Commissievergadering op 8 oktober 2025
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
Leeftijd en verzekeringen
De ontoereikende verzekeringsdekking als gevolg van de verhoogde pensioenleeftijd
De verzekeringen
Gesteld door
VB
Reccino Van Lommel
N-VA
Lieve Truyman
VB
Reccino Van Lommel
Aan
David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)
Bekijk antwoord
Voorzitter:
Chers collègues, je vous invite à la brièveté étant donné le nombre de questions et le fait que M. le ministre doive nous quitter à 16 h 55.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, mijn vraag dateert al van enige tijd geleden, maar kon tijdens de vorige vergadering niet worden behandeld wegens tijdsgebrek.
Waarover gaat het? Bepaalde verzekeringscontracten, bijvoorbeeld verzekeringen gewaarborgd inkomen en groepsverzekeringen met overlijdensdekking, hanteren als einde van de looptijd de pensioenleeftijd van de verzekerde tussen 60 en 65 jaar. De wettelijke pensioenleeftijd is echter opgetrokken en dat houdt bepaalde risico’s in. Mijnheer de minister, wat hebt u ondernomen om verzekeringnemers te beschermen tot het einde van hun actieve loopbaan?
Hoe staat u tegenover het voorstel van de ombudsman om tijdelijke steunmaatregelen voor verzekeringen uit te vaardigen om te hoge premies te vermijden? De hogere pensioenleeftijd kan immers ook tot hogere premies leiden. Is daarover overleg geweest?
Daarnaast heb ik nog een vragenreeks over de klachten die de Ombudsman voor de Verzekeringen ontvangt, een vraag die hieraan werd toegevoegd, ook al betreft het een ander onderwerp.
De ombudsman voor de verzekeringen meldt een toename van de klachten over de gebrekkige bereikbaarheid van verzekeraars, de trage behandeling van dossiers bijvoorbeeld inzake de waterschade in het kader van de brandverzekering, de hoogte van de vergoeding, de onduidelijkheid over de vergoedbare schade en de gebrekkige communicatie. Ook de verzekering inzake gewaarborgde inkomens ontsnapt niet aan klachten.
Wat onderneemt u of hebt u ondernomen om verzekeraars en experten te verplichten tot een betere communicatie en bereikbaarheid?
Welke maatregelen stelt u zelf voor om verzekerden meer duidelijkheid te verschaffen over hun rechten?
Wat onderneemt u tot slot om te waarborgen dat verzekeringnemers beschermd blijven tot het einde van hun actieve loopbaan?
Lieve Truyman:
Mijnheer de minister, sinds begin 2025 is de officiële pensioenleeftijd naar 66 jaar verhoogd. In 2030 zal de pensioenleeftijd op 67 jaar liggen. Dat heeft gevolgen voor personen met een verzekeringscontract, zoals een in verband met een gewaarborgd inkomen, en bij bepaalde groepsverzekeringen.
Sinds 1 januari 2024 verplicht de gedragscode van Assuralia de verzekeringsmaatschappijen om proactief hun verzekerden een verlenging van de dekking aan te bieden. In de praktijk blijkt die gedragscode echter niet voor alle verzekerden voldoende toereikend te zijn. Zo ontvangt iemand die bij het begin van een verlenging al arbeidsongeschikt is, geen extra dekking. Bij groepsverzekeringen met een overlijdensdekking tot 65 jaar kunnen er problemen rijzen wanneer de verzekerde overlijdt na het einde van de dekking, maar vóór het bereiken van de nieuwe pensioenleeftijd. De gedupeerden dreigen niet alleen inkomsten, maar ook de verzekeringsdekking zelf te verliezen, wat grote onzekerheid met zich brengt. De Ombudsdienst voor verzekeringen ziet het aantal klachten met betrekking tot het vervallen van de pensioenleeftijd toenemen. Concreet zou er al een stijging van 23 % van het aantal klachten zijn.
Mijnheer de minister, bent u betrokken geweest bij de opmaak van de gedragscode die Assuralia aan de verzekeringsmaatschappijen oplegt? Klopt het dat die nog niet veel uitzonderingen toelaat en dus niet waterdicht is?
Zult u actie ondernemen, wanneer blijkt dat de verzekeringsmaatschappijen niet proactief optreden? Zal hiervoor een wettelijk initiatief nodig zijn of kan het probleem via overleg met de sector worden opgelost?
Zal er op de nieuwe verhoging in 2030 van de pensioenleeftijd naar 67 jaar worden geanticipeerd, zodat de verzekerden dan niet opnieuw met gelijkaardige problemen worden geconfronteerd? Binnen welke termijn biedt u de gedupeerden een garantie op een volledige dekking?
Ziet u een oplossing in de aanbevelingen van de Ombudsdienst voor Verzekeringen, zoals de oprichting van een garantiefonds of een depositokas voor risico’s die technisch niet meer kunnen worden verzekerd?
Ik hoop dat er ruimte is om bij te sturen, mijnheer de minister. Ik kijk uit naar uw antwoorden.
David Clarinval:
De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd heeft inderdaad een impact op de aanvullende verzekering gewaarborgd inkomen, ook bekend als de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Krachtens de wet moeten die verzekeringen voorzien in een dekking, tot hij ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een kortere looptijd is enkel mogelijk op uitdrukkelijk verzoek van de klant. Sinds 1 januari is de wettelijke pensioenleeftijd verhoogd van 65 naar 66 jaar. Het merendeel van de lopende verzekeringscontracten voorziet evenwel nog een einde van de dekking op 65 jaar, conform de toepasselijke wetgeving op het moment dat het contract werd gesloten.
Ik betreur dat er in de vorige legislatuur geen enkele maatregel werd genomen om te anticiperen op die evolutie. De verzekeringssector heeft echter gereageerd. In november 2023 werd een gedragscode aangenomen door de verzekeraars die lid zijn van Assuralia. Die verplicht hen proactief contact op te nemen met hun klanten om de verlenging van het verzekeringscontract tot de nieuwe wettelijke pensioenleeftijd te versnellen. De verlenging kan niet worden geweigerd, als de klant ermee instemt. Een uitzondering wordt gemaakt voor wie al arbeidsongeschikt is op het moment dat zijn of haar contract afloopt. In dat geval is een verlenging niet mogelijk. Vanuit juridisch en verzekeringstechnisch perspectief kan een verzekering geen risico dekken dat realiteit werd.
Ik heb reeds de nodige consultaties gelanceerd om te anticiperen op de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar tegen 2030. Een wetswijziging daartoe zal in de komende maanden in de Kamer worden ingediend.
Met betrekking tot de contracten die onder de huidige wetgeving aflopen wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt, zal ik in de komende dagen een adviesaanvraag bij de Commissie voor Verzekeringen indienen.
De juridische situatie van die groep verzekerden is immers veel complexer. Voor groepsverzekeringen met overlijdensdekking moet ik u doorverwijzen naar mijn collega Jambon, aangezien die materie onder de bevoegdheid van de minister van Pensioenen valt.
Reccino Van Lommel:
Ik vind het vreemd dat u het uitblijven van maatregelen de vorige legislatuur betreurt, want uw partij maakte deel uit van de regering. U had dat mee op tafel kunnen leggen. U hebt daar vijf jara tijd voor gehad. Maar goed, beter laat dan nooit.
Het is een goede zaak dat er ondertussen consultaties plaatsvonden. U bent, net als ik, bezorgd en vindt ook dat de kwestie moet worden aangepakt. Er is een wetswijziging in de maak, die de komende maanden wet zal worden. We verwelkomen dat en zullen de tekst dan uiteraard grondig beoordelen. Als hij effectief een stap in de goede richting blijkt te zijn en elk nadelig effect voor de betrokkenen ongedaan maakt, dan kunt u zeker op onze welwillende steun rekenen.
Lieve Truyman:
Ik ben blij te horen dat er inderdaad een wetsontwerp in de maak is. Ik kijk ernaar uit en zal het zeer aandachtig doornemen. Ik dank u alvast voor die positieve noot.
Het rapport van het Rekenhof over het CaMo-project
Bekijk antwoord
Sophie Thémont:
Monsieur le ministre, en 2018, le gouvernement Michel a décidé d'équiper le pays d'une nouvelle capacité motorisée et d'acheter des véhicules de combat blindés. Cet achat a été conclu dans le cadre d'un "partenariat stratégique" avec la France (partenariat Capacité Motorisé ou CaMo). Le 11 juin, la Cour des comptes a présenté un rapport accablant à ce sujet en commission Défense.
Nous avons appris que cet achat a finalement coûté dix fois plus cher qu'initialement prévu. De 1,5 milliard d'euros prévus sous le ministre Vandeput, nous sommes passés à 14,7 milliards d'euros aujourd'hui. Au-delà du constat budgétaire cinglant, le rapport est également particulièrement critique sur la manière dont ce contrat a été conclu et sur les aspects relatifs aux retours sociétaux: aucune clause contraignante n'a été prévue; l'article 346 du Traité sur le fonctionnement de l'Union européenne, qui permet à un É tat membre de faire exception aux règles de marché public, n'a pas été activé; et l'absence d'un organe représentatif conjoint des industriels belges et de la Défense belge a compliqué leur implication au moment de la définition du retour.
En 2018, le PS avait largement dénoncé ce qui apparait aujourd'hui comme des constats alors qu'il est trop tard même si, comme le souligne la Cour, de nombreuses initiatives ont été prises par la ministre Dedonder pour rattraper ce dossier notamment pour la maintenance et l'assemblage des véhicules mais aussi par la mise en œuvre de la DIRS pour tirer les leçons.
Monsieur le ministre, comment expliquez-vous que ni vous, ni votre collègue en charge de la Défense, n'avez répondu aux questions de la Cour? Quelle est votre analyse de ce rapport cinglant sur la manière dont ce partenariat a été conclu sous le gouvernement Michel? Comment comptez-vous pleinement implémenter les recommandations en vue de la future loi de programmation? Comment sera désormais prise en charge, par votre département et par ce gouvernement, la question des retours sociétaux des investissements militaires? Pouvez-vous confirmer que désormais, systématiquement, une ou un représentant du SPF É conomie viendra en commission des Achats militaires pour aborder ce volet essentiel des retours sociétaux?
David Clarinval:
Madame la députée, le programme CaMo a été lancé en 2018 selon une procédure dite de source unique, c'est-à-dire sans mise en concurrence entre plusieurs fournisseurs, et fait suite à une prospection militaire.
En juillet 2018, le SPF É conomie a remis au ministre une appréciation globalement positive de la proposition de retour sociétal sur le programme CaMo, tout en soulignant le manque de fondements contractuels solides et de transparence sur la valeur ajoutée belge. Le SPF Économie n'a pas assuré de fonction administrative formelle et, par conséquent, aucune remarque n'a été formulée en réponse à la Cour. La Cour des comptes estime qu'il est difficile de mesurer l'impact réel sur l'économie belge car les engagements français sont exprimés en volume, transfert de compétences ou chiffre d'affaires et non en valeur ajoutée.
Néanmoins, sur le programme CaMo, le retour sociétal est estimé à 626 millions d'euros, ce qui est nettement plus que 50 % de l'engagement initial, et ce cinq ans après la conclusion des accords. Le gouvernement souhaite aller plus loin pour maximiser les retombées sociétales. Nous devons faire en sorte que chaque euro investi serve à structurer une base industrielle et technologique de défense en Belgique avec toutes les retombées économiques qu'elles comportent, notamment en termes d'emploi.
En collaboration avec le ministre de la Défense, nous étudierons les moyens d'élargir la coopération en matière de retour sociétal afin de traiter à l'avenir des dossiers "source unique" de façon structurée dans le cadre d'une approche IES. Nous ne manquerons pas de formuler des propositions pour renforcer la coopération autour de la base industrielle et technologique de défense.
En ce qui concerne la participation de mon administration au sein de la commission chargée du Contrôle des achats et des ventes militaires, sachez qu'un représentant du SPF Économie est toujours disposé à participer aux commissions lorsque l'administration a été impliquée dans la préparation du dossier.
Sophie Thémont:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour la réponse.
De informele bijeenkomst van de Europese ministers van Landbouw
Bekijk antwoord
Charlotte Verkeyn:
Geachte minister, van 15 tot 17 juni 2025 vindt in Warschau de informele bijeenkomst van EU-landbouwministers plaats. Tijdens deze bijeenkomst worden onder meer innovatieve technologieën en duurzame teeltmethodes in de land- en tuinbouw voorgesteld, met een bijzondere focus op fruitteelt en de modernisering van het platteland.
Wat zijn uw verwachtingen van deze bijeenkomst?
Welke Belgische accenten of prioriteiten zal de u tijdens deze bijeenkomst onder de aandacht brengen?
David Clarinval:
Helaas kon ik de informele Raad van de Europese ministers van Landbouw in Warschau niet bijwonen. België werd daar vertegenwoordigd door Waals minister van Landbouw Anne-Catherine Dalcq.
Deze informele Raad had betrekking op een essentiële uitdaging: de generatievernieuwing in de landbouw. Daarbij stonden twee belangrijke krachtlijnen centraal, namelijk de rol van innovatie bij de vestiging van jonge landbouwers en, omgekeerd, de maatregelen die genomen moeten worden om hen aan te moedigen zich op het platteland te vestigen.
In dit opzicht tekenen zich meerdere prioriteiten af. Zo moeten we het vertrouwen van de landbouwers herstellen, aangezien zij nood hebben aan stabiliteit, aan een duidelijk juridisch kader om te kunnen investeren en duurzame projecten uit te bouwen, alsook aan een perspectief op lange termijn. We zullen stabiele, toereikende en toegankelijke financieringen moeten voorzien.
Ook inzetten op innovatie, digitalisering en nieuwe technologieën kan jongeren aantrekken tot de landbouwsector. Dat kan met name door de arbeidsomstandigheden te verbeteren en een omgeving te creëren die ondernemerschap bevordert. We zullen de uitwisseling van kennis moeten versterken en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden moeten aanmoedigen.
Ook de toegang tot landbouwgrond moet verbeterd worden. Speculatie en hoge prijzen remmen de vestiging van jonge landbouwers af. De regelgeving inzake koolstofarme landbouw en milieucompensatiemechanismen kan deze druk nog vergroten als ze niet goed worden omkaderd. België is van mening dat een strikte omkadering van deze praktijken noodzakelijk is om te vermijden dat ze de generatievernieuwing in de landbouw belemmeren.
Het zal van essentieel belang zijn om de toegang tot financiering en verzekeringen te vergemakkelijken om investeringen te kunnen waarborgen. De ondersteuningsmaatregelen van de Europese Investeringsbank moeten behouden blijven, vooral voor wie een kleine landbouwonderneming opstart.
Ook overnemers moeten beter worden begeleid, in het bijzonder buiten het familiale kader. Eigenaars van landbouwgronden moeten eveneens worden aangemoedigd om pachtovereenkomsten te ontwikkelen en te behouden.
Charlotte Verkeyn:
Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. We weten allemaal dat de landbouwsector sterk onder druk staat en het de afgelopen jaren zwaar te verduren heeft gehad. Dat komt natuurlijk ook door interne regelgeving, al kunnen de interne overheden daarvoor niet altijd als eindverantwoordelijke of veroorzaker worden beschouwd. Ik denk dan ook dat het belangrijk is om op internationaal, en zeker op Europees niveau, de belangen van onze landbouwers te verdedigen. Vaak komt de regelgeving immers van dat niveau, waarna wij ons hier lokaal moeten aanpassen of bijkomende regels moeten uitwerken. Ik heb begrepen dat deze Raad in hoofdzaak een gedachtenuitwisseling was over de manier waarop we een nieuwe generatie landbouwers kunnen versterken en behouden, maar dat er nog geen concrete voorstellen op tafel liggen, behalve het mechanisme dat de toegang tot steun moet vergemakkelijken. Ik neem aan dat dit verder intern zal worden uitgewerkt, zodat we kunnen bepalen hoe we dat in ons land kunnen waarborgen. Kort samengevat, het ging vooral om een gedachtewisseling over hoe we jonge landbouwers aan boord kunnen houden en de concrete maatregelen zullen wellicht nog volgen. Ik wil ervoor pleiten om dit thema voor onze landbouwers hoog op de agenda te houden. Zoals gezegd worden we in ons land soms afgerekend op regels waarvoor we niet altijd als uiteindelijke veroorzaker kunnen worden beschouwd.
De naleving van de basisregels in de toeleveringsketens van de textielsector
Bekijk antwoord
Sophie Thémont:
Monsieur le ministre, il y a douze ans, l’effondrement du Rana Plaza au Bangladesh faisait 1 138 morts et des milliers de blessés parmi les travailleurs et travailleuses de l’industrie textile. Ce drame a rappelé l’urgence d’un encadrement strict des pratiques des multinationales du secteur.
Le 24 avril dernier, des citoyens et des associations se sont réunis à Bruxelles pour rappeler que, malgré quelques avancées, les conditions de travail dans les chaînes d’approvisionnement restent indignes, notamment dans les usines de sous-traitance des grandes marques de la "fast fashion", souvent basées dans des pays du Sud. Des enseignes bien connues du public belge telles que Primark, H&M, C&A ou encore Zara ont été pointées du doigt.
Alors que l’Union européenne débat de l’avenir de la directive sur le devoir de vigilance, il est fondamental que la Belgique joue un rôle moteur dans la défense des droits fondamentaux et dans l’établissement de normes sociales contraignantes.
Je souhaite donc vous poser les questions suivantes:
Combien d’entreprises belges actives dans la distribution ou la production textile ont actuellement des chaînes d’approvisionnement dans des pays où les droits fondamentaux sont régulièrement mis à mal (tels que le Bangladesh, le Pakistan ou l’Inde)?
Parmi elles, combien ont adhéré volontairement à des initiatives internationales comme l’Accord international sur la santé et la sécurité?
Le gouvernement dispose-t-il d’un mécanisme de suivi des engagements sociaux pris par ces entreprises belges, notamment en matière de liberté syndicale, de sécurité au travail et de salaires décents dans les usines de sous-traitance?
Des données chiffrées sur les niveaux de salaires dans les chaînes d’approvisionnement des entreprises belges sont-elles disponibles? Ces salaires permettent-ils réellement de vivre dignement dans les pays concernés?
Enfin, quelles sont les intentions concrètes du gouvernement fédéral, dans le cadre de la transposition prochaine de la directive européenne sur le devoir de vigilance, pour garantir un contrôle effectif, transparent et contraignant des pratiques des entreprises belges à l’étranger?
Monsieur le ministre, dans une économie globalisée, les droits humains ne peuvent être une variable d’ajustement. La Belgique se doit de défendre des standards sociaux élevés, ici comme ailleurs.
Je vous remercie pour vos réponses.
David Clarinval:
Madame la députée, concernant les chaînes d'approvisionnement des entreprises belges du secteur du textile présentes dans les pays tels que le Bangladesh, le Pakistan ou encore l'Inde, mon administration ne possède pas les données permettant de répondre aux questions posées.
Selon le site officiel de l'Accord international sur la santé et la sécurité dans l'industrie du textile et de la confection, six entreprises belges ont signé cet accord.
S'agissant de la directive européenne sur le devoir de vigilance, la CSDDD, la date limite de transposition a été reportée d'un an par la directive dite "Stop the Clock" – on en a parlé tout à l'heure. Elle passe du 26 juillet 2026 au 26 juillet 2027. L'entrée en vigueur pour les grandes entreprises est elle aussi décalée du 26 juillet au 26 juillet 2028. Le projet de loi visant à transposer cette directive vous a d'ailleurs été soumis ce jour en commission.
La directive CSDDD fait actuellement l'objet d'un processus de simplification au niveau européen. Le Conseil a adopté un mandat de négociation le 23 juin dernier et le trilogue avec le Parlement devrait démarrer d'ici la mi-octobre. Le texte à transposer n'est donc pas encore adopté, de sorte que je ne suis pas encore en mesure de vous partager les intentions concrètes du gouvernement. Je peux simplement vous rappeler que l'accord du gouvernement nous engage à ne pas pratiquer de gold-plating à l'occasion de la transposition de la directive européenne. En ce qui me concerne, je compte bien veiller à son application.
Sophie Thémont:
Merci monsieur le ministre pour vos réponses, même si certaines ne sont pas complètes. J'aimerais néanmoins rappeler que, douze ans après le drame de l'effondrement du Rana Plaza, les constats restent les mêmes puisque les chaînes d'approvisionnement de grandes marques restent marquées par l'exploitation, mais aussi par la pauvreté.
Les engagements volontaires ne suffisent plus. Ce qu'il faut, c'est une obligation légale, des contrôles qui soient effectifs et des sanctions qui soient réelles. La Belgique doit être un exemple dans la transposition du devoir de vigilance. Si certaines entreprises font des efforts, tant mieux, mais il appartient aussi au gouvernement d'assurer une égalité des règles du jeu pour toutes et de faire en sorte qu'aucune entreprise ne puisse tirer profit de la précarité et de l'exploitation à l'autre bout du monde.
Pour conclure, la récolte des données constitue vraiment, selon moi, un problème en soi, puisque l'absence des données prouve qu'il n'existe aucun mécanisme de suivi structuré et on ne peut pas prétendre défendre finalement les droits humains sans même savoir où et comment nos entreprises s'approvisionnent. Je ne manquerai d'ailleurs pas de revenir sur ce sujet. Merci.
Voorzitter:
La question n° 56006262C de Mme Lotte Peeters est transformée en question écrite.
De Belgische Mededingingsautoriteit en de fusie van IPM en Rossel
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, la récente annonce d'un projet de fusion entre les groupes Rossel et IPM, qui réunirait sous une même entité des titres majeurs de la presse francophone, soulève des questions importantes en matière de concentration des médias et de pluralisme démocratique.
Selon certaines estimations, cette opération représenterait jusqu'à 94 % des parts d'audience dans la presse quotidienne francophone, du moins selon une définition restreinte du marché. Toutefois, le périmètre d'analyse que retiendra l'Autorité belge de la concurrence sera déterminant: plusieurs experts suggèrent que l'ABC pourrait élargir son analyse aux acteurs digitaux (RTBF, RTL, médias étrangers, voire plateformes internationales) ce qui modifierait substantiellement l'évaluation concurrentielle. L'impact de la digitalisation et des acteurs numériques étant ainsi considéré dans le calcul.
Dans ce cadre, les engagements que pourraient proposer les parties seront déterminants pour obtenir un éventuel feu vert. Le recours à une défense de type "failing firm", qui reconnaît la vulnérabilité financière d'IPM et donc le risque d'une disparation pouvant nuire à la concurrence, est également évoqué.
Mes questions, monsieur le ministre, sont:
Pouvez-vous indiquer à ce stade si une première concertation ou notification officielle a eu lieu entre les parties et l'Autorité belge de la concurrence?
L'ABC dispose-t-elle des moyens suffisants pour analyser l'impact d'une concentration aussi sensible sur le plan économique que démocratique?
Quel rôle l'ABC entend-t-elle jouer pour veiller à ce que cette opération, si elle est autoris é e, ne porte pas atteinte au pluralisme de la presse francophone, qui reste une composante essentielle du d é bat d é mocratique?
Des critères qualitatifs comme l'indépendance éditoriale ou le maintien d'une diversité de titres peuvent-ils être intégrés dans l'analyse concurrentielle, ou restent-ils en dehors du périmètre strict de l'ABC?
David Clarinval:
Monsieur le député, selon les informations publiques dont je dispose, je comprends que des contacts avancés ont eu lieu afin de permettre aux entreprises concernées de préparer le dossier de notification. Il s'agit naturellement d'un dossier complexe. Cette phase devrait durer encore plusieurs semaines afin, notamment, de récolter les données nécessaires et de définir le champ d'analyse à explorer, y compris les problèmes éventuels et les solutions à y apporter.
En ce qui concerne votre seconde question, l'Autorité belge de la Concurrence (ABC) s'est fortement développée ces trois dernières années et dispose à présent d'un service dédié aux concentrations qui a démontré son efficacité. Je suis donc confiant dans la capacité de l'ABC d'analyser rigoureusement une opération de cette nature, aussi sensible soit-elle.
S'agissant de votre troisième question, l'ABC n'a pas pour mission d'évaluer l'impact d'une opération sur le pluralisme des médias en tant que tel. Son analyse se focalisera sur les conséquences économiques d'une diminution de la concurrence dans l'offre d'informations en Belgique francophone. Cette dimension économique comprend néanmoins les possibles effets sur la qualité de l'offre d'informations.
Enfin, à votre quatrième question, je peux vous indiquer que l'ABC reste, bien entendu, indépendante dans son évaluation de cette opération de concentration. Comme je le comprends, le maintien d'une diversité de titres, notamment grâce à l'indépendance éditoriale, peut être pris en compte en tant que critère pertinent pour déterminer les conséquences de l'opération sur le plan de la qualité de l'offre d'informations en Belgique francophone. Voilà, monsieur le député.
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. J'ai obtenu satisfaction et davantage de précisions quant au rôle de l'ABC. Un grand merci à vous!
Voorzitter:
Nous en venons à la question n° 56006524C de M. Patrick Prévot.
David Clarinval:
J'y ai déjà répondu, monsieur le président. Elle était jointe à la question de Mme Verkeyn.
Voorzitter:
Ah, d'accord.
Patrick Prévot:
Monsieur le président, ce n'est pas dramatique. Vous savez que nous jonglons entre les commissions.
Voorzitter:
Je comprends.
Patrick Prévot:
Mme Verkeyn avait introduit une question avant la mienne. La mienne était inscrite beaucoup plus bas dans l'agenda. C'est sur ce fait que je me suis basé. Mais les questions ont été jointes en séance. Sur le site, elles ne sont toujours pas jointes. Ce n'est pas actualisé sur le site. Vous savez le légaliste que je suis prend comme référence le site internet.
Voorzitter:
M. le ministre a donc répondu aux deux questions.
Patrick Prévot:
Merci beaucoup, monsieur le ministre.
De verzekerbaarheid van eigendommen in risicogebieden
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, we weten dat er in bepaalde risicogebieden een probleem is om bijvoorbeeld een woning verzekerd te krijgen, gelet op extreme weersomstandigheden zoals die destijds in de Vesdervallei. Die hebben zowel de verzekeraars als de Waalse en de federale regering voor grote uitdagingen gesteld.
We weten ook dat als er zich op korte tijd meerdere problemen zouden voordoen, het Rampenfonds de schade niet zou kunnen dekken. Op termijn kan dit een onhoudbare situatie worden. Daarnaast zien we dat de verzekeraars stelselmatig weigeren bepaalde activa in klimaatgevoelige regio’s te verzekeren. Wanneer er zich dan een ramp voltrekt, kunnen de kosten voor de getroffen mensen heel hoog oplopen.
Mijnheer de minister, welke regio's in ons land dreigen onverzekerbaar te worden? Welk perspectief kunt u bieden? Bent u van oordeel dat de potentiële risico's voor onroerende goederen in risicogebieden voldoende worden vervat in de marktprijzen van het vastgoed? Vind u dat bepaalde gebieden als onbewoonbaar moeten worden aangeduid?
Vanaf 1 juli mochten de verzekeraars de gestegen ABEX-index verrekenen in hun premies voor brandverzekeringen. De mensen voelen die stijging natuurlijk in hun portemonnee. Verwacht u een verdere stijging van deze premies?
Welk overleg hebt u gehad met de verschillende stakeholders? Welke maatregelen hebt u op tafel liggen en wat is het voor de uitvoering voorziene tijdspad?
David Clarinval:
Mijnheer Van Lommel, bepaalde risico’s zijn inderdaad moeilijk verzekerbaar of alleen tegen een hoge premie. In dit geval voorziet de wet een vangnet via het Tariferingsbureau Natuurrampen. Dit stelt de tarief- en contractuele voorwaarden vast voor natuurramprisico’s die verzekeraars niet volgens hun eigen voorwaarden willen dekken. In uitzonderlijke gevallen voorziet de wet in de mogelijkheid voor de brandverzekeraar om de dekking bij overstromingen uit te sluiten. Dit is zo wanneer een woning werd gebouwd in een zone die meer dan 18 maanden geleden door het gewest officieel werd geklasseerd als een risicozone voor overstromingen. In dat geval kan men zich niet wenden tot het Tariferingsbureau.
Wat de ABEX-index betreft, wordt voor de brandverzekeringspremies een toename van 0,86 % verwacht in de tweede helft van dit jaar. Het regeerakkoord erkent het belang van een duidelijk wettelijk kader voor de verzekering tegen natuurrampen, die de aansprakelijkheid en dekking van de verschillende partijen regelt. Op mijn initiatief werd daarom een interfederale werkgroep opgericht die de bevoegde kabinetten en administraties van de federale overheid en de gewesten samenbrengt. Deze werkgroep beoogt een principieel akkoord tussen de verschillende overheden en de verzekeringssector te bereiken over de hervorming van de verzekering tegen natuurrampen.
Wat de vastgoedprijzen en de onbewoonbaarheid betreft, verwijs ik u graag naar de gewestregeringen.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, het is goed dat u een werkgroep hebt samengesteld om die zaak te onderzoeken. Het is me alleen niet duidelijk geworden wanneer het we het resultaat kunnen verwachten. Ik neem aan dat als er een werkgroep wordt samengesteld, u ook een tijdpad voor ogen hebt om concreet resultaat te mogen verwachten. Men zou kunnen concluderen dat er wetgevingstechnische aanpassingen nodig zullen zijn. Kunt u zeggen wanneer u het resultaat van de werkgroep verwacht? Het is problematisch dat hoe langer hoe meer mensen hiervan het slachtoffer zullen zijn. De dekking door het Rampenfonds is gelimiteerd. Als te veel rampen gebeuren, ontstaat er een groot probleem. Het is heel belangrijk dat mensen een degelijke dekking kunnen genieten bij hun verzekeringsmaatschappij en niet zomaar op een of andere manier kunnen worden afgescheept. Het gaat echter nog veel verder. Ook banken staan bijvoorbeeld niet meer te springen om leningen te verstrekken voor woningen die in onverzekerbaar gebied zijn gelegen. Het is een sneeuwbal die verder en verder rolt. We moeten de mensen beschermen door heel duidelijke richtlijnen voorop te stellen en hun perspectief te bieden. Dat is vandaag de dag onvoldoende het geval. We moeten vermijden dat ze in een soort van vacuüm terechtkomen. Voor het overige wachten we de resultaten van de interfederale werkgroep af.
De economische gevolgen van het einde van de krantenbezorging door bpost
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, un nouvel accord a récemment été conclu entre les éditeurs francophones de presse et bpost, prévoyant l'arrêt définitif de la distribution des journaux par l'entreprise publique à partir du 1 er mai 2027. Cette évolution s'inscrit dans le contexte de la fin de la concession presse, de la suppression des subsides publics à cette activité.
Il faut aussi considérer la mise en place d'un transfert progressif de la distribution vers des solutions privées, notamment via Direct Presse, créée par Rossel et IPM. Ce changement de modèle logistique soulève des questions majeures pour l'économie locale, la qualité du service aux abonnés et la poursuite du pluralisme de l'information, en particulier en zones rurales ou peu denses.
À cela s'ajoute la pression sur les coûts, qui pourrait affecter le prix des abonnements ou accélérer une bascule vers le numérique au détriment des publics les moins connectés. La fracture numérique pourrait ici affecter un public habitué aux quotidiens papiers.
Mes questions, monsieur le ministre, sont: Comment votre administration évalue-t-elle l'impact économique de la fin progressive de la distribution des journaux par bpost sur les éditeurs, les travailleurs et les sous-traitants concernés? Des mesures d'accompagnement économiques ou de soutien sont-elles prévues pour garantir la continuité du service de distribution, notamment dans les zones peu attractives commercialement? Craignez-vous que Direct Presse forme un monopole de la distribution, et ne distribue donc que les journaux du futur géant IPM-Rossel? Quid des petits médias papier? La transformation numérique du secteur sera-t-elle soutenue pour assurer un accès équitable à l'information, sans creuser la fracture numérique? Un suivi spécifique est-il mis en place pour mesurer les répercussions de cette transition sur l'emploi et sur l'accessibilité de la presse quotidienne, notamment pour les publics vulnérables?
David Clarinval:
Par rapport à l'ordre des questions à l'agenda, j'avais la question de Mme Pirson avant, mais je me trompe peut-être étant donné que je n'ai pas la liste sous les yeux.
Anne Pirson:
Je pense que j'avais la dixième question, sur la situation de l'élevage en Europe.
David Clarinval:
Moi, j'avais une réponse concernant Batopin pour vous…
Voorzitter:
La question n ° 56007080C concerne effectivement la situation de l'élevage en Europe.
Anne Pirson:
Je pense que la question sur Batopin a été retirée, elle est ancienne. Donc j'avais deux questions…
David Clarinval:
On avait une nouvelle réponse.
Anne Pirson:
Ah, mais ça m'intéresse alors! La question date du mois de juin et elle a été retirée.
David Clarinval:
C'est noté.
Monsieur Dufrane, il convient de souligner que dans la concession de presse, les seules parties contractantes étaient bpost, en tant que concessionnaire, et l'État belge, en tant qu'autorité concédante.
La fin de cette concession peut générer des effets économiques secondaires, mais elle permet l'ouverture du marché à la concurrence, conformément à la libéralisation du marché postal prévue par les directives postales européennes. bpost est libre de fixer ses tarifs, comme tout autre acteur du marché, et les éditeurs sont libres de choisir de travailler ou non avec bpost. Cette liberté existait déjà, puisque la concession était conçue comme une solution de dernier recours. D'ailleurs, tous les éditeurs n'en faisaient pas usage. Enfin, le gouvernement n'intervient pas dans les négociations commerciales.
À votre deuxième question, je peux vous dire que le gouvernement précédent a acté, le 15 décembre 2023, la fin du mécanisme de concession, avec la volonté de mettre en place un régime fiscal adapté, relevant de la compétence du niveau fédéral. Ce n'est que pour les zones les plus vulnérables, les zones dites blanches, qu'un soutien supplémentaire est offert. Le régime fiscal actuellement développé relève de la compétence du ministre des Finances, vers qui je me réfère ici.
À vos questions 3 et 4, le respect des règles de concurrence est un principe fondamental de notre économie. L'Autorité belge de la Concurrence est chargée du dossier. Je lui fais pleinement confiance pour assurer son rôle de régulateur. Quant au soutien à la presse écrite, il relève des communautés.
À votre cinquième question, je peux vous dire que, comme mentionné précédemment, la concession reposait sur un appel d'offres lancé à l'initiative de l'État belge pour soutenir certains services d'intérêt économique général. Il n'existait aucune obligation d'organiser cette concession et son arrêt relevait de la prérogative exclusive des autorités concédantes. Un appel d'offres vise à obtenir l'offre économiquement la plus avantageuse.
Aucun candidat n'avait droit à l'obtention automatique de la concession, ce que tous les participants savaient. Une autorité concédante ne peut pas fonder son choix sur des impacts potentiels, comme l'emploi, par exemple, au risque de fausser l'objectivité de la procédure.
Par ailleurs, la fin de la concession et du soutien de l'État belge ne signifient pas que les journaux ou périodiques ne sont plus livrés à domicile. Les activités continueront sous une autre forme. En ce qui concerne l'accessibilité, il convient de se référer au Centre d'information sur les Médias (CIM), qui mesure l'audience des journaux et des périodiques.
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Nous pouvons noter que la distribution des journaux et la concession qui est liée restent des sujets compliqués. L'évolution des médias et de la presse en général entraîne évidemment des changements structurels. Vos réponses permettent d'y voir un peu plus clair.
Voorzitter:
La question n° 56006814C de M. Robin Tonniau a été transformée en question écrite.
De risico's van het lombardkrediet
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le Ministre,
Le crédit lombard, utilisé notamment en gestion de patrimoine, permet à certains particuliers d'obtenir un prêt en mettant en garantie leurs actifs financiers tels que leurs actions, obligations, fonds, assurances vie, etc. Ce type de financement est attractif, notamment en raison de la liquidité immédiate qu'il offre sans devoir vendre ses placements.
Il connaît un essor discret mais réel en Belgique, encouragé par certains établissements bancaires ou plateformes de gestion privée. Cependant, ce crédit présente également des risques considérables. En cas de baisse de la valeur des actifs garantis, l'emprunteur peut être soumis à un appel de marge, voire à une vente forcée de son portefeuille.
Or, contrairement aux prêts classiques, ce type de crédit semble peu encadré réglementairement en matière d'information au client, de transparence des frais, ou de protection contre les ventes à découvert non maîtrisées.
Mes questions, Monsieur le Ministre, sont :
Disposez-vous de chiffres récents sur l'encours total de crédits lombards en Belgique ?Ces chiffres sont-ils en hausse ces 5 dernières années? Quelles mesures sont prévues pour garantir que les emprunteurs soient correctement informés des risques associés à ce produit, notamment les appels de marge et la volatilité des garanties? Envisagez-vous de renforcer le cadre réglementaire applicable à ce type de crédit pour mieux protéger les clients non professionnels? Existe-t-il un contrôle spécifique de la FSMA ou de la BNB concernant les pratiques commerciales liées aux crédits lombards?Des banques ont-elles été identifiées comme pratiquants le crédit lombard?
David Clarinval:
Monsieur le député, bien que la réglementation européenne relative aux crédits à la consommation exclut totalement les crédits lombards, le législateur belge a décidé de les soumettre partiellement au Code de droit économique afin d'accorder une meilleure protection aux clients non professionnels. Ainsi, la plupart des dispositions protectrices du Code de droit économique qui s'appliquent aux contrats de crédit à la consommation s'appliquent également aux crédits lombards. Par conséquent, les banques sont notamment tenues de respecter les obligations en matière de communication publicitaire et commerciale, ainsi que des obligations précontractuelles telles que l'analyse de la solvabilité et le devoir de conseil et d'information.
Mon administration ne dispose pas de chiffres spécifiques relatifs à ce type de crédit. L'Inspection économique m'informe qu'elle n'a pas connaissance de plaintes particulières concernant les pratiques commerciales liées aux crédits lombards. Il n'est pas prévu d'introduire de réglementation les visant en particulier. Toutefois, un projet de loi sera déposé à la Chambre dans les prochains mois, afin de transposer la nouvelle directive européenne relative aux crédits à la consommation. Cette transposition aura une incidence indirecte sur les crédits lombards.
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, le député Lombard vous remercie pour votre réponse! ( Rires )
Cette question a voyagé auprès de plusieurs ministres. Vous avez hérité de la réponse. Je vous remercie encore. Ce type de crédit peu connu du grand public prend de l'ampleur. Je ne doute pas qu'un cadre législatif adapté sera élaboré en cas de besoin.
Voorzitter:
La question n° 56006848C de Mme Van Hoof est transformée en question écrite.
Het effect van de huidige dollarkoers op de uitvoer
Bekijk antwoord
Anthony Dufrane:
Monsieur le ministre, la forte dépréciation actuelle du dollar américain, qui est passé sous les 85 centimes d'euro, atteint son plus bas niveau depuis quatre ans. Si cette évolution bénéficie directement aux consommateurs belges, notamment pour les voyages aux États-Unis ou les importations, hélas elle pénalise aussi fortement la compétitivité des entreprises belges.
En effet, elle impacte particulièrement ces dernières lorsqu'elles exportent hors zone euro, en particulier vers les États-Unis ou vers des régions où l'on facture en dollars.
Le retour de Donald Trump aurait dû affecter le cours du dollar mais l'impact sur sa valeur a été faible. De plus, le Président souhaite un dollar bas afin de maximiser les exportations. Il est probable qu'il entretienne cette situation afin de se renforcer économiquement, au détriment de l'Europe.
Mes questions, monsieur le ministre, sont:
Comment le SPF Économie évalue-t-il l'impact économique concret de la faiblesse du dollar sur les exportations belges et la balance commerciale? Envisagez-vous un soutien ciblé pour les secteurs les plus exposés à une perte de compétitivité à l'exportation? Est-il prévu de renforcer les mécanismes d'accompagnement à la couverture du risque de change, notamment pour les PME qui n'ont pas toujours les outils pour se protéger contre la volatilité monétaire? Travaillez-vous à cela avec votre collègue en charge des PME? Si cette situation devait perdurer, est-ce qu'une concertation européenne plus poussée pour évaluer les conséquences globales d'un euro trop fort face au dollar serait pertinente ; pour ensuite envisager des actions coordonnées au sein de la zone euro?
David Clarinval:
Après s'être apprécié entre octobre 2024 et janvier 2025, le dollar américain s'est déprécié face à l'euro depuis le mois de février. Ce mouvement s'est accentué à partir d'avril et le niveau atteint en juin 2025 n'avait plus été observé depuis 2021.
Si cette dépréciation du dollar peut encourager les entreprises et consommateurs belges à acheter davantage de produits américains, le coût plus élevé des produits européens pour les entreprises et consommateurs américains peut les décourager de s'approvisionner sur les marchés européens.
Mon administration ne dispose pas à ce jour de données du commerce extérieur permettant d'évaluer les flux commerciaux réalisés à partir d'avril 2025. Je lui ai toutefois demandé de suivre l'évolution de nos échanges commerciaux de près dans les prochains mois, les données du commerce extérieur étant disponibles avec un retard de deux mois et demi.
À votre deuxième question, je peux vous dire que la dépréciation du dollar américain peut effectivement constituer un défi supplémentaire pour nos entreprises, plus spécifiquement celles actives sur le marché externe. Grâce à l'approche holistique du plan interfédéral de relance de l'industrie MAKE 2025-2030, je souhaite relever ces défis et d'autres encore et les anticiper autant que possible.
À votre troisième question, je peux répondre qu'il relève de la responsabilité des entreprises, dont les PME, de se couvrir contre les risques. Au niveau fédéral, Credendo propose des couvertures pour les risques de change, particulièrement pour les contrats libellés en devises fortes.
Certaines entreprises privées proposent des guides d'accompagnement et certaines autorités régionales comme Wallonie Entreprendre, par exemple, délivrent des conseils en la matière. Étant donné les outils d'ores et déjà disponibles, le fédéral ne prévoit pas à ce stade de nouveaux outils.
À votre quatrième question, je peux vous dire que tous les pays de la zone euro connaissent le même taux de change étant donné la monnaie unique utilisée. Dès lors, si des mesures devaient être prises, une concertation préalable au niveau européen serait nécessaire.
La Banque centrale européenne a annoncé rester vigilante par rapport à la valeur de l'euro. Ses dernières prévisions montrent qu'un cours de l'euro trop fort, couplé aux droits de douane américains, pèserait sur la croissance européenne.
Bien que le mandat principal de la Banque centrale européenne soit la stabilité des prix, elle pourrait être amenée à intervenir pour freiner l'appréciation de l'euro face au dollar. Néanmoins, une appréciation trop marquée de l'euro peut peser sur l'inflation importée et par conséquent entrer indirectement dans le champ d'attention de la Banque centrale européenne.
Anthony Dufrane:
Merci monsieur le ministre. L'actualité nous montre que le cours du dollar est toujours à la baisse. Il est clair que son évolution affecte notre économie et aussi la balance commerciale, en particulier pour nos exportations. Je vous remercie de suivre la situation pour le volet "commerce extérieur". Merci encore pour votre réponse.
De situatie van de veeteelt in Europa
Bekijk antwoord
Anne Pirson:
Monsieur le ministre, la situation de l’élevage en Europe ne cesse de se détériorer et les cris d’alerte du secteur se multiplient: baisse du cheptel, précarisation des éleveurs, perte de souveraineté alimentaire, déséquilibre croissant dans les échanges commerciaux. Cette situation met sous pression un modèle agricole familial que nous devons défendre.
Face à la future réforme de la PAC, il est essentiel d’assurer une prévisibilité au secteur agricole et d’éviter des changements brutaux qui compromettraient la viabilité économique de nombreuses exploitations.
Par ailleurs, il est impératif de bâtir une chaîne agroalimentaire plus juste et plus transparente. La transparence sur les marges économiques des différents acteurs de la chaîne est une condition indispensable pour rétablir la confiance et permettre aux agriculteurs de vivre dignement de leur travail. L’accord de gouvernement auquel nos partis ont souscrit prévoit d’ailleurs l’évaluation des pratiques commerciales déloyales entre les entreprises de la chaîne d’approvisionnement, afin de protéger les petits et moyens fournisseurs contre les abus des gros acheteurs.
Comptez-vous plaider auprès des institutions européennes pour la flexibilité du cadre réglementaire des aides d’État et des règles de concurrence, afin de permettre aux États de mieux soutenir leurs agriculteurs dans cette phase de transition? Comment comptez-vous concrètement défendre une répartition plus équitable du prix et des marges des produits agricoles et alimentaires entre les différents maillons de la filière agroalimentaire? Dans quelle mesure envisagez-vous d’agir, au niveau européen, pour garantir le maintien et le renforcement des aides spécifiques aux élevages familiaux face aux risques de standardisation et de concentration des soutiens agricoles?
David Clarinval:
Madame la députée, en général, je suis assez réticent à l'idée de demander une révision du cadre réglementaire des aides d'État et des règles de concurrence, car ce serait ouvrir une porte à une dérégulation du marché et à de potentielles distorsions du marché entre États membres, ce que le cadre actuel a pour objectif de limiter. Dès lors, je suis plutôt d'avis qu'une bonne mise en œuvre du règlement sur les pratiques commerciales déloyales entre les entreprises de la chaîne d'approvisionnement et les agriculteurs, ce que l'on appelle communément les pratiques UTP, permettra de mieux protéger les agriculteurs contre des abus des gros acheteurs.
En réponse à votre deuxième question, je peux vous dire que dans le cadre des efforts qui visent à accroître la transparence concernant les marges générées par chaque maillon de la chaîne alimentaire, l'Observatoire des prix publie chaque année une étude sur la transmission des prix et les marges dans la chaîne agroalimentaire. La dernière version a été publiée en mai 2025. En parallèle, le SPF É conomie, en concertation avec les filières, élabore des indicateurs de rentabilité. Un indicateur sur l'engraissement pour l'élevage bovin et trois indicateurs sur la viande porcine ont déjà été élaborés et publiés sur le site internet du SPF. Mon administration prévoira également des indicateurs pour d'autres activités agricoles. Le SPF É conomie soutient également la concertation chaîne, si nécessaire, par l'intermédiaire d'un référent dont les avis peuvent faciliter les négociations.
Belbeef, l'organisation interprofessionnelle belge pour la filière bovine, qui réunit les maillons principaux – producteurs, abattoirs, grossistes et transformateurs –, se penche sur la question des prix et des marges. Je ne suis pas en mesure de vous indiquer dans quel sens cette concertation va aboutir, mais je peux vous garantir qu'il y a, pour chaque maillon de la chaîne, une volonté d'adresser la question. Mon administration soutient également la concertation relative à la chaîne alimentaire en jouant le rôle de centre de connaissance. Toutes ces mesures ont été mises en œuvre il y a un an, à la suite des manifestations des agriculteurs. Ce sont les résultats du travail accompli depuis peu.
Enfin, en ce qui concerne votre troisième question, j'ai toujours plaidé au niveau européen et continuerai à le faire en faveur d'un budget de la PAC spécifique, indépendant, intégré et fort. Ce budget doit continuer à être axé sur deux piliers forts, le premier jouant un rôle de stabilisateur pour le revenu annuel, le second permettant de financer des mesures pluriannuelles.
Anne Pirson:
Merci, monsieur le ministre. Nous espérons que l'Union européenne ira dans votre sens en ce qui concerne le budget de la PAC. Je voudrais insister sur un point. Aujourd'hui on parle beaucoup d’autonomie stratégique de l'Union européenne en matière de défense et d’énergie, mais sans doute pas encore assez de l’autonomie alimentaire. Nous n’y arriverons qu’avec l’engagement de toutes les parties, pour défendre notre modèle agricole belge qui est respectueux de l'environnement et de la santé des consommateurs, et qui devrait aussi permettre la durabilité économique de ses exploitations à terme.
De landbouw in het kader van de volgende zevenjarenbegroting van de EU
De toekomstplannen voor het GLB van Eurocommissaris voor Landbouw Christophe Hansen
Gesteld door
PS
Patrick Prévot
PS
Patrick Prévot
Aan
David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)
Bekijk antwoord
Patrick Prévot:
Monsieur le ministre, selon un article du Financial Times, la Commission européenne s'apprête à réformer profondément sa méthode de distribution de 750 milliards d'euros de fonds agricoles et de développement.
Cette réforme, radicale, interviendrait dans le cadre du prochain plan pour le budget septennal de l'UE, qui doit sortir très prochainement. Concrètement, des centaines de programmes de dépenses existants – notamment les 392 milliards d'euros destinés au développement régional et les 387 milliards d'euros destinés à l'agriculture – seraient regroupés en un seul plan pour chaque nation. L'enveloppe destinée à chaque É tat serait calculée par une nouvelle formule de calcul.
La conséquence de cela, selon des projections qui circulent, est un transfert de plusieurs milliards d'euros: les pays disposant de grandes superficies agricoles et d'un paiement à l'hectare relativement faible, c'est-à-dire pratiquement tous les pays d'Europe de l'Est, bénéficieraient davantage du nouveau système. Il y a donc le risque d'un préjudice important pour la Belgique.
Monsieur le ministre, voici mes questions: Pouvez-vous faire le point sur les discussions en cours au sujet du prochain budget septennal de l'UE? Avez-vous demandé une analyse de l'impact de la réforme, en projet, de la méthode de distribution des fonds? Quelles seraient les conséquences pour la Belgique? Quelles sont les conséquences pour nos agriculteurs? Quel est l'état des discussions entre le Fédéral et les gouvernements régionaux au sujet de ce dossier? Allez-vous vous opposer à la fusion des fonds agricoles avec les autres politiques d'investissement européen? Allez-vous défendre un budget fort pour la politique agricole, qui tient compte de l'inflation? Allez-vous défendre le maintien de deux piliers pour l'agriculture, le premier pour soutenir le revenu des agriculteurs et le second destiné à une transition plus durable?
Je vous remercie.
Monsieur le ministre, Christophe Hansen, commissaire européen à l'Agriculture, a pour projet de réformer la PAC. Lors de la dernière séance plénière, vous aviez dit que les propositions du commissaire ne correspondaient pas à la vision de la Belgique en termes d'agriculture, je vous cite: "budget en baisse"; "gestion trop centralisée"; "objectifs climatiques imposés sans concertation".
Pilier historique du budget européen, la PAC bénéficie de 386 milliards d'euros pour la période 2021-2027. Les agriculteurs sont dans le flou pour l'après-2027, c'est-à-dire demain dans un métier dans lequel la vision à moyen et long terme est indispensable.
À partir de 2028, les agriculteurs pourraient subir une coupe de près de 20 %. Ce méga-fonds sera également réformé dans son architecture, ce qui provoque beaucoup de craintes auprès des actrices et acteurs du terrain: les financements ne seront plus versés directement sous forme de dotations annuelles, mais débloqués sur la base de plans nationaux ou régionaux, inspirés du modèle du plan de relance (avec des objectifs précis en matière d'investissements et de réformes, validés par la Commission européenne).
Monsieur le ministre, Où en sont les discussions au sujet de la réforme de la PAC? Quand se déroulera le Conseil des ministres européens de l'Agriculture? Quelle position précise défendra la Belgique? Cette position est-elle unanime au sein de notre État fédéral? Des visions divergent-elles entre les entités fédérées? Un prochain comité interministériel est-il à l'ordre du jour? Pourriez-vous en communiquer la date?
Je vous remercie pour vos réponses.
David Clarinval:
Monsieur le député, la Commission européenne a présenté sa proposition relative au prochain cadre financier pluriannuel (CFP) le 16 juillet dernier. Depuis cet été, les travaux préparatoires avancent de manière continue. Des réunions thématiques sont désormais organisées en DGE afin de présenter les différents axes et priorités du futur CFP. Ces réunions permettent aux administrations concernées de mieux comprendre les orientations proposées par la Commission et de préparer les positions belges.
À ce stade, la Commission n'a pas encore présenté d'analyse détaillée concernant l'impact sectoriel des propositions, notamment en ce qui concerne le volet agricole. Les premières lectures indiquent toutefois une réduction des moyens alloués à ce domaine, ce qui suscite des préoccupations quant à la capacité de la PAC à répondre durablement aux défis économiques, environnementaux et sociaux du secteur.
Dans ce contexte, la Belgique a défini une position claire, soulignant l'importance de préserver les politiques communes qui contribuent au développement équilibré du territoire européen. La délégation belge a rappelé aussi l'importance continue de la PAC. Les discussions sur le prochain cadre financier pluriannuel sont organisées par le SPF Affaires étrangères, dans le cadre du format habituel de la DGE. Une DGE MFF, Multi-Annual Financial Framework, a été mise en place dès la publication de la proposition de la Commission. Celle-ci s'est déjà réunie plusieurs fois pour prendre connaissance des grandes lignes et se réunit quand cela est nécessaire pour examiner les différents volets thématiques et déterminer la position belge. Le processus de négociation du futur cadre financier pluriannuel s'inscrit dans une temporalité longue, même si la présidence actuelle semble vouloir avancer rapidement.
Les discussions politiques à proprement parler entre États membres seront compliquées, entre les discussions sur le montant de l'enveloppe, le financement de cette enveloppe et les priorités du prochain cadre financier.
Je me réjouis par ailleurs que l'Union européenne mette en place le Fonds européen de la compétitivité, qui vise à renforcer la compétitivité de l'Union, en regroupant plusieurs programmes existants au sein d'un instrument unique et harmonisé. Il est doté de 450 milliards d'euros. Il constitue un élément central de la stratégie globale de la Commission, qui s'appelle la boussole pour la compétitivité, et qui vise à combler le retard d'innovation et à stimuler la croissance de l'économie européenne.
Patrick Prévot:
Merci, monsieur le ministre, d'avoir fait l'instantané de la situation. J'entends effectivement que, depuis cet été, les travaux avancent de manière continue, mais ce qui en ressort, évidemment, n'est pas de nature à me rassurer. Vous l'avez dit, la Commission n'a toujours pas présenté d'analyse détaillée, mais d'emblée, on apprend une diminution budgétaire et donc des difficultés supplémentaires pour les secteurs agricoles.
Vous le savez, c'est un secteur auquel je suis très sensible, très attaché également, parce qu'il est le fondement même de notre alimentation. C'est un secteur qui tire la langue depuis de très nombreuses années.
Dès lors, je vous demanderais, puisque je vous sais sensible au secteur également, de ne pas danser comme siffle la Commission et d’avoir, pour une fois, une position ferme au nom de la Belgique, et d’éviter de vous y rendre une nouvelle fois avec une position abstentionniste ménageant la chèvre et le chou, qui, in fine , ne nous engage pas, ou ne montre pas notre vraie volonté d’être derrière nos agricultrices et nos agriculteurs.
Voorzitter:
La question n°56007169C de M. Coenegrachts est transformée en question écrite, tout comme la question n°56007485C de Mme Ramlot, les questions n°56007504C et n°56007505C de M. Cornillie et la question n° 56007260C de M. Matagne. Il faudrait appeler Mme Thémont car c’est son tour de poser sa question n°56007579C sur Zalando. Elle m’a dit qu’elle était dans les couloirs. Passons à la prochaine question, de M. De Smet.
Het vervolg van het EU-Mercosur-handelsakkoord
Mercosur
Het EU-Mercosur-handelsakkoord
Gesteld door
DéFI
François De Smet
VB
Dieter Keuten
PS
Patrick Prévot
Aan
David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)
Bekijk antwoord
François De Smet:
Monsieur le ministre, neuf mois après la conclusion des négociations à Montevideo entre l’Union européenne et les pays du Mercosur, la Commission a tout récemment présenté l’accord EU-Mercosur Partnership Agreement (EMPA) aux législateurs européens, en vue de sa conclusion et de sa signature. Elle a également soumis un accord intérimaire destiné à permettre de faire appliquer les parties de l'accord relevant de la compétence exclusive de l’Union européenne.
Nous savons toutes et tous que cet accord suscite de nombreuses craintes parmi nos agriculteurs. La Commission se veut rassurante. Elle souligne, d’une part, que l’accord devrait augmenter de 50 % les exportations agroalimentaires européennes vers cette région et, d’autre part, que l’accord conclu avec le Mexique devrait notamment lever les barrières aux exportations européennes de produits agroalimentaires vers ce pays, importateur net de nourriture.
La Commission évoque la possibilité d’instaurer des clauses miroirs, via un alignement potentiel des standards de production sur les pesticides et le bien-être animal, applicables aux produits importés.
Pour que le volet commercial puisse entrer en vigueur, l'accord devra recueillir une majorité pondérée des votes des États membres.
En ce qui concerne notre pays, le niveau fédéral se prononcera en fonction de la position des gouvernements régionaux. La ministre wallonne de l’Agriculture a annoncé publiquement une abstention pour la Belgique, en raison d’un vote négatif de la part de la Wallonie. Par contre, nous pouvons supposer que la Flandre y serait favorable.
Monsieur le ministre, confirmez-vous le principe des clauses miroirs dans ce dossier Mercosur? Quel est le calendrier au niveau des prises de décision des entités fédérées et fédérales dans le cadre de cet accord? Nos agriculteurs peuvent-ils être rassurés par cette vision de la Commission? L'êtes-vous vous-même? Dans le contexte géopolitique actuel, considérez-vous que la Belgique doit accentuer la dimension géostratégique depuis les accords douaniers et participer au sein de l’Union Européenne à des partenariats alternatifs? Je songe notamment au Canada, à l’Australie, à l’Inde, à l’Asie du Sud-Est mais aussi à l’Amérique latine.
Dieter Keuten:
Mijnheer de minister, in de handelsovereenkomst tussen de EU en de Mercosurlanden, die nog dit jaar zou kunnen worden geratificeerd, worden wederzijdse invoertarieven geleidelijk aan afgeschaft en voor sommige producten gelden er quota. Met die deal dreigt er oneerlijke concurrentie te ontstaan tussen enerzijds Belgische boeren die werken volgens zeer strikte Europese normen op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu, en anderzijds de boeren uit de Mercosurlanden, die goedkoper kunnen produceren omdat in de Mercosurlanden veel minder strenge normen gelden.
De Europese Commissie stelt dat de producten uit de Mercosurlanden zullen moeten voldoen aan dezelfde Europese eisen voor voedingsproducten, maar het is nog onduidelijk hoe die voorwaarden zullen worden gehandhaafd.
Mijnheer de minister, hoe rijmt u dat akkoord met het regeerakkoord, waarin de landbouwsector wordt aangeduid als een strategische sector die de voedselzekerheid moet waarborgen?
Kunt u toelichten welke beschermingsmaatregelen in werking treden als de invoer van sommige landbouwproducten bepaalde drempels overschrijdt?
Op welke compensaties zullen onze boeren kunnen rekenen?
Patrick Prévot:
Monsieur le ministre,
Le 3 septembre dernier, la Commission européenne a validé le projet d'accord de libre-échange entre l'Union européenne et les pays du Mercosur. Ce texte, qui suscite de vives inquiétudes dans plusieurs États membres, sera prochainement soumis à l'approbation des 27 gouvernements nationaux.
En Belgique, la société civile, les syndicats, les organisations environnementales mais aussi une large partie du monde agricole ont exprimé leur opposition à cet accord, dénonçant ses conséquences potentielles sur l'environnement, la santé publique, les droits sociaux et l'agriculture locale.
Le Parti Socialiste a toujours affirmé son opposition à cet accord en l'état, en raison notamment : de l'absence de garanties contraignantes en matière de respect des Accords de Paris sur le climat ; du non-respect des normes fondamentales de l'Organisation Internationale du Travail ; du risque d'importation de produits agricoles cultivés avec des substances interdites dans l'UE ; de la menace que représente cet accord pour les exploitations agricoles belges, en particulier wallonnes, soumises à une concurrence déloyale.
Nous nous opposons également à toute tentative de scission du volet commercial de l'accord d'association initial, qui aurait pour effet de contourner l'exigence d'unanimité au Conseil européen et d'écarter les parlements nationaux et régionaux du processus de ratification.
Dans ce contexte, pouvez-vous nous préciser :
-Quelle est la position officielle du gouvernement belge concernant l'accord UE-Mercosur?
-La Belgique compte-t-elle maintenir une abstention ou s'opposer formellement à cet accord lors du vote au Conseil?
-Quelles garanties le gouvernement belge exige-t-il pour protéger le secteur agricole, la santé publique et les normes environnementales?
-Le gouvernement s'engage-t-il à respecter le droit des parlements régionaux, notamment celui de Wallonie, à se prononcer sur cet accord?
David Clarinval:
Mijnheer de voorzitter, zoals aangegeven in de mededeling van de Europese Commissie, getiteld 'Een visie voor landbouw en voeding', streeft de Europese Unie naar eerlijkere concurrentievoorwaarden op mondiaal niveau op het gebied van landbouw.
Om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de landbouwsector over zijn concurrentiepositie, heeft de Europese Commissie aangegeven dat zij zich in overeenstemming met de internationale regels zal inspannen om de productienormen voor geïmporteerde producten beter op elkaar af te stemmen.
De kalender voor de besluitvorming op Belgisch niveau hangt af van het tijdschema dat op Europees niveau en in het bijzonder door het Deens Voorzitterschap van de Europese Raad zal worden gevolgd.
Op basis van de analyse van mijn administratie kan die overeenkomst risico’s inhouden voor de concurrentiepositie van bepaalde takken van onze Belgische landbouwsector. Dat risico zou echter moeten worden getemperd door de lage invoerquota die gelden voor landbouwproducten uit de Mercosurlanden op de Europese markt.
Bovendien werkt de Europese Commissie momenteel aan de operationalisering van maatregelen om gevoelige landbouwsectoren snel en doeltreffend te beschermen tegen buitensporige druk vanuit de markten van de Mercosurlanden. Er wordt bijvoorbeeld voorzien in een vrijwaringsclausule om de landbouwers in de Europese Unie te beschermen in geval van een plotse toename van de invoer of een marktverstoring. Die vrijwaringsclausule is zelfs van toepassing op producten waarvoor contingenten gelden. Bovendien gelden strikte duurzaamheidsverplichtingen in gelijke mate voor producenten aan beide zijden.
J'ajoute que j'ai lu tout à l'heure un communiqué de presse de la Commission européenne qui annonçait les "clausules". Je n'ai donc évidemment pas encore eu le temps d'en prendre connaissance.
En outre, la proposition de la Commission européenne prévoit un fonds de compensation d'un milliard d'euros pour les secteurs les plus sensibles, mais cet accord offre également des possibilités, notamment pour les produits à base de pommes de terre, les produits laitiers et les poires. Dès lors, il est clair que l'accord avec le Mercosur offre indubitablement des possibilités, mais nous ne devons pas oublier les préoccupations d'une partie du secteur agricole.
Le respect des normes sanitaires, phytosanitaires et de production est essentiel, et nous ne pouvons en aucun cas accepter une concurrence déloyale qui affaiblirait notre secteur agricole belge. Il importe, dès lors, de prendre des mesures de réciprocité et de les respecter. Dans le cas contraire, l'autonomie stratégique de notre secteur agricole serait compromise, de sorte que vous comprenez que je vais analyser avec beaucoup d'intérêt ces toutes nouvelles mesures.
Par ailleurs, dans le contexte commercial international complexe actuel, la diversification de nos chaînes d'approvisionnement et de notre clientèle est essentielle. Cette diversification dépend de partenariats efficaces qui ont pour vocation de soutenir la croissance économique et de stimuler la compétitivité. Le réseau d'accords de libre-échange de l'Union comprend actuellement 76 pays et représente près de la moitié du commerce de l'Union européenne. Afin de diversifier davantage nos marchés d'exportation et de renforcer nos chaînes d'approvisionnement, la Commission européenne propose une nouvelle série de partenariats et négocie actuellement de nouveaux accords commerciaux.
Pour répondre à la question plus précise de M. Prévot, l'évolution géopolitique actuelle a rendu nécessaires une diversification de nos relations commerciales et un renforcement des échanges avec de nouveaux partenaires. L'accord conclu entre Mme von der Leyen et le Mercosur à Montevideo en décembre 2024 s'inscrit dans cette optique d'ouverture à d'autres économies. À ce stade, la position belge n'est pas encore définie. Comme pour chaque accord commercial, la position finale belge sur l'accord entre l'Union européenne et le Mercosur sera prise à l'issue de ce processus d'évaluation et en coordination avec l'ensemble des autorités politiques impliquées, conformément à notre système institutionnel.
J'en viens à l'autre question de M. Prévot. Comme indiqué précédemment, la position officielle belge n'est pas encore définie étant donné les vues a priori divergentes sur les sujets par les différentes Régions du pays. La Belgique pourrait donc s'abstenir lors du vote au Conseil vu ces positions divergentes des Régions.
"Quelles garanties le gouvernement belge exige-t-il?", me demande M. Prévot. L’accord avec le Mercosur offre certes des opportunités mais il y a les préoccupations d'une partie du secteur agricole qu'on ne peut pas oublier. Le respect des normes sanitaires, phytosanitaires et des normes de production est essentiel. On ne peut en aucun cas accepter une concurrence déloyale qui fragiliserait notre secteur agricole belge. Il est donc important de mettre en place des mesures miroirs.
À la dernière question qui m'est posée, je répondrai que la position belge sera arrêtée lors d'une réunion de la DGE, à laquelle l'ensemble des niveaux de pouvoir participera. Si aucune position commune ne peut être dégagée, la Belgique devra donc mécaniquement s'abstenir.
François De Smet:
Monsieur le ministre, merci pour vos réponses. J'en retiens deux choses.
D'abord, vous êtes personnellement très favorable aux clauses miroirs et vous allez regarder ce qu’il est encore possible de faire pour pouvoir les obtenir. Mais elles sont quand même très incertaines à ce stade.
Ensuite, je pense qu'on s'achemine vers une abstention de la Belgique, comme c'est souvent le cas dès qu'au moins deux Régions sont en désaccord. Une abstention est parfois malheureusement aussi commode. À mon avis, elle décevra une partie des personnes concernées, en ce compris nos agriculteurs, même si je comprends que le système institutionnel ne vous autorise pas à faire autre chose.
Dieter Keuten:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoorden en voor de duidelijkheid over uw standpunt.
U bevestigt dat er momenteel geen consensus is en dat u zich dus plant te onthouden. Wij vragen u als Vlaams Belang echter om u te verzetten tegen dat handelsakkoord, dus om tegen te stemmen. Dat vragen niet alleen wij, maar ook Vlaamse en Waalse ministers en minister-presidenten.
Dat gezegd zijnde, ben ik tevreden dat ik u hoor erkennen dat dat akkoord risico’s kan inhouden voor onze boeren. Die erkenning is alvast belangrijk.
Ik wil u eveneens vragen om de precaire situatie waarin onze boeren zich al vele jaar bevinden in het achterhoofd te houden. Iets meer dan een jaar geleden kwamen duizenden tractoren naar Brussel om te protesteren tegen het gebrek aan toekomstperspectief voor onze landbouwers, die geen uitzicht meer hebben op een leefbare toekomst. Maak het alstublieft niet nog erger met dat handelsakkoord.
Frankrijk, Polen en Italië zijn erin geslaagd om extra waarborgen te verkrijgen wat betreft de import van landbouwproducten die voor hen belangrijk zijn. Ik vraag u om aan de onderhandelingstafel eveneens met de vuist op tafel te slaan, zoals die grote landen hebben gedaan, om bijkomende waarborgen te verkrijgen voor producten die voor ons belangrijk zijn, zoals aardappelen, melk en peren. Ik reken op uw daadkracht en onderhandelingsvermogen.
Voorzitter:
La question n° 56007631C de M. Khalil Aouasti est transformée en question écrite.
Conflictertsen
Bekijk antwoord
Lydia Mutyebele Ngoi:
Monsieur le ministre, l'extraction et le commerce de certains minerais comme l'étain, le tantale et l'or – ces fameux "minerais des conflits" – restent liés, dans certaines régions, à des conflits d'une extrême violence et à des violations graves des droits humains. En République démocratique du Congo (RDC), ce sont des millions d'innocents qui sont morts ou déplacés pour pouvoir creuser illégalement sous leurs pieds. C'est simple, pour certains, l'appât du gain justifie tous les crimes.
Pour tenter de limiter ces conflits, l'Union européenne a mis en place une réglementation en 2021 qui oblige les importateurs à vérifier sérieusement l'origine de ces minerais. En Belgique, cette règle a été intégrée dans notre législation en 2022, et c'est le SPF Économie qui est chargé de faire des contrôles.
Récemment, un rapport des Nations Unies a tiré la sonnette d'alarme: il y aurait de plus en plus de fraudes autour du coltan extrait dans l'Est du Congo, notamment dans la mine de Rubaya, contrôlée par les rebelles de l'AFC M23. Ce coltan est envoyé illégalement au Rwanda, mélangé à d'autres minerais, puis exporté. Le principal programme de traçabilité dans la région a lui aussi reconnu qu'il y avait un vrai risque de fraude sur l'origine des minerais et a même dû suspendre ses activités à cause des violences commises par les rebelles.
Ces informations ne nous surprennent pas, parce que nous savions que le régime de M. Kagame avait décidé d'envahir et d'annexer l'Est de la RDC, de chasser les populations pour pouvoir s'enrichir illégalement dans le sous-sol congolais. Nous le dénonçons depuis des mois. Pourtant, l'Union européenne continue à commercer avec le Rwanda comme si de rien n'était. Sans véritable contrôle, il est évident que des entreprises belges peuvent être impliquées dans ces violations.
Monsieur le ministre, face aux alertes des Nations Unies sur la contrebande de coltan depuis la mine de Rubaya, quelles actions concrètes vos services ont-ils mises en œuvre pour s'assurer que les entreprises belges respectent bien leurs obligations et ne participent pas, directement ou indirectement, au financement d'un génocide en RDC?
Combien d'entreprises belges sont-elles concernées par cette réglementation européenne de 2021 et la loi belge de 2022? Existe-t-il une liste de ces entreprises?
Depuis l'entrée en vigueur de la loi, le SPF Économie a-t-il effectué des contrôles? Si oui, combien et quels ont été les résultats?
Enfin, avez-vous transmis à la Commission européenne le rapport prévu sur l'application de cette réglementation? Ce rapport est-il accessible?
David Clarinval:
Madame la députée, en réponse à votre première question, je peux vous dire que le SPF Économie supervise en effet les importateurs belges et effectue des contrôles auprès des importateurs concernés par le règlement de l'Union européenne fixant des obligations liées au devoir de diligence à l'égard de la chaîne d'approvisionnement pour les importateurs de l'Union qui importent de l'étain, du tantale, du tungstène et de l'or provenant de zones de conflit ou à haut risque, afin de s'assurer qu'ils respectent bien leurs obligations.
Les données actuellement à disposition pour 2023-2024 et le premier semestre 2025 ne montrent aucune indication d'importations en provenance de la RDC ou du Rwanda par des entreprises belges qui pourraient faire l'objet d'un contrôle dans le cadre du règlement. À ce stade, le SPF Économie attend encore toutefois des données complémentaires de la part des douanes.
S'agissant de votre deuxième question, depuis l'entrée en vigueur du règlement, une vingtaine d'entreprises environ sont concernées chaque année par les exigences du règlement. Le SPF Économie ne publie pas de liste des entreprises concernées. De plus, les informations échangées entre autorités sont confidentielles.
En ce qui concerne votre troisième question, en 2022 et 2025, l'Inspection économique a mené des contrôles à distance de l'ensemble des opérateurs concernés par la loi, essentiellement pour vérifier qu'ils respectaient leurs obligations d'information à l'égard du public. Quatre contrôles sur place ont également été effectués au cours de cette période. De manière générale, ces contrôles ont montré que les opérateurs concernés disposaient encore d'une marge considérable pour améliorer leurs pratiques. En particulier, une plus grande attention doit être accordée à la fourniture des informations spécifiques et détaillées sur leur politique d'approvisionnement en minerais de conflit. L'Inspection économique poursuivra dès lors ses contrôles et, le cas échéant, rappellera aux entreprises de corriger leurs pratiques.
Enfin, je peux vous confirmer que depuis l'entrée en vigueur du règlement, le SPF Économie a transmis chaque année son rapport sur la mise en œuvre du règlement à la Commission européenne. Ces rapports sont confidentiels et ne sont donc pas accessibles au public. Les rapports d'évaluation de la Commission européenne sont, quant à eux, accessibles au public en ligne, sur le site de la Commission européenne.
Lydia Mutyebele Ngoi:
Merci, monsieur le ministre, pour vos réponses. J'ose espérer que vos services font et feront encore les efforts nécessaires pour s'assurer que ces minerais dont notre économie profite ne financent pas les conflits comme celui qui se déroule à l'Est de la RDC, l'un des plus meurtriers de ces trois dernières décennies. Ces minerais sont issus de la souffrance d'innocents et les acheter reviendrait à avoir nous-mêmes du sang sur les mains. Nous devons vraiment l'éviter. L'Europe est à la croisée des chemins. Le monde est en train de se détourner du multilatéralisme et des principes humanistes qui étaient à la base de l'Union européenne. Elle est coincée entre ses valeurs et les intérêts stratégiques. Dans une économie mondiale de plus en plus cynique, la Belgique a un rôle à jouer et un message fort à envoyer. Notre transition énergétique et numérique, nos téléphones, nos batteries et voitures électriques ne vont pas être construits sur le dos de victimes innocentes. En défendant les droits humains et le devoir de vigilance, nous avons le droit, la justice et la stabilité, et nos économies en seront renforcées.
De concurrentiepositie
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, tijdens de bespreking van het wetsontwerp daarjuist hebt u gehoord dat ik bijzonder begaan ben met de concurrentiepositie van de bedrijven in ons land. Er zijn intussen tal van hoorzittingen georganiseerd, waarbij ik vaststel dat veel partijen weinig belangstelling tonen, want er zijn weinig aanwezigen. Het Vlaams Belang zit daarentegen altijd op de eerste rij.
Het vaak aangehaalde Draghirapport van een jaar geleden wijst op de zwaktes van Europa: we verliezen invloed aan onder meer de Verenigde Staten en China. Dat betekent een aantasting van de economische groei en de levensstandaard.
U hebt het plan MAKE 2030 gelanceerd om in te spelen op structurele zwaktes in de concurrentiepositie van onze bedrijven en heel specifiek van de maakindustrie. De analyse is al heel lang geleden gemaakt, dus we kennen de cijfers en de feiten. Het is vooral essentieel om actie te ondernemen. Ik verwijs daarbij ook naar essenscia, dat onlangs nog stelde dat uw plan MAKE 2030 dit jaar al een aantal concrete resultaten zou moeten opleveren.
Wat hebben de werkzaamheden van de werkgroepen tot dusver opgeleverd? Welke maatregelen uit dat plan hebben inmiddels bijgedragen tot de versterking van de concurrentiepositie? Er wordt vaak over gesproken, maar kunt u een aantal meetbare, concrete maatregelen geven die ondertussen genomen of gepland zijn, en aangeven wanneer die operationeel zouden kunnen zijn?
Welke specifieke maatregelen hebt u genomen om de concurrentiepositie van energie-intensieve industrieën te versterken? Met welke maatregelen kunt u garanderen dat milieu- en klimaatregels realistisch blijven voor de industrie? Sommige collega’s moeten nu even hun oren sluiten.
Welke maatregelen zijn er om strategisch belangrijke industrieën te versterken en welke maatregelen zijn erop gericht om directe buitenlandse investeringen aan te trekken in ons land?
Voorziet het plan ten slotte in een nauwe samenwerking tussen het federale en het gewestelijke niveau, gezien de bevoegdheidsverdelingen? Kunt u toelichten hoe de uitvoering van het plan wordt verdeeld over de verschillende gewesten?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
David Clarinval:
Samen met de premier hebben we op 30 juni jongstleden de stuurgroep van dit ambitieuze project bijeengebracht. Tijdens deze bijeenkomst hebben de werkgevers en sectorfederaties gewezen op de urgentie van een interfederaal plan om het concurrentievermogen van de industrieën in ons land te versterken. De regionale verenigingen zijn via de minister-presidenten en de regionale ministers van Economie rechtstreeks bij de stuurgroep en de werkgroepen betrokken.
In het verlengde van deze bijeenkomst zijn ad-hocwerkgroepen opgericht om de concrete acties te identificeren die moeten worden ondernomen met betrekking tot de prioritaire kwesties voor de stuurgroep: de verdediging van de Belgische economische belangen, de energieprijzen, de energie-infrastructuur en de administratieve vereenvoudiging.
De samenstelling van die groepen illustreert perfect dat met belangrijke uitdagingen rekening wordt gehouden, zoals de uitdagingen voor energie-intensieve industrieën of de wens voor een ambitieus en doeltreffend wetgevend kader.
In de zomer werden de federaties uitgenodigd om hun concrete acties voor te stellen. Deze voorstellen worden tijdens de vergaderingen van de werkgroepen verder uitgewerkt en besproken, zodat voor het einde van het jaar een ontwerp van actieplan aan de stuurgroep kan worden voorgelegd.
Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de concrete maatregelen die zullen worden vastgesteld en de uitvoering daarvan.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, het blijft allemaal erg vaag. Ik heb u intussen al geregeld proberen te ondervragen over uw fameuze ambitieuze plan MAKE2030. U zegt dat er aan het interfederale plan wordt gewerkt en dat er rechtstreeks met de minister-presidenten wordt gesproken. Alle begrip daarvoor, dat moet uiteraard gebeuren, maar het blijft vaag en algemeen. Er is nog niets meetbaars. Er zijn nog geen concrete zaken die u kunt toelichten. Nu zegt u dat er op het einde van het jaar een actieplan van de stuurgroep moet voorliggen. Ik wil u er wel op wijzen, mijnheer de minister, dat de concurrentiekracht van onze bedrijven een zeer belangrijk aandachtspunt voor u was. U bent intussen acht maanden als minister aan zet. Essenscia, toch niet de minste, slaakt een duidelijke noodkreet. Die sector zegt dat het fameuze plan van u dit jaar al concrete resultaten zou moeten opleveren. U komt pas tegen het einde van het jaar met een actieplan. Dat lijkt mij schromelijk laat, mijnheer de minister. Ik denk dat de situatie bijzonder urgent is. Er wordt veel over gesproken, maar u kunt niets concreets zeggen over wat er op tafel ligt of wat al is gerealiseerd. Er is nog geen tipje van de sluier opgelicht. Ik zal u daarover blijven ondervragen, maar ik hoop dat u de volgende keer met meer informatie kunt komen.
De economische vooruitzichten
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, ik ondervraag u hierover geregeld, omdat ik de economische groei en de economische indicatoren van ons land heel nauwgezet opvolg. Diverse instellingen geven wat dat betreft weinig reden tot optimisme. Zo herziet het Federaal Planbureau de groei voor 2025 en de verwachte groei voor 2026 naar beneden, idem met de werkgelegenheid. Daarentegen stelt het de inflatie opwaarts bij. We moeten er alles aan doen, mijnheer de minister, om het risico op stagflatie zo klein mogelijk te houden. We dreigen immers in dat scenario terecht te komen, als die cijfers blijven aanhouden.
Voor belangrijke sectoren, zoals de industrie en de bouw, blijven de vooruitzichten bijzonder somber, als ik de rapporten mag geloven. De petrochemische en farmaceutische bedrijven blijven verder onder druk staan. Dan hebben we het nog niet gehad over het effect van de handelsovereenkomst tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie, die later nog in die cijfers moet worden geïntegreerd.
Mijnheer de minister, wat is uw strategie om de economische groei in ons land inzonderheid in de industrie en de exportsector, twee heel belangrijke domeinen, te versnellen?
De productiviteitsgroei is de voorbije jaren afgenomen en stagneert zelfs, zo leren we uit de hoorzittingen. Hoe zult u de productiviteitsgroei stimuleren in de traditioneel zwakkere sectoren? Hoe zult u het land wapenen tegen externe risico’s, zoals stijgende energieprijzen en de duidelijke internationale onzekerheid?
In welke mate wordt er ingezet op innovatie en research and development om de groeimotoren te versterken? Ik weet dat de bevoegdheid ter zake gedeeltelijk bij de gewesten ligt, maar wat kunt u federaal doen? Welke sectoren zijn daarbij voor u prioritair?
Tot slot, welke samenwerking plant u met de gewesten?
David Clarinval:
De recentste prognoses van het Federaal Planbureau van 8 september jongsleden zijn optimistischer dan die van de Europese Commissie. Naast de verdere vertraging van de inflatie zou de groei van het Belgische bbp 1,2 % moeten bereiken in 2025 en 1,1 % in 2026, voornamelijk door de particuliere consumptie en de bedrijfsinvesteringen.
Terwijl de groei relatief gematigd is, bestaat er een positieve dynamiek met betrekking tot jobcreatie, met 26.000 verwachte banen in 2025 en 38.000 in 2026. De industrie is een drijvende kracht in onze economie. Zij heeft een multiplicatoreffect op werkgelegenheid, innovatie en export. Onze industriële weefsel nieuw leven inblazen en moderniseren is dan ook een strategische prioriteit. In die geest heb ik, samen met de eerste minister, het interfederaal plan MAKE 2025 gelanceerd. De ambitie ervan is duidelijk, namelijk België opnieuw een plaats geven bij de landen die produceren, innoveren en exporteren.
Wat innovatie, onderzoek en ontwikkeling betreft, zult u blij zijn te vernemen dat België volgens de Europese innovatietabel, gepubliceerd in juli 2025, zich onderscheidt met uitstekende prestaties in 2024. Het bekleedde de eerste plaats in Europa voor innovatie, uitgaven per tewerkgestelde persoon, tewerkstelling in innovatieve ondernemingen, het aandeel kmo’s dat innovaties in hun interne procedures introduceert, en de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling in de private sector. België staat op de tweede plaats met betrekking tot overheidssteun aan onderzoek en ontwikkeling van ondernemingen en met betrekking tot het aandeel innovatieve kmo's op het vlak van producten en bedrijfsprocessen. Ten slotte staat België op de derde plaats qua percentage innovatieve kmo's die met andere sectoren samenwerken.
Die resultaten bevestigen de innovatiedynamiek in België en onderstrepen tegelijk de mogelijke progressiemarge.
Innovatieve ondernemingen, met name in de petrochemische en farmaceutische sector, moeten we blijven ondersteunen om ons competitief voordeel in die domeinen te behouden. Als minister van Economie zie ik erop toe dat zij over een stabiel kader voor intellectuele eigendom beschikken, dat de bescherming en de valorisatie van hun innovaties bevordert.
Parallel met het plan Make 2025-2030 versterkt de regering de concurrentiekracht van onze ondernemingen door de arbeidskosten te verlagen zonder het nettoloon van de werknemers te beïnvloeden. In dat kader werden maatregelen genomen voor een totaalbedrag van 1 miljard euro tegen 2029. Die omvatten de verlaging van de werkgeverslasten op de lage en middelhoge lonen, evenals de plafonnering van de werkgeversbijdragen op de hoge lonen. Bovendien, om de beroepsbevolking ten volle te mobiliseren, zal de hervorming van de werkloosheidsregeling vanaf 2026 worden uitgevoerd. Die heeft als doel de uitkeringen te beperken tot twee jaar, met een versterkte degressiviteit en het recht op een loopbaanherstart dat omscholing aanmoedigt. In 2026 zal ook een plan ten gunste van langdurig zieken worden gelanceerd.
Tot slot is administratieve vereenvoudiging een essentiële pijler om de competitiviteit te versterken, buitensporige regelgeving te verminderen, oneerlijke concurrentie te bestrijden en een stabiel kader te garanderen om de duurzame transitie van ondernemingen te begeleiden.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, de particuliere consumptie en bedrijfsinvesteringen zorgen ervoor dat het cijfer positief blijft. De industrie is de drijvende kracht met een multiplicatoreffect. Als de industrie het goed doet, profiteert de rest vaak ook. Particuliere consumptie stijgt dan eveneens. Toch vind ik dat u nogal snel over de cijfers gaat, want ik zie het niet zo positief. We kunnen ons wel aligneren met andere Europese lidstaten, maar desalniettemin is er een bepaalde negatieve evolutie. Ook ben ik zeer bezorgd om het stijgend aantal faillissementen in ons land.
Het klopt dat we op het vlak van onderzoek en ontwikkeling in Europa qua uitgaven op de eerste plaats staan. Een groot deel van het bbp gaat naar onderzoek en ontwikkeling. Het probleem is echter dat we die investeringen later niet verzilveren. Er worden veel technologische uitvindingen gedaan in ons land, maar de productie ervan verhuist vaak naar andere landen, ook buiten de EU. We moeten er alles aan doen om die technologie hier te houden en in onze maakindustrie te verzilveren. De regering moet daarvoor maatregelen nemen. Ik ben bijzonder bezorgd over de verschillende economische indicatoren in ons land.
Voorzitter:
La question n° 56008055C de M. Jeroen Van Lysebettens, est transformée en question écrite.
De importban
Bekijk antwoord
Meyrem Almaci:
Mijnheer de voorzitter, mijn vraag is dezelfde als de vragen van de heer Achraf El Yakhloufi en de heer Christophe Lacroix onder agendapunt 34. Hun vragen betreffen een importverbod en mijn vraag gaat over een importban, maar dat is eigenlijk hetzelfde. Het is vreemd dat die twee andere vragen samengevoegd zijn, maar mijn vraag niet. Ik richt me ook even tot de minister. Ik kan mijn vraag wel alleen stellen, maar ik ben bereid te wachten tot de collega's aanwezig zijn.
Voorzitter:
Votre question n'étant pas couplée, je suppose que la réponse du ministre ne le sera pas non plus.
David Clarinval:
Non, nous avons une réponse à cette question.
Meyrem Almaci:
Mijnheer de minister, de federale regering heeft op 2 september beslist, conform het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, om naar het voorbeeld van Ierland en Slovenië de opdracht te geven om samen met de minister van Buitenlandse Zaken u als minister te belasten met het opstellen van een koninklijk besluit dat voorziet in een nationaal importverbod voor goederen die geproduceerd, ontgonnen of verwerkt zijn in door Israël bezette gebieden door de bezettende macht. Daarbij moet ook de nodige controle op de naleving van die importban worden voorzien.
Mijnheer de minister, op welke wet of wetten zal dat koninklijk besluit zich baseren? Is er een deadline waarbinnen u dat koninklijk besluit zult afwerken? Is dat een besluit dat moet worden vastgesteld na overleg in de ministerraad?
Betekent de term 'door de bezettende macht' dat enkel producten vervaardigd door Israëlische staatsbedrijven daaronder vallen, maar privéfirma's niet, of gaat het om alle firma's van Israëli's die in de bezette gebieden actief zijn?
Zullen producten uit de bezette gebieden die via andere EU-landen België binnenkomen ook onder het importverbod vallen?
Betekent het feit dat alleen sprake is van goederen, dat de diensten niet onder het verbod vallen?
Hoe zult u de controle organiseren? Wordt de bewijsplicht dat de oorsprong niet in de bezette gebieden ligt bij de invoerders uit Israël gelegd, of op een andere manier?
Voorzitter: Reccino Van Lommel.
Président: Reccino Van Lommel.
David Clarinval:
Mevrouw Almaci, mijn administratie werkt momenteel samen met de FOD Financiën, meer bepaald met de douane, alsook met de FOD Buitenlandse Zaken, aan de opties om uitvoering te geven aan de beslissing van de kern om op nationaal niveau de invoer te verbieden van goederen die zijn geproduceerd, ontgonnen of verwerkt in de door Israël illegaal bezette gebieden.
Over de specifieke aspecten die u hebt aangekaart, kan ik op dit moment geen concrete informatie geven. Ik kan u echter verzekeren dat die punten en werkzaamheden mijn volle aandacht krijgen en dat de regering daarover binnenkort nadere informatie zal verstrekken.
Meyrem Almaci:
Mijnheer de minister, kunt u mij op zijn minst een timing geven? Het is immers een klassiek voorbeeld van het paard achter de wagen spannen. Onder grote aandacht van de bevolking is er immers een communicatie de wereld ingestuurd, waarvan elke regeringspartij iets anders heeft gemaakt. Eigenlijk is dat nog niet eens uitgewerkt. Het is goed dat het uw volle aandacht heeft, maar ik zou graag weten welke insteek u hanteert.
Vooral zou ik willen weten welke timing het Parlement in acht moet nemen. Wat is deze regering, na alle perceptieverhalen in de pers, nu effectief van plan met die duidelijk gecommuniceerde beslissing? Wanneer kunnen wij iets verwachten? Of zullen we een koninklijk besluit zien verschijnen zonder uitleg?
Krijg ik geen antwoord met betrekking tot de timing, mijnheer de minister?
David Clarinval:
Neen.
Meyrem Almaci:
Oké, dat is een vaststelling. Ik hoop in elk geval dat ik niet naar de Conferentie van voorzitters moet gaan omdat er een koninklijk besluit verschijnt, terwijl het Parlement duidelijkheid heeft gevraagd over de inhoud ervan voordat het wordt gepubliceerd.
Voorzitter:
"Neen," zegt de minister. Daarmee kunnen we besluiten.
De samenwerking met de gewesten
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, er kan objectief en met cijfers op alle vlakken worden vastgesteld dat er een economische divergentie bestaat tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. In uw beleidsverklaring hebt u duidelijk aangegeven dat u zoveel mogelijk wilt samenwerken met de gewesten om hun specifieke noden en prioriteiten in het federale beleid te integreren.
Op welke manier zult u de noden en prioriteiten van de gewesten integreren in het federale economische beleid? In welke concrete overlegstructuren of mechanismen voorziet u om de samenwerking met de gewesten te versterken? Hoe zullen de federale initiatieven rond industriële relance en Make 2030 concreet worden afgestemd met de regionale industriële strategieën? Mijn vraag gaat echter verder dan Make 2030 alleen.
Worden er gezamenlijke investeringsprogramma's of fiscale stimuli met de gewesten uitgewerkt om strategische sectoren te ondersteunen? Welke specifieke economische divergenties tussen de Belgische gewesten worden als prioritair beschouwd, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid, productiviteit of innovatiekracht? Welke rol krijgen de gewesten bij de onderhandelingen met Europese instellingen rond staatssteun en industrieel beleid? Hoe zullen de effecten van uw maatregelen op de verschillende gewesten worden opgevolgd en geëvalueerd? Hoe kunnen we dat meetbaar maken? Welk overleg hebt u reeds gehad en wat waren de resultaten daarvan?
Voorzitter: Roberto D'Amico.
Président: Roberto D'Amico.
David Clarinval:
Ik stel u alvast gerust wat de goede samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus betreft.
Over de relance van de industrie is het regeerakkoord duidelijk. De federale overheid neemt initiatieven binnen haar bevoegdheden en brengt de stakeholders samen rond de agenda MAKE 2025-2030. Het interfederaal plan MAKE 2025-2030, dat samen met de eerste minister op 30 juni 2025 werd gelanceerd, plaatst de industrie centraal in de groeistrategie. De ambitie ervan is duidelijk, namelijk België opnieuw positioneren tussen de landen die produceren, innoveren en exporteren.
Het plan steunt op drie structurele pijlers, namelijk industriële verankering en structurele partnerschappen met ondernemingen om tegemoet te komen aan de werkelijke behoeften, interfederale coördinatie en coherentie tussen de federale overheid, de gewesten en Europa om alle synergieën te benutten en resultaten, een gerichte benadering en indicatoren voor de opvolging van competitiviteit, investeringen en export met het oog op een permanente monitoring.
Het federale beleid is prioritair gefocust op de veelbelovende industriële sectoren die bijdragen aan de versterking van onze open strategische autonomie. Wij zullen onze federale hefbomen op het vlak van economie, fiscaliteit, brutoloonkosten, energieprijs, arbeidsmarkt, rechtszekerheid en administratieve vereenvoudiging ten volle benutten om onze competitiviteit te verbeteren.
Overeenkomstig het regeerakkoord wordt het werk inzake de relance van de industrie uitgevoerd in samenwerking met de gewesten. Die aanpak wordt ondersteund, omdat die een zo coherent mogelijk optreden tussen de verschillende bestuursniveaus garandeert. De gewesten zijn bijvoorbeeld vertegenwoordigd in de stuurgroep en nemen deel aan de werkgroepen.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, de herindustrialisering, of anders gezegd de industriële relance, zal in de komende periode ongetwijfeld een centraal thema worden. Daar hangt alles aan vast, onder andere ook de welvaart. Ik stel echter vast dat uw federale regering vandaag een aantal maatregelen neemt die in Vlaanderen eigenlijk niet nodig zouden moeten zijn. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen bijna 80% bedraagt. Dat betekent dat wij in ons gewest nu worden opgezadeld met besparingsmaatregelen, waarbij zoveel mogelijk met de kaasschaaf wordt gewerkt. De Vlamingen worde,n vooral omdat de regionale verschillen in ons land zo groot zijn tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië, sterk geïmpacteerd en dat op verschillende vlakken. Terwijl het economische beleid tussen Vlaanderen en Wallonië zou moeten verschillen, is Vlaanderen gebonden aan federale maatregelen, omdat het niet alles voor onze economie zelfstandig kan bepalen. Ik vind dat u een divergent beleid moet uitwerken dat tegemoetkomt aan de specifieke noden van de verschillende gewesten. Elk gewest heeft een eigen aanpak nodig, dat is primordiaal. We mogen niet terugkeren naar een eenheidsworst met bovendien de fameuze wafelijzerpolitiek, zoals dat in het verleden vaak het geval was,. U kunt overleg plegen met de verschillende gewesten, maar de vraag blijft wat daar concreet uit zal voortkomen en welke resultaten er zullen worden geboekt. De maatregelen die uw regering vandaag neemt, stemmen me weinig hoopvol, mijnheer de minister. Ze zijn alvast niet geruststellend.
De Wereldtentoonstelling in Osaka
Bekijk antwoord
Britt Huybrechts:
Mijnheer de minister, ik heb deze vraag oorspronkelijk als schriftelijke vraag ingediend in augustus, maar ik heb er nog altijd geen antwoord op gekregen. Aangezien de deadline is verstreken, stel ik ze nu als mondelinge vraag, zoals het Reglement van de Kamer me ook toelaat. Dat is wat jammer, omdat het antwoord hopelijk heel wat cijfers bevat en ook heel uitgebreid zal zijn. Ik hoop dus dat ik het antwoord ook schriftelijk kan ontvangen, omdat het veel cijfers betreft. Een schriftelijk antwoord kan ik het grondiger bekijken dan wanneer u al die cijfers mondeling toelicht. Mocht u het antwoord dus schriftelijk kunnen geven, dan hoeft u van mij uw hele mondelinge toelichting niet te geven. Alvast bedankt voor uw antwoord.
David Clarinval:
Monsieur le président, si Mme la députée est d’accord, je peux lui transmettre par écrit les réponses aux onze questions, de manière à ce qu’elle les ait immédiatement. C’est déjà traduit.
De hervorming van de wet-Breyne
De wet-Breyne
Gesteld door
VB
Reccino Van Lommel
Vooruit
Jeroen Soete
Aan
David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, mijn vraag betreft de wet-Breyne. Collega’s, dit dossier beroert ons al sinds de vorige legislatuur, toen een hervorming werd beloofd die uiteindelijk is uitgebleven.
Mijnheer de minister, u hebt in uw beleidsnota aangegeven dat u werk wilt maken van de hervorming van de wet-Breyne, wat we uiteraard toejuichen en wat ook absoluut noodzakelijk is. Wat is de stand van zaken in het dossier rond de hervorming van die fameuze wet en tegen wanneer mogen we in deze commissie een wetsontwerp verwachten? Welke concrete hervormingen liggen op tafel? Met andere woorden, hoe zal de nieuwe wet eruitzien?
Zal de regeling van de woningbouwcontracten worden opgenomen in boek VII van het Burgerlijk Wetboek of zal ze deel uitmaken van het Wetboek van economisch recht, waar ze naar mijn mening thuishoort? Verbouwingswerken vallen nu pas onder de wet als ze meer dan 80 % van de aankoopprijs bedragen. Zal die drempel worden aangepast?
Zal er worden voorzien in verplichte standaarddocumenten, modelcontracten of informatieverplichtingen?
Voor nieuwbouw verschilt de waarborg naargelang het een erkende of niet-erkende aannemer betreft. In welke garantiepercentages voorziet u bij verbouwingsprojecten?
De Europese Commissie had kritiek op het onderscheid tussen erkende en niet-erkende aannemers bij de voltooiingswaarborg en heeft een inbreukprocedure ingeleid wegens een mogelijke schending van de dienstenrichtlijn. Kunt u toelichting geven over de gevolgen van die inbreukprocedure? Hoe zal het onderscheid tussen erkende en niet-erkende aannemers worden aangepast in de garantieverplichtingen?
Welke maatregelen zult u treffen om wanpraktijken door malafide ondernemingen tegen te gaan? Hoe zult u het beroepsverbod van bepaalde aannemers optimaliseren? Ik begrijp uiteraard dat ook de gewesten daarin een rol spelen.
Extra beschermingsmaatregelen en garantievoorwaarden kunnen worden doorgerekend aan de consument. Welke kosten-batenanalyses zijn daarvoor uitgevoerd en wat zijn de resultaten daarvan? Ik kijk uit naar uw antwoord.
Jeroen Soete:
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ‘Van droomwoning naar nachtmerrie: Sandrine en Jonas verliezen meer dan 200.000 euro na faillissement bouwbedrijf’’. Dat is helaas een van de vele schrijnende verhalen die regelmatig in de kranten verschijnen. Het gaat vaak om heel menselijke en pijnlijke drama’s, waarbij mensen een woondroom hebben en door een faillissement, al dan niet als gevolg van frauduleus handelen van de ondernemer, met een ernstige financiële kater achterblijven.
De wet-Breyne is bedoeld om dergelijke toestanden te vermijden, maar wij weten dat in die wet achterpoortjes bestaan. In het regeerakkoord is opgenomen dat die achterpoortjes moeten worden weggewerkt en dat moet worden gestreefd naar een modernisering van die belangrijke wet-Breyne. Daarom heb ik de hiernavolgende vragen. Ik weet dat u de bevoegdheid deelt met verschillende ministers. Ik zal mijn vragen dan ook aan alle drie stellen. Het is dus geenszins mijn bedoeling u persoonlijk te viseren, maar het onderwerp en de vaak voorkomende pijnlijke en schrijnende verhalen van gezinnen tonen wel aan dat enige haast geboden is.
Mijn vragen zijn de volgende.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de modernisering van de wet-Breyne? Heeft er al overleg plaatsgevonden met de sector en de consumentenorganisaties?
Zijn er achterpoortjes geïdentificeerd die prioritair moeten worden weggewerkt? Welke wijzigingen worden in dat opzicht overwogen?
In het regeerakkoord wordt ook verwezen naar een striktere en strengere handhaving door de Economische Inspectie wat betreft de naleving van de wet-Breyne. Welke plannen en timing stelt u voorop?
Ten slotte, hoe zal het beroepsverbod worden geoptimaliseerd en uitgebreid om consumenten beter te beschermen tegen eventueel malafide bouwpromotoren en aannemers?
Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoorden.
David Clarinval:
Collega’s de modernisering van de wet-Breyne en de invoering van een beschermingsregeling voor casco- en grote renovatieprojecten, zoals voorzien in het regeerakkoord, is een gedeelde bevoegdheid tussen de minister van Justitie, de minister van Consumentenbescherming en mijzelf.
Conform het akkoord dat werd gesloten tussen de drie ministers, is mijn collega-minister Beenders verantwoordelijk voor de coördinatie van dit dossier. Hij heeft daartoe op 30 september een werkgroep opgericht die de bevoegde kabinetten en de administraties samenbrengt. De eerste prioriteit van de werkgroep is het uitwerken van een methodologie en een planning in dit dossier. Er werd nog niet gesproken over de inhoudelijke aspecten van het dossier.
Voorzitter: Reccino Van Lommel.
Président: Reccino Van Lommel.
Om de coherentie van de antwoorden te bewaren, verzoek ik u om uw vragen over de vooruitgang van dit dossier te willen richten aan mijn collega Beenders.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, het is natuurlijk gemakkelijk om te zeggen dat men zich tot minister Beenders moet wenden. Toch had u zelf de ambitie om hier iets mee te doen, want het stond in uw beleidsnota. Dat is de reden waarom ik u daarover een vraag stel. Het is niet altijd even duidelijk. In het verleden, toen er nog een staatssecretariaat voor Consumentenzaken was, werd er verwezen naar de minister van Justitie of naar de minister van Economie. Het is natuurlijk een samenwerking tussen verschillende ministers, maar we helpen elkaar niet door het dossier telkens naar andere ministers door te sturen. De kans bestaat dat, wanneer ik de vraag aan uw collega Beenders stel, hij wellicht zegt dat het om het Burgerlijk Wetboek gaat en dat de minister van Justitie bevoegd is, zoals uw collega in het verleden ook deed.
Het belangrijkste voor mij is dat die hervorming er komt, dat het een goede hervorming is en dat de consument uiteindelijk beschermd is. Er zijn veel malafide bouwaannemers. Het gaat om bedragen van 100.000 of 200.000 euro. Dat is enorm. Ga daar voor de rest van je carrière maar eens voor gaan werken. Zoiets wil men niet meemaken. Daarom hoop ik dat deze hervorming snel kan worden gerealiseerd. We zijn hierover nu al vele jaren, als ik mij niet vergis bijna vijf jaar, aan het debatteren. Het resultaat mag er stilaan komen.
Jeroen Soete:
Dank u wel, mijnheer de minister, om me toch duidelijkheid te verschaffen. Ik heb er geen enkel probleem mee om de vraag te stellen aan de leadminister, als ik het zo mag zeggen, de coördinator van de werkzaamheden. Ik kan u in dezen ook geruststellen, collega Van Lommel. Ik ken minister Beenders al geruime tijd en hij heeft niet de gewoonte weg te lopen van zijn verantwoordelijkheid. Het feit dat de coördinatie toevertrouwd wordt aan de minister van Consumentenbescherming is dan ook geruststellend, gezien het grote leed dat bij consumenten voorkomt. Het is dus een zeer goede zaak dat dit ook vanuit de optiek van consumentenbescherming prominent zal worden meegenomen in de bespreking. Ik deel uiteraard ook uw inschatting en uw opvatting dat er dringend nood is aan een modernisering van deze wetgeving, die moet zorgen voor een betere bescherming van de consument en zal hopelijk in de toekomst leiden tot veel minder van de schrijnende verhalen die we nog al te vaak in de krant tegenkomen. Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. We zullen u hier niet meer mee ambeteren en rechtstreeks naar de bevoegde minister gaan.
De wurgcontracten
Bekijk antwoord
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, bij vorige gelegenheden waar wurgcontracten ter sprake kwamen, kwamen we vaak uit bij de horecasector, waar uiteindelijk de gedragscode ook werd aangepast. Toch blijven andere sectoren, waaronder de distributie- en retailsector, niet gespaard van wurgcontracten. Dat probleem van wurgcontracten breidt zich verder uit en om dat tegen te gaan is aanvullende wetgeving wenselijk. Gedragscodes bieden de mogelijkheid om een bepaald probleem aan te pakken, maar desalniettemin hebben ze op slechts één specifieke sector invloed. Bovendien zijn gedragscodes vrijwillig en missen ze vaak afdwingbaarheid.
Mijnheer de minister, wat is uw stappenplan is om wurgcontracten aan te pakken? Welke maatregelen hebt u reeds genomen?
Wanneer mogen we een wetsontwerp verwachten? Zal dat wetsontwerp van toepassing zijn op alle sectoren waar sprake is van wurgcontracten? Zal de lijst met verboden clausules worden uitgebreid, en zo ja, welke clausules?
Hoe zult u transparantie van contracten afdwingen? In welke handhavingsinstrumenten voorziet u om malafide wurgclausules aan te pakken? Met welke afdwingbare regels zult u de naleving van gedragscodes ondersteunen? Welke onafhankelijke instantie zal die naleving controleren?
Europese regels bieden geen bescherming als de leverancier onder bepaalde marktaandeelgrenzen valt. Wat zult u daartegen doen?
Overweegt u een meldpunt met een publiek dashboard en anonimiseringsmogelijkheid waar kleine ondernemingen misbruik kunnen melden en waar data kan worden verzameld?
Worden er steunmaatregelen voorzien voor ondernemingen die door wurgcontracten financieel onherstelbare schade lijden?
David Clarinval:
Mijnheer Van Lommel, de gestelde vragen hebben in de eerste plaats betrekking op de aanpak van misbruik van economische afhankelijkheid, onevenwichtige contractvoorwaarden en oneerlijke marktpraktijken in het algemeen, met een bijzondere verwijzing naar de afnamecontracten in de horecasector.
Wat de horecasector betreft, wil ik in eerste instantie verwijzen naar de aangepaste gedragscode, die pas op 6 juni 2025 werd ondertekend door de vertegenwoordigers van de horeca enerzijds en de drankenhandelaars anderzijds en door mijzelf en de minister van Middenstand, Zelfstandigen en KMO’s, mevrouw Simonet.
Die aangepaste gedragscode is een stap in de richting van meer evenwicht in de verhoudingen tussen de horeca en de drankenhandelaars of brouwerijen, maar treedt pas in werking op 1 januari 2026 en wordt daarna geëvalueerd. Mijn collega, mevrouw Simonet, zorgt voor de oprichting van een functionele geschillencommissie om toe te zien op de toepassing van de code.
Ik wil er in dat opzicht ook op wijzen dat de niet-naleving van verifieerbare verplichtingen die volgen uit een sectorale gedragscode waaraan een onderneming zich heeft verbonden, als een misleidende marktpraktijk kan worden beschouwd. Die code heeft dus wel degelijk bindende gevolgen voor bedrijven die zich ertoe hebben verbonden om deze na te leven.
Ten tweede merk ik in het algemeen op dat precies om wurgcontracten, oneerlijke marktpraktijken en misbruiken van economische afhankelijkheid tegen te gaan, de zogenaamde b2b-wet van 4 april 2019 is uitgevaardigd.
Voor de toepassing van die wet is niet of minder vereist dat er sprake is van marktverstoring, er kan direct worden opgetreden tegen oneerlijke praktijken of onevenwichtige bedingen. De b2b-wet biedt me de mogelijkheid om bepaalde clausules rechtstreeks aan te pakken, via de bestaande zwarte en grijze lijsten van onrechtmatige bedingen. Indien nodig kan via een koninklijk besluit worden opgetreden voor specifieke clausules in een bepaalde sector. Die bepalingen kunnen worden gehandhaafd door de Algemene Directie Economische Inspectie van de FOD Economie.
De b2b-wet is een relatief nieuw initiatief en wordt momenteel geëvalueerd door de FOD Economie. Die evaluatie zal binnenkort aan mij en mijn collega Simonet worden bezorgd en zal vervolgens door de Koning worden voorgelegd aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat er eerlijke verhoudingen zijn en dat die wet effectief is. Benadeelden die schade lijden, moeten zich tot de rechter wenden, aangezien het dan om een burgerlijk geschil gaat. Ik kan wel preciseren dat sinds enkele jaren ook vorderingen tot collectief herstel van een benadeelde groep kmo’s mogelijk zijn.
Reccino Van Lommel:
Mijnheer de minister, het klopt dat enkele maanden geleden de gedragscode voor de horeca werd aangepast. Daarvan was ik natuurlijk op de hoogte. Mijn vraag ging echter veel breder. In de horecasector werd iets gedaan om het probleem op te lossen, maar desalniettemin stellen we gelijkaardige problemen vast in de retail. Ik denk daarbij aan de gedwongen inkoop van aanvullende producten en diensten.
U verwijst daarvoor naar de b2b-wet. Ik kan daaruit concluderen dat u stelt dat die vandaag volstaat, maar de gedwongen inkoop van andere goederen en diensten wordt door die wet niet expliciet verboden. U zult die wet evalueren in de toekomst. Het is heel belangrijk dat die evaluatie er komt, zodat waar nodig de nodige aanpassingen kunnen worden doorgevoerd.
Voorzitter:
Collega’s, de minister kon zich vrijmaken tot 17.00 uur. Het is nu klokslag 17.00 uur. We sluiten hier de werkzaamheden af. De onbehandelde vragen worden meegenomen naar een volgende vragensessie.
Jeroen Soete:
Mijnheer de voorzitter, ik wens mijn vragen in een volgende commissievergadering te kunnen stellen. Kunt u bevestigen dat ze niet automatisch worden omgezet in schriftelijke vragen?
Voorzitter:
Zeker niet, de vragen worden toegevoegd aan de agenda van een volgende vragensessie, tenzij u ervoor kiest om ze om te zetten in een schriftelijke vraag. Die omzetting gebeurt niet standaard. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.01 uur. La réunion publique de commission est levée à 17 h 01.