Commissievergadering op 8 oktober 2025
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
De veroordeling van Ronse i.v.m. de toepassing van de faciliteiten voor Franstaligen
De vraag aan Dilbeekse handelaars om in het Nederlands te communiceren met hun klanten
Het Nederlands in Dilbeek
De faciliteiten in Ronse
De problematiek van de faciliteitengemeenten
Het gebruik der talen en de taalfaciliteiten
De taalfaciliteiten in Ronse
Gesteld door
VB
Werner Somers
DéFI
François De Smet
N-VA
Jeroen Bergers
N-VA
Jeroen Bergers
VB
Barbara Pas
PS
Khalil Aouasti
PVDA-PTB
Robin Tonniau
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Voorzitter:
M. Somers étant absent, la parole est à M. De Smet.
François De Smet:
Monsieur le ministre, moi, je voulais simplement vous parler de Dilbeek, charmante commune de la périphérie "waar iedereen thuis is". Et je me permets de vous interpeller sur cette idée qu'a eue le bourgmestre N-VA à propos de l'imposition du néerlandais dans les rapports entre les commerçants établis dans cette commune et leur clientèle, puisque le bourgmestre fait le tour des commerces et des entreprises pour leur remettre un courrier en main propre et leur expliquer que, désormais, ils doivent parler néerlandais avec leurs clients.
Alors, qu'il n'y ait pas de malentendu: bien sûr que les commerçants en Flandre puissent s'exprimer en néerlandais envers leur clientèle, c'est très bien et c'est la moindre des choses. Mais, pour rappel, un mandataire public ne peut imposer l'usage exclusif du néerlandais pour des commerçants quand ils veulent servir une clientèle francophone, anglophone ou autre. Dans ce pays, l'emploi des langues dans les commerces est libre.
Je me doute que vous allez peut-être vous déclarer incompétent pour vous prononcer sur cette affaire, parce que cela relève matériellement de la compétence de votre homologue flamande chargée des pouvoirs locaux. Néanmoins, sur le plan institutionnel, vous disposez d'une compétence générale de surveillance de l'application des lois linguistiques et de respect de la liberté d'emploi des langues, consacrée par l'article 30 de notre Constitution.
En effet, pareille mesure, formalisée ou non, est anticonstitutionnelle. Les commerçants sont libres d'utiliser la langue qu'ils souhaitent quand ils s'adressent à leurs clients, et ce, en conformité avec l'article 30 de la Constitution qui consacre la liberté du choix des langues, sauf pour les actes de l'autorité publique et pour les affaires judiciaires, qui ne peuvent être réglées que par la loi.
Monsieur le ministre, que pensez-vous de cette situation? Entendez-vous, à titre conservatoire, vous adresser à votre homologue du gouvernement flamand afin qu'il rappelle à cet élu le respect de la Constitution et de la liberté linguistique en matière commerciale? Et pourriez-vous, au passage, informer le nouveau parti frère du MR, la N-VA, qu'en Belgique en matière commerciale et privée l'emploi des langues est libre?
Jeroen Bergers:
Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst iets aanstippen, waarover ik u ook persoonlijk al heb aangesproken en waarop u hebt geantwoord dat u er niets aan kunt doen. Ik vind het namelijk een blamage voor dit Parlement dat een debat over een situatie in Dilbeek wordt ondergebracht in een debat over taalfaciliteiten. In Dilbeek zijn er geen taalfaciliteiten. Dilbeek ligt op eentalig Nederlandstalig grondgebied. Een discussie over Dilbeek is terecht, maar hoort niet thuis in dit actuadebat.
Dat gezegd zijnde, is onze partijgenoot Stijn Quaghebeur recent burgemeester geworden van Dilbeek, waar Vlamingen thuis zijn. Hij bewijst meteen dat hij uit het juiste hout gesneden is, want hij staat met de voeten in het veld en gaat langs bij handelaars om persoonlijk een brief af te geven en om in gesprek te gaan. Hij wijst hen erop dat Dilbeek een Nederlandstalig karakter heeft en dat de bevolking verwacht dat er in de gemeente Nederlands wordt gesproken.
Het hoeft natuurlijk niet te verbazen dat zo'n politiek van dialoog een zure oprisping veroorzaakt bij de heer François De Smet van DéFI. Zijn uitlatingen zijn echter onwaar. Er is totaal geen inbreuk op de taalwetgeving in Dilbeek. Het enige wat Stijn Quaghebeur, de uitstekende burgemeester van Dilbeek, doet, is erop wijzen dat de bevolking in zijn gemeente verwacht dat er Nederlands wordt gesproken. Dat is goed beleid, waarvoor burgemeesters zoals Kurt Ryon, die in Steenokkerzeel exact hetzelfde doet, beloond worden met absolute meerderheden. Het is dus zeer goed dat dat beleid ook in Dilbeek wordt gevoerd.
Ik heb één vraag voor u, mijnheer de minister. Wordt volgens u in Dilbeek de taalwetgeving overtreden?
Mijn volgende vraag gaat over Ronse, dat wél een faciliteitengemeente is. Er is dramatisch nieuws voor de rechtszekerheid in dit land: de rechtbank in Oudenaarde heeft Ronse dwangsommen opgelegd, omdat het zich niet zou houden aan de taalregels die door de taalfaciliteiten worden vastgelegd.
Mijnheer de minister, mijnheer de voorzitter, collega’s, als er in Ronse overtredingen van de taalwetgeving worden vastgesteld waarvoor dwangsommen moeten worden opgelegd, dan zullen snel heel wat dwangsommen worden opgelegd in Brussel. Ik ben gaan kijken in Franstalige faciliteitengemeenten, waar de overtredingen veel flagranter en omvangrijker zijn. We evolueren naar een situatie waarin elke faciliteitengemeente dwangsommen worden opgelegd, omdat ze zich niet houdt aan een taalwetgeving die compleet onlogisch is en die een gigantische administratieve en financiële last met zich brengt.
De taalfaciliteitenregeling is overigens verouderd. Ze was immers bedoeld om mensen de mogelijkheid te geven zich te integreren in het nieuwe taalgebied: het Duitstalige, het Franstalige of het Nederlandstalige taalgebied. Als ze dat in 62 jaar tijd nog niet gedaan hebben, dan denk ik dat het nu ook niet meer zal gebeuren.
Ik ben ook schepen van Financiën in een gemeente die gelukkig geen faciliteitengemeente is. Ik zie wat er vandaag op gemeenten afkomt en het wordt nu al zeer moeilijk, bijna ondraaglijk. Als men daar dan nog eens de complexe, rechtsonzekere en enorm dure maatregelen voor faciliteitengemeenten aan toevoegt en daarbovenop nog dwangsommen oplegt, dan maakt men eigenlijk alle faciliteitengemeenten in ons land gewoon failliet. Ronse maakt dat nu mee, maar alle andere gemeenten zullen dat ook nog meemaken.
Daarom doe ik een warme oproep om samen de loopgraven van het verleden te verlaten en eindelijk, zowel in Franstalig België als in Nederlandstalig België, de faciliteitengemeenten gewoon af te schaffen. Laten we ervoor zorgen dat die gemeenten niet failliet gaan door achterhaalde regels uit het verleden, die we in het Parlement gewoon moeten afschaffen.
Barbara Pas:
Mijnheer de minister, diverse faciliteitengemeenten hebben de voorbije weken aan de alarmbel getrokken, omdat het faciliteitenstatuut, dat hun eigenlijk door de federale overheid is opgedrongen, het hen heel wat moeilijker maakt en hen met tal van problemen opzadelt. Ze hebben daardoor extra financiële uitgaven en beperkingen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld niet fuseren om een grotere bestuurskracht te verkrijgen. Ze hebben ook moeilijkheden om geschikt tweetalig personeel te vinden. Noem maar op.
Die klachten komen vanuit de Vlaamse taalgrensgemeenten, maar ik kan mij inbeelden dat ook de Waalse en de Duitstalige taalgrensgemeenten daar de gevolgen van ondervinden.
In dat kader hebben zes Vlaamse faciliteitengemeenten onlangs een brief gestuurd, om die situatie aan te klagen. In dat verband heeft de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, mevrouw Crevits, onlangs met u een gesprek gevoerd. Daarover stelde zij in het Vlaams Parlement dat u zich bereid hebt verklaard om dat te bekijken. Zij suggereert een federaal gecoördineerd initiatief met het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap om dit probleem te bekijken.
Ik heb hierover onlangs ook de premier ondervraagd, over de dwangsommen die aan Ronse worden opgelegd en meer bepaald over het feit dat het de federale overheid is die het faciliteitenstatuut oplegt, terwijl het de gemeenten en in bijkomende orde de gewesten zijn die de lasten, onder meer de financiële lasten, moeten dragen. De premier erkent die incongruentie, volgens hem moet dat allemaal worden opgelost, maar uit zijn antwoord bleek duidelijk dat hij daaraan zelf geen fluit zal doen. Daarom heb ik mijn hoop op u gesteld.
Hoe reageert u op de brief van de zes burgemeesters? Welk gevolg hebt u gegeven aan het gesprek met minister Crevits? Wat mogen we daarvan verwachten?
Komt er overleg met het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap over dit probleem?
Gaat u voor de enige logische oplossing, namelijk de afschaffing van de faciliteiten? Of mogen we in afwachting verwachten dat u een inspanning zult leveren met betrekking tot de extra kosten voor die gemeenten, aangezien het de federale overheid is die hen met die bijkomende lasten opzadelt?
Khalil Aouasti:
Monsieur le ministre, je pense qu'il ne faut pas se tromper de débat. Ce n'est pas une atteinte aux lois linguistiques mais une atteinte à la Constitution qui est portée par le bourgmestre de Dilbeek, parce que l'article 30 de la Constitution garantit l'usage libre des langues, sauf dans les affaires judiciaires et dans ses relations à l'autorité publique. Dès lors, tout le reste est régi par un régime strict de liberté par la Constitution. En conséquence, dire le contraire, c'est faire en sorte qu'un bourgmestre est hors-la-loi et hors champ de la Constitution.
Pour réglementer l'usage des langues, je rappelle qu'il y a eu la loi sur les frontières linguistiques de 1962, qui a donné naissance au concept de communes dites "à facilités" en Flandre et en Wallonie. Je passe la question de Bruxelles, dont nous sommes fiers du bilinguisme et où nous sommes fiers de pouvoir accueillir tous nos concitoyens en français, en néerlandais – mais pas seulement, puisque nous ne faisons pas de barrière d'usage des langues. D'ailleurs, toutes celles et tous ceux qui contestent la possibilité de s'exprimer dans une autre langue que le néerlandais dans un commerce de Flandre, je les invite, lorsqu'ils seront en visite à Marrakech, à parler en arabe avec les commerçants afin d'être cohérents dans leur attitude.
Monsieur le ministre, force est de constater que dans les communes flamandes à facilités, de nombreuses pressions sont exercées sur les francophones. La situation devient invivable, que ce soit pour l'obtention de documents dans leur langue ou l'affichage bilingue dans l'espace public. Certes, ce débat n'est pas neuf, mais il tend à s'intensifier.
En juin dernier, le tribunal de première instance d'Audenarde – qui, je le rappelle, n'est pas francophone – a suivi l'arrêt de la Cour constitutionnelle et a condamné la ville de Renaix à rétablir le bilinguisme dans ses communications officielles. À Dilbeek, je vous le disais, contrairement à la Constitution, on essaye même d'atteindre à la liberté linguistique dans le champ particulier.
Monsieur le ministre, étant donné que vous êtes à la tête du SPF Intérieur, quelles initiatives allez-vous prendre pour faire respecter partout dans ce pays la liberté linguistique garantie par la Constitution et les dispositions de la loi sur la frontière linguistique? Une communication vis-à-vis des bourgmestres concernés est-elle prévue?
Enfin, votre collègue chargé de la Défense ambitionne d'envoyer un courrier officiel à tous les jeunes pour les inciter à rejoindre la Défense. Dans quelle langue ledit courrier sera-t-il envoyé aux jeunes résidant dans nos communes à facilités?
Robin Tonniau:
Mijnheer de minister, ik kom uit Ronse en het is aangenaam voor mij om eens iets te kunnen vertellen over mijn stad. Ronse is een diep in de Vlaamse Ardennen verscholen stadje, pal op de taalgrens. Het is een kleine stad, maar ze is groot in diversiteit, want iedereen is er welkom. Ik woon er heel graag. Er leven sterke lokale tradities, er zijn gezellige cafés, een mooie basiliek, de bossen van de Hotond, goede bakkers en vooral supergoede frituren.
In die frituren, winkels en cafés hoort men twee talen. Bonjour is in Ronse evenveel waard als goeiedag. Frans of Vlaams, dat maakt voor ons eigenlijk niet uit. Men woont, werkt en leeft samen. Het sociale leven speelt zich samen af: op, boven en onder die taalgrens. Op sommige dagen steek ik wel vijf keer de taalgrens over om boodschappen te doen, familie te bezoeken of te gaan fietsen. Het lokale dialect, het Ronsisch, bevat heel wat Franse woorden. Dat is altijd zo geweest. Er was een tijd dat Ronse Franstalig was. Vandaag is het een Vlaamse stad met faciliteiten voor Franstalige Vlamingen. Die rechten zijn wettelijk vastgelegd.
Het is echter ook de plicht van het stadsbestuur die wetten te doen respecteren en toe te passen. Dat is vandaag perfect haalbaar, zeker met vertaalsoftware, artificiële intelligentie en digitale dienstverlening. Het is dus eenvoudiger dan ooit om de taalfaciliteiten correct toe te passen. Eén ding verandert niet en zal ook nooit veranderen, namelijk de kostprijs. Het naleven van de taalfaciliteiten brengt voor onze lokale overheid bijkomende kosten met zich mee. Er bestaat een compensatie van de Vlaamse overheid voor faciliteitengemeenten in Vlaanderen, maar die geldt alleen voor gemeenten met minder dan 3.000 inwoners, waardoor Ronse opnieuw uit de boot valt. Zo kreeg Spiere-Helkijn 351.000 euro extra – dat is 171 euro per inwoner – om de taalfaciliteiten te kunnen toepassen.
Als Ronse dezelfde steun zou krijgen van de Vlaamse overheid, dan zouden we elk jaar 4,6 miljoen euro extra krijgen om die wettelijk verplichting te vervullen. Vandaag krijgen wij echter niets van de Vlaamse regering, niets voor een stad die tot de armste van Vlaanderen behoort.
Ondertussen blijven de federale en Vlaamse regeringen facturen doorschuiven naar ons lokaal bestuur. Daarbovenop komen de extra besparingen in de zorg, de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd en de stijgende pensioenlasten waarvoor we zelf moeten opdraaien.
Voorzitter:
Mijnheer Tonniau, wilt u tot uw vraag komen? U hebt uw spreektijd al met meer dan een minuut overschreden.
Robin Tonniau:
Ja, dat komt misschien omdat u mij onderbrak, maar goed.
Daarbovenop moeten we dus opdraaien voor die kosten. Mijnheer de minister, wat is uw reactie op de uitspraken van de cd&v-burgemeester van Ronse, die zegt dat u uw boerenverstand moet gebruiken? Zal deze regering eindelijk een financiële compensatie voorzien voor faciliteitengemeenten in België, zoals Ronse, zodat we de rechten van Franstalige Vlamingen en Nederlandstalige Walen kunnen garanderen?
Voorzitter:
Ik wil u de suggestie meegeven om volgende keer een interpellatie in te dienen. Dan hebt u wat meer spreektijd.
Zijn er nog fracties die willen aansluiten? (Nee)
Bernard Quintin:
Monsieur le président, je voudrais rattraper le petit retard.
Beste Kamerleden, mesdames et messieurs les députés, ik dank u voor deze samengevoegde vragen.
Comme j’ai déjà eu l’occasion de le dire et de l’expliquer dans mes réponses à des questions précédentes concernant la législation relative à l’emploi des langues dans les affaires administratives, je me permets de souligner une fois encore que j’attache une grande importance au strict respect de la législation par tous les services publics auxquels elle s’applique.
Ik geef geen commentaar en zeker niet mijn mening over rechterlijk beslissingen. De Grondwet is bindend voor iedereen. De wet is de wet, zoals ik vorige week al, weliswaar in een andere contex, heb aangegeven. Dat geldt voor iedereen, inclusief alle burgemeesters.
Je ne vais pas envoyer de lettre, monsieur Aouasti. La lettre de la loi et de la Constitution est suffisante: "Nul n'est censé ignorer la loi." Cela doit s'appliquer à nos édiles; en tout cas, je me l'applique à moi-même.
En revanche, s'agissant de votre question pertinente relativement à l'emploi des langues dans les lettres qui seront envoyées, je vous propose de la poser au ministre compétent. Je vous remercie de votre attention.
François De Smet:
Monsieur le ministre, je vous remercie.
Nous vous avons connu plus engagé dans vos réponses… Je crois que vous n'allez satisfaire personne, sauf quant au rappel de la loi. Qui peut vous donner tort? Le seul problème, et vous le voyez bien, est que tout le monde n'en a pas la même interprétation.
Je vais rebondir sur votre conclusion. Oui, la loi et la Constitution doivent être respectées: à Dilbeek, à Renaix et partout sur le territoire. La loi énonce que l'emploi des langues dans les commerces est libre et qu'un bourgmestre qui intimide les commerçants en faisant croire le contraire sort de son rôle. La loi édicte que les facilités doivent être respectées en Flandre, en Wallonie, en Communauté germanophone – partout! –, non pas parce qu'elles seraient temporaires (argumentaire que l'on entend souvent, mais qui ne résiste pas à l'analyse du droit et du passé, parce que l'on ne coule pas des dispositions temporaires dans une loi spéciale). Les facilités existent parce que c'est le prix d'un équilibre servant à assurer une paix communautaire entre francophones et néerlandophones. Vouloir rediscuter des facilités, comme certains essaient d'en instiller la petite musique, revient à vouloir rediscuter de tout ce qui compose cet équilibre, à commencer par les frontières linguistiques. Donc, je pense que les uns et les autres doivent faire attention.
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, ik hoor hier veel onzin. Als ik collega’s hoor zou zeggen dat de taalwetgeving in Dilbeek wordt overtreden, dan stel ik voor dat die collega's de taalwetgeving een keer lezen. Dat kan nuttig zijn. Ik stel voor dat zij wijzen op de bepaling in onze wetten die een burgemeester verbiedt om in dialoog met zijn inwoners te gaan. Ik ken die bepaling niet. Ik heb redelijk uitgebreid onderzoek naar de taalwetgeving gedaan tijdens mijn universitaire studies, maar ik ken die regel in ieder geval niet. Het is een praktijk die in zowat elke gemeente in de Vlaamse Rand wordt toegepast. In Vilvoorde zijn we trouwens heel trots dat we in ons bestuursakkoord hebben geschreven dat we daar ook mee gaan beginnen.
Als het dan over Ronse gaat, wordt er heel veel op flessen getrokken. De PVDA is bezig met frituren. Ik ben bezig met de betaalbaarheid en ervoor zorgen dat in Ronse goed bestuur mogelijk is. Voor faciliteitengemeenten is het een realiteit dat de inwoners ervan meer belastingen betalen voor minder dienstverlening. Dat probleem zou iedereen moeten aanbelangen.
Het punt dat ik probeer te maken, is dat de rechtbank van Oudenaarde een precedent heeft geschapen in Ronse, gebaseerd op een advies van het Grondwettelijk Hof, waardoor het wel degelijk een redelijk grote precedentwaarde heeft. Als we dat precedent in de andere faciliteitengemeenten of in Brussel toepassen, waar ook redelijk wat taalwetgeving bestaat, dan worden de problemen in die gemeenten nog veel groter.
Mijnheer de minister, ik begrijp dat u geen uitspraak over rechterlijke beslissingen wilt doen, maar ik hoop dat u de rechterlijke beslissingen wel grondig zult analyseren en dat u na die analyse gaat spreken met uw MR-burgemeester in Vloesberg of met uw burgemeesters in Brussel, die met veel grotere dwangsommen zullen worden geconfronteerd als die rechtspraak zich doorzet.
Ik denk dat het belangrijk is dat er een grondige analyse gebeurt en dat we de loopgraven van het verleden dan echt verlaten, dat we ervoor zorgen dat in faciliteitengemeenten, ook in Brussel, een goed bestuur mogelijk is en dat we die faciliteitengemeenten afschaffen die het aangaan van intergemeentelijke samenwerkingen met het oog op een kwalitatieve dienstverlening verhinderen.
Barbara Pas:
Collega Bergers, ik wil u niet ontgoochelen, ik ben het volledig met u eens dat het hoog tijd is om dat verderfelijk faciliteitenstatuut af te schaffen. Als uw eigen premier echter al zegt dat hij dat niet zal doen omdat het niet in het regeerakkoord staat, en aangezien ik evenmin heb gehoord dat onze minister van Binnenlandse Zaken daar werk van zal maken, dan vrees ik dat dat niet het geval zal zijn.
Mijnheer de minister, het is het ene of het andere. Als u het statuut niet afschaft, moet u er consequent voor zorgen dat het in elke faciliteitengemeente correct wordt toegepast. Dat gebeurt niet in elke Waalse gemeente. Het is geen eerlijke situatie dat men alleen in Ronse te maken krijgt met dwangsommen en niet in faciliteitengemeenten waar men de wetgeving niet toepast. Dus ofwel schaft u die slechte wetgeving af, ofwel zorgt u ervoor dat die overal wordt toegepast, want wetgeving is wetgeving.
Collega Tonniau, ik ben blij met uw goede bakker en met uw goede frituur in Ronse, maar dat doet natuurlijk helemaal niets ter zake. Feit is dat die faciliteitenregeling enorme nadelen meebrengt voor de stad. Daarmee doel ik niet alleen op de kosten, in het algemeen is de werking moeilijk, vooral voor de OCMW’s, die tweetalige personeelsleden dienen te vinden. Daarnaast kunnen faciliteitengemeenten niet fusioneren. Er zijn heel veel negatieve gevolgen aan verbonden, die u helaas niet oplost met extra centen van het federaal niveau, want die middelen zijn misschien een doekje voor het bloeden voor de extra kosten die het federaal niveau met dat faciliteitenstatuut oplegt, maar het biedt geen duurzame oplossing.
De faciliteiten moeten worden afgeschaft. Daarover zijn meerdere collega’s het eens. Helaas toont deze regering daartoe geen enkele daadkracht.
Khalil Aouasti:
Monsieur le ministre, en réalité, ce qui est assez fabuleux, c’est qu’on se retrouve face à une administration communale à Renaix qui méconnaît les lois linguistiques et la Constitution. On se retrouve face à un bourgmestre à Dilbeek qui méconnaît et qui viole même la Constitution. Mais le procès que l'on fait, c'est le procès des lois linguistiques et des facilités linguistiques.
Quand des personnes qui représentent l'autorité publique, qui sont censées l'incarner, avoir un devoir d'exemplarité vis-à-vis de leur population et indiquer quelles sont les normes à suivre, sont les premières – à savoir les bourgmestres de Renaix et de Dilbeek – à ne pas respecter cela, comment voulez-vous qu'elles soient crédibles dans cette autorité-là?
Les facilités linguistiques ne sont pas temporaires. Il s'agit finalement d'une réalité et d'un droit pour les populations francophones qui s’y trouvent, comme pour les populations néerlandophones qui résident dans des communes francophones avec facilités linguistiques. Je vois rarement les communes wallonnes qui ont des facilités linguistiques se plaindre. Je pense qu'il y a un autre ressort que la question finalement du simple coût ou de la simple nécessité de devoir engager du personnel supplémentaire.
Vous savez, contrairement à vous, …
Jeroen Bergers:
(…)
Khalil Aouasti:
Je ne vous ai pas interrompu! Contrairement à vous, j'ai été échevin dans une commune bruxelloise. Et c'était un honneur pour nous d'accueillir tout le monde à tous les guichets en néerlandais, en français et parfois dans d'autres langues lorsque cela s'avérait nécessaire. Et on n'a pas considéré que c'était un coût. C'était un service qu'on rendait à notre population, parce que chaque concitoyen, chacun qui paie ses impôts, construit en réalité la maison communale qui est la sienne par ses impôts et par sa contribution.
Ces facilités linguistiques, ce n'est pas un privilège; c’est un droit! Vous souhaitez les supprimer, nous serons là face à vous et j'ose espérer que nous aurons aussi le ministre face à vous dans le gouvernement pour indiquer qu'il y a suffisamment d'iniquité que pour commencer par autre chose que par les facilités linguistiques qui est un symbole nationaliste.
Monsieur le ministre, je vous remercie simplement d'assurer le respect de l'article 30 de la Constitution depuis votre fonction et je poserai la question à votre collègue de la Défense, même si vous n'êtes pas totalement exempt de ce dossier, puisque à travers le Registre national et à travers la manière dont le Registre national interviendra, vous aurez, vous aussi, à apprécier finalement la langue de destination et de rédaction.
Robin Tonniau:
Mijnheer de minister, uw antwoord was heel kort. U hebt gezegd dat de wet gerespecteerd moet worden, ook door burgemeesters. Dat is evident. U hebt echter niets gezegd over een mogelijkheid tot compensatie. Onze stad Ronse verdient beter en wil boter bij de vis. Het is een fout van de wetgever dat als een stad verplicht wordt om faciliteiten toe te passen voor Franstaligen, daarvoor niets extra wordt voorzien.
Die uitspraak is er. Onze stad is veroordeeld voor het niet toepassen van de faciliteiten. Die burgers zijn niet van de ene dag op de andere naar de rechtbank getrokken. Zij vragen al jaren om inspraak en kloppen al jaren op de deur van onze burgemeester met de vraag om naar hen te luisteren. Zij zeggen dat het stadsbestuur in fout is en vragen om aanpassingen
Sinds de N-VA deelneemt aan het bestuur, is het bestuur de Franstaligen beginnen te pesten. We hadden een N-VA-schepen, de heer Vandevelde, die op het naambord de letters CPAS boven OCMW afkrabde. De Franstalige communicatie verdwijnt. Gisteren was er een ernstig gaslek in onze stad, waarna men de bewoners waarschuwde welke huizen moesten worden ontruimd. Die communicatie verliep enkel in het Nederlands. Mensen vinden dat lastig. De Franstaligen hebben eveneens het recht om te worden geïnformeerd, zeker als het gaat over veiligheidskwesties.
Ook het fuseren is ter sprake gekomen. Een fusie kan perfect. Faciliteitengemeenten in België kunnen fuseren. Onze stad was bezig met een politiefusie, maar heeft dat proces stopgezet. Een van de redenen is dat de politieagenten hun taalpremie willen behouden. Dat is een interne kwestie. Het is moeilijker om personeel te vinden, dus de personeelsleden krijgen een extra taalpremie. Die personeelsleden hebben zich verzet, waarop de burgemeester de stekker uit de politiefusie trekt. Men kan perfect fuseren, maar Kluisbergen en Maarkedal willen niet. Met wie moeten we dan fuseren? Met een gemeente van over de taalgrens, een gemeente uit Henegouwen?
Voorzitter:
Zijn er collega’s die zich bij dit actualiteitsdebat willen aansluiten? ( Neen )
Het Belgische standpunt inzake de Chat Controlverordening
Het Belgische standpunt inzake de Chat Controlverordening
Het Belgische standpunt met betrekking tot Chat Control
Het Belgische standpunt met betrekking tot Chat Control
Chat Control 2.0
Chat Control
Het Belgische standpunt met betrekking tot Chat Control
De vooruitgang inzake de Europese CSAM-verordening (Child Sexual Abuse Material)
Gesteld door
Open Vld
Kjell Vander Elst
Open Vld
Kjell Vander Elst
Groen
Stefaan Van Hecke
Groen
Matti Vandemaele
VB
Barbara Pas
N-VA
Jeroen Bergers
Ecolo
Rajae Maouane
PS
Patrick Prévot
Aan
Annelies Verlinden (Minister van Justitie), Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Kjell Vander Elst:
Mijnheer de minister, de strijd tegen kindermisbruik is essentieel. Die strijd moet echter wel gevoerd worden met proportionele maatregelen en Chat Control is dat niet. Het preventief scannen van beeldmateriaal, foto’s en berichten op onlinekanalen zoals WhatsApp vormt een aanslag op de privacy van onze burgers. In China is dat misschien gebruikelijk en zal dat bon ton zijn, maar hier in België en in de Europese Unie moeten wij ons met hand en tand verzetten tegen die poging tot massasurveillance, want dat is het. Het preventief scannen van berichten en foto’s zet de wereld op zijn kop. Het vermoeden van onschuld tot het tegendeel bewezen is, wordt volledig omgedraaid. Men is schuldig, tot men kan bewijzen dat men onschuldig is. Dat is niet de wereld waarin ik wil leven. Dat is niet de rechtsstaat waarvoor wij zo lang hebben geijverd.
Een bijkomend proargument voor het gebruik van Chat Control is vaak dat op die manier de veiligheid zou worden verhoogd en de pakkans van daders zou worden vergroot. Meent u nu echt dat criminelen en verwerpelijke kindermisbruikers niet inventief genoeg zijn om andere middelen te gebruiken om hun vieze, vuile, degoutante daden voort te zetten? Die maatregel zal absoluut niet bijdragen aan een verhoging van de veiligheid. Het zal er enkel toe leiden dat de privacy van burgers volledig wordt aangetast. De maatregel zal de veiligheid van kinderen absoluut niet ten goede komen.
Wij hebben echter een sprankeltje hoop gekregen. Ik heb gelezen dat er op dit moment geen gekwalificeerde meerderheid is op Europees niveau. Dat zou een goede zaak zijn, want dat betekent dat men er volgende week wellicht nog niet over zal stemmen. Dat is alvast een eerste goede zaak.
Een ander hoopgevend element is dat ik in de pers heb gelezen dat België waarschijnlijk tegen zal stemmen. Een prominente bron in de regering heeft dat laten weten en zelfs geretweet. U mag raden wie dat was.
Die signalen geven mij enige hoop dat de huidige Belgische regering eindelijk met een duidelijk neen tegen het voorstel zal komen. Wij kunnen er immers absoluut niet mee akkoord gaan dat België een dergelijke massasurveillancemaatregel zou goedkeuren.
Ten eerste, bent u het met mij eens dat de Europese verordening betreffende Chat Control een aanslag vormt op de privacy van onze burgers?
Ten tweede, wat zal het standpunt van België zijn? Zal België voor- of tegenstemmen, dan wel zich onthouden?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik denk dat er geen enkele twijfel over bestaat: de strijd tegen kindermisbruik moet absoluut worden versterkt en zeer ernstig worden genomen. Laten we echter ook duidelijk zijn: Chat Control is niet de manier om dat te doen.
Wanneer ik de uitspraken van sommige partijen hoor, lijkt het wel alsof privacy voor hen geen enkel belang heeft. Ik vind dat een ronduit gevaarlijke evolutie. Het gaat hier immers over privécommunicatie, waarbij men voortdurend de hete adem van de overheid in de nek voelt.
Het voorstel zoals het nu voorligt, dat we ook bij experten hebben afgetoetst, toont aan dat het in de praktijk gewoon niet zal werken. Wanneer men zijn foto’s in een zipbestand plaatst of enkele pixels aanpast, kan het systeem namelijk al worden omzeild. Men zal het krapuul dus niet beteugelen met wat hier voorligt.
Daarnaast, mijnheer de minister – u bent een liberaal en ik ben een liberale groene, ik zal het maar bekennen – vind ik dat soort systemen ronduit autoritair. Ik wil niet dat de overheid voortdurend alles scant wat ik communiceer. Het komt er immers op neer dat de overheid, wanneer men een brief schrijft, al thuis aan de keukentafel komt kijken voordat men die brief in de envelop stopt om te kijken wat er allemaal instaat. In Oost-Europa kon dat misschien, in China en Rusland kan dat misschien, maar in een democratie mogen we nooit die weg opgaan.
Ik moet zeggen dat ik hoopvol was en mij erover verheugde, toen ik collega’s uit de meerderheid in de pers hoorde verklaren dat Chat Control een monster is dat de privacy schendt en nooit zou worden goedgekeurd. Ik dacht dat de meerderheid het had begrepen. Daarna las ik echter in het verslag van de Raadswerkgroep Wetshandhaving van 12 september dat België zich in principe akkoord had verklaard met het huidige compromisvoorstel, omdat de tekst in die vorm nuttig en efficiënt zou zijn. Dan slaak ik toch een kreet van paniek.
Dus, mijnheer de minister, wat zal het zijn? Wat is het standpunt van België? Welke afwegingen liggen aan de basis van dat standpunt? Hoe gaan we om met de privacy? Hoe staat u tegenover de bijzonder ernstige bedenkingen die experten op tafel hebben gelegd? Kortom, hoe zorgen we ervoor dat we niet vervellen tot China of Rusland, wanneer het over dat non-idee gaat?
Barbara Pas:
Mijnheer de voorzitter, het gebeurt zelden, maar ik geef collega Vandemaele in deze volledig gelijk. Mijnheer de minister, binnenkort zal de Raad van Europa beslissen over die Chat Control 2.0. De officiële uitleg met betrekking tot die maatregel klinkt goed, namelijk het opsporen van teksten en beelden die wijzen op kindermisbruik, maar de realiteit is helemaal anders. In de praktijk gaat Chat Control veel verder. Het leidt regelrecht naar een totalitaire controlestaat. De verordening schendt het digitale briefgeheim en ondermijnt de privacy, het vrije woord en dus ook de democratie, terwijl de echte criminelen, daarover moeten we ons geen illusies maken, snel andere manieren zullen vinden om het systeem te omzeilen.
De voorgestelde verordening komt de facto neer op een blauwdruk voor massasurveillance, waarbij privécommunicatie systematisch wordt gescand en encryptie wordt ondermijnd. Uiteraard moeten berichten kunnen worden opgevraagd bij verdenking van ernstige misdrijven, volgens de bestaande procedures. Een massale scan van berichten is echter niets minder dan totalitaire controle van burgers, waartegen wij ons absoluut verzetten.
Het Vlaams Belang neemt trouwens voortouw in dat verzet op Europees niveau. We hebben samen met 50 Europarlementsleden uit 15 landen en 5 fracties de Raad van de Europese Unie aangeschreven. Men moet immers kiezen voor ofwel vrijheid en privacy, ofwel een permanent controlesysteem.
Mijnheer de minister, ik wil graag duidelijkheid over het standpunt van de Belgische regering. Eerst konden we via de pers vernemen dat België tegen zou stemmen. Nadien vernamen we via een gelekt verslag van een interne werkgroep dat België wel voor zou stemmen. In een volgende berichtgeving werd gesproken over onbeslist of onthouding. Vandaag lezen we in de krant dat er wellicht een tegenstem komt.
Ik krijg dus graag enige duidelijkheid van u met betrekking tot het standpunt van deze regering. Ik hoop dat u dit even hard, samen met ons, gaat afschieten.
Jeroen Bergers:
Chat Control beroert de gemoederen, en terecht. Laat ik beginnen met te zeggen dat iedereen uiteraard de strijd tegen kindermisbruik steunt. Die strijd moet worden gevoerd, nog harder. Daarvoor zijn er ook handvatten opgenomen in het regeerakkoord: meer capaciteit voor de inspectiediensten, digitale bronnen die kindermisbruikers in de val kunnen lokken of – een wetsvoorstel dat onze fractie in de vorige legislatuur heeft ingediend – een aangifteplicht voor mensen die weten van kindermisbruik.
Chat Control gaat echter te ver. Het is niet alleen nutteloos en zal niet doeltreffend zijn om kindermisbruik aan te pakken, het gaat bovendien veel te ver. Ook het zogenaamde Deens compromis is eigenlijk geen compromis. Het voorziet nog steeds in een proactieve screening van elk toestel van elke persoon. Ook dat zogenaamde Deens compromis vormt dus een flagrante overtreding van het recht op privacy en het briefgeheim en is volgens mij duidelijk een schending van het algemene rechtsbeginsel van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Chat Control gaat dus echt te ver. Dat kunnen wij als liberale democratie niet aanvaarden. Dat is al lang heel duidelijk het standpunt van onze partij en ik hoop dat het ook het standpunt van de regering zal zijn en van u als minister, als liberaal. Mijn vraag aan u is dan ook heel duidelijk. Bent u als liberaal ook een beschermer van het recht op privacy en het briefgeheim en zult u ervoor zorgen dat de regering, zoals onze partij vraagt, tegenstemt? Dank u wel.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, comme les collègues l'ont évoqué, il est question ici de la réglementation européenne Child Sexual Abuse Material (CSAM), qu'on appelle aussi Chat Control. L'objectif affiché est de lutter contre les contenus pédopornographiques, ce que personne ne conteste, certainement pas moi, mais le problème c'est le moyen qui est choisi, à savoir scanner systématiquement les communications privées de toutes et tous. Cela signifie que, demain, un message WhatsApp entre deux parents qui échangent une photo de leur bébé en maillot à la plage pourrait être analysé, qu'un mail entre un journaliste ou une journaliste et sa source confidentielle pourrait être scruté, qu'un simple partage de photos intimes dans le cadre d'une relation privée et consentie pourrait finir par déclencher une alerte automatique. Des ONG, des experts en cybersécurité et la presse spécialisée nous disent que c'est une porte ouverte à une surveillance de masse, à une menace directe à l' encryption qui protège aujourd'hui des millions de citoyens, d'activistes, de journalistes.
Et pourtant, selon un rapport du Conseil daté du 12 septembre, la Belgique aurait indiqué qu'elle pouvait en principe se rallier au compromis actuel en estimant que ce texte, sous sa forme, serait "utile et efficace". Alors, soyons clairs, oui, il faut lutter contre les abus pédopornographiques. Non, il ne faut pas le faire en écrasant la vie privée.
Monsieur le ministre, la Belgique soutient-elle ce compromis? Quelles garanties avez-vous pris en considération en termes de respect du droit à la vie privée, de la protection des sources et de la sécurité numérique? à quelles dates la Direction générale Affaires européennes et Coordination (DGE) a-t-elle discuté du dossier? Quelle a été la position exacte exprimée par nos représentants? Quelle a été la conclusion officielle de la coordination DGE? Quelles prochaines étapes sont-elles prévues? Enfin, la Belgique va-t-elle rouvrir le débat?
Patrick Prévot:
Monsieur le ministre, comme vous l'avez entendu, la proposition de règlement européen CSAM, qui vise à lutter contre la diffusion de contenus pédopornographiques, suscite beaucoup de questionnements. Il suffit d’ailleurs de faire l’exercice en tapant "Chat Control" sur Google: vous verrez apparaître dans les titres d’articles des expressions telles que "surveillance de masse". En tout cas, les mots et le cadre sont posés.
Pour être synthétique, le CSAM mettrait en place un système qui obligerait les plateformes à scanner les contenus et à intervenir en amont sur leur diffusion en ligne, que ces plateformes soient cryptées ou non. Cela inquiète évidemment WhatsApp ou Signal, qui font partie des applications utilisées notamment par des lanceurs d’alerte, voire même des journalistes.
Ainsi, au nom d’un objectif louable – tout le monde est certainement d'accord de lutter contre la pédopornographie – le CSAM poserait les bases d’un dispositif dangereux.
Depuis le dépôt de cette question, il semble que les choses ont évolué. J'avais également interrogé votre collègue Vanessa Matz qui ne connaissait pas la position de la Belgique au moment de sa réponse. D'après ce qui a été dit par d'autre collègues, la Belgique voterait contre cette réglementation.
Monsieur le ministre, quelle est la position définitive de la Belgique sur ce dossier? Notre pays rejette-t-il bien cette proposition, comme indiqué dans les médias? Qu’est-ce qui a motivé cette position et cette décision?
Greet Daems:
Volgende week beslist u samen en bespreekt u met andere Europese ministers van Binnenlandse Zaken het Belgische standpunt in het debat over de Chat Controlverordening. Het voorstel voorziet in Chat Control als maatregel tegen kindermisbruik, maar in werkelijkheid dreigt het voorstel de deur open te zetten voor een gigantisch controlesysteem dat ieders privéberichten kan doorlichten, ook als men nergens van wordt verdacht.
De platformen WhatsApp, Messenger, Snapchat en Signal zouden alle berichten, foto’s en filmpjes automatisch moeten laten scannen door algoritmen. Ook gesprekken die vandaag end-to-end versleuteld zijn, dus volledig privé zijn, zouden op het eigen toestel gecontroleerd moeten worden, nog vóór men ze verstuurt. Dat betekent dat niemand nog echt privé zal kunnen communiceren, niet met familie, niet met de vakbond, niet met een journalist of een advocaat. Iedereen wordt standaard gecontroleerd alsof wij allemaal verdacht zijn.
Er is bovendien veel kritiek op het voorstel. Experts en privacyorganisaties waarschuwen al maanden voor de gevaren ervan. Het is bovendien niet effectief in de strijd tegen kindermisbruik, want echte daders wijken eenvoudig uit naar andere platformen of versleutelde netwerken die buiten bereik blijven.
Veiligheid mag nooit een voorwendsel worden om mensenrechten te schenden. Als we kindermisbruik echt willen bestrijden en ik denk dat we dat allemaal willen, moeten we investeren in meer speurders, in opleidingen en in steun aan jeugdzorg en sociale diensten, niet in AI-scanners die de privacy van miljoenen Europeanen schenden.
Mijnheer de minister, welk standpunt zal België innemen tijdens de Europese ontmoeting over Chat Control? Zal België zich uitdrukkelijk verzetten tegen elk voorstel dat massasurveillance invoert of end-to-end-encryptie ondermijnt? Dank u wel.
Mathieu Michel:
Monsieur le ministre, je ne vais pas revenir sur ce qu'est Chat Control . J e vais rappeler le risque d'une surveillance généralisée de l'ensemble des individus, qui va bien au-delà de ce qu'on peut accepter d'une technologie. J'en veux pour preuve le parcours législatif de ce dossier, qui est passé par toute une série d'étapes. J'ai bien connu un moment de son parcours, puisque je m'y étais personnellement opposé. Effectivement, nous étions vraiment dans une dynamique qui, selon ma lecture, allait beaucoup trop loin. Je pense qu'il faut très souvent se rappeler, et encore plus aujourd'hui, que ce n'est pas parce qu'une technologie permet de faire quelque chose que c'est souhaitable. Cet élément est essentiel.
Vous me permettrez de noter que si ce projet a avancé, c'est peut-être par manque de compréhension politique de ce qu’il était. On pensait que c'était quelque chose de sympathique, alors que lorsqu'on le détricote, lorsqu'on comprend la technologie qu'il y a derrière et son impact, on se rend compte qu'on glisse tout doucement dans un monde orwellien, où chacune et chacun de nous est surveillé. Et c'est le monde que nous ne voulons pas. C'est un moment dans notre histoire commune où on doit oser dire stop, dire que cela va trop loin.
Bien sûr, il y a des éléments légitimes de sécurité et de protection des mineurs, c'est évident. Mais derrière cela, sommes-nous prêts pour autant à placer une caméra de surveillance dans la cuisine, dans le lit ou dans le salon de chacun de nos concitoyens? Je pense que ce n'est pas le monde dans lequel nous voulons vivre.
Je pense que c'est bien la balance et la proportionnalité qu'il faut identifier dans ce dossier. Je m'y oppose parce que c'est une atteinte massive à la vie privée, parce que c'est une mesure qui est totalement disproportionnée par rapport aux buts recherchés et parce que c'est un risque cyber majeur, car en présentant des backdoors sur les données de tous les Belges, on créerait des voies royales aux cyberattaques, contre lesquelles nous voulons lutter ensemble.
Monsieur le ministre, je compte sur vous pour être un défenseur de la liberté et de la vie privée de nos concitoyens. Dans un État de droit, et je pense que nous pouvons partager ce point, on ne traque pas les citoyens mais bien les criminels.
François De Smet:
Monsieur le ministre, c'est un débat très récurrent en politique: est-ce que la fin justifie les moyens, même si la fin est très légitime? De toute évidence, à ce stade, non; surtout si les moyens ne sont même pas assez efficaces pour atteindre les fins.
Je vois au moins cinq raisons pour s'opposer à Chat Control: la surveillance de masse, puisque ce dispositif va imposer le scan de toutes les communications, ce qui conduit à une surveillance généralisée des utilisateurs; l'atteinte au chiffrement et à la sécurité, puisque les plateformes vont devoir affaiblir ou contourner le chiffrement de bout en bout, ce qui expose à des risques de piratage; les droits fondamentaux, puisque, avec une surveillance indiscriminée, le projet va violer les droits essentiels reconnus comme piliers des valeurs démocratiques; les faux positifs et la surcharge judiciaire, puisque les outils automatisés vont confondre à l'évidence des contenus légitimes et des contenus illégitimes, ce qui, in fine , va nuire à la protection des enfant; une inefficacité dans cette protection, puisque des experts en protection de l'enfance et des agences internationales ont alerté sur le fait que la surveillance de masse ne prévient pas suffisamment les abus. Au contraire, la surveillance de masse mobilise des ressources importantes qui pourraient être utilisées pour des mesures de protection plus ciblées et efficaces.
Pour toutes ces raisons, il me paraît clair que notre pays ne peut pas souscrire à ce dispositif. Ma question est simple. Quelle sera la position de la Belgique? Pouvez-vous nous rassurer? À ce stade, la position de notre pays n'a rien de rassurant. Or beaucoup de monde a pris la parole ici. Je n'ai pas entendu une seule voix favorable à Chat Control. Il serait quand même extrêmement étonnant que notre gouvernement prenne le contrepied total de l'opinion parlementaire, sa propre majorité incluse.
Bernard Quintin:
Dank u voor uw vragen, beste Kamerleden. Ik begrijp de bezorgdheden over de draft CSAM-verordening. Ik wil eerst kort een en ander duiden, want uit de vragen blijkt dat er veel misverstanden bestaan en zelfs fake news over wat er op de tafel ligt.
De naam Chat Control is gegeven door de tegenstanders van een principe van Europese verordening die digitale communicatieplatformen zou verplichten om te strijden tegen het verspreiden van child sexual abuse material , want, zo zeggen de tegenstanders, dit tast de privacy aan.
En quelques mots, je souhaite également expliciter ce qui est en jeu avant d'aborder la position de la Belgique. J'y viendrai dans un instant, mais ce petit moment d'explication est indispensable afin de nous mettre d'accord sur ce dont nous sommes en train de parler. Cette directive garantit la vie privée des citoyens de l'Union européenne dans le monde en ligne et limite la marge de manœuvre des fournisseurs de services internet en ce qui concerne l'accès aux données de leurs utilisateurs.
Om chatapplicaties, socialemediaplatformen en andere internetproviders de mogelijkheid te bieden de verspreiding van materiaal van seksueel misbruik tegen te gaan, heeft de EU een tijdelijke afwijking op de e-privacyrichtlijn toegestaan. Via deze afwijking hebben bedrijven zoals Meta, YouTube, Snapchat en Telegram vrijwillige detectiemechanismen ingevoerd. Dit systeem is echter niet transparant en verschilt sterk van bedrijf tot bedrijf. Sommige nemen een vrijwel ongelimiteerde toegang tot gebruikersdata, terwijl anderen niets doen.
In de VS bestaat een erkende ngo, het National Center for Missing & Exploited Children (NCMEC). Deze organisatie ontvangt informatie van diverse Amerikaanse internetbedrijven over kindermisbruik en het versturen van beeldmateriaal daarvan, ook van Europese gebruikers via de uitzondering op de e-privacyrichtlijn. NCMEC bezorgt de geanalyseerde resultaten vervolgens aan de FBI en Interpol. Die bezorgen relevante data aan de juiste overheden, waaronder ook België. Volgens Child Focus is het op basis van deze informatie dat het merendeel van de gerechtelijke dossiers over de verspreiding van materiaal met seksueel misbruik wordt geopend.
De tijdelijke uitzondering op de e-privacyrichtlijn loopt af op 6 april 2026. Als er tegen dan geen nieuwe verordening wordt aangenomen, mogen internetbedrijven geen vrijwillige detectie meer uitvoeren en zullen er met andere woorden geen hits meer worden gegenereerd. De ontwerpverordening beoogt de oprichting van een Europese variant van NCMEC. Het is nog niet duidelijk welke vorm die instelling zou aannemen, maar vele stemmen pleiten ervoor om die bevoegdheid aan Europol toe te wijzen. In het Deens voorstel dat momenteel op tafel ligt, moeten alle internetdiensten die communicatiefuncties aanbieden een risicoanalyse doorlopen. Wanneer blijkt dat er een hoog risico bestaat op misbruik van het platform voor het versturen van CSAM, moet het platform maatregelen nemen, zoals het faciliteren van rapportering, leeftijdsverificatie enzovoort.
Indien deze mitigerende maatregelen niet volstaan, kan een gerechtelijke autoriteit een detection order uitvaardigen. Het betrokken platform moet dan upload moderation toepassen om te verhinderen dat dergelijk materiaal effectief wordt verstuurd.
Il s'agit uniquement de la détection d'images et de vidéos d'abus sexuels sur enfants qui ont été préalablement répertoriées et validées. Il ne s'agit donc ni de matériels nouveaux ou inconnus ni de textes. Les contenus de discussions ou autres conversations ne sont donc pas concernés. Cette modération à l'envoi doit être vue comme une sorte de détecteur de métaux qui compare l'empreinte électronique des images que l'on souhaite transmettre à une base de données. Il ne s'agit pas d'une analyse du contenu de l'image elle-même. En outre, la technologie devrait d'abord faire l'objet d'un audit approfondi.
Wanneer het platform dat na een detection order aan uploadmoderatie moet doen een hit genereert, moet deze onmiddellijk naar het EU Center worden doorgestuurd dat de analyse doet. Gaat het effectief over CSAM, dan worden de autoriteiten op de hoogte gebracht. Is het een vals positief, dan gebeurt er niets.
Bijzonder aan de uploadmoderatie is dat de beelden door de detector gaan voordat ze versleuteld worden. Eens het beeld door de detector is gegaan is er geen enkele interventie meer mogelijk, ook niet door het platform zelf.
Dat is kort gezegd wat er op tafel ligt.
De la sorte, nous savons de quoi nous parlons en distinguant bien Chat Control, CSAM, etc.
Er is inderdaad een DGE over dit dossier georganiseerd.
Vous savez combien je respecte le travail de la DGE, l’ayant moi-même dirigée pendant quelques mois. Le respect que j’ai pour tous les collègues, tant des Affaires étrangères que des autres administrations, est profond. J'ai d'ailleurs moi-même été l’un d’eux pendant plus de trente ans. Mais ce respect va de pair avec le fait que, bien sûr, c’est au gouvernement qu’il revient de prendre la décision.
Je pourrais dire qu’il ne faut pas toujours croire ce qui est écrit dans la presse, même si celle-ci relaie effectivement des discussions, des idées, des envies, ou est parfois utilisée pour faire avancer les points de vue des uns et des autres. Ce n’est un secret pour personne ici qu’il peut exister des divergences de vues entre des services, y compris certains que je dirige. Je comprends leur volonté, leur besoin de disposer d’outils qui leur permettent d’accomplir le travail que, par ailleurs, nous leur demandons de faire en tant que gouvernement.
C’est aussi le rôle du gouvernement de veiller à ce que tout cela soit proportionnel, et dans le cadre de la loi, et que cette décision reste.
Het is essentieel dat we ook in dit dossier het juiste evenwicht vinden tussen de bescherming van de privacy en de strijd tegen CSAM. Dit is voor mij een belangrijk dossier en we willen grondig en zorgvuldig te werk gaan. De uiteindelijke oplossing moet evenwichtig en proportioneel zijn.
Puisque certains d'entre vous ont eu la grâce de faire appel à ma qualité de libéral, et je vous en remercie, je vais l'être dans ce dossier comme dans d'autres d'ailleurs.
La position du gouvernement n'est pas encore arrêtée. Dès qu'elle le sera, nous pourrons vous la communiquer. J'ai bien entendu ce qui a été dit dans cette commission et je note que tous les partis de la majorité ne se sont pas prononcés ici. Dès que nous aurons une décision, qu'elle soit positive – ce dont je doute, évidemment –, négative ou d'abstention, nous ne manquerons pas de vous la communiquer.
Ma position rejoint un peu les propos du député Michel, à savoir préserver la liberté tout en veillant à la sécurité. Dans ce dossier-ci, comme dans d'autres, c'est un souci quotidien que j'ai de trouver cet équilibre entre assurer la sécurité – qui est une demande forte de nos concitoyens – tout en veillant à respecter et même à chérir la liberté – qui est une autre demande forte de nos concitoyens. C'est ce à quoi je m'emploie tous les jours et c'est ce pour quoi je suis certain que ce gouvernement prendra la bonne décision dans ce dossier.
Kjell Vander Elst:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat u stelt dat dergelijke beslissingen binnen een regering moeten worden genomen en dat, zodra een beslissing is genomen, u zich daarbij neerlegt. Het zijn echter wel uw regeringscollega’s die momenteel alle mogelijke boodschappen op X en andere sociale mediakanalen verspreiden. U doet dat misschien niet; dat is waar, maar wel leden van uw regering.
Ik twijfel op geen enkel moment aan uw liberale overtuiging. Het tegendeel hoort u mij niet beweren. U hebt echter wel verklaard dat u met de regering zoekt naar een evenwicht in het dossier. In dat dossier is echter geen sprake van evenwicht. Het is compleet disproportioneel. Het is een aanval op de privacy van onze burgers. Er is nergens enig evenwicht te vinden in het hele dossier.
Of wij het nu Chat Control of CSAM-verordening noemen, ik begrijp dat u die nuance aanbrengt, maar het blijft massasurveillance. Met dat systeem zal ervoor worden gezorgd dat iedereen schuldig is tot het tegendeel is bewezen.
Ik herhaal het nogmaals. Het betreft hier een aanslag op de privacy. U hebt aangegeven dat proportionaliteit belangrijk is en dat u op zoek bent naar een evenwicht. Wat voorligt, is echter disproportioneel. Het is onevenwichtig.
Ik reken erop dat u aan de regeringstafel het voorstel keldert en dat België tegenstemt. De voorliggende maatregel is immers op geen enkele manier te verantwoorden. Ze is een absolute aanslag op de privacy van onze burgers. Die maatregel moet verdwijnen.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik vind het enigszins vreemd dat ik in de media en op sociale media allerlei zaken lees van regeringspartners. Ik hoor hier wel partijen zich duidelijk uitspreken en daar ben ik alvast blij om.
Als de politie ons allemaal bij de geboorte een chip zou geven, zou dat geweldig handig zijn. Heel wat politiewerk zou veel gemakkelijker zijn als wij allemaal gechipt zouden zijn. Dat blijft echter een achterlijk idee. Daarover zijn wij het allemaal eens. Dat idee is achterlijk, omdat het zo extreem is.
Welnu, wat nu voorligt, is ook extreem, namelijk een overheid die heel consequent alle externe communicatie van iedereen screent. Dat is onvoorstelbaar.
Daarom spreek ik u aan op uw liberale ziel. Ik mag hopen dat het halfrond hier is gevuld met mensen die de liberale democratie een warm hart toedragen. Ik doe dat alvast. Het zou een onwaarschijnlijke stupiditeit zijn om in te stemmen met het voorstel zoals het nu voorligt. Ons land zou veel beter aansluiten bij de lijn van het Europees Parlement. Dat Parlement heeft een voorstel dat volgens ons wel aanvaardbaar is. Dat voorstel lijkt mij een veel interessantere koers om te volgen.
Ik weet dat we er eigenlijk geen tijd voor hebben, maar ik wil het toch vragen. Gezien de grote techniciteit van het onderwerp en het feit dat experts elkaar tegenspreken, zowel publiek als in de wandelgangen, lijkt het mij aangewezen dat we hierover een ernstige hoorzitting houden. In onze commissie organiseren we hoorzittingen over allerlei kleinigheden, dus dan kunnen we dat zeker ook doen over een onderwerp als dit, zodat experten ons kunnen informeren over de reële gevaren en over waar het kalf gebonden ligt. Als daar geen tijd meer voor is, hoop ik dat u in alle wijsheid beslist.
U zei zelf dat het evenwichtig en proportioneel moet zijn. Het enige evenwichtige en proportionele voorstel dat momenteel op tafel ligt, is om heel dat idee van Chat Control gewoon in de vuilnisbak te kieperen.
Barbara Pas:
Mijnheer de minister, ik heb u één vraag gesteld met als doel duidelijkheid te krijgen over het regeringsstandpunt. Heel wat regeringspartners blazen immers koud en warm tegelijk. De ene zegt wit, de andere zegt zwart. U kon daarop echter niet antwoorden omdat het standpunt nog niet vastligt.
U hebt terecht het belang van vrijheden benadrukt en dergelijke meer, maar het stelt mij niet gerust dat er tot op vandaag nog geen duidelijk standpunt is. U hebt het over proportionaliteit en evenwicht, maar een richting inslaan van totalitaire controle valt met geen enkel evenwicht te verantwoorden. Die richting betekent een ondermijning van de privacy. Het digitaal briefgeheim gaat ermee op de schop. Dat is totaal onaanvaardbaar.
Ik begrijp niet dat de regering daarover nog geen standpunt heeft ingenomen, dat nog steeds niet voor alle regeringspartners duidelijk is dat dat niet kan. We hebben hier helaas slechts enkele partijen van de regering gehoord, niet allemaal.
Ik reken erop dat u een halt toeroept aan die massasurveillance. Ik roep de regeringspartijen die hier vandaag terecht zeggen dat zij tegen Chat Control zijn dan ook op om ons verzet in het Europees Parlement mee te ondersteunen. Ik hoor het verzet hier namelijk wel, maar sommige van die partijen hebben geweigerd om de brief te ondertekenen die we samen met Europarlementsleden uit vijftien landen en vijf verschillende fracties aan de Raad van de Europese Unie hebben gestuurd. Ik hoop dat zij intussen tot betere inzichten zijn gekomen.
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De strijd tegen kindermisbruik is uiterst belangrijk en elk voorstel dat die strijd wil voeren zullen wij met open vizier bekijken. Chat Control is echter op alle vlakken een te verregaande inperking van onze privacy en van onze liberale democratie. Ik ben blij dat u duidelijk hebt gezegd dat u het ook een slecht idee vindt.
In tegenstelling tot sommige collega’s heb ik er alle vertrouwen in dat deze regering, in tegenstelling tot de vorige, wel verzet zal voeren tegen Chat Control. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat u dat verzet samen met onze ministers zult voeren en dat ons land een inperking zoals Chat Control op de privacy, de vrijheid van meningsuiting, het briefgeheim en beginselen zoals proportionaliteit en noodzakelijkheid zal tegenhouden.
Als collega’s hier lesjes geven over Twitter, dan ben ik wel verbaasd. Als er nu een partij is die op Twitter de hele tijd fakenieuws verspreidt, dan is het wel uw jongerenvoorzitter, mijnheer Vander Elst. Hij verspreidt fakenieuws over het standpunt van Duitsland en over standpunten van de N-VA en de regering, enkel en alleen omdat uw partij zo wanhopig op zoek is naar een thema dat ergens nog aan haar plakt, waarin zij nog ietwat geloofwaardig kan zijn, en dat terwijl de vorige regering volgens mij een totaal ongeloofwaardig standpunt heeft ingenomen. Misschien moet u eens praten met uw goede collega De Croo over hoe het in Vivaldi over Chat Control ging in plaats van op Twitter te ageren.
Er kan best wel eerlijk worden gecommuniceerd ten aanzien van de burger, aangezien het over zo’n belangrijk dossier gaat. Die eerlijke communicatie is dat de twee grootste regeringspartijen heel duidelijk zeggen dat Chat Control voor hen niet kan.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses, qui ne sont pas de nature à me rassurer.
J’entends une partie de votre prudence. Toutefois, on parle quand même – et je ne vois pas comment on peut l’appeler autrement – d’un projet de surveillance de masse. J'ai cité l’exemple d’un message WhatsApp entre deux parents qui échangent une photo de leur enfant en maillot à la plage. C'est un contenu qui pourra être analysé, ce qui est grave. Je ne suis pas rassurée sur le fait que nos messages ne puissent pas être scrutés.
On sera d'accord sur le fait qu'il faut protéger nos libertés fondamentales. J'espère qu'on sera d'accord sur le fait que ce projet est à revoir de toute urgence. D'ailleurs, les voix dissonantes dans votre gouvernement ne sont pas rassurantes non plus. On n'entend pas de clarté et pas d'alignement entre les différents partis de la coalition Arizona.
Je rejoins mon collègue Vandemaele: il faut effectivement des auditions, et rapidement. Ce débat concerne tout le monde. Il doit être porté au grand public et doit être le plus transparent et le plus large possible. Il s'agit, en effet, d'un vrai projet de surveillance de masse généralisée, qui est extrêmement inquiétant pour nos libertés.
Patrick Prévot:
Big Brother is watching you! Pas vous précisément, monsieur le ministre. C'est vous que nous interrogeons à l'instant T, mais j'ai l'impression que ce sont davantage vos collègues gouvernementaux qui répondent le plus aux interrogations légitimes des députés.
Tout d'abord et d'emblée, je vous remercie d'avoir rappelé le fonctionnement et d'avoir pris le temps de l'explication et de la pédagogie. C'est quelque chose que vous faites régulièrement. Je le salue.
Par contre, même si j'entends que la position du gouvernement n'est pas arrêtée, vous avez déjà un peu préjugé en disant: "Elle ne sera pas positive, mais j’oscille entre négative ou abstentionniste." Abstentionniste, c'est d'ailleurs une position bien belge, qu'on utilise très régulièrement dans tous les secteurs.
Je ne suis quand même pas rassuré non plus quant au processus utilisé pour arriver à une finalité dont nous sommes toutes et tous convaincus. La lutte contre la pédopornographie devrait être le combat de toutes et tous.
J’entends votre exercice difficile de préserver la liberté tout en veillant à la sécurité. Néanmoins, j'ai la naïveté de penser qu'ici, le processus est complètement disproportionné. J'ai entendu certains collègues demander des auditions ou, en tout cas, un débat plus long. Je pense qu'il serait de bon aloi que nous puissions avoir une vraie discussion parlementaire sur cette mesure. J'entends les collègues, qu'ils soient de droite ou de gauche ou du centre – on ne sait plus, parfois, où se situent certains partis. J'ai l'impression qu'il y a une certaine unanimité quant au fait qu'il y a quelque chose de disproportionné dans cette mesure, ce qui crée un malaise quasi généralisé.
Mathieu Michel:
Monsieur le président, puis-je répliquer?
Voorzitter:
Monsieur, le Règlement prévoit que les personnes non inscrites peuvent se joindre soit aux questions, soit aux répliques, mais pas les deux.
De erkenning van de digitale portefeuille
Bekijk antwoord
Mathieu Michel:
Monsieur le ministre, avec la digitalisation accrue de notre société, nos citoyens utilisent de plus en plus d'outils digitaux pour toute une série de tâches, telles que prendre l'avion, etc. Or, aujourd'hui, certains ne comprennent pas que la carte d'identité papier est encore le seul moyen exigé pour prouver son identité.
Vous savez que l'Union Européenne achève l'adoption d'un règlement assez génial qui s'appelle eIDAS II, qui fixe les standards techniques qui permettent d'utiliser des outils d'identification. C'est d'ailleurs bien connu. Le logiciel itsme, par exemple, s'appuie dessus. Le logiciel MyGov s'est aussi appuyé sur cette régulation pour placer notre pays à l'avant-garde des outils d'authentification et de digitalisation, puisque MyGov a été bâti sur ces standards technologiques.
Je sais que l'administration n'est pas toujours la plus enthousiaste à prendre de l'avance en matière de technologie. C'est parfois un petit peu compliqué. Toutefois, il me semble que ce projet a bien avancé. Vous aviez déclaré voici quelques semaines que votre ministère travaillait d'arrache-pied à la mise en place de cette carte d'identité digitale, visant une entrée en vigueur en novembre 2026. Je viens donc aux nouvelles concernant ce projet essentiel.
De fait, comme évoqué à plusieurs reprises, la capacité d'avoir dans son smartphone l'équivalent reconnu légalement de la carte d'identité est un élément essentiel pour nos concitoyens, qui est à la fois un outil de simplification administrative mais aussi un outil de sécurité. Je viens donc aux nouvelles, monsieur le ministre, car, vous le savez, c'est un projet qui me tient particulièrement à cœur. Et j'imagine que cet enthousiasme ne peut être que contagieux.
Bernard Quintin:
Et partagé, monsieur le député.
Dans le cadre du projet MyGov, des travaux sont actuellement en cours en collaboration avec le SPF BOSA, afin d'examiner la solution technique permettant d'introduire des attestations numériques relevant de mes compétences.
Dans un premier temps, pour que MyGov puisse atteindre le statut de portefeuille européen d'identité numérique (EUDI), le Registre national doit fournir un set de données d'identification personnelle ou Personal Identification Data , (PID). Il s'agit d'un ensemble structuré et minimal de données permettant d'attester, de manière fiable, l'identité d'un individu dans un environnement numérique, conformément au cadre de référence européen relatif au portefeuille d'identité numérique, le EUDI-Wallet.
Les réflexions en cours visent à identifier les conditions nécessaires à la mise en œuvre d'une telle solution, tout en veillant à assurer la conformité avec les standards européens et à répondre aux exigences de sécurité, d'interopérabilité et de protection des données.
À ce stade, le cadre légal nécessaire à la reconnaissance officielle de la preuve d’identité numérique est encore en cours de rédaction. La base légale visera à encadrer les conditions d'utilisation et de reconnaissance de ce nouveau format d’identité. La finalisation de cette base légale est envisagée pour le dernier quadrimestre 2025. Nous y sommes, mais le quadrimestre n’est pas encore terminé. L’avancement de ce processus est également lié aux actes d‘exécution de la révision du règlement eIDAS qui sont en cours de discussion et qui ont un impact direct sur le projet.
Une fois cette base légale établie, et en tenant compte de l'évolution des actes d’exécution, nous pourrons progresser vers la reconnaissance de la preuve d’identité numérique comme équivalente, dans certaines conditions, à un document physique. Pour qu’il n’y ait pas de doute sur ma propre volonté à ce sujet, je veux avancer le plus vite possible sur ce projet, mais bien sûr, avec des bases légales certaines pour que, là comme ailleurs, nous rentrions résolument dans le XXIe siècle.
Mathieu Michel:
Monsieur le ministre, merci mille fois, parce qu’il s’agit de mots qui sonnent doux à mes oreilles. Je pense que nous le savons tous : la plupart des transactions que nous vivons se font dans l’univers digital. L’univers digital d’internet a été construit, selon son histoire, de façon anonyme. C’est l’anonymat qui a fonctionné dans le monde digital. Puis, on a construit les profils. Je pense qu’il est essentiel que la citoyenneté existe dans le monde digital. Il faut qu’être citoyen soit reconnu dans le monde digital. Il y a une vraie différence entre un profil, lorsqu’on ouvre un compte sur une Playstation ou autre, ou lorsqu’une carte d’identité est en jeu. Il s’agit d’être reconnu par la société comme un citoyen responsable. Je pense que cette responsabilité, à travers la carte d’identité reconnue dans le monde digital, est un élément essentiel. Je crois qu’être responsable de ce que l’on dit et de ce que l’on fait est ce qui manque dans l’univers digital. Je pense que la responsabilité est surtout ce qui construit les démocraties et le vivre ensemble. C’est pourquoi, monsieur le ministre, je ne peux que vous soutenir dans vos démarches.
De nieuwe politie-uniformen
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, je vous interrogeais récemment sur la question de la nouvelle identité visuelle de la police qui passera par de nouveaux uniformes et un nouveau flocage des véhicules.
Comme je le disais, pour mon groupe, il est essentiel que la police soit dotée d'une seule et même identité visuelle afin qu'elle puisse être reconnue par tous, sur tout le territoire.
Vous m'indiquiez en réponse qu'il n'y a actuellement aucune obligation pour les zones de police de floquer en Battenburg et/ou d'adopter un nouvel uniforme mais qu'il existait un projet pilote auquel plusieurs zones de police participent.
Mes craintes quant à l'uniformité sont aujourd'hui confirmées par la presse : les zones de police locale du sud du pays ont reçu un courriel pour leur signifier que les uniformes commandés pour le test n'existaient qu'en version néerlandophone « Politie » !
Par ailleurs, nous apprenons également que l'arrêté royal réglementant le nouveau look avec damiers bleu et fluo, pour les véhicules de police, n'est toujours pas publié. Plusieurs zones de police l'ont pourtant déjà adopté tandis que d'autres s'interrogent sur leur légalité.
Une nouvelle fois, c'est la zone d'Anvers qui a eu le lead dans ce projet posant de nombreuses questions. Ce leadership se fait souvent au détriment de la police fédérale et, en particulier, des zones locales francophones lorsque l'on parle de l'accès à certaines technologies et marchés publics.
Monsieur le Ministre comment expliquez-vous qu'à l'heure actuelle cette phase test pour les uniformes soit uniquement en néerlandais? Quelles solutions allez-vous avancer pour que les zones francophones et bilingues ne soient pas impactées et exclues de celle-ci? Comptez-vous mener une réflexion pour que la police fédérale reprenne le lead dans toute une série de dossiers importants pour l'équipement de nos zones locales et éviter de telles situations? Concernant le nouveau flocage des véhicules de police, que répondez-vous concernant la légalité de celui-ci et quelles initiatives allez-vous prendre pour régulariser la situation ? Selon quel agenda?
Je vous remercie d'avance pour vos réponses.
Bernard Quintin:
Monsieur le député, comme je vous l’ai précisé dans ma précédente réponse, ce dossier consiste, dans l’état actuel, uniquement en un projet pilote mené par la police fédérale, et qui a été visiblement suivi de façon très empressée par certaines zones de police locale.
Concernant le test auquel vous faites référence, je vous confirme avoir été interpellé par rapport à la mention figurant en néerlandais sur ce projet d’uniforme destiné aux zones francophones et bilingues de notre pays. J’ai insisté vivement – c’est le British understatement du jour – auprès des services concernés sur le strict respect de la législation linguistique applicable en la matière, en demandant que ce test soit immédiatement adapté en conséquence. Je sais, monsieur Thiébaut, que ce souci du respect des lois linguistiques est partagé par de nombreux membres de cette commission et de ce Parlement, op beide kanten van de taalgrens .
Pour en revenir à vos autres questions, j’hérite d’une situation de fait, aux bases légales comme budgétaires pour le moins fragiles. Avant d’aller plus loin dans ce projet, je finaliserai d’abord la mise à jour de la base légale par la modification de l’arrêté royal concerné. Ensuite, sur cette base, je reverrai le cahier des normes et veillerai à ce que tout se déroule dorénavant dans ce cadre. Cela me paraît être le béaba de l’État de droit auquel nous tenons tous.
Vous comprendrez que je veillerai également à ce que cet exercice important aboutisse à un résultat acceptable aux quatre coins du Royaume et cadre dans des exercices budgétaires dont vous connaissez, comme nous tous ici, les défis.
Ces messages, je les ai transmis sans aucune équivoque possible, tant au niveau de la police fédérale que des zones de police locale.
Éric Thiébaut:
Je vous remercie monsieur le ministre.
Évidemment, le problème est que notre pays aura différents types d’uniformes et des policiers qui ne se ressemblent plus. C’est tout de même un peu embêtant, je dirais. Ce n’est certes pas dramatique, mais nous sommes tout de même normalement dans le même pays avec nos voisins du Nord.
Bernard Quintin:
Jusqu’à preuve du contraire.
Éric Thiébaut:
Vous l’avez bien souligné, si des uniformes étaient prévus pour le Nord du pays avec la mention "Police" inscrite dans le dos, certains collègues feraient certainement une apoplexie, vu les réactions que nous avons déjà connues avec la problématique des facilités. Je n’ai pas besoin de vous en convaincre. L'argent est bien évidemment un autre problème. Fatalement, si nous imposons un nouvel uniforme à l’échelle du pays, cela risque aussi d'avoir un coût important. Qui va payer? Voilà une question qui reste donc en suspens.
De DAB
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, la spécialisation de la Police fédéral et de ses agents est mise à mal. A partir d'aujourd'hui, les militaires ont commencé à reprendre en charge de manière durable la sécurité statique des centrales nucléaires afin, officiellement, de « libérer » les policiers de la DAB actuellement chargés de cette mission. Une mission qui revient pour des raisons évidentes de spécialisation à cette direction de la police fédérale.
L'objectif véritable de cette mesure est de combler le déficit en personnel de la police fédérale notamment pour le transfèrement des détenus qui est également une compétence de la DAB. On parle de 1350 emplois pourvus sur un cadre de 1690 prévus.
Les conséquences du retrait de la DAB se situent à plusieurs niveaux:
Sur le plan humain, plus de 200 policiers vont se voir réaffectés vers d'autres unités partout en Belgique et ce en perdant plusieurs centaines d'euros sans parler des conséquences sur les trajets domicile/travail;
Sur le plan qualitatif, la DAB est une unité spécialisée contrairement à la Défense qui ne dispose d'aucune compétence policière telles que l'arrestation, la fouille, le contrôle d'identité, l'identification de véhicule, etc;
Sur le plan local avec, une nouvelle fois, un report de charge pour les zones concernées.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me faire le point sur la reprise des missions de la DAB par la Défense? Quel sera le coût pour le SPF Intérieur?
Selon quelle concertation avec les syndicats policiers et le personnel concerné cette décision a été mise en œuvre?
Quelles garanties offrez-vous pour préserver les conditions de travail et la rémunération des agents de la DAB? Où seront déployés les agents de la DAB remplacés par des militaires?
Quelle est votre vision à long terme pour la sécurisation de nos sites nucléaires? Quelle concertation avez-vous menée avec les autorités locales concernées?
Ce transfert de missions vers la Défense doit-elle également s'étendre à d'autres sites et d'autres missions de la DAB et si oui selon quel calendrier? Qu'en est-il du Codex qui doit être négocié avec le ministre de la Défense?
Je vous remercie d'avance pour vos réponses.
Bernard Quintin:
Concernant la Direction de la Sécurisation (DAB), conformément au protocole d'accord signé entre la Défense et l'Intérieur, et à la suite de son approbation par le Conseil des ministres qui marque son entrée en vigueur, la Défense a pris en charge la sécurisation des sites nucléaires de Doel et Tihange depuis le 1 er juillet 2025. La deuxième phase de ce transfert de responsabilités interviendra à partir du 1 er décembre de cette année pour les sites de Geel, Dessel et Mol. La dernière phase est prévue pour le 1 er avril 2026 et concernera le site nucléaire de Fleurus.
L'impact budgétaire de cette opération a été estimé par la Défense pour l'année 2025 à 1 534 716 euros. Je vous épargne les centimes.
Plusieurs réunions et rencontres ont été organisées avec les organisations syndicales. Celles-ci ont abouti à un accord avec les deux principales organisations quant aux mesures transitoires mises en place pour le personnel concerné. La majorité des agents de sécurisation ont été redéployés dans les cours et tribunaux, en particulier dans les juridictions confrontées à un important déficit d'effectifs.
Comme déjà précisé, le transfert de la sécurisation des sites nucléaires vers la Défense se déroule de manière progressive et selon le calendrier que j'ai indiqué. Enfin, en ce qui concerne le transfert des compétences dans le cadre du Codex, je vous invite à ce stade à vous adresser à mon collègue le ministre de la Défense. Ce texte est toujours à son niveau. Merci.
Éric Thiébaut:
Merci, monsieur le ministre, pour cette réponse assez complète. J'aimerais vous sensibiliser au fait qu'il y a des craintes au niveau du personnel et au niveau syndical quant au changement de statut en passant à la DAB. Il semblerait en effet qu'il n'y ait pas le même régime de promotion ou d'avancement barémique pour certains agents qui choisissent de partir à la DAB.
Bernard Quintin:
Merci de le souligner. Cela me permet de dire que, d'ici à la fin de l'année, j'organiserai un conclave sur l'attractivité de la fonction de police et que cet élément y sera repris. Il faut savoir que la DAB offre aussi la perspective à de jeunes Belges de s'engager dans la police sans avoir leur certificat d'enseignement secondaire supérieur, moyennant une formation de six mois.
Il faut faire attention à ne pas tout formater et normaliser, auquel cas on ne donnerait plus de perspective d'emploi à des personnes qui n'ont pas eu l'occasion de terminer leurs études secondaires. Mais je suis attentif à ces éléments-là.
Éric Thiébaut:
Merci. C'est important.
Securail
Het gewelddadige optreden van Securailagenten in het station Brussel-Noord
Gesteld door
PS
Éric Thiébaut
PS
Ridouane Chahid
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, que se passe-t-il chez Securail? Nous avons le droit de nous poser la question à la lecture des résultats de l'enquête sur le bien-être qui a été menée par la CGSP Cheminots et la CSC-Transcom auprès des agents de sécurité. Ainsi, 80 % des 376 agents interrogés disent être insatisfaits de la communication avec la direction. On parle ici d'une mauvaise gestion des plannings, du flou autour des congés, de la suppression des primes et j'en passe.
La gestion des ressources humaines est essentielle dans toutes les entreprises. Encore plus, sans doute, dès lors qu'il s'agit d'une entreprise publique dont les agents doivent œuvrer à la sécurité des voyageurs et du personnel de la SNCB.
Alors que l'accord de gouvernement prévoit à terme de vous remettre la tutelle sur Securail et que vous annoncez plusieurs initiatives afin de renforcer la coordination de la politique de sécurité dans nos gares, j'aimerais vous poser les questions suivantes.
Au regard des révélations que je viens de rappeler, quelles initiatives allez-vous prendre avec votre collègue chargé de la Mobilité pour rencontrer la direction de Securail, mais aussi les travailleurs et les représentants syndicaux face à la situation délétère qui est décrite?
Pouvez-vous faire le point sur l'idée d'intégration de Securail dans le cadre de vos compétences?
Dans votre note de politique générale pour 2025, vous indiquez vouloir mettre en œuvre une meilleure répartition des tâches entre la police locale, la Police des Chemins de Fer et Securail. Où en êtes-vous à cet égard et quelles sont vos intentions pour assurer la sécurité des voyageurs dans et autour des gares, sans provoquer une nouvelle fois un report des tâches vers les zones locales?
Enfin, je prends régulièrement le train et j'ai dès lors souvent l'occasion de discuter avec des agents de Securail. La semaine dernière encore, j'ai été interpellé par des agents qui avaient entendu les rumeurs de modifications et de transfert vers les compétences de l'Intérieur. Ce changement est, selon moi, favorablement accueilli par les agents. Ils se posent néanmoins des questions parce que pour l'instant, au-delà des annonces, ils sont un peu dans le flou. Je pense donc qu'il serait important de communiquer avec eux et de leur faire savoir quelle direction vous prendrez par rapport aux intentions annoncées.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, je vous ai interrogé sur les incidents qui se sont produits à la gare du Nord. Le parquet a ouvert une enquête, donc nous n’évoquerons pas le fond ici. La SNCB a fait pareil, tout en regrettant l’incident. L’avocate des deux femmes et le collectif citoyen de soutien aux victimes évoquent un comportement agressif voire des faits de violence aggravés et une attitude raciste de la part des agents de Securail. Je voulais vous interroger à ce sujet sans, évidemment, rentrer dans le fond de l’affaire, et me joindre aux questions de mon collègue quant au statut des agents de Securail. Quel statut auront-ils à l'avenir? Sera-t-il maintenu ou seront-ils intégrés dans un corps différent qui dépendrait alors du SPF Intérieur?
Je voudrais savoir s’il y a, à votre connaissance, une formation spécifique pour ces agents de Securail, sur le comportement qu’ils doivent adopter dans ce type de situations. On parle quand même d’un titre de transport qui n’aurait pas été validé. Cela se termine par un comportement assez difficile. Enfin, en termes de contrôle et de lutte contre ce genre de faits, qu’implique ce transfert? Est-ce votre volonté de rendre le Comité P compétent lorsque des voyageurs déposent une plainte en la matière?
Bernard Quintin:
Messieurs Thiébaut et Chahid, je dois d'abord vous préciser que la tutelle sur le service de sécurité Securail de la SNCB est actuellement exclusivement de la compétence du département de la Mobilité.
Pour répondre à vos questions, je peux vous informer que j'ai pris connaissance de l'enquête d’opinion interne des deux syndicats et de rapports internes liés aux faits mentionnés dans la question du député Chahid. Ces deux informations sont effectivement préoccupantes mais je n’ai pas plus d’informations sur de possibles procédures en cours, tant internes – au niveau hiérarchique – qu'au niveau du parquet, procédures sur lesquelles je ne me prononcerai de toute façon pas.
Plus précisément toutefois, j'espère évidemment que la situation pourra s'améliorer mais il n'est pas prévu que je rencontre la direction de Securail car je n'ai tout simplement, pour le moment, pas de compétence ni de tutelle en la matière.
Pour les autres questions, il est exact que l'accord de gouvernement, dans la perspective de mieux coordonner certains services de sécurité, prévoit de nouvelles compétences pour le ministre de la Sécurité et de l'Intérieur. C'est pourquoi le titre est à présent "ministre de la Sécurité et de l'Intérieur". Au sujet de Securail, j'ai d'ailleurs rencontré une première fois mon collègue le ministre Crucke.
Mon objectif n'est pas de reprendre une compétence supplémentaire par principe mais de pouvoir définir le périmètre de ce qui doit être fait pour augmenter le niveau d'efficacité, de coopération et d'opérationnalité des services de sécurité pour les usagers et le personnel de la SNCB, au travers du travail policier et des agents Securail.
On ne peut cependant rentrer dans les détails du dossier; c'est tout simplement trop tôt. Nous sommes occupés à discuter avec mon collègue Jean-Luc Crucke de la manière dont nous allons opérationnaliser cette cotutelle.
Enfin, pour ce qui concerne votre question sur la coordination des tâches des différents acteurs, la première chose à faire est d'adapter le cadre actuel de l'ensemble des missions de sécurité dans les gares et cela passe par la révision de la circulaire ministérielle du 15 avril 2002. Il faut la simplifier, la moderniser tout en clarifiant les collaborations structurelles entre les services. Ce travail est en cours et soyez certains que le but n'est pas de décharger ou de surcharger l'un ou l'autre mais de faciliter le travail de chacun des intervenants.
Par ailleurs, je peux vous informer que nous avons avancé aussi très concrètement sur deux projets précis: l'installation du mur vidéo au centre d'information et de communication (CIC) de Bruxelles et l'accès en direct aux images des caméras de la SNCB pour les services de police, et donc aussi ceux de la zone de Bruxelles-Midi. Vous aurez vu en effet qu'on a donné accès aux 8 000 caméras de la SNCB aux zones de police locale – et, si je ne me trompe pas, 118 ont une gare sur leur territoire – tandis que la SPC avait déjà cet accès. Ce partage technologique sera donc une aide supplémentaire mise à disposition de la police locale.
C'est une avancée importante pour le travail policier. Cela permettra d'augmenter la surveillance, la réactivité opérationnelle et de faciliter la coopération entre les services de sécurité intervenants sur le réseau ferroviaire (police fédérale, agents SNCB et police locale). Pour le Comité P, ce n'est pas à l'ordre du jour puisque ce n'est pas un service de police à proprement parler.
Pour ce qui est de l'incident à Bruxelles-Nord, au-delà du fait que je ne peux pas me prononcer sur une enquête en cours et que ce n'est pas non plus un service sur lequel j’ai la tutelle, je pense que nous serons tous d'accord ici pour dire que le racisme n'a pas sa place dans notre société, singulièrement pas quand on détient d'une manière ou d'une autre une forme d'autorité publique, qu'elle soit policière ou administrative. C'est un message que je passe évidemment le plus clairement possible à tous les services qui sont sous ma tutelle, mais qui me paraît être une évidence.
Éric Thiébaut:
Merci monsieur le ministre. Vous confirmez votre intention, mais dites qu'il faut encore négocier avec votre collègue pour voir comment vous allez mettre cela en place au niveau du gouvernement Arizona. J'espère que vous reviendrez bientôt avec un schéma plus complet à nous présenter.
Nous parlons ici aussi de la sécurité dans les trains, qui n'est pas optimale. Ce week-end encore, une accompagnatrice de train a été agressée et envoyée à l'hôpital. Il reste du travail. Vos prédécesseurs n'ont pas toujours été dans le bon sens, le ministre Jambon ayant commencé à détricoter la Police des Chemins de Fer, ce qu'a continué la ministre Verlinden.
Je ne voudrais pas que, pour améliorer la sécurité dans les gares et les trains, on soit obligé à nouveau, dans les zones de police concernées, de prendre la main sur la sécurité. Ces responsabilités doivent normalement rester du ressort du fédéral.
Ridouane Chahid:
Merci monsieur le ministre pour vos réponses. Je prends acte du fait que des contacts doivent encore avoir lieu. Le ministre Crucke m'avait fait savoir que vous vous étiez rencontrés et qu'il pensait que rien ne changerait et que Securail resterait là où il est actuellement. Nous verrons ce qu'il en sera, tout pouvant évidemment changer.
Nous avons parlé du Comité P, qui n'est effectivement pas un service de police et n'est pas compétent en la matière. Mais il faudrait réfléchir à un organe indépendant qui puisse gérer ce type de plaintes et avoir un lien direct avec les citoyens concernés par ce genre de faits.
Voorzitter:
De vragen nrs. 56007138C en 56007158C van de heer Cornillie zijn zonder voorwerp. Vraag nr. 56007172C van de heer Vandemaele wordt ingetrokken. La question n° 56007188C de M. Hugues Bayet est reportée.
De kritiek van het COC op de ANG en de gegevensbewaring door de politiediensten
Het kritische jaarverslag van het COC
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
PVDA-PTB
Greet Daems
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mijnheer de voorzitter, ook deze vraag dateert al van de zomer, maar ze is volgens mij nog steeds actueel.
Het jaarverslag van het COC stelt dat de kwaliteit van de databanken bij de politie vaak ondermaats is. Men kan stellen dat dit niet echt een probleem is, het is gewoon jammer voor de agenten die ermee moeten werken, maar soms worden attesten en dergelijke aan burgers geweigerd op basis van databanken die niet meer up-to-date zijn. Afhankelijk van het type mogen gegevens maximaal 1, 10 of 30 jaar worden opgeslagen en gegevens die niet nuttig of pertinent zijn, moeten worden gewist. Die verplichting wordt in de praktijk echter stevig genegeerd. In 2022 vond wel een opkuisactie van de databanken plaats, maar blijkbaar is het probleem toch niet opgelost.
Het COC verwijst naar een mentaliteitsprobleem, vooral bij de lokale politiezones. Hoe kan men die lokale korpsen overtuigen dat zij zich wat databanken betreft strikt aan de wet moeten houden? Sommige korpsen lijken te denken dat ze gegevens naar eigen inzicht mogen bijhouden. Dat is misschien tof om op café tegen elkaar over te vertellen, maar ze moeten zich gewoon aan de wet houden.
Het COC geeft aan dat de lokale politiezones bij controles zeggen dat de regels veel te streng zijn en dat dit niet gaat. Het voelt steeds meer weerstand tegen controles. Er zijn zelfs korpsen naar de rechtbank gestapt, maar zij hebben allemaal ongelijk gekregen. Hoe kan men die korpsen overtuigen dat ze mee moeten werken aan die controles?
Daarnaast blijkt ook dat er korpsen zijn die systematisch personen screenen die naar hun politiezone verhuizen. Dat doet denken aan praktijken zoals in Aalter en is uiteraard onwettig. Bent u daarvan op de hoogte? Wat wilt u daaraan doen?
Als die databank niet meer up-to-date is en volstaat met gegevens die er niet thuishoren, hoe kan men dat structureel oplossen en hoe kan men ervoor zorgen in de toekomst dat er niet opnieuw gegevens worden opgenomen die er niet thuishoren en dat, als ze verwijderd moeten worden, deze ook effectief verwijderd worden?
Greet Daems:
Mijnheer de minister, deze vraag dateert van deze zomer. Het Controleorgaan op de politionele informatie heeft toen zijn recentste jaarverslag gepubliceerd. Daarin staan enkele verontrustende zaken die de geloofwaardigheid van het toezicht op de politie ondermijnen.
De dienst kampt met een groeiende werkdruk, deels door onderbezetting, maar vooral door een stijgend aantal aanvragen van burgers. De burgers kunnen enkel via het COC toegang krijgen tot hun gegevens in de politiedatabanken om te checken of die juist of proportioneel zijn. Dit terwijl het Europees Hof van Justitie in 2023 duidelijk heeft gesteld dat dit systeem van onrechtstreekse toegang strijdig is met het EU-recht.
Het Controleorgaan merkt ook op dat de kwaliteit van de Algemene Nationale Gegevensbank problematisch is. Er duiken foutieve, verouderde of irrelevante registraties op. De politiediensten voeren corrigerende maatregelen vaak laattijdig of onvolledig uit.
Het COC stelt een groeiende weerstand vast bij bepaalde politiediensten tegen corrigerend toezicht. Sommige korpsen tekenen systematisch beroep aan tegen de beslissingen van het controleorgaan, zelfs bij een loutere waarschuwing. Bij sommige korpsen leeft een houding waarbij ze bewust de grenzen van de wet opzoeken, of de wet naast zich neerleggen, alsof de regels enkel voor burgers gelden; maar niet voor de politie.
Mijnheer de minister, ik heb twee vragen voor u.
Welke maatregelen plant u om de uitspraak van het Europees Hof van Justitie om te zetten in Belgische wetgeving, zodat burgers rechtstreeks toegang krijgen tot hun politiedata? Tegen welke termijn?
Hoe zult u ervoor zorgen dat corrigerende maatregelen van het COC daadwerkelijk nageleefd worden door de politiediensten en dat de Data Protection Officers binnen de korpsen structureel de nodige ruggensteun krijgen?
Bernard Quintin:
Mijnheer Vandemaele, mevrouw Daems, het is juist dat het COC in zijn jaarverslag wijst op tekortkomingen in de kwaliteit van de gegevens in de politiedatabanken en op de kans op nadelige gevolgen voor burgers. Ik neem deze opmerkingen ernstig. De wettelijke regels voor het bewaren en het wissen van gegevens in de ANG zijn duidelijk. Die gegevens mogen enkel bewaard worden zolang ze relevant en noodzakelijk zijn, met maximale bewaartermijnen van 1, 10 of 30 jaar.
Deze regels dienen correct te worden nageleefd. Het is de bedoeling dat de opschoning die in 2022 plaatsvond opnieuw wordt uitgevoerd. Dat is echter geen eenvoudige oefening aangezien gegevens die nog deel uitmaken van de lopende dossiers van het parket uiteraard niet mogen worden verwijderd. Daarom moet deze oefening ook parallel gebeuren langs de kant van Justitie. Zoals u weet, bestaan er vandaag nog geen rechtstreekse verbindingen tussen de databanken van politie en Justitie, zodat dit proces in nauwe samenwerking moet verlopen.
Ik deel de kritiek niet dat de controles van het COC te streng zouden zijn. Integendeel, een onafhankelijke controle is noodzakelijk en draagt bij tot het vertrouwen in de politie. Tegelijk moet worden benadrukt dat het aanvechten van een beslissing van het COC door een korps een recht is. Dat recht vloeit voort uit artikel 53 van richtlijn 2016/680 en werd in Belgisch recht omgezet door artikel 248 van de wet van 30 juli 2018. Het uitoefenen van een dergelijk recht mag op zich niet als een probleem worden beschouwd, maar is net een voorzien mechanisme in het internationaal en nationaal recht.
Wat de domiciliëringscontrole betreft, verwijs ik naar de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, met name artikel 3, artikel 5, § 2 en artikel 8. De controle gebeurt door de politie in opdracht van de gemeenten en heeft tot doel de feitelijke hoofdverblijfplaats vast te stellen. Wanneer de politie deze onderzoeken uitvoert, gaat zij tegelijkertijd ook na of de betrokkene gesignaleerd staat. Dit sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit vragen van magistraten of internationale verplichtingen. Deze noodzaak is recent nog bevestigd naar aanleiding van de aanslag tegen twee Zweedse burgers in Brussel.
Zoals ik reeds heb aangegeven, heb ik de commissaris-generaal gevraagd om toe te zien op een structurele opschoning van de ANG. Ik moet er tegelijk op wijzen dat op basis van artikel 646 van het Wetboek van strafvordering de politie structurele informatie van Justitie moet ontvangen om de politiedatabanken correct en actueel te kunnen bijwerken.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U zegt dat er opnieuw een opkuisactie komt. Ik ben daar blij mee. Er moeten ook systemen worden ontwikkeld om de databank permanent opgeruimd te houden.
Men kan immers om de zoveel jaar een opkuisactie organiseren, maar men zou ook een systeem kunnen ontwikkelen dat ervoor zorgt dat informatie die er niet meer in hoort, verdwijnt. Dat is een eerste punt.
Ten tweede, ik ben blij dat u zegt dat het COC een belangrijke rol heeft in een democratie. Het is echt belangrijk dat er toezicht is op de politie. Ik begrijp dat sommigen dat misschien minder leuk vinden, maar het is fundamenteel in een democratie dat we dat wel doen. Misschien is het geen slecht idee dat u als minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken eens een brief schrijft naar alle korpsen waarin u nog eens benadrukt dat zij zich aan de wet moeten houden en wat het belang van het COC is. Als u aanvoelt dat daar een moeilijkheid bestaat, dan denk ik dat het in ons belang zou zijn om de korpsen daarover aan te schrijven, maar ik ben alvast blij met uw antwoord.
Greet Daems:
Mijnheer de minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is goed dat u dit ernstig neemt en het is ook positief dat u de ANG opnieuw wilt opschonen en dat u het belang van het COC erkent.
De strategische veiligheids- en preventieplannen
Bekijk antwoord
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, en juillet 2024, votre prédécesseure avait fait approuver par le Conseil des ministres un projet d'arrêté royal qui visait à prolonger pour un an les plans stratégiques de sécurité et de prévention 2023-2024 jusqu'au 31 décembre 2025.
Ces plans jouent un rôle assez important, notamment pour les autorités locales. Je vous avais d'ailleurs interrogé en avril dernier sur ce sujet et vous m'aviez répondu que ces plans couraient jusque fin décembre 2025 et que ce temps serait mis à profit pour déterminer les lignes directrices d'une réforme que vous annoncerez prochainement. Vous prévoyez en outre que 2026 serait une année de transition pour ensuite conclure, à partir de 2027, de nouveaux accords pluriannuels avec les administrations locales concernées.
Dès lors, depuis ma précédente question, quelles sont les initiatives qui ont été prises en la matière? Où en êtes-vous dans la définition de vos lignes directrices, selon quelle concertation et avec quelles autorités locales? Dans le cadre de la confection du budget 2026, quel budget comptez-vous demander pour ces plans stratégiques? Enfin, il semblerait que les subsides fédéraux pour les autorités locales dans ce domaine pour l'année 2020 n'aient toujours pas été libérés, faute d'arrêté royal. Confirmez-vous cela et, dans l'affirmative, allez-vous résoudre ce souci?
Bernard Quintin:
Monsieur Chahid, je travaille actuellement à l'élaboration des lignes directrices d'une proposition de réforme que je compte soumettre prochainement au Conseil des ministres. La démarche s'accompagne d'une concertation avec les différentes associations des villes et communes. Concernant le budget 2026, dans la mesure où il s'agira d'une année de transition, nous maintiendrons le même niveau budgétaire que celui alloué au PSSP en 2025. Concernant votre troisième question, je pense qu'il y a une confusion. Votre interrogation porte probablement sur les ex-contrats de sécurité, donc les ex-CSS, plutôt que sur les plans stratégiques de sécurité et de prévention. Pour ce qui est des ex-CSS, une analyse juridique approfondie est en cours afin d'identifier les mesures réparatrices envisageables. La mise en œuvre de ces mesures demeurera toutefois conditionnée à la disponibilité des crédits budgétaires nécessaires. Je vous remercie.
Het tweehonderdjarige bestaan van België
Bekijk antwoord
Ridouane Chahid:
Un beau projet! Nous allons donc nous y attarder un peu.
Monsieur le ministre, la N-VA en rêvait, l'Arizona l'a fait: les préparatifs pour le bicentenaire de notre pays ont du plomb dans l'aile. Alors que, sous le précédent gouvernement, un important projet de rénovation du Cinquantenaire avait été développé au profit des musées fédéraux, qui ont en bien besoin, et avait été chiffré à 160 millions d'euros, nous apprenions dans la presse que celui-ci serait finalement beaucoup moins vaste que prévu et que, selon une note de travail du gouvernement, les travaux de grande ampleur ne devraient pas débuter avant 2030 – soit après le bicentenaire… Par ailleurs, un budget de 26 millions d'euros seulement sera planifié sous cette législature.
Monsieur le ministre, s'il peut se justifier que des économies soient consenties au point de remettre en cause le projet, on ne peut contester aux musées fédéraux le besoin de rendre un service public qui n'est pas négligeable.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous confirmer la diminution de ce budget et nous expliquer la raison de ce choix? Comment justifiez-vous que l'agenda ait été reporté à 2030? Dans cette enveloppe, quelle sera in fine la part de Beliris et quels seront les projets poursuivis? Cette note de travail remet-elle fondamentalement en cause tout le projet du bicentenaire porté sous la précédente législature? Qu'en est-il, dans ce cadre, de la concertation avec les autorités bruxelloises, mais aussi européennes qui étaient parties prenantes? Enfin, plus généralement, comment le SPF Intérieur se prépare-t-il au bicentenaire 2030?
Bernard Quintin:
Monsieur Chahid, je vous remercie de votre question. Comme je l'ai dit avant même que vous ne commenciez à la poser, le bicentenaire constitue évidemment un moment important de notre pays. Qu'il n'y ait pas de doute sur ma position non seulement personnelle, mais aussi de ministre de l'Intérieur.
Tout d'abord, je voudrais préciser que l'accord de gouvernement conforte le projet de rénovation du Cinquantenaire puisqu'il y est écrit qu'un projet de revitalisation de celui-ci sera mis en œuvre. Un peu plus loin, il est indiqué: "Nous révisons le masterplan 2030 du Cinquantenaire de manière à ne pas mettre en péril la pérennité du Musée royal de l'Armée et d'Histoire militaire."
En ce qui concerne le bicentenaire, vous savez qu'il est de la responsabilité du premier ministre d'en organiser les festivités. Le Service du Protocole du SPF Intérieur, qui dépend donc de moi, collabore avec la Chancellerie, essentiellement autour du défilé du 21 juillet et des festivités qui en découlent, puisqu'elles ressortissent à mon département.
Vous me parlez d'un report des travaux alors même qu'à mon entrée en fonction, les administrations en charge du projet de masterplan que sont Beliris et la Régie des Bâtiments avaient précisé à ma collègue Vanessa Matz et à moi-même que rien ne serait possible d'ici 2030 – non pas pour des raisons budgétaires, mais pour des raisons pratiques.
Les annonces de la précédente législature paraissaient prématurées aux responsables des différentes institutions du site. Les marchés publics ne permettaient pas d'avancer. Les programmes étaient insuffisamment définis ou budgétés, les idées des uns et des autres peu compatibles. Les délais des marchés d'étude, du permis dans un site classé, de marchés de travaux rendent les préparations avant la mise en œuvre des travaux en eux-mêmes extrêmement longues.
Je ne peux m'empêcher de faire une parenthèse en disant que je suis confronté, dans plusieurs dossiers, à des décisions importantes qui sont prises en fin de législature, laissant à la législature suivante et au gouvernement suivant le fait de devoir en assumer la réalisation, en ce compris le poids budgétaire.
Je fais la parenthèse parce que, de temps en temps, un peu d'autosatisfaction ne fait pas de mal. Vous aurez vu que, pour ce qui concerne les réformes que je dois moi-même mener, je préfère les mettre sur la table en début de législature. Je trouve cela politiquement plus responsable. Je ferme cette parenthèse.
Au sein de Beliris, les budgets alloués dans le cadre des législatures antérieures ont été intégralement maintenus et permettent d'ores et déjà de financer les études en cours pour la définition de ce masterplan et de préparer les cahiers des charges pour les études et les travaux ultérieurs.
En outre, les travaux au sein du parc débuteront dès que le permis aura été délivré. À court terme, c'est-à-dire avant 2030, en termes de réalisation, la rénovation des façades des Musées royaux d'Art et d'Histoire (MRAH) dans un but énergétique, le choix d'une entrée avec une meilleure accessibilité, une amélioration substantielle de l'offre horeca et un point d'information pour les visiteurs de l'ensemble des institutions du site et du parc viendront, je l'espère, compléter le travail qui a déjà eu lieu pour les toitures et pour certaines façades.
Cette note au Conseil des ministres comporte aussi, à côté des réalisations que je viens de citer, les études nécessaires pour programmer d'autres travaux après 2030.
En ce qui concerne des projets de couverture de tunnels routiers dans le parc, pour lesquels les contacts avec les services de l'Union européenne avaient été pris apparemment, ce n'est plus à l'ordre du jour, étant donné l'ampleur des budgets nécessaires – plus d'une centaine de millions d’euros – et des priorités définies en termes d'accessibilité et de sécurité.
Bien entendu, la fréquentation du site au cœur du quartier européen rend indispensable une concertation avec les autorités européennes et régionales. Et si un financement peut être obtenu, il sera le bienvenu en fonction d'un programme précis.
Les choix à faire doivent permettre plus de visiteurs, dans de meilleures conditions, pour les trésors qui sont dans les musées. Ce sera le sens du plan que je présenterai au gouvernement avec ma collègue Vanessa Matz, en charge de la Régie des Bâtiments et des musées, et mon collègue Theo Francken, en charge de la Défense et du Musée royal de l'Armée.
J'aurai très bientôt l'occasion de revenir sur les décisions précises et le calendrier des travaux programmés, tant ceux que nous prévoyons sous cette législature que ceux qui seront programmés pour la prochaine législature. Je me permets d'être encore optimiste, et en tout cas certainement volontaire, dans ce dossier important pour Bruxelles.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, effectivement, ce dossier est important pour Bruxelles, mais pour toute la Belgique et pas seulement pour Bruxelles. Je pense que c'est là qu'il y a une confusion. Comme certains pensent qu'il n'est important que pour Bruxelles, cela porte atteinte au financement qu'il pourrait y avoir pour ce projet.
Si j'ai bien compris votre réponse, mais vous me corrigerez, nous allons fêter le bicentenaire de la Belgique, non pas après 200 ans, mais après 210 ans. Dix ans après les 200 ans? Vous nous dites qu'en réalité, on ne va pas mettre les moyens prévus pour les 200 ans, mais qu'après les 200 ans, on va encore faire des travaux pendant 10 ans pour permettre…
Bernard Quintin:
(…)
Ridouane Chahid:
C'est comme cela que je comprends votre réponse. Je vous ai écouté de manière très attentive, et cela m'inquiète fortement. Pour le reste, je répète que le bicentenaire est important pour le pays, et pas seulement pour Bruxelles, et je pense qu'il est indispensable que le gouvernement mette les moyens nécessaires pour faire en sorte qu'on puisse fêter cela de manière digne.
Bernard Quintin:
Non. On fête le bicentenaire, et on fêtera le tricentenaire, mais, là, je pense que ni vous ni moi ne serons là, en tout cas je ne me le souhaite pas. Ce que je veux dire par là, c'est qu'on va mettre en œuvre les travaux qu'on peut mettre en œuvre, justement, pour être prêts avec un maximum de choses pour 2030. Mais cela ne nous empêche pas, dans une bonne gouvernance, de planifier d'autres travaux. Le Cinquantenaire est une vieille dame qui a besoin de beaucoup de rénovations, en fait de rénovation permanente. Ensuite, je suis d'accord avec vous, le bicentenaire ne se limite pas à Bruxelles. Le cœur sera là, évidemment, et autour du 21 juillet; même si le bicentenaire ne fête pas la prestation de serment du roi Léopold 1 er le 21 juillet 1831, mais bien la déclaration d'indépendance du 4 octobre 1830.
De Civiele Bescherming
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
C’est un sujet qui me tient particulièrement à cœur, monsieur le ministre: à de très nombreuses reprises déjà, je vous ai interrogé sur l'avenir de la Protection civile, dont l'efficacité sur le terrain a très largement été mise à mal par la réforme catastrophique menée par le ministre Jambon.
Pour l'instant, je trouve que vos intentions restent assez floues. Pourtant, il y a urgence, tant au niveau des moyens de la Protection civile que de sa répartition géographique. L'État fédéral apparaît aujourd'hui comme très désarmé pour venir en soutien aux zones de secours et faire face à de grandes catastrophes comme des inondations ou des feux de forêt, par exemple. Le fait que la sécurité civile soit concernée par les coupes linéaires décidés par ce gouvernement ne fait qu'augmenter mes inquiétudes pour l'avenir.
Face à cet état de fait, votre note de politique générale pour 2025 indiquait comme piste de solution que "pour le développement de synergie avec la Défense, mon administration finalisera cette année un plan monodisciplinaire fédéral D4, combinant les moyens de la Protection civile et les moyens d'aide à la nation de la Défense. La Défense doit en effet continuer à jouer un rôle significatif d'appui en cas de crise, mais notre société doit pouvoir compter premièrement sur d'autres acteurs". Or, je dois constater que ce renforcement des synergies avec le SPF Intérieur n'apparaît pas du tout dans la vision stratégique de votre collègue Francken, telle qu'adoptée pourtant par le gouvernement en juillet dernier. Les paragraphes qui y sont consacrés sont assez succincts et se cantonnent aux missions actuelles de la Défense et à la compagnie Proter, créée par la ministre Dedonder.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer où vous en êtes dans la refondation de la Protection civile? Quelles sont vos ambitions sur le plan humain, matériel et géographique? Dans le cadre de la confection du budget 2026, quelles seront vos demandes quant à la sécurité civile et plus spécifiquement au financement des zones de secours et de la Protection civile? Comment expliquez-vous que ce que vous annonciez dans votre note de politique générale en matière de synergie avec la Défense n'apparaisse nullement dans la vision stratégique de l'Arizona? Une concertation avec votre collègue en charge de la Défense est-elle prévue? Des achats de matériel duaux sont-ils prévus? Où en êtes-vous dans la définition de vos plans?
Bernard Quintin:
Monsieur Thiébaut, mes services et la DG Sécurité civile, en concertation avec l'organe représentatif des zones de secours, travaillent sur un projet d'opérationnalisation du Belgian National Risk Assessment (BNRA) développé par le Centre de crise national. Ce projet envisage la mise en carte des zones géographiques de notre territoire qui sont les plus soumises à certaines vulnérabilités existantes et émergentes et qui nécessitent une réponse. De plus, il déterminera quelles capacités existent déjà, quitte à devoir les renforcer. Il examinera également comment mieux organiser les moyens publics et privés. Les premiers résultats sont attendus courant 2026. Ma vision de l'organisation future et mes ambitions concrètes seront élaborées sur la base de cette étude objectivée par le terrain, grâce à une approche holistique axée sur l'efficacité des déploiements zonaux, interzonaux, suprazonaux ou nationaux.
En ce qui concerne les zones de secours, nous intégrerons le SIAMU en 2026 dans leur système de dotation. Cette intégration sera accomplie sans impact négatif sur les dotations des autres zones de secours. En général, il faut qu'un mandat clair de chacun des intervenants permette de concentrer les moyens et efforts et d'éviter des doublons.
À ce stade, il est encore trop tôt pour évoquer en détail le rôle de la Défense et les types de synergies potentielles ou même d'achats harmonisés. Je suis en contact avec mon collègue de la Défense. En temps voulu, nous communiquerons en fonction de l'état d'avancement des travaux. Les trois grands plans – Défense, Enablement et Résilience – serviront également de cadre de travail susceptible d'influer sur les exigences. En outre, le plan monofédéral D4 se situe également dans la phase d'élaboration. À la fin de l'année, une première version devrait m'être adressée après, entre autres, divers contacts avec les départements et autres instances, tels les gouverneurs.
Par ailleurs, comme j'ai déjà eu l'occasion de le dire, même si je ne pouvais le savoir au début de mon mandat, mon objectif sous cette législature est de revoir en profondeur l'architecture de sécurité de notre pays et donc aussi la place de la Protection civile et la connexion avec les zones de secours. Par conséquent, cela prendra peut-être un peu plus de temps que ce que j'avais prévu. En tout cas, mon objectif est de nous rendre aussi efficaces que possible, tout en étant conscient que cette réponse ne sera pas nécessairement satisfaisante aujourd'hui.
Éric Thiébaut:
Je vous remercie. Je retiens la fin de votre intervention: ce n’est, effectivement, pas satisfaisant pour l’instant. Vous disposez tout de même de nombreux éléments, notamment les études lancées sous la précédente législature pour évaluer la réforme de la Protection civile. Comme vous le savez, je plaide pour un redéploiement, d’une manière ou d’une autre. Tout le monde ira sans doute dans ce sens. Ne tournons pas autour du pot: si nous procédons pas à un redéploiement, la Protection civile fédérale devra disparaître. Par ailleurs, concernant la Protection civile dans ma région, je tiens à vous signaler qu’au Parlement wallon, un député de votre parti a plaidé activement pour le retour de la protection civile à Mons. Il a même affirmé que c’était sous un gouvernement socialiste qu’elle avait disparu. Je vais devoir lui rappeler que c’était sous le gouvernement MR-N-VA, avec le ministre Jambon à l’Intérieur, et que le PS ne faisait pas partie de la majorité. Enfin, voilà pour la petite histoire.
Het statuut van de brandweerlieden
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, trop peu souvent, nous avons l'occasion de discuter du statut des pompiers – professionnels et volontaires – au sein de notre commission. Pourtant les enjeux sont majeurs et leurs missions essentielles. La particularité et la pénibilité de leurs fonctions doit absolument être prise en compte.
En tant que président d'une zone de secours, il s'agit d'une priorité pour moi. À mon initiative, la Chambre a ainsi adopté à l'unanimité une résolution en vue d'améliorer le recrutement et le statut des pompiers volontaires suite à une série d'auditions.
Dans l'accord de gouvernement, il est question de développer une politique du personnel "adaptée et moderne", tant pour le personnel professionnel que volontaire, administratif et technique. Il est également questions de moderniser le statut du personnel de la zone en vue, entre autres, d'améliorer les mesures de fin de carrière. D'autres mesures en termes de maladies professionnelles et de formation sont également reprises.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me faire le point sur les réformes en cours relatives au statut des pompiers professionnels et volontaires et des consultations qui sont menées en ce sens?
Dans ce cadre, quelle est votre approche particulière vis-à-vis de l'enjeu des recrutements et de la formation notamment au regard des demandes qui figuraient dans ladite résolution?
Concernant spécifiquement les fins de carrière et les maladies professionnelles, quelles sont vos intentions et quel en est l'agenda?
Je vous remercie d'avance pour vos réponses.
Bernard Quintin:
Monsieur le député, cher monsieur Thiébaut, la modernisation du statut des pompiers, tant volontaires que professionnels, est effectivement une priorité pour moi. J'ai encore eu l'occasion d'en parler. Vous savez que, dans mes visites de terrain, je n'oublie pas les zones de secours. J'en ai visitées deux dans la région liégeoise, pas plus tard que lundi.
Pour ce faire, j'ai chargé Brandweer België - Sapeurs-Pompiers de Belgique, le BBSPB, qui est le point de contact officiel pour les pompiers au niveau fédéral, de mener des réflexions sur divers aspects du statut, en collaboration avec la Direction générale de la Sécurité civile. J'attends une note de concept d'ici la fin de l'année, afin de circonscrire de manière claire les différents chantiers, avec un calendrier de travail à mener à bien d'ici début 2027. Les différents points de résolution auxquels vous faites référence sont repris dans l'accord de gouvernement que nous mettons en œuvre à travers ces travaux. Le Bureau national des volontaires, qui fait partie du BBSPB, est naturellement associé à ces travaux.
Mes services sont également largement consultés dans les analyses réalisées. J'attends notamment des contributions sur le déroulement d'une carrière de pompier, en ce compris sur les procédures de recrutement, ainsi que sur les exigences en matière de formation et sur l'organisation de la formation au sein des zones de secours. Les mesures de fin de carrière seront également analysées.
Quant aux maladies professionnelles, j'ai pris contact avec mon collègue de la santé publique, afin que FEDRIS, via le Conseil scientifique, puisse déterminer, au sein de la commission agents chimiques et toxiques, d'une part, et celle des cancers professionnels d'autre part, si, sur la base des dernières découvertes scientifiques, certains cancers liés à l'exposition accrue des pompiers à certains agents peuvent être reconnus comme maladies professionnelles. J'ai reçu de mon collègue la réponse que les enquêtes que j'ai demandées ont été lancées.
Par ailleurs, j'ai compris – dans une de mes missions avec les pompiers d'ailleurs – qu'il y avait une législation en France qui pouvait être intéressante. J'ai demandé à mes services de se pencher sur cette législation française pour nourrir nos propres réflexions. Je vous remercie.
Éric Thiébaut:
Merci beaucoup.
De politie-escortes in het kader van de Grand Prix Formule 1 van Spa-Francorchamps
Bekijk antwoord
Patrick Prévot:
Monsieur le ministre, lors du dernier Grand Prix de Formule 1 de Spa-Francorchamps – dont je serais évidemment incapable de vous nommer le gagnant, n'étant pas un amateur du genre –, il a été rapporté par la presse que Thibaut Courtois, gardien de notre équipe nationale de football, a bénéficié d'une escorte policière motorisée. Ce recours aux moyens de la police fédérale, financés évidemment par les deniers publics, pose question et a d'ailleurs suscité une vive interrogation. Par ailleurs, plusieurs témoignages évoquent également que d'autres personnalités publiques ou politiques auraient, elles aussi, bénéficié d'une escorte pour se rendre sur le circuit et/ou le quitter.
Monsieur le ministre, à quel titre M. Courtois a-t-il bénéficié d'une escorte policière? Quelles sont les règles et sources légales ou directives en vigueur qui encadrent l'attribution d'escortes privilégiées? S'agit-il du Code de la route, d'une circulaire, d'un arrêté ou de procédures internes?
Sur quels critères repose la décision d'accorder une escorte policière à une personne, que ce soit pour des raisons de sécurité, de logistique, de célébrité ou autres? Quels sont les événements concernés?
Qui décide de l'octroi d'une telle escorte? Quel est le service ou l'autorité qui prend l'initiative, sur proposition ou même sur décision propre? Existe-t-il un suivi ou une évaluation a posteriori de ces escortes, notamment un bilan de leur nombre, de leur coût global et des éventuels incidents survenus dans le cadre de ces missions d'escorte?
Pourriez-vous nous communiquer, pour la même édition du Grand Prix de Formule 1, une liste exhaustive des personnalités publiques ou officielles ayant bénéficié d'une escorte policière? Vous êtes le ministre fédéral, local et même militaire, vous êtes le grand manitou, je suppose donc que vous disposez de ces informations. Quel est le motif évoqué pour chacune de ces escortes? S'agit-il de raisons de sécurité, de protocole ou d'urgence? J'aurais du mal à l'entendre, d'autant que le Grand Prix a débuté avec 1h20 de retard.
Enfin, à combien estimez-vous le coût de la logistique policière de chaque événement de ce type? Merci d'avance pour vos réponses.
Bernard Quintin:
Monsieur Prévot, je vais parler ici simplement de Thibaut Courtois, car dans la question qui m'a été transmise, il ne s'agissait que de cette personne-là.
L'escorte de M. Thibaut Courtois n'était pas planifiée initialement. En sa qualité de personnalité publique, il devait agiter le drapeau à damiers. Pour votre édification personnelle, le drapeau à damiers est celui qui marque la fin de la course sprint, gagnée par Oscar Piastri, écurie McLaren. Alors qu'il se trouvait bloqué dans les embouteillages, une escorte a été décidée par le gold commander , responsable opérationnel de l'événement, et exécutée par la police de la route de Liège. Cette mesure visait à garantir le respect du programme officiel et le bon déroulement de l'événement.
S'agissant du cadre légal, les articles 14 et 25 de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police permettent de prendre des mesures de police administrative nécessaires au maintien de l'ordre public, parmi lesquelles l'escorte, définie comme l'accompagnement et la protection de personnes ou de moyens de transport en mouvement.
Concrètement, le dispositif spécifique d'escorte en marge du Grand Prix avait été prévu par le gold commander et pouvait être activé soit pour des personnes désignées par le Centre national de crise, soit sur décision propre du responsable du service d'ordre ou d'un officier de police administrative, soit afin de guider des véhicules dans un contexte de forte affluence en tenant compte des impératifs de sécurité et de mobilité.
L'octroi d'une escorte repose sur plusieurs critères, parmi lesquels la nécessité d'assurer la sécurité de la personne concernée, la prévention de troubles à l'ordre public, le respect du bon déroulement d'un événement d'envergure, l'évitement de situations à risque, notamment lorsqu'une personnalité connue est immobilisée dans la foule. Cette escorte ne consiste en outre qu'en un encadrement entre les sorties d'autoroute et les entrées du circuit et non pas une escorte depuis le domicile ou le lieu de résidence des personnes visées. Il convient de préciser que l'utilisation des avertisseurs sonores et des feux bleus est décidée au cas par cas par le gold commander en fonction des circonstances locales: densité de la circulation, type de personnalité prise en charge, caractère urgent de la mission.
En ce qui concerne le suivi, la capacité engagée pour le service d'escorte était la suivante: deux membres du personnel le vendredi 25 juillet, trois le samedi 26 juillet et quatre le dimanche 27 juillet.
Ce service a également été placé en réserve afin de renforcer, si nécessaire, les dispositifs de mobilité. Aucun incident n’a été constaté.
Le bilan chiffré est le suivant: une mission le vendredi, quatre le samedi et onze le dimanche.
Quant à votre question sur le profil des bénéficiaires des escortes au guidage, il s’agissait de trois personnalités publiques jouant un rôle actif dans le déroulement de l’événement, d’une personnalité bénéficiant d’une protection assurée par la direction de la protection (la DAP), de six personnalités politiques, ministres, autorités politiques ou administratives, d’une délégation d’officiels belges d’un département impliqué dans l'organisation, et de plusieurs participants ou dirigeants liés à l'organisation du Grand Prix.
Patrick Prévot:
Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. Tout d'abord, l’explication par rapport à M. Courtois est un peu légère. Je l’ai dit: le Grand Prix a débuté avec 1 h 20 de retard. On peut donc considérer que la course s’est terminée avec plus ou moins 1 h 20 de retard également. Ils n’ont pas roulé beaucoup plus vite. D’autres roulent beaucoup plus vite et vous en connaissez.
Je reste néanmoins sur ma faim, monsieur le ministre. Si vous m’aviez dit en réponse que toute une série de personnalités étaient protégées par la convention de Vienne, étant diplomates par exemple, j’aurais pu l’entendre. Mais vous me dites que six personnalités politiques ont bénéficié de cette escorte. J’aimerais évidemment connaître les noms de ces personnalités politiques qui ne sont protégées par personne et certainement pas par la convention de Vienne. Dès lors, ma question était précise: la liste exhaustive comportant les noms, prénoms et surtout la raison pour laquelle elles ont bénéficié de ce traitement pour cet événement récréatif.
Puisque vous ne me répondez pas, et j’en suis désolé, je me permettrai de vous renvoyer une question écrite en vous demandant la liste exhaustive de toutes les personnalités publiques et politiques qui ne sont pas protégées par la convention de Vienne et qui ont bénéficié de ce traitement. Je vais l‘étendre et je vous demanderai la liste exhaustive, depuis votre prise de fonction, de tous les députés et ministres qui ont bénéficié d’une escorte policière avec les jours, les dates, les heures et les raisons et motifs invoqués. En effet, je ne pourrais pas comprendre, par exemple, qu’un bête député comme moi, bénéficie d’une escorte policière. Ce ne serait pas compréhensible, notamment par la population.
Dès lors, puisque vous ne voulez pas me donner le nom des six personnalités politiques, je vous en demanderai plus. Ma question était simple. Je voulais la liste exhaustive. Vous ne voulez pas, à dessein, me donner les noms.
Bernard Quintin:
(…)
Patrick Prévot:
Ce n’est pas la question que j’avais déposée? C’est peut-être la manière édulcorée avec laquelle elle est arrivée dans votre cabinet, mais ce n’est pas celle-là que j’ai rédigée. Je vous demande donc, monsieur le ministre, le nom de ces personnes. Et si vous ne voulez pas me les dire maintenant, je déposerai une question écrite plus précise en vous demandant les noms et prénoms de ces personnalités, mais vous avez encore la possibilité de le faire. Vous avez répliqué tout à l'heure pour d’autres collègues. Si vous avez les noms, n’hésitez pas à me les donner.
Voorzitter:
Mijnheer Prévot, wij zullen die discussie nu niet voeren. Indien u vragen wilt stellen, hebt u daartoe alle kansen via mondelinge vragen, interpellaties en schriftelijke vragen.
De stand van zaken met betrekking tot Abdelkader Belliraj
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
Mijnheer de voorzitter, ik zal mij zeker aan de spreektijd houden, want dit is een korte vraag.
Mijnheer de minister, is de Marokkaans-Belgische moslimterrorist Abdelkader Belliraj reeds teruggekeerd naar België? Wat is de stand van zaken? Had België nog contact met Marokko over deze figuur? De hamvraag, wat gebeurt er met hem als hij zou terugkeren naar België?
Bernard Quintin:
Mijnheer Van Rooy, het is niet gebruikelijk dat er publiek wordt gecommuniceerd over individuele dossiers. Ik zal mij dus beperken tot het meedelen dat Belgische staatsburgers vrij zijn om een paspoort aan te vragen en naar ons land te komen. Wanneer er geen gerechtelijke en administratieve maatregelen te nemen zijn, zijn onze burgers vrij om te gaan en staan waar zij willen.
Indien er informatie over een dreiging tegen de nationale veiligheid voorhanden zou zijn, dan treden onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten op met het oog op het beheersen of verstoren van de dreiging.
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, de Marokkaanse moslimterrorist Abdelkader Belliraj wordt verdacht van zes politieke moorden in dit land en werd meermaals veroordeeld, onder meer wegens wapenhandel, handel in valse paspoorten en geweldpleging. In Marokko was hij tot levenslang veroordeeld voor terrorisme, tot de koning van Marokko hem plots vrijliet. Na Nizar Trabelsi is dit dus opnieuw een geval van een gevaarlijke moslimterrorist die gewoon naar België kan komen, naar Belgistan. Meer nog, hij kreeg zelfs een Belgisch paspoort. Dat is pure waanzin. Moslimterroristen die tot levenslang veroordeeld zijn, hebben hier niets te zoeken. Het is tijd dat de regering-De Wever nu eens eindelijk stopt met zich bezig te houden met onzin zoals klimaatneutraliteit, en focust op het buitenhouden en deporteren van moslimterroristen.
Het bezoek van de stafchef van het Pakistaanse leger aan België
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
In augustus, al even geleden, bracht Syed Asim Munir, stafchef van het Pakistaanse leger, een toch wel opvallend bezoek aan ons land. In het kasteel van Groot-Bijgaarden organiseerde de Pakistaanse ambassade een conferentie waar Munir als keynote spreker optrad. Hij is een kopstuk van de islamitische terreurstaat Pakistan en in feite een jihadist.
In welke zin waren Belgische overheidsdiensten bij dat bezoek betrokken? Hoelang is hij hier precies geweest? Wie vergezelde hem? Wat stond er desgevallend nog op zijn agenda?
Klopt het dat hij en zijn meegereisde hofhouding bescherming en begeleiding van de federale politie hebben gekregen? Wat was de totale kostprijs van zijn bezoek voor de Belgische belastingbetaler?
Tot slot, vindt u het eigenlijk gepast dat een belangrijk kopstuk van een jihadistische terreurstaat zoals Pakistan in ons land vrij baan, bescherming en begeleiding krijgt?
Bernard Quintin:
De stafchef van het Pakistaanse leger is volgens mijn informatie effectief in België geweest van 10 tot 11 augustus. De Belgische overheidsdiensten worden betrokken bij dergelijke bezoeken via het NCCN. Op basis van een dreigingsanalyse van het OCAD worden maatregelen voorgesteld aan de politie en desgevallend aan andere diensten.
In het huidige geval was er geen dreiging en werden er geen maatregelen van protectie gevraagd. Het klopt dan ook niet dat de stafchef en zijn entourage bescherming hebben genoten. Er was geen enkele inzet van persoonsbescherming. Er is, naar ik begrijp, wel voorzien in een escorte door twee motorrijders van de wegpolitie. Dat is geen standaardpraktijk, maar ook niet ongebruikelijk wanneer dergelijke profielen ons land bezoeken. Er zijn dan ook geen kosten gemaakt die buiten de normale werking van de diensten vallen en er zijn, voor zover ik weet, geen andere opdrachten voor opzijgeschoven.
Pakistan wordt door België overigens niet als een jihadistische terreurstaat beschouwd, om uw woorden te gebruiken. Uw laatste vraag is dan ook zonder voorwerp.
Ik dank u.
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, Pakistan betekent het land van de zuiveren. De zuiveren zijn de moslims. Wij, de niet-moslims, zijn volgens Pakistan vuil, onrein, slecht, inferieur. Niet-moslims, waaronder christenen en mensen die de islam willen bekritiseren, worden in Pakistan gecriminaliseerd of zelfs vermoord door het Pakistaanse regime of op aansturen van het Pakistaanse regime. Mijnheer de minister, Pakistan is een door en door corrupte jihadistische terreurstaat en sponsor van jihadistische terreur tegen niet-moslims, tegen ons. Dat de regering-De Wever dit verderfelijke regime hier met alle egards ontvangt en de belastingbetaler ervoor laat opdraaien, vind ik werkelijk wraakroepend.
De aanrander die neergestoken werd door de vriendin van het slachtoffer
Het onveiligheidsgevoel en het mijdgedrag bij meisjes en jonge vrouwen in onze steden
Vrouwen die op straat uit voorzorg hun gedrag en/of kledij aanpassen
Gesteld door
VB
Sam Van Rooy
VB
Sam Van Rooy
VB
Sam Van Rooy
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken), Anneleen Van Bossuyt (Minister van Asiel en Migratie, en Maatschappelijke Integratie)
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, het was een hete zomer. Ik bedoel dat niet zo positief, zeker niet voor jonge vrouwen. In Antwerpen stak een 18-jarige jongedame een vreemdeling neer die haar 21-jarige vriendin agressief op straat probeerde aan te randen.
Het lijkt erop dat door toenemende overlast en onveiligheid, vooral in onze steden, steeds meer mensen, zeker jonge vrouwen, op straat gaan met een wapen op zak om zich te kunnen verdedigen. Uit onderzoek blijkt dat maar liefst 91 % van de meisjes of jonge vrouwen al eens grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt. Van de vrouwen voelt 27 % zich vaak onveilig op straat, dat is meer dan een vierde, en niet minder dan 40 % kiest ervoor om bepaalde plaatsen te vermijden na een negatieve ervaring. Laat dat tot u doordringen: 40 %. Deze plekken bevinden zich doorgaans in onze steden, zoals Antwerpen en Brussel.
De verschrikkelijke moord door een asielzoeker op de 17-jarige Lisa in Nederland heeft meer dan ooit en terecht de aandacht gevestigd op deze zorgwekkende en onaanvaardbare cijfers en de reële situatie in veel wijken.
Recent getuigde politicologe Hanieh Ziaei moedig in een van onze mainstreamkranten. Zij verklaarde: "Ik durf in Brussel geen rok of decolleté meer te dragen zonder me ongemakkelijk te voelen wegens het geïmporteerde conservatisme in sommige wijken." Verder zei ze: "In Molenbeek voel ik de toenemende druk van zorgwekkend religieus obscurantisme." Dit zijn haar woorden.
Steeds vaker lezen we dit soort getuigenissen, niet alleen in kranten, helaas nog veel te weinig, maar ook online op sociale media. Jonge dames en vrouwen getuigen dat zij uit voorzorg hun gedrag en/of kleding aanpassen of bepaalde wijken simpelweg mijden, zeker als het donker wordt.
Mijnheer de minister, ik vind dit een van de zorgwekkendste tendensen in onze samenleving. Mijn vraag is heel simpel: wat is uw reactie hierop en welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat meisjes en vrouwen in onze samenleving in gelijk welke gemeente, wijk of stad gewoon zichzelf kunnen zijn en zichzelf nergens in de openbare ruimte uit vrees of voorzorg moeten censureren?
Bernard Quintin:
Mijnheer Van Rooy, ik ben niet belast met het grotestedenbeleid. Dat is de bevoegdheid van mijn collega Van Bossuyt.
Ik kan u echter meedelen dat de strijd tegen straatintimidatie inderdaad zowel bewustmakings- en preventiemaatregelen als repressieve maatregelen omvat. Dat betreft dus verschillende diensten en institutionele niveaus in het land. Het staat vast dat de politiediensten zich bewust zijn van het fenomeen. Door aanwezigheid op het terrein kan dit gedrag preventief en repressief worden bestreden, voornamelijk in het kader van de opdrachten van de lokale politie.
Bovendien is bewustmaking van de bevolking ook nodig, om ervoor te zorgen dat er systematisch aangifte wordt gedaan, in de eerste plaats om straffeloosheid te voorkomen, maar ook om beter geïnformeerd te zijn over de mogelijke plaatsen en geografische zones waar dergelijk gedrag vaker voorkomt en mogelijk herhaaldelijk plaatsvindt. In dit kader wordt op federaal niveau een evaluatie van Police on Web uitgevoerd om het gebruik ervan beter bekend te maken en te stimuleren, ook door slachtoffers van dergelijke intimidatie, uiteraard als er geen sprake is van een noodsituatie of acute situatie. Dat kan het aantal meldingen doen toenemen.
Ik wil eraan herinneren dat de federale overheid strategische veiligheids- en preventieplannen financiert, waardoor ook specifieke en lokale initiatieven tegen dit soort gedrag kunnen worden ondersteund.
Ten slotte, met betrekking tot de vraag over een aanrander die werd neergestoken door een vriendin van het slachtoffer, beschik ik niet over cijfers die toelaten te stellen dat steeds meer mensen een wapen dragen, noch cijfers over het aantal mensen dat cursussen zelfverdediging of schietlessen volgt. Ik kan dus helaas geen relevant antwoord geven op uw veronderstelling. Ik dank u.
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, dit zijn drie samengevoegde vragen. Twee ervan heb ik gericht aan de minister van Grootstedelijk Beleid, mevrouw Van Bossuyt. Ze zijn bij u terechtgekomen. U kunt mij zeggen dat ze voor uw collega Van Bossuyt van de N-VA zijn, die bevoegd is voor Grootstedenbeleid, maar zij heeft ze blijkbaar naar u doorgeschoven en u hebt dat blijkbaar goed bevonden. Dat soort antwoorden hoef ik dus niet te krijgen van u, maar ik zal de vragen nog eens indienen bij mevrouw Van Bossuyt en hopelijk wil ze dan wel antwoorden. Ik begrijp natuurlijk dat het zeer ongemakkelijk is. Meer dan een vierde van de vrouwen voelt zich vaak onveilig op straat en maar liefst 40 % kiest ervoor om bepaalde plaatsen te vermijden na een negatieve ervaring. Die politicologe, die ik net citeerde, getuigde dat zij in Brussel niet meer onbekommerd een rok of decolleté kan dragen. U kunt dat blijven ontkennen, maar kijk eens rond. Wandel eens door onze wijken, praat eens met vooral jonge mensen. Steeds meer mensen, vooral vrouwen, dragen iets op zak om zich te kunnen verdedigen in onze straten en soms is dat inderdaad zelfs een mes. Ik woon al heel mijn leven in Antwerpen en ik hoor daar dat steeds meer vrouwen hun gedrag en/of hun kledij aanpassen of bepaalde wijken gewoonweg mijden. Zij durven bijvoorbeeld alleen nog in groep te gaan joggen, vooral s' avonds. Over wat voor soort wijken of steden gaat het eigenlijk? Over steden en wijken die steeds meer worden aangetast door de massa-immigratie en de illegaliteit uit Afrika en het Midden-Oosten. In Borgerhout, Borgerokko in de volksmond, volgens sommigen een van de coolste plekken ter wereld, is de straatintimidatie op bepaalde plaatsen zo groot geworden dat inwoners zich genoodzaakt voelden een burgercampagne op te starten. Ik wil van deze regering-De Wever dus eigenlijk nog maar één ding horen, namelijk dat ze stopt met het binnenhalen van vrouwenhaatculturen en de islamisering van onze wijken en steden stopt en terugdraait.
Het gebruik van Israëlische software door Belgische politiezones
Het gebruik van Israëlische technologie door onze politie
De BriefCam- en de Cellebritesoftware
Het gebruik van Israëlische software door de politie
De samenwerking met Israël bij Europol
De softwareprogramma's van Cellebrite
Het gebruik van Israelische spionagesoftware bij Belgische politiekorpsen
Het gebruik van Israëlische spyware door de Belgische politie
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
Ecolo
Rajae Maouane
Les Engagés
Xavier Dubois
Les Engagés
Xavier Dubois
Groen
Matti Vandemaele
Vooruit
Brent Meuleman
PVDA-PTB
Greet Daems
PVDA-PTB
Nabil Boukili
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik heb hierover onlangs een schriftelijke vraag gesteld en u hebt mij daarop ook geantwoord. Onze politiediensten gebruiken Cellebrite, maar ook andere Israëlische software. Die software is vrij discutabel, omdat het is gebruikt of uitgetest op Palestijnen die onderdrukt worden. Het is dus software van moreel erg discutabele kwaliteit.
In Gent wil men daar iets aan doen. Als stad van licht en liefde wil men stappen vooruit zetten, maar men botst daar op de limieten. Men krijgt te horen dat er geen of weinig alternatieven zijn. Toch worden in Frankrijk, Canada, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en een aantal Scandinavische landen alternatieve softwarepakketten gebruikt.
Mijnheer de minister, ik heb hierover een aantal vragen.
Ten eerste, hebt u kennisgenomen van de brief van de vrienden uit Gent? Ik veronderstel van wel. Bent u van plan om een initiatief op Europees niveau te nemen? Een lokale politiezone kan dat zelf onmogelijk doen. Ik denk zelfs dat het voor een klein land als België moeilijk is om dat alleen te doen. We zouden zoiets Europees moeten aanpakken. Dat zou ook een kans kunnen zijn voor Belgische spelers om zich daarin te bekwamen. Zult u initiatieven nemen en welke?
Mijn tweede vraag vloeit voort uit de Gazadeal in de federale regering. Op 2 september werd een aantal zaken beslist, onder andere over de activiteiten van Europol in samenwerking met Israël. Op basis van de huidige samenwerking tussen Europol en Israël bestaat de zogenaamde working agreement tussen Europol en Israël.
Welke concrete voorstellen heeft België al gedaan om eventueel zaken aan te passen? Aan welke concrete voorstellen werkt u of werken uw diensten op dit moment nog? Wanneer wilt u deze voorstellen voorleggen aan de lidstaten en aan het bestuur van Europol? Welke mogelijke maatregelen met betrekking tot deze activiteiten ziet u nog? Welke stappen zult u ondernemen om dat te bereiken? Welke stappen hebben Europol en België al gezet om een concrete samenwerking met Israël te verkrijgen met betrekking tot de misdaden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, zoals bepaald in artikel 3 en annex 1 van de working agreement ?
Ik stel u die tweede vraag, omdat met veel tromgeroffel een akkoord binnen de regering werd aangekondigd over Israël en zijn acties niet alleen in Gaza maar in alle Palestijnse gebieden. Nu komt het erop neer die beloftes en beslissingen om te zetten in de praktijk. Ik ben dus zeer benieuwd welke stappen u hebt gezet binnen uw bevoegdheidsdomein.
Mijn eerste vraag gaat over de samenwerking met bedrijven, die er à la limite niets aan kunnen doen dat ze in Israël zijn gevestigd. Als de technologie echter wordt uitgetest op een volk dat een genocide moet ondergaan, lijkt me dat bijzonder problematisch. Dus ik ben zeer benieuwd hoe u denkt daarvoor alternatieven te ontwikkelen en hoe u onze lokale politiezones zult ondersteunen bij de uitwerking van die alternatieven.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, nous avons appris via plusieurs enquêtes journalistiques que notre police fédérale utiliserait des technologies sécuritaires venant d'Israël. Concrètement, cela signifie que notre police utiliserait des logiciels tels que Cellebrite – qui permet l’extraction complète des données d'un téléphone portable, qu'il s'agisse des messages, des photos ou des contacts –, ou BriefCam – qui analyse des heures de vidéosurveillance pour suivre les déplacements d'une personne dans une foule seconde après seconde –, ainsi que des équipements tels que les lanceurs de gaz lacrymogènes de la marque Ispra – utilisés lors d'opérations de maintien de l'ordre. Ces outils ne sont pas neutres. Ils proviennent d’un pays dénoncé par l’ONU et de nombreuses ONG pour des violations massives des droits humains, actuellement accusé de commettre un génocide, et aussi qui kidnappe illégalement des personnes en mer.
Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer si, oui ou non, notre police utilise ce type de technologie? Lors de l'achat de matériel policier par la Belgique, des critères éthiques sont-ils pris en compte ou bien seuls le prix et la performance technique priment-ils? Existe-t-il aujourd'hui un mécanisme qui empêche que notre police s'équipe avec des technologies venant de pays impliqués dans de graves violations des droits humains?
Je vous remercie pour vos réponses.
Brent Meuleman:
Mijnheer de minister, hier is al eerder aangegeven dat verschillende gemeenten en lokale politiezones nog steeds met het hele Cellebriteverhaal worstelen. Vanuit de lokale politiezones wordt gemeld dat de situatie bijzonder complex is.
Mijn gemeente Zelzate heeft al vijf jaar geleden het initiatief genomen om de Engagementsverklaring Apartheidsvrije Zone te ondertekenen. We waren de eerste apartheidsvrije gemeente in ons land en stemmen daar uiteraard ook ons aankoopbeleid op af. We kopen dus geen producten aan uit illegaal bezette Israëlische gebieden.
Het Cellebriteverhaal blijkt echter zeer complex. Ik heb me hierover bevraagd bij onze lokale korpschef en heb ook informatie ingewonnen bij andere politiezones. Wat we daar horen, is dat er momenteel geen alternatief beschikbaar zou zijn dat even performant en betaalbaar is, niettegenstaande dat we horen van onder andere de Liga voor de Mensenrechten dat er wél alternatieven bestaan. Er wordt verwezen naar software zoals XRY van MSAB en Magnet Forensics. Die situatie roept uiteraard vragen op.
Wat is uw visie op het gebruik van die software?
Zijn er daadwerkelijk alternatieven beschikbaar die even performant en betaalbaar zijn? Valt het te overwegen om over te schakelen op alternatieve software zoals XRY van MSAB of Magnet Forensics? Op basis van welke criteria meent u of dat al dan niet een goed idee zou zijn?
Ten slotte wil ik ook graag vernemen of u beschikt over informatie over het testbeleid van Cellebrite.
Greet Daems:
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit onderzoek van nieuwswebsite Apache blijkt dat bijna de helft van de Vlaamse politiezones gebruikmaakt van Israëlische surveillancesoftware, vooral van de bedrijven Cellebrite en BriefCam. Die software wordt ingezet om smartphones uit te lezen en camerabeelden te analyseren, maar werd ontwikkeld en getest in de context van militaire bezetting en onderdrukking van Palestijnen.
Verschillende gemeenten gaven al aan dat ze van die software af willen vanwege ethische en juridische bezwaren. Ze wensen geen technologie te gebruiken die getest is op een bevolking die onder bezetting leeft. Dat is een terechte houding, maar het is niet altijd eenvoudig. Lokale besturen stuiten op contractuele en juridische obstakels en vragen terecht steun aan het federale niveau.
België heeft het genocideverdrag ondertekend, waardoor ons land verplicht is genocide te voorkomen en geen medeplichtigheid toe te laten. In de huidige context, waarin de VN zelf vaststelt dat Israël een genocide pleegt in Gaza, betekent dit concreet dat onze overheden geen contractuele of economische banden mogen onderhouden met bedrijven die betrokken zijn bij deze misdaden of ze faciliteren.
Daarom wil ik u vragen om federale verantwoordelijkheid op te nemen, niet om morgen alles stil te leggen, maar om ervoor te zorgen dat alle politiezones op een zorgvuldige en consequente manier kunnen afstappen van Israëlische software, met volwaardige alternatieven.
Wilt u de politiekorpsen daarbij helpen?
Welke alternatieven bestaan er voor software zoals deze van Cellebrite, BriefCam en Radwin? Worden die gebruikt in België? Heeft uw administratie daar al onderzoek naar gedaan?
Gaat u gemeenten en politiekorpsen sensibiliseren over de ethische en juridische problemen bij de aankoop van Israëlische producten vandaag?
Voorzitter:
De heren Boukili en Dubois zijn niet aanwezig.
Bernard Quintin:
Mesdames et messieurs les députés, beste Kamerleden, afin de répondre à l'ensemble de vos questions, permettez-moi une courte introduction avant d'entrer dans le détail. Je peux confirmer que la police fédérale recourt à certains équipements ou logiciels développés par certaines entreprises israéliennes. C'est notamment le cas des logiciels Cellebrite et BriefCam, ainsi que des lanceurs de gaz lacrymogène de la marque ISPRA. Pour des raisons de sécurité opérationnelle des services de police, il m'est impossible de détailler de manière exhaustive l'ensemble des outils employés.
Il est exact qu'à ce stade, il n'existe pas d'alternative européenne offrant le même niveau de performance. C'est précisément pourquoi il importe de soutenir l'émergence de solutions européennes crédibles afin de renforcer notre autonomie stratégique. Il serait dommage que l'Union européenne se limite, comme on le dit parfois ironiquement, à réglementer pendant que d'autres créent. Je précise toutefois que le soutien à l'innovation et aux entreprises ne relève pas de mes compétences directes. Je veille cependant à ce que la Belgique s'aligne sur les recommandations européennes et garantisse que les outils employés respectent pleinement notre cadre légal et démocratique.
Les marchés publics passés par la police fédérale sont strictement encadrés par les législations belge et européenne. Cela inclut les directives européennes sur les marchés publics, la loi belge relative aux secteurs classiques et la loi sur la défense et la sécurité, ainsi que leurs arrêtés d'exécution. Ces procédures imposent des principes généraux comme l'égalité de traitement, la transparence et la non-discrimination. À ces critères s'ajoute la circulaire fédérale du 16 mai 2014 qui invite les adjudicateurs à intégrer des considérations de développement durable, notamment des clauses sociales ou liées au commerce équitable, dans la passation de leurs marchés.
Enfin, en matière de respect des droits humains, il existe une contrainte importante. La Belgique est liée par des accords internationaux qui garantissent aux entreprises de certains pays, dont Israël, le droit de participer à nos procédures de marché public. Il est donc impossible, à ce stade, d'exclure automatiquement des entreprises sur la seule base de leur origine nationale, sauf si ces accords venaient à être modifié à l'échelle européenne ou internationale.
Bien entendu, pour les raisons que j'ai déjà évoquées dans le cadre de la lutte contre le crime organisé, qui constitue l'une de mes préoccupations majeures en tant que ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, les éventuelles alternatives doivent apporter les mêmes possibilités opérationnelles au bénéfice de nos concitoyens, ici en Belgique.
Mijnheer Vandemaele, ik heb kennisgenomen van de brief van de stad Gent, waarin de wens wordt geuit om geleidelijk afstand te nemen van het gebruik van software van Israëlische oorsprong, zoals Cellebrite. Tegelijkertijd wordt vastgesteld dat dit niet op eigen houtje kan worden gerealiseerd.
De politiezones beschikken over een zekere mate van beheersautonomie. Die autonomie is echter niet absoluut. Zij moeten het federaal en Europees kader naleven, onder meer op het vlak van gegevensbescherming, overheidsopdrachten en het gebruik van technologieën. Dit beperkt in aanzienlijke mate de speelruimte van een lokale overheid om een technologisch hulpmiddel te verbieden of te vervangen. Het gebruik van de tools waarnaar de commissieleden verwijzen, moet dus voldoen aan dit juridisch kader. Het Controleorgaan op de politionele informatie ziet hierop toe.
Verder wens ik te benadrukken dat het gebruik van tools zoals Cellebrite of BriefCam plaatsvindt binnen een gerechtelijk kader. Concreet worden de onderzoeken waarbij deze tools worden ingezet, gevoerd onder leiding en toezicht van de procureur des Konings, die oordeelt over de wettelijkheid en proportionaliteit van de onderzoeksmaatregelen. Politieambtenaren beschikken dus niet over een onbeperkte autonomie. Zij handelen binnen een duidelijk procedureel kader, dat wordt gevalideerd door de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.
En résumé, et pour répondre également à Mme Maouane, il existe bel et bien certaines possibilités d'exclure des fournisseurs spécifiques. Toutefois, à l'heure actuelle, je ne dispose pas de base légale visant à exclure certaines technologies.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, op mijn tweede vraag hebt u niet geantwoord. Ik zal daarover dan maar een schriftelijke vraag indienen. Zo wordt het moeilijk om een debat te voeren, als alles op een hoopje wordt gegooid. U hebt de vragen al weken geleden ontvangen. Ik betreur dus dat u ze niet beantwoordt. De regering heeft nochtans zeer fors gecommuniceerd over wat men zou doen ten aanzien van Israël. Het feit dat u niet antwoordt, is natuurlijk ook een antwoord. Het is duidelijk dat het akkoord dat ons is voorgesteld, waarbij streng maar rechtvaardig zou worden opgetreden, in feite weinig strengheid inhoudt ten opzichte van Israël. Dat was al duidelijk, maar u maakt het nu nogmaals duidelijk.
Wat betreft mijn eerste vraag, bestaat er veel tegenspraak. Wij horen dat er wel degelijk alternatieven zijn die even performant zijn en die ook in de Europese Unie worden gebruikt. Dat is lastig, maar nog lastiger is dat we op al onze vragen over welke politiezones welke tools gebruiken, altijd het antwoord krijgen dat die informatie niet kan worden gedeeld omdat ze te gevoelig is. Dat kan ik extern nog aanvaarden. Toch denk ik dat we op een bepaald moment, al is het achter gesloten deuren, een overzicht moeten krijgen van de lokale en federale politie van de leveranciers van Israëlische en andere oorsprong waarmee er wordt gewerkt en van de tools. Zo kunnen wij onze rol als toezichthouder op de overheid en de regering daadwerkelijk spelen. We kunnen er niet omheen dat alle tools en software die de collega's hier hebben genoemd, zijn uitgetest in het kader van een genocide. Dat vind ik bijzonder problematisch. U zegt zelf dat we daar niets aan kunnen doen, maar ik deel die mening niet. Ik denk dat de ethische clausules in dergelijke contracten wel degelijk de mogelijkheid bieden om bepaalde leveranciers uit te sluiten.
Daarom moet ik zeggen, mijnheer de minister, dat ik uw antwoord bedroevend vind. Wij zullen hier op een ander moment verder op ingaan, want dit is te pijnlijk voor woorden.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses et pour la transparence, même si je reste un peu sur ma faim pour ce qui est de la transparence. En effet, je trouverais bien d'avoir toutes les informations complètes sur...
J’attends que M. le ministre termine pour qu’il écoute la réplique. Geen probleem! Ik mag wachten.
Monsieur le ministre, je vous remerciais pour votre transparence, même si je reste un peu sur ma faim parce qu’il serait quand même intéressant d'avoir toutes les informations au complet. Comme le disait mon collègue, cela peut même se faire en commission à huis clos.
Vous soulignez qu'il n'existe pas de moyen de sécurité européen qui soit tout aussi efficace. Mais, pour ces mêmes raisons de sécurité, je trouve dingue qu'on utilise des logiciels testés dans des conditions parfois de colonisation, de violation des droits humains et même de génocide. L'utilisation de logiciels israéliens ne devrait pas être une solution à cette carence. De même, l'absence de cadre légal ne justifie pas cet usage. À cet égard, je fais référence à l'avis de la Cour internationale de Justice qui rappelle que les États ont l'obligation de ne pas soutenir l'occupation illégale et d'intervenir. Ceci nous rend quelque part indirectement complice des violations du droit international, sans parler du contexte de répression systémique de la police. Mais c'est un autre débat auquel, je l'espère, on reviendra.
En poursuivant ces collaborations, la Belgique, je l'ai dit, se rend de facto complice. Cela mérite un vrai débat parlementaire, un vrai débat citoyen qui devrait être organisé pour garantir que nos forces de l'ordre ne soient pas équipées au détriment des droits humains. Nos forces de l'ordre doivent être irréprochables. Cela aussi, c’est la responsabilité de notre pays.
Brent Meuleman:
Mijnheer de minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb geprobeerd goed te luisteren. U gaf veel informatie en de vertaling ging nogal snel. Ik zal alles zeker nog eens rustig herlezen in het Verslag.
Ik onthoud uit uw antwoord vooral dat het niet evident is. Ik heb begrepen dat er op dit moment bij ons in Europa geen systemen zijn die even performant en betaalbaar zijn. Dat stelt ons natuurlijk voor de vraag hoe wij daar in Europa mee moeten omgaan. Het overstijgt het Belgische niveau. Ik reken er wel op, mijnheer de minister, dat ons land daar een voortrekkersrol in speelt. Misschien kunt u daar iets in betekenen. De huidige toestand noopt echt wel tot vragen.
Ik blijf op dat vlak toch een beetje op mijn honger. Ik hoop oprecht dat we snel een duidelijk signaal kunnen krijgen, dat we eenduidige informatie kunnen krijgen over op welke manier we hiermee verder moeten. Ik stel immers vast dat heel wat gemeentebesturen en politiezones hiermee worstelen. Ze willen eigenlijk zo snel mogelijk af van deze software, maar dan moet er natuurlijk een systeem beschikbaar zijn dat even performant en betaalbaar is.
Greet Daems:
Mijnheer de minister, dank u wel voor uw antwoord. U zegt dat er geen Europees alternatief bestaat met hetzelfde surveillanceniveau. Een goed alternatief is uiteraard belangrijk. De veiligheid van onze burgers is een belangrijke prioriteit voor ons allemaal.
Wij van de PVDA willen ook dat de politie over volwaardige alternatieven beschikt om de criminaliteit te bestrijden, maar wij willen niet dat die middelen getest zijn op Palestijnen. Een feit is dat de helft van de politiezones in Vlaanderen niet met software van Cellebrite werkt. Dit toont aan dat het toch mogelijk is.
Er zijn verschillende burgemeesters die aangeven dat ze willen stoppen met die Israëlische software. Maar ze geven ook aan dat het niet zo eenvoudig is de contracten van de ene dag op de andere stop te zetten. U kan als minister op het federale niveau de regie in handen nemen en de steden en de gemeenten helpen met het zoeken naar alternatieven. Het is echt ontzettend belangrijk om die contracten zo snel mogelijk te beëindigen.
U bent verantwoordelijk voor onze binnenlandse veiligheid, dus u moet erop toezien dat onze binnenlandse veiligheid niet verzorgd wordt door bedrijven uit een genocidaire staat.
U geeft aan dat het niet mogelijk is om bedrijven automatisch uit te sluiten van publieke aankopen, bijvoorbeeld op basis van nationaliteit, maar dat is ook niet het principe. U ontwijkt de vraag. België is gebonden aan het genocideverdrag, dat medeplichtige bedrijven vermeldt. Het omvat dus niet alle Israëlische bedrijven, maar wel degenen die medeplichtig zijn aan genocide. Cellebrite is zo'n bedrijf.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, met uw goedvinden zou ik graag mijn vraag nr. 56007339C over de moord op een OCMW-medewerker in Gent omzetten in een schriftelijke vraag. Ze dateert immers al van zeer lang geleden en ik vermoed dat het antwoord van toen vandaag nog altijd hetzelfde zal zijn.
Het ongeziene niveau van het geweld tegen de politie
De veiligheid van de zorgverleners
Het geweld tegen de hulpdiensten
Gesteld door
VB
Ortwin Depoortere
MR
Florence Reuter
N-VA
Jeroen Bergers
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, recente cijfers tonen aan dat dagelijks dertig politieagenten het slachtoffer worden van agressie. In augustus 2025 trokken de politievakbonden aan de alarmbel: opgeteld komen we namelijk aan 11.000 gevallen van agressie tegen de politie per jaar. Dat is het hoogste niveau ooit op dat vlak. In 2023, het laatste jaar met volledige cijfers, stond de teller op bijna 1.000 gevallen, meer bepaald 947, van slagen en verwondingen die leidden tot werkonbekwaamheid, een andere kwalificatie dan agressie, of een stijging van 10 % in vergelijking met tien jaar eerder.
Het betreft ernstig geweld en het gaat niet om geïsoleerde gevallen. Wij zien duidelijk een tendens. Niet enkel politieagenten zijn daarvan het slachtoffer, maar ook andere hulpverleners. Eigenlijk wordt iedereen die een uniform draagt, in onze maatschappij loslopend wild voor bepaalde geweldenaars. Daartegen moet uiteraard worden opgetreden.
Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u. Van de vijf vragen die ik schriftelijk heb ingediend, blijven er uiteindelijk slechts twee over die ertoe doen en waarop ik graag een antwoord zou krijgen. Ten eerste, welke stappen of welk stappenplan wilt u nemen om die stijgende trend aan te pakken?
Ten tweede, hoe kunnen wij onze politieagenten een betere bescherming bieden, ook vanuit de federale overheid? Ik geef toe dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid met de lokale politiezones.
Voorzitter:
Ik stel vast dat mevrouw Reuter niet aanwezig is om haar vraag nr. 56008267C te stellen.
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, voor het zomerreces verscheen een studie van het Vias institute over geweld tegen hulpverleners. Naar aanleiding van dat verontrustende rapport vroeg ik in een schriftelijke vraag om extra cijfers en die bevestigen een zorgwekkende trend. Het geweld tegen hulpverleners neemt toe, van 235 gevallen in 2020 naar 354 processen-verbaal in 2023. Ook het geweld tegen brandweerlieden stijgt: terwijl in 2023 6 gevallen werden geregistreerd, waren dat er in het eerste trimester van 2024 al 12.
Volgens het rapport verklaart 75 % van de hulpverleners dat zij al het slachtoffer van verbale agressie, zoals geschreeuw en scheldpartijen werden. Voor dergelijke feiten worden meestal zelfs geen processen-verbaal opgemaakt. Daarnaast heeft ongeveer de helft van de hulpverleners al te maken gehad met fysieke agressie. Daaronder verstaat men het gooien of vernielen van voorwerpen, maar ook het duwen, schoppen, bespuwen of slaan van de hulpverlener. Het spreekt vanzelf dat voor geweld tegen hulpdiensten nultolerantie verwacht wordt, conform trouwens het regeerakkoord.
Het is extra problematisch dat door de niet-uitvoering van de nultolerantie vandaag de dag maar liefst een op de drie hulpverleners aangeeft te overwegen hun job op te geven wegens de toenemende agressie tegenover hulpdiensten. Dat mogen we niet laten gebeuren.
Mijnheer de minister, op welke manieren ondersteunt de regering hulpverleners die met agressie te maken krijgen?
Hoe wilt u die cijfers doen dalen in plaats van stijgen?
Hoe ver staat het met de concretisering van de dringend noodzakelijke nultolerantie voor geweld tegen hulpverleners?
Bernard Quintin:
Laat ik duidelijk zijn: geweld tegen hulpverleners en politieagenten is onaanvaardbaar en moet worden bestraft. De hulpverleners en politiemensen hebben mijn steun en zij weten dat.
In mijn beleidsnota heb ik duidelijk mijn voornemen kenbaar gemaakt om een beleid van nultolerantie te voeren ten opzichte van geweld en bedreigingen tegen degenen die ons helpen en beschermen. Ik zal mijn inspanningen en initiatieven in die richting uiteraard voortzetten. Ik ga ervan uit dat ook de minister van Justitie de inspanningen inzake vervolging voortzet.
De cijfers zijn te hoog en blijven te hoog. Ik zal binnenkort overleggen met de leidinggevenden van de politie en de hulpdiensten of bijkomende initiatieven nodig zijn.
Het is mogelijk om, op basis van informatie in de ANG, een rapport op te stellen over geregistreerde criminele feiten tegen politiediensten of een bepaald beroep, gecombineerd met de plaats, hospitaal of polykliniek. Zo zijn er in 2023 113 feiten gekoppeld aan kliniek, door de politiediensten geregistreerd. Voor het eerste, tweede en derde semester van 2024 waren er 65 registraties.
Rondzendbrief GPI100 biedt reeds garanties om het politiepersoneel dat het slachtoffer van geweld is geworden, te beschermen. Met betrekking tot het geweld tegen hulpverleners bestaat er een gelijkaardige ministeriele rondzendbrief van 20 januari 2023, met richtlijnen over preventie, begeleiding, strafrechtelijke en civiele aspecten en administratieve procedures. De rondzendbrief wordt momenteel geactualiseerd en aan de zonevoorzitters bezorgd. Aanvullende informatie en maatregelen zijn beschikbaar op de FAQ van civiele-veiligheid.be. De nadruk ligt op de psychosociale opvang, het aanstellen van preventieadviseurs of vertrouwenspersonen en duidelijke administratieve stappen bij geweld, zoals de erkenning van arbeidsongevallen, rechtshulp en herplaatsing.
Voorts wordt het belang van de burgerlijkepartijstelling benadrukt. Zowel het slachtoffer als de zone moet klacht indienen om agressie te veroordelen en schadevergoeding te verkrijgen. Elke agressie moet worden gemeld en geregistreerd. Dat helpt om de problematiek beter te begrijpen en gerichte acties te ondernemen. De minister blijft de zone oproepen om alle gevallen van agressie consequent te rapporteren.
Agressie tegen hulpverleners is complex en vraagt om een sterke preventie. Essentieel zijn risicoanalyses, opleidingen en de voorlichting van brandweerleden en ambulanciers. Er bestaan drie door Binnenlandse Zaken gesubsidieerde opleidingen in alle brandweerscholen, die leren hoe gepast te reageren bij agressie tijdens interventies.
In 2021 liep een interne sensibiliseringscampagne over het omgaan met agressie en het belang van melden. In 2023 volgde de externe campagne Not Funny met getuigenisfilms die door zones blijvend worden gebruikt en regelmatig via sociale media worden verspreid. Binnenkort komt er een onderwijstoolbox om het thema in het secundair onderwijs bespreekbaar te maken.
Daarnaast laat de wet van 21 februari 2024 het gebruik van camera's door hulpdiensten vanaf april 2025 toe om personeel beter te beschermen.
De nultolerantie voor geweld tegen hulp- en ordediensten is zeker ook een thema van de minister van Justitie.
Het nieuwe Strafwetboek, dat in werking treedt op 8 april 2026, voorziet in zwaardere straffen om de ernst van dergelijke feiten beter te weerspiegelen. De omzendbrief COL 3/2008, herzien in 2014, bevat ook richtlijnen voor de politie en het parket om gepaste strafrechtelijke reacties te waarborgen, waarbij rekening met de ernst van de feiten en de betrokkenen wordt gehouden.
Ik zal mijn collega van Justitie vragen of zij een mogelijkheid ziet in het anoniem indienen van klachten in geval van agressie tegen hulp- en ordendiensten. De persoonlijke gegevens van brandweerlieden of ambulanciers zouden kunnen worden vervangen door een nummer of de naam van de zone, waardoor hun privacy en veiligheid tijdens de gerechtelijke procedure beter beschermd blijven.
Ortwin Depoortere:
Bedankt, mijnheer de minister. Ik heb al een tijdje zitting in het Parlement en ik hoor steeds dezelfde mantra: nultolerantie voor geweld tegen de politie en nultolerantie voor geweld tegen hulpverleners. Dat stond in het regeerakkoord van de vivaldiregering en het staat ook in het regeerakkoord van de regering-De Wever. Ik hoor dat hier al zes jaar debiteren, maar ik zie geen daden.
Daar bent u, mijnheer de minister, in de eerste plaats het slachtoffer van. U verwijst terecht naar de minister van Justitie, maar precies daar ligt het probleem. Het gaat er niet om dat de straffen moeten worden verzwaard, maar wel dat de uitgesproken straffen niet worden uitgevoerd. U kent het gevolg daarvan: er ontstaat een sfeer van straffeloosheid en een demotivatie bij onze politiediensten, die wel hun werk doen, dag in, dag uit, in moeilijke omstandigheden.
Mijnheer de minister, u komt uit Brussel en dus weet u zeer goed in welke omstandigheden onze politiediensten moeten werken. Zij worden niet gesteund door de politiek. Ik geloof u wel op uw woord dat u daar alles aan wilt doen, maar als Justitie niet volgt, is het dweilen met de kraan open. Dat moet dringend veranderen. U hoeft daarvoor niet met de leidinggevenden van politie en hulpdiensten te overleggen over bijkomende maatregelen. Het volstaat dat Justitie haar werk doet, namelijk de uitgesproken straffen daadwerkelijk uitvoeren. Dat is de enige, maar dan ook de enige oplossing om de straffeloosheid uit de wereld te helpen en om onze politie en hulpdiensten de nodige politieke steun te geven. Zo niet voorspel ik u, mijnheer de minister, dat we hier binnen de vier jaar, samen met de heer Bergers, dezelfde vraag zullen stellen en dat er op het terrein niets zal zijn veranderd.
Jeroen Bergers:
Ik ben het met u eens, mijnheer Depoortere, dat Justitie dringend beter werk moet leveren, en dat het vandaag faliekant fout loopt, maar dat is niet het enige probleem. Ik moedig het wel aan en ik ben dankbaar dat de minister zal samenzitten met de diensten om te bekijken wat er nog meer kan gebeuren. Hij wil de rondzendbrief actualiseren. Mijnheer de minister, het is niet voldoende dat de slachtoffers anoniem klacht kunnen indienen en zich burgerlijke partij kunnen stellen. Het zijn vooral de zones waar die slachtoffers actief zijn, die zich altijd burgerlijke partij moeten stellen. Dat mag niet de individuele verantwoordelijkheid zijn van de aangevallen hulpverleners. Dat is de steun die de overheid aan de hulpverleners moet bieden. De kwestie van de burgerlijkepartijstelling moet structureel worden aangepakt, zodat het niet langer de eigen verantwoordelijkheid van de slachtoffers is. We moeten meer doen dan de betrokkenen aanmoedigen zichzelf burgerlijke partij te stellen. Het is inderdaad goed dat er al strengere straffen opgenomen zijn, maar in het regeerakkoord is sprake van nultolerantie. Ik meen dat het belangrijk is dat de regering echt werk maakt van nultolerantie en ik verwacht dat de minister van Justitie dat voornemen in de praktijk omzet. De gevolgen van het uitblijven van een oplossing ter zake komen bij u terecht en zorgen ervoor dat u minder personeel kunt aantrekken, terwijl de noden op het veld groot zijn. Ik juich het dus toe dat u de minister van Justitie hierop zult aanspreken.
Problematische pro-Palestijnse betogingen
De pro-Palestijnse betogingen in het station Brussel-Zuid
De veiligheid bij de komende wielerkoersen
De willekeurige arrestaties van Palestijnen
De vaststelling van het OCAD over de steeds grimmigere pro-Palestijnse protesten in ons land
De opgepakte pro-Palestijnse actievoerders
De beteugeling van de betoging van 2 oktober jongstleden
De vreedzame steunbetoging voor de vloot naar Gaza
Het gewelddadige politieoptreden tijdens de Palestinabetoging
Het gewelddadige optreden van de politie tijdens de pro-Palestijnse betoging
Gesteld door
VB
Sam Van Rooy
VB
Frank Troosters
VB
Sam Van Rooy
Ecolo
Rajae Maouane
VB
Sam Van Rooy
PVDA-PTB
Greet Daems
Ecolo
Rajae Maouane
PS
Christophe Lacroix
PVDA-PTB
Greet Daems
PVDA-PTB
Julien Ribaudo
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken), Annelies Verlinden (Minister van Justitie)
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, volgens het OCAD worden de pro-Palestijnse protesten in ons land grimmiger. Iedereen met ogen in zijn hoofd had dat natuurlijk al lang gezien en soms ook meegemaakt. Het OCAD zei dat na de schandalige ontering van het graf van voormalig MR-boegbeeld Jean Gol, eigenlijk Jean Goldstein. Hij had zijn naam aangepast, omdat hij toen helaas al wist waarom dat nodig was, maar zelfs dat was blijkbaar niet meer voldoende om te voorkomen dat zijn graf werd onteerd. Hij was dus een Joodse man.
Vervolgens waren er ook gewelddadige protesten tegen MR-politici – u zult dat vast hebben gevolgd, mijnheer de minister – waarbij honderden pro-Palestijnse activisten betrokken waren, nota bene bij de gebouwen van de universiteit van Luik. Daarbij werden partijleden en -medewerkers belaagd en raakten twaalf politieagenten gewond, van wie vijf naar de spoed moesten.
Op zondagavond 24 augustus vond er een zoveelste Palestina-betoging plaats in Brussel. Daar werd een man neergestoken. Dat zou gaan om een inter-Palestijns conflict over de rol van Hamas. Ik verneem – ik weet niet of dat klopt, maar u mag het me zeggen als u het weet – dat een Hamas-aanhanger een demonstrant zou hebben neergestoken omdat hij Hamas had bekritiseerd; een klein stukje Midden-Oosten op ons grondgebied dus.
Er was nog een zogenaamde Palestina-betoging waar moslimtieners opriepen om – ik citeer – “onze martelaars te eren”. Daarbij werden expliciet jihadisten genoemd, onder wie de moorddadige Hamasleider Yahya Sinwar, de architect van de genocidale jihadistische massaslachting van 7 oktober 2023. We gaan erop vooruit, mijnheer de minister.
Verder was er de Vuelta, waaraan ook de ploeg Israel - Premier Tech deelnam. Die werd dag na dag ontsierd door levensgevaarlijke taferelen, doordat anti-Israël-demonstranten met Palestijnse vlaggen herhaaldelijk het parcours bestormden. Zeker als voormalig wielrenner maakte mij dat extra woedend.
We stellen nu vast dat dit soort weerzinwekkende terreur – dat is het immers – helaas werkt. Nadat de Israëlische wielerploeg eerst werd gecanceld uit wielerkoersen, heeft de bezieler nu een stap opzijgezet en is Israël uit de naam van de ploeg geschrapt. Dat is de gele Jodenster anno 2025.
Mijnheer de minister, wat is uw reactie op deze tendens en evolutie? Wat onderneemt de regering om tijdens wielerkoersen in ons land de veiligheid van alle renners en hun omkadering te garanderen? Ik vraag dit nadat de bezieler van de Israëlische wielerploeg een stap opzij heeft gezet en nadat Israël uit de naam van de ploeg is geschrapt.
We weten immers dat die anti-Israëlactivisten daar geen genoegen mee zullen nemen. Zij zullen blijven proberen obstakels op te werpen en wellicht levensgevaarlijke taferelen te veroorzaken.
Wat onderneemt u om de veiligheid van onze wielerkoersen en van alle wielrenners te garanderen? Als er één valt, dan valt er immers vaak een hele hoop. Wat onderneemt u om die veiligheid te waarborgen? Wat vindt u van de verheerlijking van moorddadige Hamasterroristen zoals Yahya Sinwar door moslimtieners in België? Wat is uw reactie op de bevinding van het OCAD dat de pro-Palestijnse protesten in ons land grimmiger worden? Wat onderneemt u daartegen? Dit gebeurt natuurlijk stap voor stap. Er staat ook nog een vraag over Code Rood en andere radicale groeperingen op de agenda. Deze worden steeds gewelddadiger en agressiever, omdat ze voelen en weten dat ze in dit land met fluwelen handschoentjes worden aangepakt.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, depuis deux ans, chaque soir, des citoyennes et des citoyens se rassemblent à Bruxelles. Depuis de nombreux mois, ils se rassemblent à la Bourse pour exprimer pacifiquement leur solidarité avec le peuple palestinien: ils chantent, ils manifestent et exercent donc un droit fondamental.
Cependant, depuis quelques semaines, les témoignages se multiplient. La police ne se contente plus d'encadrer les manifestants mais semble cibler directement les Palestiniens qui sont présents. Cela résulte en des arrestations, y compris de personnes en ordre de séjour, qui voient leur intégrité menacée et qui risquent même l'enfermement en centre fermé.
Je tiens à citer ici les noms, car derrière chaque arrestation, il y a des humains: Fethi, Enes, Hamouda et Ossam sont quatre militants palestiniens récemment arrêtés à Bruxelles. Ensuite, il y a le drame de Mahmoud. Il avait survécu aux horreurs de Gaza mais s’est donné la mort il y a deux nuits, alors qu'il était enfermé au centre fermé du 127 bis . Il avait demandé à pouvoir sortir pour faire son deuil. Il a écrit et supplié pour sortir mais sans succès. Suite à cela, il a tragiquement mis fin à ses jours. Ce n’est pas la question ici, mais je tiens à souligner qu’il est décédé ici, en Belgique. Ce que la guerre n’avait pas pris, notre système, lui, l’a brisé.
J'en reviens à des considérations très simples, très actuelles et très concrètes. Monsieur le ministre, quelles sont aujourd’hui les instructions données aux forces de l’ordre pour encadrer les rassemblements pacifiques qui ont lieu sur le territoire de la ville de Bruxelles? Comment vous assurez-vous qu'aucune communauté ne soit spécifiquement ciblée en raison de son origine ou de son engagement politique? Quelles garanties concrètes pouvez-vous nous donner pour que les libertés d'expression et de manifestation – qui sont des droits fondamentaux de notre démocratie – soient respectées?
Voorzitter:
Madame Marouane. Je vous donne la parole pour votre deuxième question jointe.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, le 2 octobre, nous avons vu l'inacceptable à Bruxelles. Des citoyennes et des citoyens manifestaient pacifiquement pour la Palestine et alors qu’ils fuyaient effrayés, ils ont été exposés aux gaz lacrymogènes. Ils ont été brutalisés par la police. Ils ont été pourchassés, battus, humiliés.
Amnesty International parle d’un recours illégal et disproportionné à la force. Malheureusement, ce n’est pas un incident isolé. Comme je le dis depuis des mois, ces manifestations de solidarité sont systématiquement entravées, brutalement dispersées, parfois même interdites. C’est devenu une tendance lourde, inquiétante, qui met directement en cause les choix et les ordres donnés à la police.
Quels ordres exacts ont été donnés le 2 octobre? À quelle heure, par qui et avec quels suivis policier et politique? Étiez-vous informé de la décision de disperser la manifestation pacifique de la place du Luxembourg? Comment expliquer que des policiers soient intervenus sans matricule – comme nous le voyons apparemment sur les images – alors qu'il s'agit pourtant d'une obligation légale et d'une garantie minimale de transparence?
Enfin, j'aimerais avoir des explications sur la disproportion de la réponse qui a été donnée. Pourquoi des gaz lacrymogènes, des canons à eau, des matraques contre des manifestants qui fuyaient et qui ne représentaient ou semblaient ne représenter aucune menace?
Greet Daems:
Mijnheer de minister, mijn eerste vraag gaat over vier pro-Palestijnse actievoerders die de voorbije weken in Brussel na vreedzame betogingen werden opgepakt en ondergebracht in gesloten centra.
Volgens de politie en de DVZ ging het om een verstoring van de openbare orde, maar tot op vandaag blijft onduidelijk welke concrete feiten die zware ingreep rechtvaardigen. Een van de actievoerders is Houssam, een Palestijnse asielzoeker wiens asielprocedure loopt. Hij werd in een metrostation opgepakt en in een gesloten centrum geplaatst. Mensenrechtenadvocaten noemen dat ongezien en disproportioneel, aangezien asielzoekers enkel kunnen worden opgesloten na strafbare feiten en een rechterlijke veroordeling. De raadkamer heeft intussen geoordeeld dat de actievoerders moesten worden vrijgelaten wegens een gebrek aan enige bedreiging voor de openbare orde. Zelfs de processen-verbaal van de politie bleken niet in het dossier te zitten. Toch blijft de DVZ bij zijn beslissing en is de DVZ in beroep gegaan.
Ik heb daarover op 1 oktober al vragen gesteld aan de minister voor Asiel en Migratie, maar zij verwees mij voor de politionele zaken naar u door.
Mijnheer de minister, op basis van welke feiten werden Houssam en de andere actievoerders opgepakt? Wie heeft daartoe het bevel gegeven? Wat is de concrete motivering om te spreken van een verstoring van de openbare orde?
Waarom worden mensen wiens asielprocedure loopt opgesloten in een gesloten centrum?
Hoe garandeert u dat het grondrecht op vreedzaam protest niet wordt uitgehold door dat soort ingrepen?
Waarom ging de DVZ in beroep tegen de uitspraak van de raadkamer?
Waarom ontbraken de processen-verbaal in het dossier van de mannen die voor de raadkamer zijn verschenen?
Mijn tweede vraag gaat over het politiegeweld in Brussel tegen Palestijnse actievoerders. Na de betoging van vorige week donderdag in Brussel tegen de Israëlische aanval op de humanitaire flotilla zijn bij het Comité P al tien klachten binnengekomen over het buitensporig geweld door politieagenten. Niet alleen vreedzame betogers werden geconfronteerd met geweld, maar ook leden van de pers, ook al hadden zij zich duidelijk geïdentificeerd. Daar zijn verschillende getuigen van.
De politie spreekt over incidenten en vernielingen door een beperkte groep, maar het is een feit dat ook vreedzame deelnemers en journalisten zwaar werden aangepakt.
Een fotojournaliste van het internationaal onderzoekscollectief OCCRP heeft verklaard dat ze met de wapenstok werd geslagen toen ze vastlegde hoe agenten een vrouw op de grond sloegen. Dat is niet het eerste incident. In januari, tijdens de betoging tegen Jordan Bardella, werden journalisten eveneens geviseerd. Enkele maanden geleden belandde een journalist met perskaart ook een nacht in de cel. Het wordt stilaan een patroon dat bepaalde pelotons van PolBru optreden op een manier die persvrijheid en het recht op betogen ondermijnt.
Wij begrijpen dat ordehandhaving complex is, maar telkens buitensporig geweld vergoelijken met moeilijke omstandigheden ondermijnt de rechten van burgers. Als die incidenten blijven terugkeren, spreken we niet langer over individuele fouten, maar over een beleid dat die incidenten toelaat.
Mijnheer de minister, welke richtlijnen gelden voor het optreden van de politie tegenover journalisten en vreedzame betogers? Hoe garandeert u dat die richtlijnen in Brussel worden gerespecteerd?
Zult u gezien de herhaling van dergelijke incidenten een onafhankelijk onderzoek laten voeren door de AIG naar het optreden van PolBru tegenover de pers en burgers tijdens manifestaties?
Welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat de politie opnieuw zo reageert op vreedzaam protest, of het nu gaat over Palestina, sociale rechten of om het even welke andere zaak?
Christophe Lacroix:
Monsieur le ministre, par centaines de milliers, et à plusieurs reprises, les citoyens et les citoyennes de ce pays, en ce compris en famille (grands-parents, parents, enfants), ont exercé un droit constitutionnel important, celui de manifester pacifiquement. Ils l’ont fait pour dénoncer un génocide – ce qu'il y a de plus terrible dans l'histoire de l'humanité –, un génocide en cours, mené par le gouvernement israélien contre la population civile à Gaza. Ils ont tracé une ligne rouge, alors que notre gouvernement n'a pas été capable de faire de même, et n'a pas une réponse suffisante, à mes yeux, face au drame humanitaire en cours.
Jeudi dernier, à nouveau, de nombreux citoyens – 5 000 – sont descendus, de manière tout à fait spontanée, dans les rues de la capitale – mais il y en avait aussi dans d'autres villes du pays –, pour manifester leur soutien à la flottille pour Gaza. Cette flottille a été raillée par certains hommes politiques, dont votre président de parti. Plusieurs Belges y participaient et ont été arrêtés par les autorités israéliennes.
La manifestation a commencé au SPF Affaires étrangères et s'est terminée à la place du Luxembourg pour dénoncer la non-protection par notre pays de la flottille.
Cette manifestation a donné lieu à des images difficilement justifiables. Je me suis demandé si j'étais bien en Belgique. J'ai vu, comme d'autres, des policiers qui gazaient des manifestants en fuite. D'autres étaient littéralement pourchassés dans les rues.
Je pense que toute la transparence doit être faite sur ces événements inacceptables, alors que la réponse de la police doit toujours être proportionnelle. C'est de cette proportionnalité qu'elle tire sa légitimité. Loin de moi l'idée d'accabler la police. Je sais que c'est un métier compliqué, et particulièrement que gérer et encadrer des manifestations s'avère de plus en plus complexe.
Monsieur le ministre, j'aimerais avoir votre avis et connaître les informations en votre possession concernant ces violences en marge des manifestations. Je voudrais également savoir si une enquête interne à la police intégrée a été demandée.
Bernard Quintin:
Mijnheer de voorzitter, ik vang mijn antwoord aan met de vraag van de heer Van Rooy over de verstoring van wielerwedstrijden. Bij een wielerwedstrijd hebben de lokale bestuurlijke overheden en de politiediensten uiteraard contact met de organisatoren. Bij het opstellen van de operationele risicoanalyse worden mogelijke protestacties besproken. Met betrekking tot de Israëlische wielerploeg Premier Tech wordt bijkomend door het NCCN voorzien in verhoogde waakzaamheid door de veiligheidsdiensten en worden gepaste maatregelen voorzien.
Het OCAD verwijst in algemene termen naar de evolutie van de wekelijkse kleinschalige pro-Palestijnse manifestatie in het Brusselse en naar de toenemende polarisatie rond de Palestijnse kwestie. De dramatische situatie in Gaza leidt tot uiteenlopende meningen binnen onze samenleving. De veiligheidsdiensten volgen die evolutie nauwgezet op via monitoring, dreigings- en risicobeoordeling en versterkte samenwerking tussen federale en lokale actoren. Daarnaast wordt ook gewerkt aan sensibilisering en preventie, onder meer via de Strategie T.E.R., om signalen van radicalisering tijdig te detecteren en een gepaste opvolging te voorzien.
Met betrekking tot de steekpartij tijdens de pro-Palestijnse manifestatie, het parket heeft gecommuniceerd dat uit de eerste elementen van het onderzoek blijkt dat de betrokken personen elkaar kenden. Het zou dus om een interpersoonlijke discussie gaan. Het 22-jarige slachtoffer verkeert niet meer in levensgevaar. Een 21-jarige verdachte werd ter beschikking gesteld van het parket.
Het verheerlijken van terrorisme wordt specifiek voorzien in het nieuw Strafwetboek, dat op 8 april 2026 in werking zal treden. Die strafbaarstelling wordt strikt afgebakend, met voorwaarden over omstandigheden en aannemelijkheid van de gevolgen. Het komt de minister van Justitie toe om te antwoorden op de vraag of heel jonge kinderen die op de schouders van volwassenen in het openbaar oproepen tot het verheerlijken van personen die zij martelaars noemen, binnen de definitie valt van strafbare deelneming aan het verheerlijken van terrorisme.
Madame Maouane, je vais répondre à vos questions en deux temps. D’abord, je répondrai en ce qui concerne les questions sur les arrestations arbitraires et ensuite je répondrai aux questions sur les instructions données à la police locale dans le suivi des manifestations.
Contactée par mes soins, la police de Bruxelles-Capitale/Ixelles, PolBru, m’a fait savoir qu’afin d’éviter les incidents, elle est toujours présente de façon plus discrète et n’intervient qu’en cas de commission de faits délictueux, surtout si ceux-ci menacent la sécurité publique ou l’intégrité physique des personnes.
Je tiens à être clair et à le rester. Chaque intervention policière qui serait basée sur l’origine ethnique ou sur l’engagement politique d’une personne est une discrimination strictement interdite par la loi et, comme je l’ai déjà répété quelques fois aujourd'hui, la loi est la loi. De wet is de wet. Bien sûr, les forces de l’ordre sont les premières à devoir respecter la loi dont elles veillent à la bonne mise en œuvre.
Le contrôle de cette interdiction est exercé par les fonctionnaires dirigeants de la police, les organes de contrôle des services de police, le ministère public et, bien sûr, la presse et le public. Plus spécifiquement, les règles en matière de profilage professionnel et d’interdiction du profilage ethnique sont reprises dans la circulaire ministérielle CP5 du 7 juillet 2023, établie par ma prédécesseure.
En outre, le contrôle d’une personne doit répondre aux critères légaux en la matière. En d’autres termes, si le policier ou la policière a des motifs raisonnables de croire, en raison d’indices matériels ou de circonstances de temps et de lieu, que cette personne est recherchée ou qu’elle a tenté de commettre une infraction, qu’elle se prépare à la commettre ou encore qu’elle pourrait troubler l’ordre public ou qu’elle l’a troublé, la police appliquera la loi. Si la personne contrôlée est en séjour illégal, les directives de l'Office des étrangers sont exécutées par la police. Ici aussi, le travail de la police peut faire l’objet de plaintes et de procédures en justice. Les libertés d’expression et de manifestation sont des droits fondamentaux mais elles ne sont pas des droits absolus. L’article 26 de la Constitution accorde aux Belges le droit de s’assembler paisiblement et sans armes en se conformant aux lois qui peuvent régler l’exercice de ce droit, sans néanmoins le soumettre à une autorisation préalable. Il va de soi que les lois de police s’appliquent en tous temps et en tous lieux.
J'en viens maintenant au suivi de la manifestation du 2 octobre dernier. Le 2 octobre – et je prends les informations reçues de PolBru – à 16 h 15, s’est formé à la hauteur du ministère des Affaires étrangères, dit SPF, un rassemblement de soutien à la flottille arraisonnée au large de Gaza. Aucune demande n’avait été introduite. Ni la police ni les autorités n’avaient été averties. Quatre mille personnes étaient rassemblées et la police a pris contact avec les responsables afin de négocier un scénario dans le respect du droit fondamental à la protestation pacifique.
Grâce à une concertation avec nos services de police, celle-ci a pu évoluer vers une action dynamique encadrée.
Un accord fut donc trouvé afin d'organiser une marche vers la place du Luxembourg face au Parlement européen.
Ce cortège s'est déroulé sans le moindre incident, en parfaite collaboration, mis à part un groupe plus radical qui a immédiatement été au contact des policiers au barrage protégeant le Parlement et dont certains membres ont tagué les bâtiments du Parlement, entre autres, de slogans antisémites.
Peu avant 18 h 45, les organisateurs ont appelé à se disloquer. C'est ce que 3 600 personnes environ ont fait dans le calme. Toutefois, un groupe de 200 à 300 personnes a décidé de former un nouveau cortège sans aucune concertation et dont les intentions n'étaient pas connues. Ce groupe a déambulé vers le centre-ville, causant des dégradations tant au domaine public qu'aux biens privés. Il a également bloqué temporairement les tunnels de la petite ceinture, s'en prenant aux automobilistes et aux installations des tunnels.
Une première apparition de la police, jusque-là discrète, a mis fin à ces agissements. Ce groupe a ainsi marché jusqu'à la Bourse, où il a rejoint le rassemblement, non autorisé mais toléré, qui s'y tient quotidiennement, comme vous l'avez souligné vous-même. Ici aussi, des dégradations furent commises le long du parcours.
Entre-temps, 100 à 150 personnes continuaient, sans concertation, à bloquer la place du Luxembourg, perturbant gravement la mobilité, en particulier les transports en commun.
Vers 20h, un groupe s'est reformé à la Bourse, toujours sans concertation, et a rejoint la petite ceinture.
La police a décidé de mettre fin à ce cortège sauvage. Elle a tenté de le stopper, mais cela a eu comme conséquence des jets de projectiles vers la police suivis d'un "jeu du chat et de la souris", si vous me permettez l'expression. À l'aide de patrouilles réactives, la police a fini par disperser ce groupe qui n'avait plus de "pacifique" que le nom.
Il est déjà près de 22h. La police a également demandé au groupe de la place du Luxembourg de libérer la place, ce qui a aussi eu comme conséquence des jets de projectiles. Les manifestants refusèrent de quitter la place et avouèrent l'intention d'y camper. Les jets de projectiles continuaient et les événements mettaient en danger les autres personnes sur ladite place.
Il a alors été décidé de disperser le groupe, et là aussi, il fut fait usage de gaz incapacitants et aussi d'une arroseuse. Ces moyens n'ont été utilisés que lorsque le dialogue n'était plus possible et dans le strict respect du cadre légal. Ces mesures, bien qu'impressionnantes visuellement, j'en conviens, sont prévues par la loi pour rétablir l'ordre public lorsque toutes les autres options ont échoué.
Le calme a été rétabli partout vers 23h.
Quatre personnes ont été arrêtées judiciairement et mises à disposition du procureur du Roi, entre autres pour rébellion armée. Cela démontre également les véritables intentions des groupes en question qui ne peuvent donc, à la lumière des événements que je viens de mentionner, être qualifiés ni de pacifiques ni de respectueux de la loi. Je parle bien des derniers groupes. Au demeurant, je vous rappelle qu'un policier a été blessé.
Mesdames et messieurs les députés, les manœuvres policières tant à Bruxelles qu'à Ixelles ont été approuvées par les autorités administratives compétentes. J'ajouterai que l'évaluation du caractère proportionné de toute intervention policière repose sur plusieurs critères, dont l'analyse de la situation sur le terrain, les risques pour la sécurité publique, le comportement des participants et le respect du cadre légal. A posteriori , une évaluation interne est systématiquement menée après chaque intervention d'envergure. Elle permet d'analyser les actions menées, d'identifier les points d'amélioration éventuels et de garantir que les futures interventions restent toujours proportionnelles, légales et transparentes. Voilà pour les faits.
Quant aux aspects d'ordre juridique, certains d'entre vous m'ont interrogé relativement à des plaintes adressées au Comité P. Je vous rappelle que celui-ci est un organe qui dépend du Parlement. Par conséquent, si vous souhaitez le saisir, cela relève évidemment de vos prérogatives.
S'agissant ensuite de la saisine de l'Inspection générale de la police, sur la base des informations qui m'ont été précisées par la zone PolBru, aucun élément ne me suggère, pour le moment, d'agir en ce sens.
Certains d'entre vous m'ont interrogé quant à la présence de journalistes dans la manifestation et à l'attitude de la police à leur égard. J'ai dit précédemment, et je le répète, que la liberté de la presse constitue un pilier fondamental de notre démocratie. Nos services de police sont pleinement conscients du rôle des journalistes, y compris lors de manifestations. Des directives claires sont en vigueur en ce qui concerne leur traitement par les forces de l'ordre. Elles insistent notamment sur l'identification correcte des journalistes sur le terrain, le respect de leur travail d'information et l'interdiction de toute entrave injustifiée à l'exercice de leur mission, sauf en cas de risque immédiat pour la sécurité. En pratique, ces directives sont rappelées régulièrement aux policiers, notamment en amont des manifestations importantes. De plus, lors des briefings opérationnels, l'attention est portée tout particulièrement sur la présence de journalistes, tandis que des consignes sont données pour garantir leur sécurité et leur liberté de mouvement, dans la mesure du possible et dans le respect des règles de sécurité publique.
En cas d'incident ou de plainte impliquant un journaliste, une procédure d'examen est systématiquement enclenchée. Toute plainte est prise au sérieux, transmise au parquet de Bruxelles, et peut faire l'objet d'un suivi disciplinaire ou judiciaire, si nécessaire.
La police reste engagée à maintenir un dialogue ouvert avec les représentants des médias et à améliorer en permanence nos pratiques, afin de garantir à la fois la sécurité publique et le respect des libertés fondamentales. Il s'agit là d'un sujet de tension permanent, mais aussi d'un sujet de tension au sens politico-légal du terme, bien entendu. La zone de police PolBru s'est déjà mise à table avec des représentants médias des deux côtés du pays afin de baliser au mieux leur présence lors des manifestations, en veillant à assurer leur droit à l'information, leur travail ainsi que leur intégrité physique et la protection de leur matériel face à des personnes et/ou des groupes hostiles.
Sam Van Rooy:
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het OCAD waarschuwt dat de zogenaamde pro-Palestijnse protesten in ons land grimmiger worden. In de praktijk zien we – ik merk dat ook in Antwerpen – dat ze agressiever worden, dat zij overgaan tot vandalisme en zelfs grafschennis, zoals bij het graf van Jean Gol, alsook tot geweld tegen politici, recent nog tegen politici van uw partij, de MR. Zij doen dat ook omdat zij weten dat zij in dit land niets of hoogstens een fopstrafje riskeren.
Die zogenaamde pro-Palestijnse activisten brengen bovendien wielrenners in levensgevaar. Zij mogen in dit land al bijna twee jaar gewoon oproepen tot dodelijk jihadistisch geweld. Zij mogen op straat moorddadige jihadistische terroristen verheerlijken, zelfs Yahya Sinwar, de architect van de genocidale massaslachting van 7 oktober 2023.
Ondertussen worden de nuttige idioten van de jihad, die meevaren op de illegale Hamas- flotilla , door deze regering toegejuicht en zelfs geholpen. Belgistan doet zijn naam helaas weer alle eer aan.
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, je répliquerai aussi en deux temps, si vous le permettez.
Concernant les manifestations et le ciblage des Palestiniens tous les soirs à la Bourse, vous évoquez un encadrement policier qui est conforme aux règles. Pourtant, des témoignages concordants font état d'interpellations ciblées sur des personnes avec un faciès d'origine arabe, des personnes qui sont parfois aussi en ordre de séjour.
Puisque je participe régulièrement à ces manifestations, à ces rassemblements à la Bourse, j'ai moi-même assisté à des interventions qui étaient un peu limites avec des policiers qui n'avaient pas de matricule apparent. Mais une fois que je leur ai fait la remarque, ils l'ont évidemment bien gentiment montré. Ces policiers utilisent la technique de la nasse qui est totalement illégale, pour laquelle l'État belge a été condamné, pour laquelle la Ville de Bruxelles a été condamnée et pour laquelle M. Close a été condamné personnellement.
Pour nous, il est extrêmement important de mesurer ce qui est en train de se passer. Vous avez en effet rappelé que les arrestations qui sont fondées sur l'origine ethnique étaient contraires à la loi. Cependant, au regard des événements récents, des témoignages et de mes propres observations, il semblerait que la base légale du motif "raisonnable" de croire à la commission d'un délit soit bien trop largement interprétée par certains membres des forces de l'ordre. Comme on le voit bien, ces arrestations sont parfois suivies de placements en centre fermé ou en cellule qui mettent en péril des parcours d'intégration, des demandes d'asile voire des vies, puisqu'on a assisté voici deux jours au suicide d'un réfugié palestinien.
S'agissant de la répression du 2 octobre, monsieur le ministre, on a assisté à une espèce de moment de bascule. Vous avez dit que la proportion d'une intervention se mesure à l'analyse de la situation sur le terrain. Alors, force est de constater qu'il y a eu ici une grave disproportion au cours des événements du 2 octobre, la réaction de la police étant totalement disproportionnée.
Vous avez évoqué ce qu'il s’est passé du côté de la place du Luxembourg. Je n’y étais pas, mais vers 20 h, j’étais avec des centaines de personnes aux environs de la Bourse et j’ai vu de mes propres yeux des passants recevoir des coups de matraque, des passants qui parfois n’avaient rien à voir avec la manifestation en cours. À un moment donné, la police anti-émeutes a chargé sans sommation et s’est déchaînée sur une foule de citoyens. Certains participaient à la marche, d’autres pas du tout. Il y avait des femmes, des hommes, des enfants, des personnes âgées, des personnes à mobilité réduite. Ces personnes ont été chargées sans distinction. Il semblerait que cela ait eu lieu en toute impunité. Quand des policiers en civil ou des policiers anti-émeutes insultent, pourchassent et finissent par encercler des manifestants, également sur la place des Martyrs et dans les rues avoisinantes, on se retrouve face à un grave problème de proportionnalité, qui est extrêmement inquiétant et pour lequel je n’ai pas obtenu de réponse satisfaisante, monsieur le ministre. Je poserai la question aussi au responsable de la police locale, M. Close.
Greet Daems:
Mijnheer de minister, u hebt niet geantwoord op mijn eerste vraag, over de vier opgepakte Palestijnse actievoerders die in een gesloten centrum werden geplaatst. Ik weet niet of er iets fout gelopen is? U hebt er niets over gezegd. Ik weet niet of u het vergeten bent.
Bernard Quintin:
Dat hangt af van minister Van Bossuyt. Als er vreemdelingen zijn opgepakt, is ook Dienst Vreemdelingenzaken erbij betrokken.
Greet Daems:
Dat is straf, want mevrouw Van Bossuyt verwijst voor de politionele aspecten naar u door. Ik heb dit vandaag nog al gehoord. Men trekt hiermee de paraplu open. Wij hebben toch het recht om te weten wat er is misgelopen. Wat hebben die mensen misdaan om in een gesloten centrum te worden opgesloten? Daar moet duidelijkheid over komen. De politie en niet de DVZ kiest wie zij op een betoging oppakt en zij valt onder uw bevoegdheid. Het verstoren van de openbare orde als reden blijft heel vaag. Nu ontstaat de indruk dat Palestijnen die hun stem laten horen tegen de genocide het risico lopen opgesloten te worden in gesloten centra. Dat is een directe ondermijning van het grondrecht op vrije meningsuiting en vreedzaam protest. Ik zal de vraag misschien later nog eens stellen om alsnog een antwoord te krijgen.
Wat betreft het politiegeweld in Brussel tegen de Palestijnse actievoerders, hebt u een verloop van de betoging op 2 oktober gegeven op basis van een verslag van PolBru. Daaruit blijkt dat alles correct verlopen zou zijn. Hoe verklaart u echter dat er inmiddels tien klachten zijn ingediend bij het Comité P, waaronder van journalisten die zich identificeerden? Wanneer burgers en leden van de pers met een wapenstok worden geraakt, is er op zijn minst reden om te onderzoeken of de proportionaliteit wel gerespecteerd werd. Ik vind het jammer dat u die intentie niet hebt.
Dat is wat er telkens gebeurt. Men belooft interne evaluaties, maar er verandert eigenlijk niets. Intussen stapelen de klachten zich op en wordt het geweld telkens opnieuw vergoelijkt.
U zegt dat de politie moest ingrijpen omdat er vernielingen waren en er projectielen werden gegooid. Niemand betwist echter dat de politie de openbare orde moet handhaven. De vraag is hoe dat gebeurt. Het probleem is niet dat er werd opgetreden, maar dat ook vreedzame deelnemers en journalisten werden geviseerd. Dat is het probleem, mijnheer de minister.
Christophe Lacroix:
Merci monsieur le ministre pour votre réponse, que j'ai trouvée franchement… très bonne! Je ne viens pas souvent dans cette commission, car je m'occupe plutôt des relations internationales, comme vous il fut un temps, mais je trouve que nous avons un ministre de l'Intérieur qui sait garder son sang-froid et qui prend ses responsabilités. Cela vaut la peine de le dire.
Deuxièmement, face au génocide qui se passe en Palestine, il y a évidemment une émotion qui est vivement ressentie par notre population, en particulier par les jeunes, des étudiants du secondaire, des étudiants universitaires qui se déplacent et qui souvent, parce qu'ils ont le cœur au bord des lèvres, ne sont pas habitués à des organisations cadrées, etc.
Vous avez bien précisé, dans votre réponse, que la police avait négocié, avec celles et ceux qui pouvaient encadrer le mouvement spontané, les conditions pour mener à bien la manifestation de manière pacifique. Et c'est en toute fin de parcours que la situation a dégénéré, comme très souvent. Je suis fils de syndicaliste, j'ai participé dès l'âge de 14-15 ans à de nombreuses manifestations, qui étaient toutes bien coordonnées par la police et les syndicats, et c'était toujours en fin de manifestation que des casseurs qui n'avaient rien à voir avec le mouvement syndical venaient à la fois pour discréditer ce mouvement, mais aussi pour casser du policier.
Cela ne justifie pas les réactions disproportionnées de la police. Ce qui me rassure, c'est que vous avez dit qu'une évaluation interne se faisait a posteriori , que tous les canaux qui sont à disposition des citoyens et des parlementaires pouvaient être actionnés, et que vous resterez vigilant à ce sujet.
Parce que, in fine , ont été décomptées 5 000 personnes selon le PS, et 4 000 selon la police. Ce sont des manifestants pacifiques qui étaient présents à Bruxelles le 2 octobre. Sur ces 4 000 ou 5 000 personnes, 150 ont créé des troubles et on ne dénombre que quatre arrestations, quatre personnes en détention judiciaire. Il est donc malheureux que ces 150 personnes aient minimisé l'impact positif de cette manifestation.
En outre, je pense que, si on calcule la proportion, il doit y avoir de temps en temps des dérapages de la part des policiers comme il y en a de la part des citoyens. Mais vous êtes là pour veiller à ce que les policiers, qui sont parfois lourdement armés et lourdement équipés, n'occasionnent pas des entraves manifestes à la liberté constitutionnelle de manifester pacifiquement. Je vous remercie.
Voorzitter:
Vraag nr. 56007460C van mezelf is omgezet in een schriftelijke vraag.
Het toenemende antisemitisme in ons land
De Hamas-terreurcellen in België en de veiligheid van de Joodse gemeenschap
Gesteld door
DéFI
François De Smet
VB
Sam Van Rooy
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
François De Smet:
Monsieur le ministre, ne nous voilons pas la face, la recrudescence de l'antisémitisme est une triste réalité. Je ne vais pas refaire l'inventaire, mais on ne compte plus les tags antisémites, les profanations de tombes, comme celle de Jean Gol, les insultes, les agressions verbales ou physiques.
Il faut prendre conscience de l'atmosphère de peur et d'insécurité dans laquelle vivent aujourd'hui nos concitoyens juifs à Anvers, à Bruxelles et ailleurs. C'est une réalité qui touche les écoles, les lieux de culte, les réseaux sociaux, les espaces publics. Des familles nous disent qu'elles hésitent encore à inscrire leurs enfants dans des écoles publiques. Certains cachent leur identité, d'autres songent à quitter le pays.
Je vous avais interrogé le 29 avril dernier au sujet d'un tag antisémite sur des pavés de la mémoire. Vous aviez alors annoncé que vous deviez rencontrer les représentants de la communauté juive dans les semaines suivantes.
Je crois qu'il importe de prendre cette menace d'actes antisémites très au sérieux et d'alerter de ce fait les services compétents. Il serait aussi opportun de mettre à exécution l'un des volets de l'accord du kern, selon lequel une vigilance accrue à l'égard de l'antisémitisme sera assurée et la surveillance des incidents antisémites sera renforcée.
Monsieur le ministre, cette rencontre avec les représentants de la communauté juive a-t-elle eu lieu? Quels enseignements ont-ils pu en être tirés? Des mesures concrètes sont-elles prises, notamment pour l'instauration de patrouilles de police régulières auprès de sites identifiés comme sensibles, de manière renforcée? Les modalités d'exécution de l'accord du kern sur le conflit au Proche-Orient et en matière de lutte contre l'antisémitisme ont-elles été définies?
Sam Van Rooy:
"België is uitgegroeid tot een centraal knooppunt voor Hamasagenten en sluimerende cellen, van wie velen op frauduleuze wijze asiel hebben aangevraagd, en na 7 oktober zijn geactiveerd. Ze zijn bij naam bekend en alomtegenwoordig, maar de autoriteiten willen niet ingrijpen uit angst om als islamofoob te worden bestempeld," aldus Ahmed Fouad Alkhatib, hoofd van 'Realign For Palestine'. Hij zegt dat naar aanleiding van de arrestatie in Duitsland van drie Hamasleden die bezig waren met wapens. Vermoed wordt dat ze aanslagen planden op Israëlische of joodse doelwitten.
Na de dodelijke jihadistische antisemitische aanslag in Manchester, waarbij aan een synagoge twee mensen werden vermoord en er vier zwaargewond geraakten, is weer maar eens pijnlijk duidelijk geworden dat de joodse gemeenschap een zeer groot risico loopt het slachtoffer te worden van de islamitische jihad.
Mijnheer de minister, hoe reageert u op de stelling van Ahmed Fouad Alkhatib?
Proberen in ons land Hamas of aanverwante jihadistische groeperingen moslims te rekruteren om jihadaanslagen te plegen?
Wil de regering onderzoeken hoe groot de sympathie voor Hamas is binnen de moslimgemeenschap, en specifiek bij de Palestijnen die sinds 7 oktober 2023 dit land zijn binnengekomen? Zo neen, waarom niet?
Mijn laatste vraag heb ik al heel vaak gesteld, hier maar vooral ook op het Antwerpse niveau, in de gemeenteraad. Vindt u dat joodse en Israëlische instellingen in België, met name in Antwerpen en Brussel, voldoende worden beveiligd? Graag een toelichting.
Bernard Quintin:
En ce qui concerne l'antisémitisme et la sécurité des communautés juives en Belgique, la lutte à cet égard nécessite effectivement une attention permanente dans notre pays. Ces derniers mois, j'ai pu rencontrer les représentants de la Fondation Auschwitz, du Comité de Coordination des Organisations Juives de Belgique (CCOJB) ou encore de l’Union des É tudiants juifs de Belgique, dont le coprésident a été agressé sur le campus universitaire de l'ULB. Par ailleurs, mon cabinet est en contact régulier avec ces différents représentants, et notamment, encore récemment, avec le Consistoire central israélite de Belgique (CCIB). L'ensemble de ces échanges confirment, s'il le fallait, que la communauté juive vit au quotidien, à tout le moins, un sentiment d'insécurité.
Les services de sécurité privés de la communauté juive sont extrêmement sollicités depuis maintenant deux ans pour des situations variées, allant de la sécurisation des institutions juives au monde scolaire et à la vie sociale et de quartier.
Vous le savez, si des actes ou menaces sont commis en différents lieux, la situation anversoise et la situation bruxelloise sont spécifiques. Sans entrer dans les détails opérationnels, je peux vous indiquer qu'effectivement, les dispositifs policiers sont et restent considérables, comme le sont aussi les échanges réguliers entre les services de police, locale et fédérale, et les services de sécurité privés de la communauté, et ce tout particulièrement depuis le 7 octobre 2023. Une présence visible et non visible est maintenue auprès des intérêts de la communauté juive de Belgique.
L'évaluation permanente de la situation est réalisée par les services de police, alors que l'analyse de la menace est, elle aussi, périodiquement effectuée. À cet égard, il est régulièrement demandé aux services de sécurité de la communauté de sensibiliser les personnes victimes sur l'importance de déposer une plainte auprès de la police. Cela permet d'assurer une vue précise du phénomène et d'adapter les dispositifs de prévention et de protection, si nécessaire.
Il me paraît important de signaler que l'OCAM participe aux réunions du mécanisme interfédéral de lutte contre l'antisémitisme. Par ailleurs, l'enregistrement des faits, menaces, discours, agressions liées à l'antisémitisme par les services de police est aujourd'hui possible avec précision, grâce à l'amélioration des données contextes dans les applications de services de police. Cela doit et va permettre d'affiner le travail indispensable des poursuites judiciaires.
Mijnheer Van Rooy, over het interview van Alkhatib kan ik u meegeven dat mijn diensten het interview ook hebben gelezen. Zonder in detail te gaan, kan ik u verzekeren dat de veiligheidsdiensten een en ander opvolgen, ook in samenwerking met hun partnerdiensten.
De diensten hebben geen indicaties dat Hamas op dit moment oproept tot gewelddadige aanslagen in het Westen. Groepen als IS, AS en Al Qaida doen dat wel, maar het OCAD beschouwt hen niet als verwant aan Hamas.
Wanneer informatie beschikbaar is dat een persoon in België mogelijk banden heeft met Hamas, wordt politioneel of door de inlichtingendiensten een onderzoek opgestart. Wanneer personen in die context oproepen tot haat of geweld, worden zij besproken in het kader van de Strategie T.E.R.. Informatie wordt uitgewisseld en gepaste maatregelen worden besproken. Dat kan ook leiden tot opname in de gemeenschappelijke gegevensbank T.E.R..
François De Smet:
Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse claire. Je ne puis que vous encourager à maintenir cette vigilance, notamment dans les lieux dits "sensibles". Je vous remercie des précisions que vous avez apportées quant à la manière dont cette surveillance s'opère déjà.
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik zie het met mijn eigen ogen, hoor het ook vanuit de joodse gemeenschap en breng het herhaaldelijk onder de aandacht tijdens de Antwerpse gemeenteraad: de beveiliging van synagogen, joodse scholen en Israëlische en joodse instellingen is onvoldoende, ook na de jihadistische antisemitische aanslag in Manchester. Afgelopen weekend werd een Joodse persoon in hartje Antwerpen in elkaar geslagen en het duurde, hou u vast, zestien minuten voordat de politie ter plaatse was.
Ondertussen zien wij op sociale media dat deze regering Hamasagenten, Hamassupporters en Hamassympathisanten massaal het land binnenkomen. België, Belgistan, is een speeltuin voor jihadisten, ongeacht of ze van Hamas, Hezbollah, Al Qaida of de Islamitische Staat zijn. Ik waarschuw u, mijnheer de minister, dat het slechts een kwestie van tijd is voordat het ook hier weer eens misloopt.
Voorzitter:
La question n° 56007566C de M. Éric Thiébaut concernant le numéro d'urgence est transformée en question écrite. M. Hervé Cornillie est absent pour sa question n° 56007568C. Vraag nr. 56007578C van de heer Depoortere is omgezet in een schriftelijke vraag. M. Khalil Aouasti est absent pour sa question n° 56007593C.
Het onzalige idee van minister Beenders over pepperspray
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Ik schrijf graag spitsvondige titels die u dan als voorzitter moet voorlezen. Alle gekheid op een stokje. Minister Beenders vecht uiteraard tegen de irrelevantie als minister. Elke poging van de man is goed om zich te profileren via sociale media of de pers. Af en toe lanceert hij iets. Het meest recente wapenfeit was de suggestie om iedereen pepperspray te geven. Er bestaan ook adviezen die pleiten voor het uitsluitend verstrekken van pepperspray aan vrouwen. Dat heb ik eveneens gehoord. Alsof mannen in de openbare ruimte niet zouden kunnen worden aangevallen.
In elk geval acht ik het een slecht idee. Diverse experts hebben mij daarin bijgetreden. Ten eerste creëert het een vals gevoel van veiligheid. Daarnaast versterkt het in zekere mate het idee van victim blaming waarbij aan een slachtoffer dan verwijtend zou worden gevraagd of het geen pepperspray bij zich had. Voorts geven deskundigen aan dat het product alleen effectief is wanneer het getraind wordt gebruikt. Bij gebrekkig gebruik brengt het instrument de gebruiker mogelijk in een nog lastigere situatie. Persoonlijk ben ik pacifist, dus ik ben geen voorstander van extra wapens in de publieke ruimte. Dat draagt bij aan een cultuur van angst. Tot daar enkele tegenargumenten.
Mijn vraag is eenvoudig. Is het voorstel om pepperspray te legaliseren al dan niet uitsluitend voor vrouwen een regeringsstandpunt of heeft een overijverige medewerker van minister Beenders besloten om nog eens iets naar buiten te brengen?
Een tweede punt. Het is een slecht voorstel, maar het onderliggende probleem bestaat wel. Veel vrouwen, en niet uitsluitend vrouwen, voelen zich ongemakkelijk in de publieke ruimte. Soms vermijden zij om door een park te fietsen omdat zij zich daar niet veilig voelen. Er is dus wel echt een probleem.
Mijn tweede vraag is dus wat u zult ondernemen om ervoor te zorgen dat iedereen de publieke ruimte zowel overdag als 's nachts kan gebruiken, zonder dat men pepperspray nodig heeft?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
Bernard Quintin:
Mijnheer Vandemaele, ik zal niets zeggen over uw spreektijden. Laat me allereerst verduidelijken dat dit voorstel tot op heden niet aan bod is gekomen op mijn niveau, noch werd hieromtrent advies gevraagd aan de politiediensten. Het betreft een initiatief dat past binnen de bevoegdheid, of ten minste de geest van de bevoegdheid van de minister van Gelijke Kansen. In deze fase kan ik me dan ook niet uitspreken over een definitief regeringsstandpunt en wacht ik een eventuele formele vraag en voorstel af van de minister van Gelijke Kansen.
Indien het gebruik van pepperspray specifiek zou worden overwogen als beschermingsmiddel, lijkt het me evident eerst de haalbaarheid daarvan grondig te onderzoeken alvorens een definitief standpunt hierover in te nemen en om evidente redenen moet de politie betrokken partij bij dat onderzoek worden.
Voor verdere vragen over dit specifieke voorstel verwijs ik dan ook naar de minister van Gelijke Kansen. Het is aan de leden van de Kamer om daarover op een ander tijdstip een vraag te stellen.
Met betrekking tot uw terechte vraag over het onveiligheidsgevoel bij vrouwen verwijs ik u graag naar mijn antwoord van zo-even op de vraag van de heer Sam Van Rooy.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het was dus een communicatieve spielerei, een ballonnetje van minister Beenders. Dat ballonnetje is al een paar weken oud. Hij heeft u nog niet gecontacteerd voor advies of om actie te ondernemen. Ik vermoed dat dit nu wellicht ook niet meer zal gebeuren en dat we het idee dus kunnen begraven nog voor het geboren is, wat nog niet zo slecht is. Ik zal uw suggestie in gedachten houden om diezelfde vraag met dezelfde titel ook aan minister Beenders te stellen.
De domiciliëringen in Aalter
Bekijk antwoord
Khalil Aouasti:
Monsieur le ministre, nous revenons avec ce dossier qui fait l'actualité – une triste actualité – depuis de trop nombreux mois. L'ex-bourgmestre d'Aalter, M. Pieter De Crem, après des enquêtes de la VRT et du Morgen , a enfin pris ses responsabilités et pris la seule décision qui s'imposait, à savoir démissionner. Démissionner, dès lors qu'il ne respectait pas la loi et qu'il discriminait volontairement celles et ceux qui souhaitaient résider sur son territoire communal.
Depuis de nombreux mois, nous essayons d'organiser des auditions dans ce dossier, puisque j'ai la faiblesse de penser que, malheureusement, ces questions et ces pratiques ne se limitent pas à la commune d'Aalter, et que ce sont des pratiques qui ont cours, également, dans d'autres communes.
Aujourd'hui, Audit Vlaanderen a remis son rapport, qui est sans appel. Les citoyens d'Aalter qui souhaitaient s'y domicilier ont été discriminés. C'est d'ailleurs la raison pour laquelle, enfin, Pieter De Crem a démissionné, tant de son mandat de bourgmestre que, semble-t-il, de son affiliation au cd&v, mais sans pour autant renoncer à des ambitions électorales à venir, c'est-à-dire sans jamais reconnaître la moindre culpabilité quant à ces faits.
Monsieur le ministre, nous avons déjà eu l'occasion d'échanger ici. Depuis vos précédentes réponses, quel est l'état des lieux de la question? Quels sont les contacts que vous avez eus avec vos homologues régionaux, et singulièrement votre homologue en Région flamande, suite à cela?
Quelles suites sont données par l'autorité fédérale au regard du rapport et des conclusions d'Audit Vlaanderen? Quelles sont les mesures que vous prenez et que vous avez prises pour veiller à ce que les pratiques inadmissibles qui ont eu lieu à Aalter ne se reproduisent nulle part ailleurs, quelle que soit l'entité régionale sur laquelle se trouve une commune?
Bernard Quintin:
Monsieur Aouasti, depuis la fin juillet 2025 et la réponse à la dernière question parlementaire écrite concernant ce dossier, mes services ont répondu par courrier en date du 7 août 2025 aux courriers des 4 et 22 juillet 2025 de la commune de Aalter et une évaluation de leur projet quelque peu révisé de règlement communal en matière de contrôle de domicile.
Après les communiqués de presse sur la fin de l'audit qui a été réalisé à la demande de la ministre flamande compétente Hilde Crevits, mes services ont pris contact par email avec Audit Vlaanderen le 5 septembre 2025 dans le but d'obtenir une copie de cet audit. Mes services n'ont pas obtenu l'accord pour obtenir le document, ce que je regrette sincèrement et ce qui peut interroger la loyauté fédérale.
J'ai donc décidé d'écrire par voie officielle à la ministre Crevits pour obtenir à tout le moins les recommandations de l'audit qui pourraient être utiles dans les compétences exercées en la matière au niveau fédéral. J'espère obtenir une réponse dans les meilleurs délais.
D'ici là, mes services continueront à veiller au respect de la réglementation et à assurer le suivi du dossier. Ils restent également à la disposition des services judiciaires pour une éventuelle demande d'information concernant ce dossier.
Khalil Aouasti:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vous remercie pour les initiatives qui ont été prises parce qu'effectivement, ce rapport d'audit ne nous a toujours pas été communiqué.
Je pense sincèrement qu'au regard de vos réponses, notre demande de pouvoir, dans cette enceinte fédérale, sur la base des compétences fédérales, organiser des auditions pour avoir la pleine transparence dans ce dossier, vous permettrait, à vous et vos administrations, par notre biais et par notre concours, de pouvoir exercer l'ensemble de vos compétences. Cela s'avère plus que jamais nécessaire.
Comment est-il possible, alors que l’on parle d’infraction pénale, d’entrave, de violation d’une loi fédérale sur la domiciliation et sur le Registre national, qu’une autorité administrative refuse à une autre autorité administrative, au prétexte qu’il ne s’agit pas du même niveau de pouvoir, le moindre accès à ces documents, alors même que n’importe quel citoyen aujourd'hui pourrait, sur la base de la loi sur la transparence administrative, réclamer ce document à Audit Vlaanderen? Cela vous est refusé comme ministre de l'Intérieur. C’est absolument inadmissible!
Voorzitter:
Vraag nr. 56007898C van de heer Van Tigchelt is omgezet in een schriftelijke vraag.
Het verklaren tot persona non grata van de tot geweld aanzettende rapper Bob Vylan
Het optreden van een antisemitische artiest en de screening van strafbare feiten
De gemaskerde moslimtiener die op straat met een Syrische jihadist poseert
Gesteld door
VB
Sam Van Rooy
VB
Sam Van Rooy
VB
Sam Van Rooy
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
Afgelopen zomer trad de Britse rapper of iemand die daarvoor wil doorgaan, Bob Vylan, op in België, op Rock Herk. Hij roept systematisch op het podium op tot moord op elke IDF-soldaat, wat de facto vrijwel elke Israëliër betekent, ook op ons grondgebied. Nu juicht die kansenparel tijdens zijn optredens ook de koelbloedige executie van Charlie Kirk toe. Ik heb zijn woorden goed beluisterd. In wezen voegt hij er de waarschuwing aan toe dat eenieder die zegt wat Charlie Kirk zegt, hopelijk doodgeschoten mag worden.
Ik raad iedereen aan de misselijkmakende beelden uit de Paradiso in Amsterdam te bekijken. Ze zetten gewoon aan tot geweld. Misschien nog zorgwekkender is dat heel de zaal juichte. Daar zullen vast wel wat Belgen tussen gezeten hebben.
Wat is uw reactie hierop, minister?
Ik vraag u heel duidelijk of de regering die tot dodelijk geweld aanzettende Britse rapper – als we dat woord mogen gebruiken – tot persona non grata kan verklaren, zodat hij zijn gevaarlijke vergif niet meer op podia op Belgisch grondgebied kan spuien?
Op 14 oktober treedt in Antwerpen de degoutante antisemiet Sundeep Bhardwaj op, zogenaamd als comedian. Op 24 september trad hij op in Gent. Hij is van Indiase afkomst en woont in Luxemburg. Deze figuur zegt onder meer dat de Malediven een van zijn favoriete plekken op aarde zijn, omdat het een van de meest antisemitische plekken op aarde is, wat helaas ook klopt. Niet toevallig neemt Sundeep het op voor de tot geweld aansporende antisemitische rapper Bob Vylan.
Sundeep doet sterk denken aan de Franse komiek of eerder als komiek vermomde antisemitische activist Dieudonné M'bala M'bala. Wie kent hem nog? Die werd uiteindelijk ook in ons land veroordeeld, onder andere voor negationisme. Zijn activistische, antisemitische optredens werden uiteindelijk ook verboden. Deze Sundeep is dus een soort Dieudonné 2.0 en ik vermoed dat helaas nog dergelijke figuren zullen opstaan.
Mijnheer de minister, wat vindt u hiervan? Worden die zogenaamde stand-upcomedy optredens in ons land, terwijl het eigenlijk vermomd antisemitisch activisme betreft, opgevolgd en gescreend op strafbare uitspraken? Zo niet, waarom niet? Kunt u zich eventueel inzetten om deze persoon ook tot persona non grata te verklaren? Hij moet namelijk ook uit het buitenland komen. Ik raad u en uw diensten aan om nu al eens te screenen op sociale media wat hij allemaal over onze Joodse medemens zegt.
Er is een foto opgedoken van een gemaskerde moslimtiener die op de Keizerlei in Antwerpen trots poseert met de Syrische jihadist Abdul Baset al-Sarout. Ik heb u die beelden bezorgd. Als dat geen zorgwekkende radicalisering of islamisering is, dan weet ik het ook niet meer. Wordt deze vermoedelijk minderjarige moslimtiener opgespoord, op zijn minst met het oog op deradicalisering?
Bernard Quintin:
Mijnheer Van Rooy, wat Bob Vylan betreft, het begrip persona non grata komt voort uit het Verdrag van Wenen en is niet van toepassing op rockzangers, goede of slechte, maar alleen op diplomaten. Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk kunnen visumvrij naar België reizen. De minister van Asiel en Migratie kan een vreemdeling die de openbare orde ernstig heeft verstoord wel uitzetten of terugwijzen. De beslissing om een artiest te laten optreden tijdens een evenement behoort tot de organisatie en valt onder de bevoegdheid van de burgemeester. Ik heb van mijn diensten begrepen dat het optreden van Bob Vylan op Rock Herk deze zomer zonder incidenten is verlopen. Daarmee is de kous wat mij betreft af.
Ik kom tot uw vraag over het optreden van Sundeep Bhardwaj.
Op basis van de informatie die ik hierover opvroeg, zijn er tot heden geen strafbare feiten gepleegd. Het OCAD acht de kans op extremistische uitspraken bij dergelijke optredens of verstoring van de openbare orde onwaarschijnlijk. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er toch extremistische uitspraken gedaan zouden worden die aanleiding geven tot radicalisering of oproepen tot haat of geweld, zullen onze veiligheidsdiensten daarnaar ongetwijfeld onderzoek doen.
Dan kom ik aan uw vraag over de foto van een jongeman die in Antwerpen - en ik citeer u – “op straat trots poseert met de Syrische jihadist Abdul Baset al-Sarout”. Volgens open bronnen is Abdul Baset al-Sarout in 2019 overleden in Syrië. Deze persoon staat daarnaast niet te boek als jihadist.
Sam Van Rooy:
Mijnheer de minister, in dit land werd Lahav Shani, een Israëlische topdirigent, gecanceld en worden twee democratisch verkozen Israëlische ministers tot persona non grata verklaard. Wie is daarentegen wel welkom in dit land? Een als comedian vermomde antisemitische activist uit India, Sandeep Bhardwaj, een Dieudonné M’bala M’bala 2.0. Wie is nog welkom in dit land? Verheerlijkers van moorddadige jihadisten die hier alleen fysiek leven maar mentaal in de islamitische wereld verblijven, zoals dus die jonge moslim in hartje Antwerpen. Ik heb u de foto bezorgd. Wie is nog welkom in dit land? De zogenaamde rapper Bob Vylan, die op het podium oproept tot moord.
Op deze foto ziet u deze neanderthaler, die de overheid in Belgistan blijkbaar verkiest boven een beschaafde, talentvolle topdirigent, die u hier ziet, namelijk Lahav Shani. Dit is Belgistan anno 2025. Dit soort neanderthalers wordt hier verwelkomd, terwijl beschaafde topdirigenten het land worden uitgezet. Het is werkelijk te beschamend voor woorden.
Voorzitter:
Vraag nr. 56008249C van de heer Bergers wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De vertegenwoordiging van de brandweer in het Nationaal Crisiscentrum
Gesteld door
N-VA
Jeroen Bergers
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, onze brandweermannen en -vrouwen staan iedere dag in de frontlijn om burgers te helpen bij allerhande problemen. Het is daarom ook niet meer dan normaal dat ze worden gehoord als het gaat over het crisisbeleid van dit land.
Enigszins tot mijn verbazing werd me, toen ik deze zomer op werkbezoek was bij onze brandweerkorpsen, uitgelegd dat de stem van de brandweer vandaag de dag ontbreekt in het Nationaal Crisiscentrum. De brandweer wordt in de algemene veiligheidscel slechts vertegenwoordigd door de administratie van de Civiele Veiligheid. Grof gesteld kan men eigenlijk zeggen dat de brandweer geen zetel heeft in het Nationaal Crisiscentrum, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de federale politie en Defensie.
De rechtstreekse stem van de brandweer in het Nationaal Crisiscentrum kan volgens mij nochtans nieuwe en interessante perspectieven bieden, die ook voor de andere aanwezige partners van nut zijn en ons veiligheidsbeleid versterken, vandaar mijn volgende vragen aan u.
Waarom is de brandweer vandaag de dag niet vertegenwoordigd in het Nationaal Crisiscentrum? Ik neem aan dat dat geen beslissing van u was, maar van een van uw voorgangers.
Zult u ervoor zorgen dat de brandweer een vertegenwoordiging krijgt in de algemene veiligheidscel van het Nationaal Crisiscentrum, bijvoorbeeld via Brandweer België?
Bernard Quintin:
Mijnheer Bergers, allereerst dient het onderscheid te worden gemaakt tussen de vertegenwoordiging in het Nationaal Crisiscentrum en de vertegenwoordiging in de nationale veiligheidscel.
Bij het Nationaal Crisiscentrum zelf, het NCCN, is een brandweerofficier deeltijds gedetacheerd naar het multidisciplinair expertisecentrum CBRNE. Het NCCN staat er steeds voor open om dergelijke detachering uit te breiden met het oog op een sterkere integratie van de brandweerdiensten en -competenties.
Bij de nationale veiligheidscel, opgericht door het koninklijk besluit van 26 april 2024 tot vaststelling van het nationaal noodplan dat in de samenstelling ervan voorziet, zijn er enerzijds instanties met vaste vertegenwoordigers en anderzijds vertegenwoordigers die indien nodig kunnen worden uitgenodigd door het NCCN als er agendapunten zijn die hen aanbelangen. Zo nodigde het NCCN tot op heden Brandweer België effectief al meermaals uit en was Brandweer België telkens aanwezig. Te weten is dat de nationale veiligheidscel zich richt op de strategische aspecten van noodplanning en crisisbeheer, in overleg met de nationale actoren, zoals heden onder meer de voorzitter van de FOD Binnenlandse Zaken en de directeur-generaal van de Algemene Directie Civiele Veiligheid.
Provinciale en gemeentelijke veiligheidscellen, georganiseerd door respectievelijk de gouverneurs en de burgemeesters, focussen op lokale en meer operationele aspecten.
In die cellen is de brandweer per definitie vertegenwoordigd. Brandweer België, in de vorm van het Nationaal Orgaan voor de Hulpverleningszones, is pas sinds begin 2024 operationeel. Dat was op dat moment te recent om te beslissen over de toevoeging ervan aan de in dezelfde periode opgerichte nationale veiligheidscellen. Zowel de nationale veiligheidscellen als het Nationaal Orgaan zijn als structuur nog maar anderhalf jaar actief.
Met het oog op de verdere ontwikkeling van die organen en in overleg met de betrokken diensten zal ik te gelegener tijd de meerwaarde van de toevoeging aan de vaste samenstelling van de nationale veiligheidscellen evalueren en daaromtrent een beslissing nemen.
Het mag duidelijk zijn dat de brandweerdiensten en Brandweer België voor mij belangrijke schakels vormen, niet alleen vanuit operationeel oogpunt binnen de interventieketen, maar ook op het vlak van noodplanning en crisisbeheer. Die opgebouwde deskundigheid moet, ook op nationaal niveau, waar en wanneer nodig, op een adequate manier kunnen worden ingeschakeld.
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. We hebben inderdaad allebei op het brandweercongres van Brandweer België vastgesteld dat het positief is – we delen die mening – dat onze brandweerkorpsen nu vaker met elkaar in overleg gaan en meer structuur in hun werking proberen te brengen.
Op dat vlak heb ik de voorbije maanden op het terrein vernomen dat de brandweer heel graag, in de plaats van occasioneel te worden uitgenodigd, permanent in de algemene veiligheidscel vertegenwoordigd zou zijn, zoals dat voor andere diensten het geval is.
Aangezien die vraag mij zeer legitiem lijkt, zou een herevaluatie met een vertegenwoordiging van de brandweer een goede zaak zijn. Voor de noodplanning is de brandweer immers een nuttige actor om aan boord te hebben.
Voorzitter:
Vraag nr. 56008251C van de heer Bergers over de implementatie van het EES is omgezet in een schriftelijke vraag. De samengevoegde vragen nr. 56008296C van de heer Matti Vandemaele, nr. 56008299C van de heer Ortwin Depoortere en nr. 56008596C van de heer Stéphane Lasseaux over de toxische sfeer en werkcultuur bij de AIG zijn omgezet in schriftelijke vragen. Vraag nr. 56008308C van de heer Staf Aerts over de inning van verkeersboetes door de gewesten is uitgesteld.
De driedubbele moord in Roeselare door een Afghaanse migrant
De drievoudige moord in Roeselare, de steekpartijen en de structurele dracht van steekwapens
Gesteld door
VB
Ortwin Depoortere
N-VA
Maaike De Vreese
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Ortwin Depoortere:
Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Op zondag 21 september 2025 werden in Roeselare drie mensen doodgestoken; na twee feiten rond de Kleine Weg/Meiboomlaan volgde ’s avonds een derde feit aan de Hoogleedsesteenweg.
De verdachte werd diezelfde avond rond 23.00 uur gevat aan het station van Izegem na een klopjacht met inzet van helikopter en drones. Het parket plaatste de feiten “in het Afghaanse milieu”.
Dat de verdachte zo lang voortvluchtig kon blijven ondanks een grootschalig politieoptreden, roept enige vragen op.
1. Hoe verklaart u dat de man in kwestie de veiligheidsdiensten zo lang kon ontlopen, met dodelijke gevolgen?
2. Welke federale steun kwam er voor de lokale politiezone?
3. Welke realtime middelen (ANPR ‑ hits, telefoongegevens, cameranetwerken … ) zijn gebruikt en met welk resultaat?
4. Werd een publiek alarmsignaal (BE ‑ Alert of gelijkwaardig) overwogen na het tweede feit? Waarom?
5. Welke evaluatie plant u: audit van commando en controle, informatie ‑ deling, en ‘ lessons learned ’… ?
6. Welke capaciteitsgaten (mensen/middelen) zijn blootgelegd bij zowel federale als lokale politiediensten door dit voorval?
7. Welke structurele versterking volgt op korte termijn?
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, de driedubbele moord en steekpartij in Roeselare op 21 september heeft onze samenleving en in het bijzonder die van Roeselare diep geraakt. Het drama staat helaas niet op zichzelf. Uit de politionele statistieken blijkt dat het aantal geregistreerde steekincidenten niet afneemt en over verschillende provincies structureel hoog blijft. Als we de incidentiegraad voor West-Vlaanderen specifiek overschouwen, merken we een opvallende stijging op. Terwijl de gemiddelde incidentiegraad in de periode 2014-2018 nog rond 3,4 feiten per 100.000 inwoners lag, steeg die in de periode 2019-2023 naar gemiddeld 5,1 feiten per 100.000 inwoners. Dat komt neer op een toename van ongeveer 50 %, een stijging die moeilijk aan louter toeval kan worden toegeschreven. Een week na die feiten vond er in Roeselare op 27 september opnieuw een ernstig steekincident plaats. Hierbij vielen gelukkig geen dodelijke slachtoffers.
Die opeenvolgende gebeurtenissen versterken de bezorgdheid over messendracht in de publieke ruimte. Ik vraag u dan ook om op het terrein zelf actie te ondernemen, controles uit te voeren, samen te werken met alle betrokken diensten en niet uitsluitend in te zetten op preventie, wat wel degelijk van belang is, maar ook op handhaving en controles.
Ik verwijs verder naar de vragen die ik u in de schriftelijke voorbereiding heb gesteld, mijnheer de minister.
Bernard Quintin:
Alle beschikbare middelen werden ingezet om de gevluchte betrokkenen op te sporen en te vatten, namelijk alle West-Vlaamse politiezones met ondersteuning van de federale politie, de CSI voor sporenonderzoek, de FGP, de wegpolitie, het CPS en het RTIC. Er was ook luchtsteun. Over de ingezette opsporingsmiddelen wordt niet gecommuniceerd, omdat dat tot het geheim van het onderzoek behoort.
De keuze om al dan niet BE-Alert in te roepen, hangt af van het dossier. Tijdens crisismomenten, zoals in het aangehaalde geval, is het belangrijk dat de beschikbare mensen en middelen van de lokale en federale politie snel en gecoördineerd worden ingezet, wat ook gebeurde. De bestuurlijke en gerechtelijke overheden kwamen eveneens snel samen om de opsporingsstrategie te bepalen en bij te sturen. De politie evalueert het dossier intern. Er is geen versterking van de betrokken zones voorzien.
Wat de regelgeving rond het dragen van messen en andere wapens betreft, messen en andere wapens zijn verboden. Wijzigingen aan de bepalingen hierover in de wapenwet vallen onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik laat wel het volgende opmerken. Ten eerste, de gewelddaden beperken zich niet langer tot onze grootsteden. Ze breiden zich schrikbarend snel uit naar kleinere gemeenten. Ik durf Roeselare geen kleine gemeente te noemen. Feit is dat er op heel korte tijd twee steekincidenten plaatsvonden in een kleine provinciestad, niet eens de provinciehoofdstad, een eerste keer met dodelijke slachtoffers tot gevolg, de tweede keer niet. Niettemin blijven het gewelddaden met gebruik van messen en andere wapens.
Ten tweede, mijn partij – ikzelf al sinds ik hier zitting heb in 2019 – blijft hameren op de correlatie tussen massa-immigratie en geweld. Het is een taboe zeker in de huidige politiek correcte tijden, maar we moeten dat taboe doorbreken en het probleem bespreekbaar maken. Dat is de enige manier om de criminaliteit correct in kaart te brengen en vooral om die criminaliteit efficiënt te bestrijden.
Maaike De Vreese:
Minister, ik maak me samen met vele anderen zorgen over het feit dat heel wat jongeren een mes bij zich dragen of denken dat bij zich te moeten dragen om zich te beschermen tegen groepjes andere jongeren die messen bij zich dragen. Ik heb eens de cijfers en de nationaliteiten opgevraagd voor Brugge. Welnu, daar zien we een stijging van die feiten, terwijl we dat daar toch niet gewend zijn. In Brugge ging het bovendien enkel en alleen om jongeren met een andere nationaliteit, onder andere Afghaans of Syrisch. De politiediensten zelf getuigen dat bepaalde nationaliteiten vaak in de statistieken inzake het dragen van messen terugkeren. Ik ben benieuwd naar een bredere analyse ter zake, zodat de problematiek terdege aangepakt kan worden, zowel curatief als preventief, in samenwerking met bijvoorbeeld de scholen. Ik meen dat er ter zake nog heel wat kan gebeuren. Ook de leerkrachten en de ouders maken zich zorgen. Ik hoop dat u met alle actoren die op het terrein op preventie inzetten, stappen zult ondernemen, want we zouden graag de situatie de komende jaren in een andere richting zien evolueren, beseffende dat u voor een zeer moeilijke opdracht staat.
De werken aan het Schumanplein
Bekijk antwoord
Ridouane Chahid:
Monsieur le président, je suis heureux que cette question puisse enfin être traitée. Comme cela fait un petit temps que je l'avais déposée, j'ai cru qu'elle était enterrée, comme le projet Schuman d'ailleurs.
Monsieur le ministre, Bruxelles est la capitale de la Belgique mais aussi de l'Europe. Les institutions européennes se trouvent dans un quartier assez important, le quartier Schuman où se trouve ce fameux rond-point Schuman. Pour mettre en valeur ce lieu central et chargé d'histoire, la Région et le fédéral via Beliris ont décidé d'un grand réaménagement qui devait être "couronné" d'une architecture, imposante certes, marquant l'aménagement de ce territoire.
Cependant, nous apprenons par la presse que les dépassements budgétaires dans le cadre de ce réaménagement et des abords du rond-point compromettent le projet. Étant donné que la première phase du projet a coûté plus cher que prévu, il n'y aurait plus assez d'argent dans l'enveloppe initiale pour boucler la deuxième phase.
Toujours selon la presse, une des options serait de puiser dans les crédits sous-utilisés de l’avenant n° 15 de Beliris 2023-2024, pour financer cette deuxième phase. Ceci étant dit, si vous ne le faites pas, vous aurez un autre problème puisqu’il faudra trouver des moyens pour indemniser l’entrepreneur qui a été désigné à cet égard.
Monsieur le ministre, il n’a pas été question, dans votre note de politique générale 2025, de ce projet-là. En tout cas, nous n’avons pas obtenu de réponse aux questions qui vous avaient été posées à l'époque. Pourriez-vous donc faire le point sur ce dossier et les dépassements budgétaires évoqués? Qu'en est-il de l’agenda prévu pour ce chantier? Quelles options sont-elles à l’étude actuellement pour mener à bien ce réaménagement, tel qu’il a été approuvé par les différentes parties à l'époque? Quelles sont vos intentions par rapport à ce projet?
Bernard Quintin:
Monsieur Chahid, la question de la réalisation de l'auvent doit être placée dans le contexte des travaux en cours dans ce beau rond-point Schuman et ses alentours. Il n'est pas écrit "beau rond-point" dans mon texte, mais cela fait quelques heures que nous sommes ici ensemble!
Le budget actuel des travaux de réaménagement des voiries s'élève à plus de 30 millions d'euros, sans compter la réalisation du fameux auvent. L'enjeu est d'achever les travaux des espaces cyclo-piétons avant fin juin 2026 pour bénéficier des plus de 21 millions consacrés à cette initiative dans le cadre du Plan de relance européen. Ces moyens sont complétés par un budget de plus de 8 millions, à charge de Beliris. La réalisation de l'auvent atteint un coût qui est estimé à plus de 13 millions d'euros. Ce montant pourrait être amené à évoluer fortement, en fonction du moment où/et si le gouvernement régional décidait finalement de commander cet auvent.
Le 18 février dernier, Beliris a communiqué une actualisation des coûts relatifs au projet et de ceux de l'auvent dans une lettre à la Région bruxelloise, attirant l'attention sur le dépassement de budget intervenu dans le chantier de voirie. Dans une telle hypothèse, il revient, selon le texte du protocole, à la Région de décider de combler le déficit du projet. À défaut, Beliris peut renoncer à une partie du programme. Le 10 juin dernier, j'ai reçu une lettre et une décision du gouvernement régional confirmant que la Région ne souhaitait pas affecter de budget supplémentaire au projet Schuman, en l'occurrence pour la réalisation de l'auvent. Dans la note approuvée par le gouvernement régional le 10 avril, celui-ci confirme l'intérêt de ne pas réaliser l'auvent pour des raisons budgétaires et confirme que "le projet peut toutefois se poursuivre, mais à condition que les coûts soient couverts par des budgets non dépensés par l'avenant 15 de Beliris".
Dans son courrier, le gouvernement régional demande de réunir un Comité de coopération, compte tenu de l'ampleur des moyens concernés. Ce coût, comme je l'ai déjà dit, était estimé à 13 millions d'euros.
Vous évoquez la possibilité d'affecter les fonds non utilisés en 2023-2024 au sein de Beliris, comme je l'ai lu dans la presse également. L'avenant 15 de Beliris est arrivé à terme le 31 décembre 2024. Si un article de l'accord de coopération permet de poursuivre les projets entamés, il ne permet pas d'affecter des budgets nouveaux ou supplémentaires à une initiative spécifique. La solution présentée n'est donc tout simplement pas possible.
Pour alimenter le programme du rond-point Schuman de plus de 13 millions pour réaliser la commande de l'auvent, il faut affecter dans l'avenant qui sera conclu pour l'année 2025 l'ensemble des moyens annuels de Beliris. Cela nécessite des choix d'affectation qui sont possibles avec un gouvernement en affaires courantes, dans la mesure où aucune décision nouvelle n'intervient.
Les crédits d'engagement et de liquidation 2024 ne sont bien entendu plus disponibles. Par ailleurs, comme évoqué dans votre question précédente, ils ont été très largement consommés en 2024, à plus de 98 % pour ce qui concerne les liquidations.
Si cet auvent n'est pas réalisé, il revient, en fonction des protocoles relatifs au projet Schuman, aux autorités régionales de définir les alternatives à mettre en œuvre. À ce jour, l'administration de Beliris n'a pas été informée des intentions de la Région en la matière.
Je peux vous confirmer que j'estime personnellement que 13 millions d'euros est un montant très important et qu'il y a peut-être des choix qui doivent être faits. L'affectation des moyens dans les différents projets à charge de Beliris reste une décision commune des membres du Comité de coopération, fédéraux comme régionaux. Je ne peux donc pas vous dire les positions de chacun à cet égard, mais j'ai bien pris connaissance des débats qui ont lieu au Parlement bruxellois.
Je peux aussi vous confirmer que les travaux se poursuivent et se terminent en fonction des missions confiées à Beliris. Je me réjouis de pouvoir discuter des dossiers Beliris avec un gouvernement de plein exercice, que j'appelle comme tout le monde de mes vœux, et que j'espère voir bientôt, pour que nous puissions travailler sur tous ces importants projets.
Ridouane Chahid:
Je voudrais remercier le ministre pour sa réponse et insister sur le fait que si l’objectif était simplement de procéder à un réaménagement classique, je ne suis pas certain que Beliris devait s’y investir.
L'objectif de Beliris est aussi de marquer le coup dans un espace où se trouvent les institutions européennes. L’idée était de traduire cet aménagement du territoire par une œuvre d'art architecturale qui s'impose.
Certes, 13 millions d’euros, c’est une somme importante. Cependant, il aurait été possible de concevoir quelque chose de beaucoup moins coûteux et qui, dans le cadre du bicentenaire, aurait tout de même permis de valoriser cet espace.
Voorzitter:
Vraag nr. 56008485C van mevrouw De Vreese wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De samengevoegde vragen nrs. 56008614C en 56008615C van mevrouw Daems werden ingetrokken.
De cyberaanval in Zaventem
Gesteld door
N-VA
Jeroen Bergers
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Jeroen Bergers:
Op 19 september werd een cyberaanval uitgevoerd op het Amerikaanse luchtvaartbedrijf Collins Aerospace. Dit bedrijf levert check-in- en boardingsystemen aan verschillende luchthavens. Het bedrijf werd gehackt, waardoor de luchthavens van onder meer Heathrow, Berlijn en Zaventem een tijd lang niet optimaal konden functioneren. De impact bleef in Zaventem, de tweede grootste economische motor van ons land, niet enkel beperkt tot vrijdag. Brussels Airport is trouwens ook de grootste private werkgever van de stad Brussel. Reizigers die zelfs na het weekend hun vlucht wilden nemen, wisten niet zeker of zij wel zouden kunnen vertrekken. Om de problemen in te perken, moest er zelfs overgegaan worden tot de registratie van reizigers met pen en papier. Zowel voor de reiziger als voor het personeel zijn dergelijke situaties niet aanvaardbaar.
Wij pleiten met N-VA voor efficiëntie in het kluwen van verantwoordelijkheden. Het lijkt ons dan ook beter om een actor aan te duiden die bevoegd is voor zowel het garanderen van de veiligheid als het aankoopbeleid ervan. We moeten vingerwijzen vermijden en helderheid brengen in alle structuren rond de beveiliging van onze luchthaven.
Welke maatregelen worden genomen om te zorgen dat een cyberaanval zoals deze niet meer voorkomt? Hoeveel economische schade heeft de luchthaven geleden? Hoe plant u de luchthaven in de toekomst beter te beveiligen tegen dit soort cyberaanvallen? Hoe kan het dat er geen plan was voorzien om, in geval van een cyberaanval, de taken over te nemen zodat de wachttijden beperkt zouden blijven? Is er in het contract met Collins Aerospace sprake van een schadevergoeding voor de luchthaven wegens onvoorziene omstandigheden of overmacht? In het geval van cyberincidenten dienen zowel het CCB als NIC2 op te treden, deels ook de CER, aangezien de luchthaven een kritische entiteit is. De kaders zijn aan elkaar gekoppeld. Wie is er uiteindelijk verantwoordelijk voor de beveiliging van de luchthaven tegen dergelijke cyberaanvallen?
Bernard Quintin:
Mijnheer Bergers, de luchthavenuitbater is een privébedrijf. Ik denk dat zelfs de regionale overheden aandeelhouder zijn van die privéonderneming. De diensten die onder mijn bevoegdheid vallen, spelen geen rol in de cybersecuritymaatregelen die Brussels Airport Company moet nemen. Het is uiteraard het bedrijf zelf dat daarvoor verantwoordelijk is. Het moet daarbij wel voldoen aan de standaarden die beschreven zijn in de NIS 2-wet (Network and Information Security). Die wet bepaalt welke entiteiten aan welke cybersecuritystandaarden moeten voldoen. Deze wetgeving en het toezicht daarop behoren tot de bevoegdheid van de eerste minister. Over de CER-wet (Critical Entities Resilience) heerst blijkbaar enige verwarring. De CER-wet en de NIS 2-wet vullen elkaar aan. De NIS 2-wet heeft betrekking op cybersecurity, terwijl de CER-wet betrekking heeft op de fysieke veiligheid en de operationele continuïteit van kritieke entiteiten. Hopelijk zullen we over CER later nog kunnen spreken. De luchthavenuitbater Brussels Airport Company heeft na de cyberaanval contingency maatregelen uitgerold. De luchtvaartpolitie van Brussels Airport heeft daarbij haar taken opgenomen met betrekking tot het verzekeren van de openbare veiligheid. Samen met de federale reserve van de directie Openbare Veiligheid hebben we gezorgd voor de kanalisering van de passagiers, zodat er geen massacompressie is ontstaan en de openbare orde gegarandeerd bleef. De processen op de luchthaven met betrekking tot registratie en boarding vallen onder de verantwoordelijkheid van de uitbater.
De droneaanvallen op luchthavens
Gesteld door
N-VA
Jeroen Bergers
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, verschillende Europese luchthavens werden het slachtoffer van droneaanvallen, meestal afkomstig uit Rusland. Niet alleen de Baltische staten hebben dit ondervonden, ook de luchthaven van Oslo in Denemarken onderging onlangs een paar keer hetzelfde lot, net als in Polen en Roemenië.
Toen ik deze vraag indiende, waren er nog geen Russische drones gesignaleerd boven de Oostkantons, maar ondertussen wel al, wat de dreiging alleen maar reëler maakt. Ook terroristische of extremistische bewegingen die interesse hebben om ons luchtverkeer te viseren, zagen de voorbije dagen alvast hoe efficiënt drones daarbij kunnen zijn en hoe zij gebruikt kunnen worden om een luchthaven plat te leggen. Jammer genoeg zijn er wel wat extremistische bewegingen – Code Rood zal ongetwijfeld nog wel eens aan bod komen - die het op luchthavens gemunt hebben.
De vraag is of onze nationale luchthaven wel is uitgerust om zo’n gevaar te detecteren en hier preventief tegen op te treden. Naar aanleiding van alles wat we zien en wat iedereen in ons land, toch zeker elke democraat, grote zorgen baart, verkondigde de Duitse minister van Binnenlandse Zaken dat de dreiging van drones boven Duitsland heel groot is en dat de regering maatregelen zal nemen om zich daartegen te beschermen.
Onze nationale luchthaven van Zaventem of de regionale luchthavens werden tot nu toe niet door drones bedreigd, maar het is niet onrealistisch. Zoals het spreekwoord zegt, is voorkomen beter dan genezen. De N-VA-fractie pleit er dan ook voor om actie te ondernemen en ervoor te zorgen dat de veiligheid van onze kritieke infrastructuur en van onze luchthavens gegarandeerd blijft en dat de economie kan blijven draaien bij aanvallen van drones.
Wie is precies verantwoordelijk voor de bescherming van de luchthaven tegen drones? Is het niet beter dit te organiseren onder eenheid van commando? Hoe beoordeelt u het dreigingsgevaar voor droneaanvallen op onze luchthavens, zowel wat betreft interne bewegingen als externe spelers, zoals we zien in andere landen?
Hebt u meer informatie over de drones die we op ons grondgebied en in andere Europese landen hebben gezien?
Zijn onze luchthavens uitgerust met apparatuur die drones en andere objecten in de lucht kunnen waarnemen en desnoods ook kunnen verwijderen? Welke middelen heeft de luchthaven van Zaventem om drones neer te halen? Welke stappen zult u zetten om de luchthavens, die economisch zeer belangrijke motoren van ons land zijn, van de nodige apparatuur te voorzien om deze dreiging te kunnen weerstaan?
Bernard Quintin:
Mijnheer Bergers, ik ga zeker akkoord met uw conclusie dat de luchthavens heel belangrijk zijn voor onze economie.
Het bestaan van drones als dusdanig is niet nieuw. Er zijn wel degelijk een aantal beschermingsmogelijkheden in de wet voorzien, bijvoorbeeld voor defensie, de kerncentrales of de luchthaven, om drones te detecteren en op een gepaste manier te interveniëren. De toenemende dreiging die drones, gegeven de geopolitieke shift van de afgelopen drie jaar, kunnen vormen, zorgt echter dat de bestaande aanpak niet volstaat.
De regering is dan ook van plan om de coördinatie te verbeteren en de actiemiddelen te versterken. Zo moet een betere informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken actoren – dat zijn er wel wat – over geautoriseerde vluchten mogelijk worden gemaakt, wat cruciaal is om snel tegen overtreders op te kunnen treden. De betrokken diensten hebben daarom op 26 september, op mijn vraag, samengezeten over deze kwestie. Deze ochtend vond een opvolging plaats met naast het Nationaal Crisiscentrum en de politie, Defensie, het DG Luchtvaart, het openbaar ministerie en de Veiligheid van de Staat, ook de kabinetten van de ministers van Mobiliteit, Justitie en Defensie.
Ik heb de problematiek deze week ook al met skeyes besproken. Ik wil de verantwoordelijkheden en de capaciteit van alle diensten beter in kaart brengen om efficiënter tegen het fenomeen te kunnen optreden. Tevens moeten we nagaan welke tools of wijzigingen in de regelgeving nodig zijn om dat efficiënter optreden te realiseren. Samenwerking tussen meerdere diensten is vereist om snel het effect van de eenheid van bevelvoering te bereiken.
Het is nog niet middernacht, maar wellicht één minuut voor middernacht… nee, vijf minuten. We moeten het dossier ernstig nemen en ik neem mijn verantwoordelijkheid van mijn kant.
Jeroen Bergers:
Bedankt, minister, dat u de situatie met het nodige realisme bekijkt. Ik hoop uiteraard van niet, maar ik vrees dat we hier in de toekomst nog over zullen moeten spreken.
Voorzitter:
Vraag nr. 56008607C van de heer Depoortere wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De samengevoegde vragen nr. 56008613C van de heer Demon, nr. 56008699C van de heer Van Tigchelt en nr. 56008606C van de heer Depoortere over het bezit van steekwapens worden omgezet in schriftelijke vragen.
Code Rood
Het wetsontwerp dat ertoe strekt organisaties te kunnen ontbinden
De mogelijkheid om organisaties te verbieden
De mogelijkheid om organisaties te verbieden
De mogelijkheid om organisaties te verbieden
Het optreden van K3 op het festival Kamping Kitsch
Gesteld door
N-VA
Jeroen Bergers
Ecolo
Rajae Maouane
PVDA-PTB
Julien Ribaudo
PVDA-PTB
Raoul Hedebouw
PVDA-PTB
Greet Daems
VB
Sam Van Rooy
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, we kennen Code Rood van eerdere manifestaties, onder andere in maart, waarbij ternauwernood geen slachtoffers vielen. In juli was er sprake van een rapport van OCAD waarin werd gewaarschuwd voor de radicalisering van die extreemlinkse klimaatactivisten.
Op de website van Code Rood kondigt die actiegroep nu aan dat zij in oktober opnieuw gaan protesteren. Zij viseren vooral bedrijven die Israël zouden steunen. Bij een vorige actie bij OIP werd echter niet materiaal voor Israël beschadigd, maar materiaal dat voor Oekraïne bestemd was, waarbij voor meer dan 1 miljoen euro schade werd aangericht. Mijnheer de minister, ik denk dat wij de ambitie delen om dat in de toekomst te vermijden. Op de website van Code Rood wordt nu opnieuw tot actie opgeroepen, waarbij onder andere de haven van Antwerpen en de luchthaven van Luik worden geviseerd.
Op die website staat dat in een politiek systeem dat wordt gedomineerd door het imperatief van groei en elitebelangen, legale actiemethoden geen optie meer zijn, dat het overtreden van de wet niet alleen een manier is om gehoord te worden, maar ook een legitieme manier om de macht van het volk te laten gelden in een repressief kapitalistisch systeem. Voor alle duidelijkheid, dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden die op de website van Code Rood staan, om het geweld dat zij plegen te verheerlijken en goed te praten. Dat klinkt niet als de organisatie van een legitieme protestmars, maar als een duidelijke oproep tot geweld.
Mijn vragen aan u gaan over zowel die nieuwe oproep, die driedaagse betoging, als het OCAD-rapport.
Het OCAD zei deze zomer dat het het rapport niet met de commissie voor Binnenlandse Zaken wil delen. Ik vind dat jammer. Zult u contact met het OCAD opnemen om aan te dringen om dat toch te doen? Een hoorzitting over die toenemende dreiging lijkt onze fractie alvast aan de orde. Die vraag zullen we dan ook indienen.
Hebt u weet van de actie van Code Rood tussen 10 en 12 oktober? Welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat het weer uit de hand loopt?
Hoe wilt u ervoor zorgen dat die activisten geen schade meer aan onze economie kunnen aanbrengen? Wat doet u om de veiligheid van de burgers te garanderen?
Wilt u Code Rood opdoeken met het wetsontwerp waaraan u werkt om extremistische organisaties te verbieden?
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, vous nous proposez un projet de loi de dissolution, que certains appellent déjà la loi Quintin, qui permettrait au gouvernement de dissoudre administrativement des organisations jugées radicales, sans passer par la justice.
Bernard Quintin:
(…)
Rajae Maouane:
Si, je vous assure, c’est le terme « loi Quintin » qui circule déjà sur les réseaux sociaux.
Le gouvernement invoque la sécurité nationale, la défense de l’ordre démocratique. Mais une brèche dangereuse est vraiment ouverte dans l'État de droit. Ce n’est pas seulement moi qui le dis. Même dans votre majorité, des voix s’élèvent. On a entendu le président du cd&v Sammy Mahdi se montrer publiquement sceptique. On a entendu des députés des Engagés, dans la majorité, qui ont appelé à la prudence, en rappelant que l’on touche à des libertés fondamentales, et je les rejoins sur ce point.
Vous avez dit, monsieur le ministre, le 2 octobre dernier, que ce texte visait les associations qui portent atteinte aux droits fondamentaux de nos citoyens, que des garanties étaient prévues, que le Conseil d'État serait consulté et que des voies de recours existent. Or ces assurances ne suffisent pas à me rassurer, monsieur le ministre, face à un pouvoir qui, en pratique, pourrait être utilisé contre des associations qui sont critiques, telles que des mouvements étudiants, des ONG environnementales, des syndicats ou des forces citoyennes légitimes.
Pour être très concrète, imaginons qu’une association étudiante organise des blocages ou des manifestations contre une réforme de l'enseignement, disons le décret paysage par exemple. Pour certains, cela pourrait être jugé comme une atteinte à l’ordre public. Avec ce projet, le gouvernement pourrait décider de dissoudre cette association sans passer par un juge. Prenons l’exemple de l’association de défense des droits humains en Hongrie. Des lois similaires ont permis de dissoudre ou d’entraver des ONG qui dénonçaient la corruption, la brutalité policière ou les violations des droits des migrants.
C’est un risque réel: voir des associations critiques du gouvernement être ciblées.
Lors des grandes grèves ou lors d'occupations d'usines, certains gouvernements ont accusé les syndicats de prendre en otage l'économie. Avec cette loi, un ministre hostile au mouvement social – qui serait peut-être un ancien président de parti, on ne sait pas – aurait en main un outil pour faire disparaître une organisation syndicale qui serait légalement constituée.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous expliquer pourquoi et comment ce projet suscite autant de doutes, y compris parmi les membres de la majorité? Ê tes-vous prêt à revoir de manière conséquente le texte à la lumière des critiques, notamment celles qui sont formulées par l'Institut Fédéral des Droits Humains, contre les atteintes au droit d'association?
Est-ce qu'on peut se rejoindre sur le fait que confier à l'exécutif un pouvoir de dissolution sans contrôle judiciaire effectif ouvre la porte à des usages arbitraires? Quelles garanties renforcées comptez-vous prévoir pour que cet outil ne soit pas tourné contre des associations pacifiques?
Enfin, comment pouvez-vous nous assurer que vous allez préserver la confiance des citoyens et des citoyennes – je vous sais sensible à cette question – dans l' É tat de droit, si le gouvernement se donne ainsi des pouvoirs de sanction sans jugement indépendant?
Bernard Quintin:
Monsieur le président, je pense que, dans cette enceinte et à cette heure, M. Bergers ne m'en voudra pas de commencer par répondre aux questions de Mme Maouane.
Je regrette que ceux qui m'interrogent régulièrement sur le sujet en séance plénière n'aient pas pris le temps de venir poser leurs questions directement ici, dans cette commission.
Je vous remercie pour vos questions, parce qu'elles vont me permettre, une nouvelle fois, de revenir sur ce dossier, et mon petit doigt me dit que ce n'est pas la dernière fois que nous en parlons, ni en commission, ni en séance plénière. Et je trouve d'ailleurs cela tout à fait normal, parce qu'il s'agit d'un texte important, qui pose de nombreuses questions.
Je ne vais pas revenir sur les rétroactes car j'en ai déjà parlé dans mes réponses en séance plénière. L'avant-projet a donc été déposé au gouvernement et a été approuvé au gouvernement par les cinq partis qui le composent. Comme tout projet de loi, il suit le trajet habituel, à savoir la consultation d'un certain nombre d'organismes, et ici aussi de la section Législation du Conseil d'État.
Il peut naturellement exister des questions quant à la méthode, y compris chez certains partis du gouvernement, ce qui montre que nous vivons dans une démocratie vivante et vibrante, dans le cadre de laquelle nous avons des débats, en ce compris au sein de la majorité. Même si je le dis en souriant, soyez assurés que je ne prends pas cet aspect à la légère. Il n'existe aucun doute quant à l'objectif à atteindre, quant à la volonté de protéger notre société face à l'entrisme de certaines structures ou associations visant à saper les fondements de la démocratie.
Dès lors, il ne s'agit pas du tout d'atteinte à l'ordre public. L'atteinte à l'ordre public est un point déjà prévu par la loi et relève du rôle de la police. L'atteinte à l'ordre public est donc cet entrisme qui consiste à saper les fondements de notre démocratie, tels qu'inscrits dans la Constitution.
Comme j'ai déjà pu le dire, je ne vais pas préjuger de ce que le Conseil d' É tat va verser dans son avis, mais j'en tiendrai évidemment compte dès que nous en aurons pris connaissance. Cela ne m'empêche pas d'entendre les préoccupations de certaines associations, de même que celles que vous relayez. Bien entendu, c'est conforme à vos prérogatives parlementaires, et je m'en réjouis. Cependant, je tiens à vous rassurer, madame Maouane. Je ne partage pas vos craintes à l'égard d'associations politiques, étudiantes, écologistes ou syndicales, car mon avant-projet de loi les exclut spécifiquement du champ d'application de la loi, s'il s'agit de leur véritable objet social et légitime. Naturellement, cette exclusion ne s'applique pas si leurs finalités légitimes sont détournées. En tout cas, le principe est que ces associations sont déjà protégées en tant que telles.
J'ai aussi entendu des craintes quant à l'utilisation arbitraire de cette loi. Sur la base de rapports des services de sécurité, le ministre de l'Intérieur devra convaincre l'ensemble du gouvernement afin de prononcer une interdiction par la publication d'un arrêté royal. Donc, on ne pourra pas attribuer au ministre de l'Intérieur – en l'occurrence, moi-même et mes éventuels successeurs – un soupçon d'arbitraire si cette proposition est endossée par le gouvernement dans son ensemble reposant sur une majorité parlementaire. Je parle de mes successeurs après cette législature, parce que je ne veux pas alimenter les fantasmes: je ne tiens pas à être ministre de l'Intérieur pendant vingt-cinq ans! La retraite à soixante-sept ans, j'y crois. À cet âge-là, je prendrai ma pension, et ce sera dans moins de vingt-cinq ans!
Enfin, je rappelle que ce projet de loi prévoit toujours que le dernier mot reviendra aux voies de recours à disposition des structures visées, à savoir le Conseil d' É tat et les cours et tribunaux.
Donc, je comprends les inquiétudes parce qu'on change le point de départ avec une mesure administrative prise par arrêté royal, mais nous n'excluons évidemment pas la voie judiciaire.
Je dirais même que nous la doublons. Comme il s'agit d'une mesure administrative, il y a toujours bien sûr la voie des cours et tribunaux, mais la voie du Conseil d'État s’y ajoute. Je m’arrête là. Nous aurons encore l’occasion d’en parler.
In antwoord op de vragen van de heer Bergers kan ik herhalen wat door het OCAD werd aangehaald over de analyses. Ze zijn bestemd voor de regering en de partnerdiensten in het kader van de uitvoering van hun opdrachten. Ze dragen dan ook de vermelding ‘gevoelig/niet geclassificeerd’, conform het koninklijk besluit van 20 december 2024.
Ik kan u echter meegeven dat het OCAD steeds bereid is om over elk relevant onderwerp in gesprek te gaan met de commissie en haar leden. Het OCAD is op de hoogte van de door Code Rouge aangekondigde acties en zal een dreigingsanalyse opstellen op basis van de beschikbare informatie. Ik spreek hier over een dreigingsanalyse. Dat heeft in eerste instantie nog niets te maken met het wetsontwerp.
Op die basis en samen met de input van de federale en lokale politie beveelt het Nationaal Crisiscentrum aan om bepaalde maatregelen te treffen. Tegenover elke actie zal dan ook in de nodige inzet van de politiediensten worden voorzien om ervoor te zorgen dat de acties zo veilig mogelijk kunnen verlopen.
Ik wil echter ook meegeven dat het moeilijk is om op voorhand de precieze plaats van een actie te kennen. De politie kan bovendien niet tientallen potentiële plaatsen 24/7 bewaken. De potentieel geviseerde firma’s zelf moeten dus ook beveiligingsmaatregelen treffen. Onze veiligheidsdiensten staan evenwel allemaal op scherp om zo snel mogelijk te kunnen reageren.
Ik wil daaraan toevoegen dat het niet aan mij is om te bevelen dat een bepaalde organisatie of groepering op de lijst wordt geplaatst. Ik herhaal dat het de veiligheidsdiensten zijn die daarover rapporten zullen opstellen. Ik weet dat Samidoun als voorbeeld is vernoemd in ons regeerakkoord. Of dat goed is of niet, het is zo beslist. Ik weet dat er, zelfs bij de meerderheidspartijen, leden zijn die bepaalde organisaties noemen. Daar heb ik geen probleem mee. Het is echter niet de minister van Binnenlandse Zaken die op eigen houtje een organisatie op een lijst zal plaatsen. Dat is een bevoegdheid van de veiligheidsdiensten.
Ik denk ook dat dat goed is, want bij onze veiligheidsdiensten – het OCAD, de VSSE en andere – werken professionele mensen.
Jeroen Bergers:
Dank u wel, mijnheer de minister. Ik ben alvast benieuwd of de nieuwe dreigingsanalyse van het OCAD weer overal in de pers zal verschijnen, maar dat zullen we samen moeten ontdekken.
Ik denk dat het goed is dat we nauw opvolgen dat de linksextremistische klimaatactivisten van Code Rood niet opnieuw ernstige schade aan onze economie toebrengen of aan zichzelf door hun eigen onwetendheid, zoals bij de actie in Gent bijna het geval was. Volgens wat ik heb begrepen van de website van Code Rood, viseren zij duidelijk een aantal bedrijven. Het is mogelijk dat ze tijdens hun driedaagse actie uiteindelijk andere bedrijven viseren, maar het lijkt mij gepast dat er veiligheidsmaatregelen worden genomen voor de bedrijven die zij hebben genoemd, zodat deze bedrijven voorbereid zijn op wat komen gaat. De nodige maatregelen kunnen door het bedrijf zelf worden genomen, op advies van de politie, maar de politie moet ook paraat staan bij die bedrijven om snel te kunnen ingrijpen wanneer het uit de hand loopt.
Rajae Maouane:
Merci, monsieur le ministre, d'avoir pris le temps de répondre. Effectivement, c'est un sujet qui reviendra souvent sur le devant de la scène et, à juste titre, puisque c'est un débat démocratique important. Et merci de m'éclairer sur le fait que les partis de la majorité qui font de la communication, comme Les Engagés et le cd&v, ne font vraiment que de la "com'", vu que l'avant-projet de loi a été adopté, comme vous l'avez dit, par les cinq partis du gouvernement. Et oui, c'est une vraie crainte, parce que cela donnerait trop de pouvoir à un gouvernement. Aujourd'hui, nous avons de la chance: nous vous avons comme ministre de l'Intérieur, un démocrate – nous ne sommes pas toujours d'accord, mais je respecte le démocrate que vous êtes et je respecte le fait que vous gardiez souvent la tête froide. Mais, demain, un gouvernement d'extrême droite peut advenir, un gouvernement qui ne respecterait pas l' é tat de droit. C'est un vrai risque, l'extrême droite est à nos portes ici en Belgique, elle a infiltré des partis démocratiques en Belgique, mais aussi dans d'autres pays européens. Cette question n'est pas abstraite, c'est une vraie question fondamentale. C'est un choix de société extrêmement important. Veut-on un État puissant qui contrôle les organisations, ou une démocratie où ce sont des juges indépendants, et pas un ministre, qui tranchent? C'est un projet de loi qui n'est pas anodin et qui créerait un précédent qui pourrait être utilisé contre des organisations respectables. Et vous avez invoqué des garanties qui ne sont pas satisfaisantes aujourd'hui à nos yeux. Nous serons attentifs, puisqu'il y a eu l'avis de l'Institut Fédéral des Droits Humains (IFDH), que le Conseil d'État va se prononcer et qu'il y aura effectivement tout un trajet législatif au Parlement, qui, je l'espère, sera un vrai débat et pas juste un bête jeu de majorité et d'opposition, où les vraies craintes seront entendues et où on pourra intégrer des éléments pour que cet avant-projet de loi ne soit pas adopté tel quel, en tout cas.
De studentenbetoging van 17 september jongstleden
Gesteld door
Ecolo
Rajae Maouane
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, je tenais vraiment à vous poser cette question car de nombreux étudiants et étudiantes ainsi que des parents inquiets m'ont écrit à ce sujet et attendent des réponses.
Le 17 septembre dernier, à Bruxelles, plusieurs centaines d’étudiants se sont rassemblés pour manifester contre le décret Paysage. Cette mobilisation étudiante était pacifique à la base. Mais ce qui s'est passé ce jour-là choque profondément: utilisation de gaz lacrymogènes, coups de matraque, étudiants encerclés dans des nasses – ce qui est une pratique illégale pour laquelle la Belgique, la ville de Bruxelles ainsi que le bourgmestre Close ont été condamnés –, contrôles au faciès dont on a vu des images sur les réseaux sociaux, arrestations arbitraires, etc. Des témoins rapportent que plusieurs jeunes ont été blessés et qu’un étudiant a été menotté simplement pour avoir posé une question à un policier. On a vu les images sur les réseaux sociaux. D'autres expliquent qu'ils n'ont pas eu l'autorisation de filmer. Or cette interdiction n'est pas légale.
Monsieur le ministre, nous parlons ici de jeunes, d'étudiants qui sont venus exercer un droit fondamental, celui de manifester. Ce droit est garanti par notre Constitution et par les traités internationaux. Le rôle de la police est d’encadrer et de protéger et non pas de réprimer, d'intimider ou même de frapper quand ce n'est pas nécessaire. Or les images sur les réseaux sociaux et le récit de ce 17 septembre montrent clairement qu'il y a eu un usage disproportionné de la force par la police.
Monsieur le ministre, quelle est votre lecture de ces événements? Reconnaissez-vous qu'il y a eu un usage disproportionné de la force? Combien de personnes ont été interpellées? Combien ont été blessées? Disposez-vous de chiffres précis et vérifiables? Quelles instructions ont été données aux forces de l’ordre avant la manifestation? Des enquêtes internes ont-elles été ouvertes? Qu'en est-il de la suite?
Des mesures seront-elles prises pour garantir que les mobilisations étudiantes puissent se dérouler dans le respect des droits fondamentaux, sans répression et sans violence policières?
Bernard Quintin:
Je vous remercie, madame Maouane, dans ce qui ressemble presque à un tête-à-tête et je m’en réjouis.
La manifestation du 17 septembre dernier à Bruxelles avait été négociée de manière tout à fait constructive avec la Fédération des Étudiants Francophones (FEF). Le dispositif prévoyait un rassemblement suivi d’une dislocation, place Surlet de Chokier. Si M. Chahid avait encore été parmi nous, j’aurais posé la question de savoir qui est Surlet de Chokier. Il était le premier régent du royaume, nommé par le Congrès. Je referme la parenthèse, mais il faut bien de temps en temps que je montre que je suis historien.
La place Surlet de Chokier avait donc été choisie dans un cadre clair et concerté. Cependant, au moment de la dislocation, un groupe important, extérieur à la FEF et échappant totalement au contrôle de l’organisateur, a tenté de forcer l’accès au bâtiment de la Fédération. Grâce au déploiement rapide des forces de l’ordre, cette intrusion a pu être évitée, malgré des jets de projectiles dirigés vers le bâtiment et vers les policiers.
Ce même groupe a ensuite incité une partie des manifestants – contre l’avis explicite de la FEF, qui a tout mis en œuvre pour éviter les incidents – à former un cortège non autorisé, qualifié de marche sauvage, c’est-à-dire non négocié avec les autorités.
La police a alors accompagné et sécurisé ce cortège dans la mesure du possible, tout en surveillant étroitement la situation. Mais en l'absence de tout interlocuteur légitime permettant une concertation, et compte tenu des troubles importants à la circulation en pleine heure de pointe, il a été décidé de contenir le groupe afin de mettre fin à la déambulation non autorisée. Au cours de cette opération, il a été fait usage ponctuel de spray lacrymogène, conformément aux principes de nécessité, subsidiarité et proportionnalité.
Au total, cinq personnes ont été interpellées pour identification et rédaction d'un procès-verbal en matière de sanctions administratives communales. Une personne a été arrêtée administrativement. Aucun blessé n'a été signalé.
Les forces de l'ordre ont agi conformément à la doctrine de la gestion négociée de l'espace public (GNEP). L'usage de la force est resté limité et proportionné. Aucune enquête interne n'a été ouverte à ce stade, aucune plainte formelle n'ayant été enregistrée.
Je souhaite enfin souligner que la manifestation initialement prévue avait été pleinement négociée avec les organisateurs dans un esprit de collaboration et de respect mutuel.
Les services de police continueront d'appliquer la gestion négociée de l'espace public, dont l'objectif est précisément de garantir le droit fondamental de manifester – un droit qui, je le répète chaque fois que j'en ai occasion, m'est cher et est fondamental dans une démocratie comme la nôtre – tout en assurant la sécurité publique, tant pour les participants que pour les tiers.
Rajae Maouane:
Merci, monsieur le ministre, pour ces précisions. Effectivement, je partage l'objectif de garantir la sécurité des participants comme des tiers mais, ce 17 septembre, ce que beaucoup de jeunes ont vécu est ce qu'ils interprètent comme une violence institutionnelle et comme une volonté de ne pas entendre leurs revendications.
Il s'agit donc d'un dossier qui concerne la Fédération Wallonie-Bruxelles, de sorte qu'il faut qu'un dialogue s'installe entre les représentants étudiants et le gouvernement de la Fédération Wallonie-Bruxelles. En revanche, sur certaines images, nous voyons très clairement qu'un jeune se fait menotter parce qu'il a posé une question à un policier et nous entendons des policiers interdire à des jeunes de filmer. Et cela, malheureusement, ce n'est pas un usage proportionné, c'est même illégal.
C’est sur ces aspects que j’aurais souhaité vous entendre.
En tout cas, ce genre d’événements, et la tournure que ces événements prennent, doivent être un appel à repenser la manière dont l'État et les forces de l’ordre organisent et encadrent l’expression citoyenne. En effet, je viens régulièrement ici en commission vous interroger sur la manière dont les forces de l’ordre encadrent ces manifestations et j’ai envie qu’elles se passent le mieux possible. Je sais que vous aussi. Il est intéressant de réfléchir à ce genre de choses. Par exemple, le fait que l’on utilise des techniques qui sont jugées illégales et pour lesquelles l'État a été jugé et condamné est incompréhensible aujourd'hui en termes démocratiques. J’aimerais vous entendre sur ce sujet, mais la suite sera pour le prochain épisode.
Voorzitter:
De vragen nrs. 56008692C van mevrouw De Vreese en 56008793C van mevrouw Pas zijn omgezet in schriftelijke vragen. La question n° 56008794C de Mme Désir est transformée en question écrite. De samengevoegde vragen nrs. 56008801C van de heer Thiébaut en 56008891C van mevrouw Daems worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 56008842C van de heer Tonniau en 56008843C van de heer Hedebouw zijn zonder voorwerp, aangezien ze afwezig zijn. Vraag nr. 56008968C van de heer Bergers wordt uitgesteld en vraag nr. 56008976C van mevrouw De Vreese wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Daarmee zijn we aan het einde van onze werkzaamheden gekomen. Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw lange aanwezigheid en de antwoorden op de vele vragen. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.16 uur. La réunion publique de commission est levée à 19 h 16.