omdat in het CAP alle gegevens zichtbaar zijn, inclusief crypto en financiële deals. Hij bedankt u daar zelfs expliciet voor. Op basis daarvan kan men bepalen wie vrijgesteld is en wie belast wordt: wie minder dan 1 miljoen euro bezit, wordt vrijgesteld, maar wie meer dan 1 miljoen euro bezit, krijgt heel wat taksen aan zijn broek. U laat dat allemaal gebeuren. Wat nog erger is, is dat de Raad van State en de GBA oordelen dat u veel te ver gaat en dat alle privacygrenzen worden overschreden. Ik begrijp niet waarom u hierin meegaat. Wilt u nu zo erg het gelijk van Vooruit bewijzen? Is de meerwaardetaks niet genoeg geweest of wilt u aan uw kiezers en de ondernemers aantonen dat het er allemaal niet meer toe doet en dat Vooruit alles kan krijgen wat het vraagt? Trek de stekker uit de zottigheid van het CAP, dat is opgelegd door Vooruit en experten als Inti Ghysels. Kijk, de heer Bertels lacht ermee, maar het zijn degenen die de teksten hebben geschreven. Ze hebben er bij ons mee geleurd. Onder Vivaldi hebben wij gezegd dat dat niet zou gebeuren, maar u zegt dat u ze zult helpen en dat u alles zult regelen voor hen. Mijnheer de minister, u bent de realiteit aan het ontkennen, terwijl sluipschutter Rousseau achter uw rug bezig is om u af te knallen. Watch out , mijnheer de minister.

De interpretatie van het ruimer inkomensbegrip in het regeerakkoord
De inzet van het Centraal Aanspreekpunt in het kader van de inkomensafhankelijke premies

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne
Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, dit is een Vlaamse discussie, maar de Vlamingen kijken voortdurend naar het federale niveau. Op pagina 80 van het federaal regeerakkoord lezen we: "We maken werk van een ruimer inkomensbegrip, waarbij we ook kijken naar de roerende inkomsten."

Die formulering is allerminst onschuldig. Ze suggereert dat roerende inkomsten, zoals dividenden, systematisch zullen worden meegenomen bij de berekening van sociale voordelen. Dat raakt rechtstreeks aan de discussie die momenteel in Vlaanderen woedt. De Vlaamse regering kiest voorlopig voor een verklaring op eer, terwijl Vooruit bijkomende controles en federale samenwerking eist. Intussen zien we ook tegenstrijdige signalen binnen de Vlaamse regering. Minister Diependaele stelt dat Vlaanderen dit niet alleen kan en dat federale steun nodig is voor sluitende controles.

U hebt zelf gezegd dat er op dit moment geen vraag is gesteld vanuit Vlaanderen aan de federale regering. Dat hebt u vorige week in het Parlement bevestigd.

Maar minister Weyts – die u ook kent en een partijgenoot is – heeft op 25 juni in het Vlaams Parlement letterlijk gezegd dat hij het overleg met het federale niveau had opgestart. De socialisten, bij monde van de heer Bekaert, een verdienstelijke man uit West-Vlaanderen, vragen zich af hoe het nu zit. Volgens hen houdt de N-VA hen voor de aap. Want in het Vlaams Parlement zegt minister Weyts: we hebben het overleg opgestart om ons te helpen bij de controle van dat ruimere inkomensbegrip. Maar in het federaal parlement zegt Jan Jambon vorige week: ik moet nog de eerste vraag krijgen van het Vlaamse niveau.

De heer Bekaert - dat las ik ook in de nieuwsbrief - stelt dat een van die twee mannen niet de waarheid vertelt. Misschien is het minister Weyts, misschien niet. Misschien zijn er ook een aantal precedenten. Ik vind ook de manier waarop hij de vloer aanveegt met Vooruit weinig respectvol. Hij heeft daar toch een paar steken uitgedeeld, over 0 euro en geen controles. Ofwel, mijnheer de minister, vertelt u niet de waarheid – maar dat kan ik me moeilijk voorstellen. U bent goed gerodeerd om te kunnen zeggen: "Ik heb daar nog niets over gehoord".

Ik heb dus enkele vragen. Eerst en vooral, wat is de exacte draagwijdte van die fameuze zin in het federaal regeerakkoord? Dat staat ergens in het hoofdstuk over sociale woningen en sociale voordelen. Natuurlijk kunt u dat ruimer inkomensbegrip daarvoor gebruiken, maar u kunt het ook toepassen in andere situaties, bijvoorbeeld voor mensen met dividenden en andere roerende inkomsten. Dus, wat is de exacte draagwijdte van dit voornemen?

Betekent dit dat roerende inkomsten systematisch in rekening zullen worden gebracht bij federale sociale onderzoeken en vorderingen?

Hoe verhoudt dit federale voornemen zich tot de Vlaamse aanpak met verklaringen op eer? Zijn er plannen voor samenwerking?

Heeft u of de federale regering tussen 25 juni en 24 september contact gehad met de Vlaamse regering in verband met controles op dat verruimde inkomensbegrip? Wie vertelt de waarheid, de heer Weyts of de heer Jambon? Ik hoop dat u zult zeggen dat u de waarheid vertelt, mijnheer de minister. Als u dat zegt, zijn we vrienden, maar denk ik dat dat wel voor discussie gaat zorgen in het Vlaams Parlement. De heer Bertels zit hier om dat goed te noteren.

Tot slot, zal u het gebruik van het CAP toelaten voor het controleren van verklaringen op eer? Dat is immers wat de socialisten vragen.

Mijnheer de minister, ik kijk uit naar uw antwoord, en met mij veel mensen. Ook de vrienden van Vooruit kijken uit naar het antwoord van de minister van Financiën.

Jan Jambon:

U denkt altijd dat er veel mensen zitten te kijken.

Vincent Van Quickenborne:

Meer dan u denkt hoor, meer dan u denkt. Maar de heer Bertels noteert nu ook mee en dat is heel interessant.

Jan Jambon:

Goed, eerst en vooral, wat Ben en ik juist gezegd hebben, dat is een spelletje van woorden juist interpreteren. Er vond in mei een informeel overleg plaats tussen de adviseurs van mijn beleidscel en de adviseurs van minister Weyts, waar verschillende onderwerpen zijn besproken, waaronder ook het verruimd inkomensbegrip is besproken. Ik heb echter geen officiële vraag vanuit de Vlaamse regering gekregen om hierin stappen vooruit te zetten. Ik denk dus dat we allebei gelijk hebben en dat niemand bewust de waarheid verdraait.

Op dit moment wordt voor de toekenning van veel sociale voordelen uitgegaan van de belastingaangifte en/of de belastingaanslag. Zoals u weet, zijn roerende inkomsten onderhevig aan een bevrijdende roerende voorheffing en moeten zij derhalve niet verplicht worden opgenomen in de belastingaangifte. De Vlaamse regering heeft nu beslist te werken met een verklaring op eer, zodat premies en andere inkomensgebonden sociale voordelen alleen toekomen aan wie ze echt nodig heeft.

Wat betreft de passage in het federale regeerakkoord: momenteel wordt hierover nog een interne oefening gemaakt binnen de regering. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen.

Het CAP omschrijven als een vermogensregister lijkt me overigens een paar bruggen te ver. We kunnen niet genoeg benadrukken dat het CAP niet door om het even wie en voor om het even welke reden kan worden geraadpleegd. Een raadpleging van het CAP is namelijk aan strikte voorwaarden onderworpen. Daarover hebben we niet alleen vorige week, maar al heel vaak gesproken.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, dat is een interessant antwoord. U geeft daarmee eigenlijk toe dat er al overleg is geweest tussen de federale regering en de Vlaamse regering over dat verruimde inkomensbegrip. Ik heb u daarover al meerdere keren vragen gesteld, niet alleen vandaag, maar ook in juni. U gaf toen aan dat het er niet zou komen, maar vorige week gaf u toch een ander signaal in de plenaire vergadering. Is dat de bocht van Jambon, of hoe moet ik dat omschrijven? In die zin verbaast uw antwoord mij niet, want het bevestigt precies wat ik vrees. Stap voor stap, of via wat ik normvervaging noem, zou het CAP dat eerst werd gebruikt voor fraudebestrijding en andere vormen van misbruik op basis van indicaties van misbruik, nu ook worden toegepast op onschuldige burgers en uiteindelijk op mensen met een vermogen. Dat is evident. Als meneer Rousseau dat vertelt, mijnheer de minister, heeft hij dat laten uitzoeken door zijn experts. Alles is klaargestoomd om uiteindelijk zijn slag te slaan en uiteindelijk de vermogenstaks in te voeren. Mijnheer de minister, zorg er daarom voor dat u de belangen van de ondernemers verdedigt. Laat u vooral niet opjagen door die afgunstmaatschappij die al weken wordt gepropageerd. Het gaat trouwens niet allen om Vooruit, want ik zie dat ook de heer Van Peteghem inmiddels besmet is door die jaloeziemaatschappij. Ze bieden tegen elkaar op. Van u wordt verwacht, mijnheer de minister, dat u duidelijk stelt dat dat niet zal gebeuren. No pasar á n. Dat gaan we niet doen.

De daling van de fiscale ontvangsten in de personenbelasting in 2026

Gesteld door

Vooruit Jan Bertels

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Jan Bertels:

Mijnheer de minister, ik heb een concrete vraag voor u, een beetje in navolging van de vragen die eerder vanmiddag gesteld zijn over de effecten van de fiscale hervorming voor 2030.

Mijn vraag gaat over het jaar 2026. Onze gemeentebesturen hebben vorige week een brief ontvangen met nieuwe ramingen van de FOD Financiën inzake 2025 en 2026. In die brief staat toch een aantal verrassingen. De heer Van Quickenborne heeft ze daarnet verwerkt in zijn vraag.

Het is een beetje verrassend dat volgens die ramingen vele gemeentebesturen een nominale daling van de inkomsten krijgen doordat hun opcentiemen op de personenbelasting dezelfde gebleven zijn. Dat is een beetje een eigenaardige situatie, gelet op het feit dat we nog altijd indexparameters hebben, die in de eurozone 2 % bedragen, en dat we nog altijd – gelukkig maar – een economische groei hebben. Met deze regering proberen we de economische groei trouwens aan te zwengelen om de koopkracht van onze werkende klasse te bevorderen.

Ik heb voor u dan ook een paar vragen over de parameters die gebruikt zijn door de FOD Financiën, die de brief verstuurd heeft.

Hoe komt het dat de fiscale ontvangsten voor een heel pak gemeenten in 2026 nominaal lager zouden liggen dan in 2025? Dit geeft problemen voor hun meerjarenplanningen.

Wat loopt er fout met de ontvangsten inzake de personenbelasting? Zijn er mechanismen in het spel die de personenbelasting ontwijken of omzeilen? Hebt u daar zicht op?

Mijn volgende vraag is belangrijk voor de gemeenten. Komen er na de begrotingsopmaak voor 2026, waar u nu volop mee bezig bent, snel nieuwe ramingen voor de gemeentebesturen?

Jan Jambon:

Mijnheer Bertels, de initiële raming voor 2026 toont aan dat de ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting voor de gemeenten globaal met 1,78 % stijgen ten opzichte van de herraming van 2025 die vorige week werd doorgestuurd aan alle steden en gemeenten. Voor het Vlaams en Waals Gewest ligt die stijging op respectievelijk 1,66 en 2,89 %. Enkel voor het Brussels Gewest werd globaal genomen een daling vastgesteld van 1,59 %. De inkohieringen voor aanslagjaar 2025 en het begrotingsjaar 2025 werden voor het Brussels Gewest immers bij de herraming van september voor het begrotingsjaar 2025 hoger geraamd dan oorspronkelijk was voorzien bij de vorige ramingen.

Die verschuiving van inkomsten van 2026 naar 2025 zorgt ervoor dat de inkomsten uit inkohiering van aanslagjaar 2025 minder opbrengsten genereren in 2026. Daardoor kan er hier en daar per gemeente een negatieve groei zijn van 2025 naar 2026. Gemiddeld gezien is er echter nog steeds een groei.

De inkohieringen verlopen zoals gepland door de AAFISC. Alle gemeenten krijgen wat hen toekomt op basis van de inkohieringen en de betalingen. Om de thesaurie van de gemeenten in orde te houden, worden er van de maanden september tot en met april voorschotten gestort, zodat de gemeenten al maanden op voorhand weten hoeveel ze doorgestort zullen krijgen. Volgens mij loopt er niets mis met de ontvangsten in de personenbelasting. Het rapport van het Monitoringcomité wijst op de slechtere parameters in de economische begroting.

Ten slotte, de ramingen worden sinds vorig jaar vroeger opgemaakt, namelijk eind september in plaats van eind oktober, en dat vooral op vraag van de gemeenten zelf en de voogdijoverheden, net om die gegevens te kunnen gebruiken bij de begrotingsopmaak van de gemeenten.

Jan Bertels:

Dank u wel, mijnheer de minister, dat de FOD Financiën de ramingen vroeger maakt. Dat is een goede zaak. Ik heb dat zelf in het verleden nog bepleit in het Vlaams Parlement.

De specifieke vragen, die ook sommige gemeenten, zoals Herentals, aan de FOD Financiën zullen stellen, zijn een gevolg van uw verklaring dat de gemiddelde raming voor het Vlaams Gewest een stijging met 1,66 % vertoont. Het is echter enigszins vreemd dat er in sommige gemeenten een nominale daling is ondanks onder meer een bevolkingstoename met tevens een groei van de werkende klasse. Vandaar dat we wat verrast zijn over de gehanteerde parameters. Daardoor wordt het verschil immers nog groter. Voor sommige gemeenten is er een nominale daling, terwijl de gemiddelde groei 1,66 % bedraagt en het inwonersaantal toeneemt. Die kloof is dan nog groter en dat is enigszins verrassend. Ik heb niet de indruk dat mijn gemeente verarmt, maar op basis van die cijfers zou ik dat eigenlijk moeten concluderen. Daarover is wat meer uitleg nodig, mijnheer de minister. Zoals u weet, moeten de gemeenten die ramingen opnemen in hun meerjarenplanning en die basis voor 2026 loopt door tot 2031, wat een aanzienlijk verschil maakt.

U hebt de brief ontvangen. Graag krijg ik dus toelichting bij de gehanteerde parameters en eventueel bij de herziene ramingen. De inkohiering in 2025 en de voorschotten 2026 zijn goed voor de rekening als de cijfers beter zijn, maar niet voor de begrotingsopmaak. Zoals veel gemeenten kamp ik potentieel met een probleem.

Voorzitter:

De heer Bilmez heeft gevraagd zijn vragen nrs. 56008560C, 56008563C en 56008564C om te zetten naar schriftelijke vragen.

De bescherming voor groente- en fruittelers inzake de terugbetaling van de bedrijfsvoorheffing

Gesteld door

Les Engagés Anne Pirson

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Anne Pirson:

Merci à M. Van Quickenborne d'avoir accepté que je pose ma question avant la dernière salve de ses questions.

Monsieur le ministre, lors de la séance plénière du 18 septembre, je vous ai interrogé sur la décision de l'administration de réclamer à des centaines de maraîchers et fruiticulteurs le remboursement du précompte professionnel dont ils avaient été dispensés depuis janvier 2024. Vous aviez annoncé ce jour-là des mesures d'accompagnement, notamment un délai exceptionnel de remboursement jusqu'à la fin de l'année et une tolérance sur les intérêts de retard. On comprend bien que votre administration applique l'arrêt de la Cour constitutionnelle du 25 juin dernier, qui est jugé contraire au droit européen.

Mais cette erreur, elle vient bien de l'État et pas des exploitants agricoles. C’est bien cela le problème. Donc, on leur réclame aujourd'hui parfois jusqu'à 20 000 euros, alors qu'ils n'ont fait que suivre les règles. C'est un montant difficile à réunir d'ici la fin de l'année. Plusieurs d'entre eux nous ont alertés. Le risque est d'avoir vraiment des conséquences directes sur l'économie rurale, peut-être sur l'approvisionnement local en fruits et légumes.

Il semble toutefois qu'ils puissent, sur base d'une circulaire ministérielle, demander un plan de paiement sur douze mois, sous réserve d'acceptation de vos services.

Monsieur le ministre, serait-il effectivement possible de prévoir un délai plus long que la fin de l'année? Pouvez-vous confirmer que les exploitants auront bien accès à un plan de paiement sur 12 mois à partir de fin 2025, et surtout garantir que votre administration fera preuve de souplesse pour ne pas fragiliser davantage ces exploitations? Et pour ceux qui ne parviendraient pas à rembourser intégralement leurs dettes, d'autres mesures de soutien sont-elles envisageables, comme une remise des intérêts de retard ou d’éventuelles amendes par exemple? Enfin, comptez-vous légiférer pour mettre en place un nouveau régime corrigé et, le cas échéant, des mesures de réparation pour les exploitants concernés?

Jan Jambon:

Madame, comme vous le soulignez, l'arrêt de la Cour constitutionnelle du 25 juin 2025 a annulé, avec effet rétroactif au 1 er janvier 2024, la dispense partielle du versement du précompte professionnel pour les travailleurs saisonniers dans les secteurs de la culture maraîchère et fruitière.

Cet arrêt peut avoir des conséquences financières importantes pour les exploitants concernés. Conscient de cette situation, le SPF Finances a déjà prévu une prolongation exceptionnelle du délai de paiement de trois mois, ce qui permet aux redevables de reporter leur paiement au-delà de la fin de l'année 2025.

En complément, les exploitants agricoles peuvent bénéficier des mesures d'accompagnement standard prévues pour les entreprises en difficulté de paiement.

Premièrement, un plan de paiement sans formalité. Si la dette peut être apurée dans un délai de quatre mois à compter de la date d'échéance, un plan de paiement peut être accordé sans formalité supplémentaire pour autant que l'entreprise ne présente aucune autre dette envers le SPF Finances. Cette demande peut facilement se faire via MyMinfin.

Deuxièmement, un plan de paiement jusqu'à 12 mois. Pour des délais plus longs, donc jusqu'à 12 mois, une analyse de la capacité de paiement est effectuée. Cette évaluation prend en compte les revenus, les charges et l'existence éventuelle d'autres dettes fiscales.

Troisièmement, les mesures individualisées. En cas de difficulté structurelle, des délais étendus peuvent être sollicités. Ils pourront être accompagnés des mesures exceptionnelles suivantes octroyées par les centres régionaux de recouvrement: la remise totale ou partielle des intérêts de retard, la surséance indéfinie au recouvrement s'il s'agit d'une personne physique.

L'octroi de ces mesures dépend de la situation financière et économique de l'entreprise, notamment l'absence de dettes privées importantes, l'impossibilité de respecter un plan de paiement classique et la bonne foi du redevable. Ces dispositifs offrent une réponse souple et proportionnée aux difficultés rencontrées par les exploitants sans qu'il ne soit nécessaire, à ce stade, de prévoir des mesures spécifiques. Ils permettent d'éviter des conséquences économiques disproportionnées tout en respectant le cadre légal en vigueur.

Pour instaurer un nouveau régime, une décision politique devra être prise au sein du gouvernement, donc je ne vais pas anticiper sur cette décision.

Anne Pirson:

Merci monsieur le ministre pour vos réponses. On se réjouit de voir que vous êtes attentif aux difficultés rencontrées sur le terrain et que vous êtes prêt à chercher des solutions Au-delà des mesures évoquées, pourrions-nous vous suggérer de réfléchir à des solutions sur le droit européen, par exemple un fonds d'indemnisation agricole sous le régime des minimis? Il pourrait être mis en place rapidement. Ce dispositif est encadré par le règlement européen 1408/2013. Il permet de soutenir directement les exploitants les plus touchés tout en respectant le cadre européen des aides d'État. C'est une piste réaliste et juridiquement sûre, mais c'est aussi un signal politique fort. J'ai bien entendu que vous n'en étiez pas encore là au niveau du gouvernement, mais un gouvernement qui assume ses responsabilités, y compris celles des législatures précédentes, et qui protège ses agriculteurs plutôt que de les laisser seuls face à une erreur imputable à l'État, c'est un bon gouvernement pour nous.

De groeiende aanvallen op de managementvennootschappen

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, als u vorige week de krant niet hebt gelezen, dan doe ik u graag kond van de aanval in De Standaard van minister Van Peteghem op de managementvennootschappen en de opvolgingsstukken in allerlei kranten. Uiteraard werd alles netjes ingeleid door Charles en Henri en niet door Conner en Melissa. Charles en Henri besturen managementvennootschappen en zijn dus in feite regelrechte fraudeurs.

De retoriek is dat wanneer men een managementvennootschap heeft, men eigenlijk een fraudeur is. Dat is het frame dat nu is opgebouwd. De heer Van Peteghem zegt dat het gebruik van managementvennootschappen een zeer groot probleem is. Welnu, ik heb onderzocht of een managementvennootschap een of andere maffiose organisatie of een witwasconstructie is. Ik hoorde dat sommige dokters een managementvennootschap hebben. Ook een advocaat kan een managementvennootschap hebben. Zelfs een partijvoorzitter van de socialisten, de heer Patrick Janssens, had ooit een managementvennootschap in Antwerpen. Hij liet zich politiek uitbetalen via een managementvennootschap. Dat is natuurlijk geen probleem. Sommigen hebben een managementvennootschap om hun privévermogen af te schermen van hun zakelijke activiteiten. Anderen hebben er een, omdat ze interimmanager zijn. Interimmanagement is een nobel beroep. Dat kent u ongetwijfeld. Misschien hebt u ooit nog een managementvennootschap gehad. Er zijn dus tal van legitieme redenen waarom mensen een managementvennootschap hebben. Het is een legitiem vehikel. Mensen met een managementvennootschap betalen inderdaad minder belastingen dan een werknemer, maar een werknemer heeft ontslagbescherming, jobzekerheid, een pensioen en een ziekte-uitkering, terwijl een zelfstandige daar allemaal zelf voor moet opdraaien en risico’s neemt.

Voor socialisten valt bij ondernemers het geld uit de hemel. De sproeier staat aan en het geld stroomt rijkelijk. Bij werknemers werkt de sproeier niet. Zij hebben niets. Dat is het beeld dat de socialisten hebben. Intussen denkt cd&v er ook zo over.

De grote vraag die iedereen stelt, is wat Jambon daarvan denkt, want we hebben u daar al dagen niet over gehoord. Misschien vindt u dat u die mensen maar moet laten babbelen, omdat er toch niets van in huis komt, maar zeg dat dan hic et nunc , mijnheer de minister. Er zijn al enkele maatregelen genomen. U hebt de belasting op de liquidatiereserve verhoogd tot 16,5 %. Er is het maximum van de voordelen van alle aard van 20% op het brutoloon. Het minimumloon werd opgetrokken van 45.000 naar 50.000 euro en geïndexeerd, als ik mij niet vergis. Kortom, als u nu zegt, hic et nunc , dat de kous af is met de maatregelen die u al hebt genomen, dan zouden veel mensen met een managementvennootschap gerustgesteld zijn. Ik denk dat er nu veel mensen meeluisteren en dan zullen concluderen dat u, ook al bent u heel lang stil geweest, dat met een reden hebt gedaan en dat u hen nu hebt gerustgesteld.

Ofwel zegt u dat dat u dat allemaal nog niet kunt zeggen en dat u wel zult zien hoe het zich ontwikkelt. Dan zitten we echter op een hellend vlak. Breng dus duidelijkheid. Stel die mensen gerust. Toon dat de ondernemers toch nog op minstens één partij in de regering kunnen rekenen en zich niet hoeven te wenden tot de Open Vld, mijnheer de minister.

Jan Jambon:

Ik weet niet op welke partijen ondernemers kunnen rekenen. Op mijn partij en op mijzelf kunnen ze alleszins rekenen. Voor de rest heb ik niet de gewoonte om veel te wauwelen in de pers, voordat beslissingen genomen worden. Evenmin spreek ik casussen op voorhand uit.

U kent mijn lijn, u kent onze lijn. Dat is de lijn die ik bij de toekomstige besprekingen van de begroting zal handhaven. Voor de rest zullen we de besprekingen voeren rond de tafel van de regering en daarna toelichten in het Parlement.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, u stelt de mensen dus niet gerust. U geeft een echt tsjevenantwoord. U bent in de leer geweest bij minister Van Peteghem. U zegt dat u de lijn zult bewaken die u aan de onderhandelingstafel zult afspreken.

Nochtans, mijnheer de minister, u zegt dat u niet de gewoonte hebt om vooraf te communiceren, maar u hebt een interview gegeven aan De Tijd waarin u wel enigszins vooruitliep. U zei dat u niet uitsluit dat er nieuwe belastingen en belastingverhogingen komen. U hebt dat letterlijk gezegd.

Jan Jambon:

Nee, dat is ook niet waar. Ik heb gezegd dat er inkomstenmaatregelen nodig zouden zijn.

Vincent Van Quickenborne:

U spreekt over inkomstenmaatregelen, maar niet over nieuwe belastingen?

Jan Jambon:

Inkomsten kan men ook verhogen door belastingen te verlagen. U kent de Laffercurve.

Vincent Van Quickenborne:

U zegt dus eigenlijk dat u de belastingen niet zult verhogen, maar verlagen en dat daardoor de inkomsten zullen toenemen. Dat is ongelofelijk. Eigenlijk kondigt de minister van Financiën aan dat hij bij de komende begrotingsbesprekingen belastingen zal verlagen. Ik vind dat interessant nieuws. Het siert u dat u dat vooraf aangeeft. Ik neem daar nota van. Daarnaast, mijnheer de minister, wil ik het even hebben over de managementvennootschappen. Ik post zelf ook af en toe op sociale media en ik heb gezien dat u dat ook doet, en u doet dat niet slecht. Er is echter heel veel ongerustheid bij de managementvennootschappen. Een minister die niet bevoegd is, zit daarover te kakelen, terwijl hij als minister van Financiën jaren de tijd heeft gehad om er iets aan te doen. Hij heeft er niets maar werkelijk niets aan gedaan. Nu is hij plotseling een soort van de facto minister van Financiën geworden. Dan is er natuurlijk ook de heer Rousseau, die zegt dat aangezien cd&v schiet op de managementvennootschappen, zijn partij schiet op de sterkste schouders. Mijnheer de minister, ik had echt verwacht dat u zou zeggen dat zij maar kakelen, dat daarvan niets in huis komt. No pasaran. Maar sterke Jan is slappe Jan, als het gaat over de managementvennootschappen. U durft geen lijn te trekken. U durft niet te zeggen no pasaran. Ik heb een klein vermoeden dat de managementvennootschappen niet zullen kunnen rekenen op Jan Jambon, net zoals bij de meerwaardetaks. Dus, beste ondernemers, beste managers, wees gewaarschuwd, de ondernemers vinden geen partij in de N-VA.

De toepassing van het vermoeden van goede trouw bij aanslagen van ambtswege

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, het gaat over de circulaire van 28 juli 2025 over de toepassing van artikel 444. Ik heb een aantal precieze vragen.

Ten eerste, kunt u toelichten hoe deze circulaire zich verhoudt tot de wettekst zelf en welke juridische waarde een dergelijke in principe tolerantie heeft?

Ten tweede, bevestigt u dat belastingplichtigen die objectief gezien een eerste overtreding begaan zonder fraudeopzet, ook bij een aanslag van ambtswege in beginsel het vermoeden van goede trouw zouden moeten genieten?

Ten derde, hoe wilt u vermijden dat dit principe in de praktijk uitgehold wordt en burgers disproportioneel worden belast?

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, ik herinner eraan dat het vermoeden van goede trouw voorheen ook niet bestond bij een aanslag van ambtswege. Er is dus geen verstrenging ten opzichte van de vroegere situatie.

Bovendien is de aanslag van ambtswege facultatief voor de administratie en niet verplicht. Daarom wordt deze procedure niet altijd systematisch toegepast, maar vooral in geval van niet-aangifte wanneer de termijn vermeld in de herinneringsbrief nog niet is verstreken of vóór de verzending van die brief. In dat geval blijft het vermoeden van goede trouw wel van toepassing.

Wat uw tweede vraag betreft, ik bevestig dat het vermoeden van goede trouw in hoofde van de belastingplichtige die een eerste overtreding heeft begaan zonder het opzet belastingen te ontduiken, niet van toepassing is in geval van toepassing van de procedure van aanslag van ambtswege. De belastingplichtige heeft echter steeds de mogelijkheid zijn goede trouw aan te tonen.

Ten derde, wanneer de belastingplichtige het voorwerp uitmaakt van een procedure van wijziging in de de aangifte, kan het vermoeden van goede trouw bij een eerste overtreding van toepassing zijn. Dat vermoeden is weerlegbaar; bijgevolg is de administratie vrij om op basis van de concrete elementen van het dossier aan te tonen dat de belastingplichtige te kwader trouw heeft gehandeld.

Wanneer de belastingplichtige het voorwerp uitmaakt van een procedure van aanslag van ambtswege, is het vermoeden van goede trouw bij een eerste overtreding niet van toepassing. De administratie zal in dat geval een belastingverhoging van 10 % toepassen voor een eerste overtreding zonder fraudeopzet, tenzij de belastingplichtige kan aantonen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

Om disproportionaliteit te vermijden, onderzoekt de administratie elk dossier individueel, rekening houdend met de concrete elementen en de stukken die de belastingplichtige aanlevert. Deze aanpak waarborgt dat het principe van goede trouw zijn volle betekenis behoudt, zelfs in het geval van een aanslag van ambtswege.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, het probleem is dat u stelt dat de fiscus bij een aanslag van ambtswege de goede trouw kan overwegen, maar dat hij dat niet altijd zal doen. In artikel 444, dat u hebt gewijzigd, stelde zich exact hetzelfde probleem. Ook daar kon de fiscus desgevallend uitgaan van de goede trouw van de belastingplichtige. Aangezien de fiscus dat niet systematisch deed, hebt u het vermoeden van goede trouw ingeschreven in dat artikel. De fout die u gecorrigeerd hebt in artikel 444, stelt zich echter ook in artikel 351. U zegt erop toe te zullen zien dat de fiscus het vermoeden van de goede trouw respecteert, maar dat dit niet systematisch zal gebeuren. Het gevolg hiervan is dat de fiscus systematisch gebruik zal maken van de aanslag van ambtswege om te vermijden dat het gewijzigde artikel 444 wordt toegepast. Daardoor heeft de fiscus een nieuwe sluipweg gevonden om de belastingplichtige alsnog te treffen. Aangezien u die sluipweg verder hebt opengezet, zullen daar menige belastingplichtigen het slachtoffer van worden. Mijnheer de minister, we kijken uit naar de lopende zaak voor het Grondwettelijk Hof, maar ook naar betere wetgeving.

Het vermoeden van goede trouw bij verworpen uitgaven

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, in dezelfde circulaire wordt het voorbeeld gegeven van een belastingplichtige die een deel van zijn woning aftrekt voor beroepsgebruik. Indien bij controle het percentage wordt aangepast, bijvoorbeeld van 30 % naar 20 %, speelt het vermoeden van goede trouw. Indien echter initieel 80 % wordt afgetrokken en dat later wordt gecorrigeerd, geldt dat vermoeden niet. Dit staat letterlijk zo in de circulaire. Dat roept vragen op, omdat het lijkt alsof alle verworpen uitgaven bij controle over dezelfde kam worden geschoren, terwijl de bedoeling van de wet juist was te differentiëren en alleen manifeste gevallen van misbruik of kwade trouw te sanctioneren.

De memorie van toelichting verwijst in dat verband naar het wetens en willens kosten aftrekken die duidelijk niet beroepsmatig zijn.

Kunt u verduidelijken in welke omstandigheden verworpen uitgaven aanleiding geven tot het verlies van het vermoeden van goede trouw en wanneer niet? Is het correct dat de huidige lezing van de administratie de wetswijziging tot een papieren tijger dreigt te reduceren? Bent u bereid om de circulaire op dit punt te verduidelijken, zodat rechtszekerheid voor de belastingplichtigen gegarandeerd wordt?

Jan Jambon:

Mijnheer Van Quickenborne, er is wettelijk bepaald dat wordt afgezien van een belastingverhoging bij een eerste overtreding die de belastingplichtige te goeder trouw heeft begaan. De wet bepaalt eveneens dat goede trouw vermoed wordt te bestaan in hoofde van de belastingplichtige die een eerste overtreding heeft begaan, tenzij het tegendeel bewezen wordt. Dat vermoeden is evenwel niet van toepassing in geval van toepassing van de procedure van aanslag van ambtswege, maar de belastingplichtige heeft altijd de mogelijkheid om zijn goede trouw te bewijzen.

Zoals de door u aangehaalde circulaire vermeldt, is het begrip goede trouw een feitelijk begrip dat geval per geval moet worden beoordeeld en dat bijgevolg nauw samenhangt met de feitelijke elementen van het dossier.

Het vermoeden van goede trouw is van toepassing op alle eerste overtredingen begaan te goeder trouw, waarvoor de procedure van aanslag van ambtswege niet is toegepast. In een dergelijk geval geldt het principe dat afgezien wordt van de toepassing van de belastingverhoging.

De administratie zal slechts een belastingverhoging kunnen toepassen als ze het vermoeden weerlegt door op basis van concrete elementen van het dossier de kwade trouw van de belastingplichtige of zijn opzet tot belastingontduiking aan te tonen. Zoals ik al heb meegedeeld, preciseert de circulaire dat de goede trouw een feitelijk begrip is dat nauw samenhangt met de concrete elementen van het dossier. Er kan dan ook geen bijkomende verduidelijking worden verstrekt.

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, het blijft vreemd dat in de circulaire wordt bepaald dat bij een aanpassing van het percentage van 30 % naar 20 % sprake is van goede trouw, terwijl dat niet geldt bij een initiële aftrek van 80 % die later wordt gecorrigeerd. Dat is heel vreemd, omdat dat betekent dat in bepaalde gevallen automatisch goede trouw wordt aangenomen en in andere gevallen niet.

Wat gebeurt er als het percentage 50 % is? Wat zegt de circulaire daarover? Dat is totaal onduidelijk. De circulaire creëert alleen meer verwarring en rechtsonzekerheid in plaats van de rechtszekerheid waarop belastingplichtigen recht hebben.

Voorzitter:

De heer Bilmez heeft gevraagd zijn vraag nr. 56008587C om te zetten in een schriftelijke vraag. Ook de heer Vander Elst zet zijn vraag nr. 56008604 om in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 56008608C van mevrouw Pirson is al behandeld. Wij komen dan bij de samengevoegde vragen nrs. 56008676C en 56008687C van de heer Van Quickenborne, die teven de laatste vragen voor vandaag zijn. Ik kan u namelijk melden dat mevrouw Bertrand heeft gevraagd haar vraag nr. 56007212C, haar samengevoegde vragen nrs. 56007216C en 56007214C alsook haar vraag nr. 56007217C om te zetten in schriftelijke vragen. Daardoor kan de heer Van Quickenborne nog tweemaal het woord voeren over de verhoging van de belastingen.

De aangekondigde verhoging van belastingen en lasten op flexi-jobs
De aangekondigde belastingen inzake studentenarbeid

Gesteld door

Open Vld Vincent Van Quickenborne
Open Vld Vincent Van Quickenborne

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Vincent Van Quickenborne:

Mijnheer de minister, er is een aanval op de managementvennootschappen geweest. Uw antwoord was dat u de lijn zult verdedigen die u zult verdedigen. Anders gezegd, het is helemaal niet duidelijk. Dat is zo. Als u daarnet had gezegd dat het genoeg geweest is – no pasaran, ça suffit – dan wisten we waar we aan toe waren, maar nu niet. Ik kan begrijpen dat een minister zwijgt omdat hij meent dat we niets zijn met al die ballonnetjes, maar als u gevraagd wordt de waarheid te vertellen, dan moeten al die ballonnetjes doorprikt worden, maar dat doet u niet. U zegt daar niets over, tenzij u dat nu corrigeert. U zegt dat u de lijn zult verdedigen die u zult verdedigen. Dat is zoals een tsjeef die zegt: we zullen zien.

Ik geef u een tweede kans.

De heer Van Peteghem, de schaduwminister van Financiën – hij schiet sneller dan zijn schaduw – die de uitbreiding van de studentenjobs naar 650 uren mee heeft goedgekeurd en die de flexi-jobs ook wil veralgemenen tot alle sectoren, zegt dat de studentenjobs en de flexi-jobs leiden tot grote gaten in de sociale zekerheid en in de belastingen. Die twee groepen, studenten en flexi-jobbers, moeten dus worden belast.

Mevrouw Verkeyn heeft gezegd dat er geen twintig arizonataksen zijn, maar 40. Mijnheer de minister, ik heb u toen gevraagd over welke 20 nieuwe taksen het ging. Het wordt me stilaan duidelijk. Voor de managementvennootschappen is er de managementtaks. Nu komen er nog twee nieuwe taksen: de studententaks en de flexi-jobtaks. Blijkbaar wil men de sociale bijdragen, dus de belastingen, voor studenten verhogen, en voor flexi-jobbers wil men juist hetzelfde doen. Blijkbaar steekt het de ogen uit van de heer Van Peteghem dat de flexi-jobbers geen belasting zouden moeten betalen. Maar, mijnheer de minister, u weet evengoed als ik dat flexi-jobbers mensen zijn die al werken, bijdragen leveren en belastingen betalen. Of het zijn gepensioneerden die al heel hun leven hebben bijgedragen.

Ik versta dat niet. Hoe komt het dat er nu plotseling vanuit deze regering een aanval komt op een succesvol tewerkstellingselement als de flexi-jobs? Waarom moet men nu, nadat men de uren studentenarbeid verhoogd heeft naar 650 uren, ook de studenten aanvallen? U bent het er toch met mij over eens dat hoe meer studenten er werken en hoe meer flexi-jobs er zijn, hoe meer groei er is? Die mensen vullen namelijk tekorten in die normaal niet worden ingevuld. De winkels kunnen nu ook open zijn op zondag. Dat is een goede zaak. Vandaag kan men gaan op zondag shoppen in de Delhaize en misschien binnenkort ook in de Colruyt. De consumenten zijn daar gek op. De winkels staan 's zondags vol. Trouwens, Colruyt heeft het moeilijk door de zondagsopening van zijn concurrenten.

Al die mensen die bijverdienen, mijnheer de minister, die studenten en flexi-jobbers, verdienen hun geld netto en ze geven dat geld dan uit aan renovatie, in de economie of in de diensteneconomie. Zij zijn mee de motor van de groei van onze economie.

In plaats van die groei af te remmen, moeten we de groei stimuleren. We zouden u als minister van Financiën moeten horen zeggen dat u voorstander bent van meer studentenarbeid, meer flexi-jobs en meer managementvennootschappen. U moet pleiten voor meer groei.

Wat we nu echter zien, is een politiek van wat men degrowth noemt. Kent u degrowth? Ik dacht dat dit het monopolie was van de groenen, meneer Vanbesien: minder groei en dan worden we allemaal gelukkig. Blijkbaar is dat nu ook de politiek van de heer Van Peteghem, Vooruit en Les Engagés, want ik heb de heer Prévot horen zeggen dat hij nog een paar ideeën heeft voor nieuwe belastingen. De ene belasting volgt na de andere.

Mijnheer de minister, ik heb twee eenvoudige vragen. Zullen studenten die werken en flexi-jobbers meer belastingen moeten betalen? Of zegt u neen, dat gaan we niet doen? Zegt u no pasaran of zult u de lijn verdedigen die u zult verdedigen aan de tafel van de regering? Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

Jan Jambon:

Het feit dat een minister in het kader van een begrotingsoefening een uitspraak doet in de pers, noemt u de aangekondigde belasting inzake studentenarbeid en flexi-jobs. Ik ervaar dat zo niet. Men mag gerust iets zeggen, daarom is dat nog niet de politiek van de regering. Ik zal hier, net zoals op andere vlakken, geen enkele voorafname doen op de begrotingsopmaak die nog moet gebeuren. Eerst flexi-jobs en studentenjobs faciliteren en in een volgende oefening daarbij vraagtekens zetten, is niet mijn lijn.

Mijnheer Van Quickenborne, onder de vorige regering werden de flexi-jobs beperkt tot maximaal 12.000 euro per jaar. Dat bedrag werd niet geïndexeerd. Ook werd een maximumloon ingevoerd en werden de patronale bijdragen verhoogd van 25 naar 28 %. Studentenarbeid bleef beperkt tot 475 uur, na de tijdelijke verhoging tijdens de pandemie. Ik weet dus niet of u zich in een goede positie bevindt om te zeggen dat die zaken gestimuleerd moeten worden. Laat ministers praten, aan de regeringstafel zal het gebeuren. Tot nu toe hebben wij alle maatregelen om flexi-jobs en studentenarbeid uit te breiden volmondig en met veel enthousiasme ondersteund.

Vincent Van Quickenborne:

Het is het goed recht van een minister om zoiets in de pers te verklaren, zegt u. Uiteraard, dat is vrijheid van meningsuiting. Daar heb ik geen problemen mee, maar dan verwachten we wel van de bevoegde minister dat hij even vrij en vrank zegt: no pasaran, dat gaan we niet doen. Ik heb u dat opnieuw niet horen zeggen.

U zegt: we zullen dat wel zien rond de tafel, we doen geen voorafnames. Ik vind dat zeer gevaarlijk. Ja, dat is heel gevaarlijk, toch wel, mijnheer de minister. U bent een vrij en vrank mens. Zeg dan gewoon dat we dat niet zullen doen. Het is toch eenvoudig? Waarom laat u zich zo in de hoek duwen door de heer Van Peteghem en Vooruit? Waarom laat u dat gebeuren? Waarom zegt u niet: 'nee, we zullen dat niet doen'? Het feit dat u dat niet wilt zeggen, mijnheer de minister, betekent dat u een opening laat. U zegt dat er misschien toch wat aan gemorreld zal worden.

U kunt natuurlijk verwijzen naar het verleden, maar toen ik begon in de politiek, mijnheer de minister, mocht studentenarbeid enkel 20 dagen in de zomer. Dat was het dan. Dat werd uitgebreid tot 600 en vervolgens 475 uur. Dat hebben we allemaal gerealiseerd in die twintig à vijfentwintig jaar. Met de flexi-jobs zijn we in 2015 gestart, op vraag van Open Vld. Vandaag hebben meer dan 200.000 mensen een flexi-job. Wij hebben dat nog verder uitgebreid in de vorige regering en inderdaad, er zijn correcties gekomen, maar kijk eens naar het resultaat. Na tien jaar Open Vld in de regering zijn er meer dan 200.000 flexi-jobbers, zonder één euro subsidie, in 22 sectoren. Dat kan ik wel verdedigen. Wat ik echter niet kan verdedigen, is dat een minister als u, die zogezegd opkomt voor werkende mensen, hier het woord niet durft te nemen. Zeg dan gewoon: no pasaran, we zullen dat niet doen. Waarom zegt u dat niet? Waarom doet u dat niet?

De mensen verwachten van u dat u hen verdedigt en dat doet u niet. U laat zich in de hoek zetten door Vincent Van Peteghem, dat is zo. Toch wel. Hij zet de aanval in op uw terrein en dan zegt u: we zullen dat wel laten passeren. Mijnheer Jambon, wat u doet, is gevaarlijk. U bent al compromissen aan het sluiten en u moet nog beginnen te onderhandelen. Dat is trouwens wat u zelf hebt gezegd in een interview in De Tijd over de inkomsten. U zegt nu dat u de belastingen zult verlagen, maar eigenlijk hebt u de deur opengezet voor nieuwe en hogere belastingen. Dat is zo. De meerwaardebelasting is daar het beste voorbeeld van.

Jan, beste Jan, wees eens een sterke Jan en geen zwakke Jan. Dank u.

Voorzitter:

Collega’s, daarmee is ook dit incident gesloten en zijn we aan het einde van onze agenda. Ik dank de minister voor zijn volgehouden moed en de collega’s voor hun volgehouden aandacht.

Ik wil voor het verslag toch meegeven dat ik aan de voorzitter zal rapporteren dat ik het aantal afzeggingen – de antwoorden op de vragen werden door verschillende diensten voorbereid – ten zeerste betreur.

Vincent Van Quickenborne:

Van mij bedoelt u?

Voorzitter:

Nee, u niet. Ik heb u juist gefeliciteerd, mijnheer Van Quickenborne.

Vincent Van Quickenborne:

Dat heb ik niet gehoord.

Voorzitter:

Het probleem is dat u kennelijk een heel selectieve manier van perceptie en gehoor hebt.

Ik betreur het dus dat zoveel mensen het nodig vinden om heel veel vragen te stellen, maar kennelijk de moeite niet doen om hier te zijn wanneer die vragen effectief gesteld moeten worden.

Vincent Van Quickenborne:

Geen probleem, voorzitter, maar deelt u ook de goede voorbeelden mee aan de Conferentie? Dan zullen ze daar nota van nemen.

Voorzitter:

Dat zal ik doen.

Vincent Van Quickenborne:

Er waren zelfs mensen die geen vragen meer hadden, maar die wel zijn blijven zitten. Dat was ofwel uit interesse ofwel om te controleren. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.04 uur. La réunion publique de commission est levée à 18 h 04.

Popover content