meeting-commission
De verzekeringen tegen natuurrampen Mijnheer de minister, ik heb hierover ook een vraag gesteld in de vorige vergadering en de huidige vraag had eigenlijk daarmee samen moeten worden behandeld. In haar meest recente jaarverslag wees de Nationale Bank op de dringende nood aan een fundamentele hervorming wat betreft de verzekering tegen natuurrampen. De wettelijke limiet voor de tussenkomst van de verzekeraars werd opgetrokken, maar het is niet altijd even duidelijk hoe de schadekosten zullen worden verdeeld tussen de verzekeraars, de federale overheid en de gewesten. Het feit dat het wettelijk kader onduidelijk is, maakt dat verzekeraars het zekere voor het onzekere nemen en hogere premies aanrekenen aan de consumenten. We kunnen ons de vraag stellen of het voor de consument nog betaalbaar zal zijn om een dekking te hebben voor brand en natuurrampen. Het gaat soms zelfs nog verder, want bepaalde verzekeraars weigeren om bepaalde activa in klimaatgevoelige regio's te verzekeren omdat ze niet verzekerbaar of financierbaar zouden zijn. Er rijzen dus vragen over dat wettelijk kader. Hoever staan de consultaties met de verzekeraars en de gewesten over de hervorming van de verzekeringen tegen natuurrampen? Hoe verloopt de coördinatie tussen de verzekeraars, de gewesten en de federale overheid? Zal er een wetsontwerp komen of niet? Kunt u daarover wat meer toelichting geven? Hoe worden die risicozones en de afbakening ervan gedefinieerd? Wat is het effect daarvan op de verzekerbaarheid? Wat is de geraamde premiestijging van de brandverzekering? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen woningen die wel of niet in een risicozone gelegen zijn? Dat is immers ook niet onbelangrijk. Hoe zult u vermijden dat premies onbetaalbaar worden? Mijnheer Van Lommel, de hervorming van het wettelijk kader inzake de verzekering tegen natuurrampen is voorzien in het regeerakkoord. Om uitvoering te geven aan dit engagement heb ik net voor het zomerreces een interfederale werkgroep opgericht waaraan alle gewesten deelnemen. Deze werkgroep is ondertussen twee keer samengekomen, namelijk op 2 juli en 30 september. De verzekerings- en de herverzekeringssector hebben hun visie gepresenteerd aan de werkgroep. De gewesten en de federale overheid hebben ook informatie uitgewisseld over de maatregelen en initiatieven die elke regering reeds heeft genomen of van plan is te nemen. De eerste prioriteit van de interfederale werkgroep is het overeenkomen van een methodologie en scope waarbinnen de gewesten en de federale overheid in dit dossier zullen samenwerken. Ik zal daartoe in de komende weken een voorstel overmaken aan de gewesten. Ik hoop een akkoord te bereiken over de methodologie en de scope voor het einde van dit jaar, zodat de werkgroep zich vanaf 2026 volop kan concentreren op het uitwerken van de hervorming. Wat betreft de risicozones kan ik u meedelen dat het de bevoegdheid van de gewesten is om deze zones af te bakenen op basis van de criteria die zijn vastgelegd in een koninklijk besluit van 2005. Bij de vaststelling van de methodologie en de scope van de werkgroep zal er effectief bekeken worden of de modernisering van dat koninklijk besluit deel moet uitmaken van de werkzaamheden. Dank u wel, mijnheer de minister, uiteraard maakt dit deel uit van het regeerakkoord, en daarom vind ik het belangrijk om u daar op tijd en stond over te ondervragen. Het is bovendien een vrij belangrijk onderwerp. Ik stel vast dat het feit dat de interfederale werkgroep nu twee keer is samengekomen, betekent dat de eerste stappen gezet zijn. U hoopt tegen het einde van dit jaar een akkoord te bereiken en het dossier te kunnen afronden. Dat zou positief zijn, zodat 2026 kan worden gebruikt om de hervorming verder uit te werken. We hopen ook dat we zo snel mogelijk in deze commissie uw wetsontwerp mogen verwelkomen. We volgen dit graag verder op en kijken uit naar de teksten die we in deze commissie zullen behandelen. Het aandeel van de industrie in het bbp Monsieur le ministre, depuis plusieurs décennies, la Belgique connaît une tendance marquée à la désindustrialisation. Selon une étude récente du Bureau fédéral du Plan (BFP), la part de l'industrie manufacturière dans le produit intérieur brut (PIB) est passée de 20 % en 1995 à seulement 12 % en 2023. Sur le plan de l'emploi, la situation est tout aussi préoccupante. L'industrie ne représente plus que 9,9 % des postes contre 17,5 % en 1995. Ces évolutions traduisent un recul structurel accéléré par des problèmes de compétitivité, notamment en raison du coût du travail et de la dépendance aux énergies fossiles. Cependant, certains secteurs industriels continuent de tirer leur épingle du jeu. L'industrie pharmaceutique en particulier a pris une importance croissante. Le BFP souligne aussi que ces activités représentent des leviers pour renforcer notre autonomie stratégique. Cependant, il est primordial de soutenir l'industrie en Belgique afin d'éviter une dépendance exclusive de l'étranger, tout en assurant des emplois variés dans ces secteurs. Monsieur le ministre, quels secteurs industriels nouveaux ou émergents se développent-ils actuellement en Belgique et comment s'inscrivent-ils dans une stratégie de réindustrialisation? Quelles mesures sont-elles envisagées pour renforcer la compétitivité de l'industrie belge dans un contexte où la part du secteur dans l'emploi et le PIB ne cesse de diminuer? Comment notre administration compte-t-elle tirer parti de l'assouplissement européen en matière d'aides d'État afin de soutenir les industries considérées comme essentielles pour la transition verte et numérique? La part de l'industrie dans notre économie est en effet en déclin, monsieur le député. Ce recul fragilise l'ensemble de l'économie, car l'industrie exerce un effet multiplicateur sur l'emploi, l'innovation et les exportations. Ainsi, l'emploi dans l'industrie ne représente plus que 9,9 % de l'emploi intérieur belge alors qu'il était de 17,5 % en 1995. C'est donc une division par deux. L'industrie manufacturière belge s'est davantage spécialisée avec une forte progression de l'industrie pharmaceutique aux côtés des secteurs alimentaire et chimique. Elle se concentre sur des activités à haute valeur ajoutée, notamment dans les matériaux avancés, les micros et les nanotechnologies, la robotique, la biotechnologie et, dans une moindre mesure, les énergies renouvelables. Par ailleurs, l'augmentation des budgets de la Défense profitera à l'industrie belge en stimulant la production nationale, l'innovation technologique et l'emploi dans les secteurs concernés. Néanmoins, je suis d'accord avec vous pour dire que notre industrie est confrontée à un certain nombre de défis. Mes collègues et moi-même nous engageons donc pleinement à préserver et à améliorer la compétitivité de notre industrie par l'intermédiaire du Plan MAKE 25-30. Pour les thèmes que vous soulevez, à savoir la priorisation des secteurs et la manière de les dynamiser, notamment via l'assouplissement des aides d'État, vous devez savoir que les aides d'État introduisent des distorsions entre les États membres. Certains pays, comme l'Allemagne ou la France, disposent de marges budgétaires plus importantes, ce qui leur permet de soutenir massivement leur industrie. La Belgique plaide pour le maintien d'un cadre européen strict et stable en matière d'aides d'État, afin de garantir des conditions de concurrence équitable entre États membres et d'éviter toute fragmentation du marché intérieur. Cette question est discutée au sein du groupe de travail Défense des intérêts économiques belge, au sein duquel nous examinons notamment la mise en place d'un centre interfédéral des aides d'État. Parallèlement au Plan MAKE 25-30, le gouvernement renforce la compétitivité de nos entreprises en réduisant le coût du travail, sans affecter le salaire net des travailleurs. À cet effet, des mesures totalisant un milliard d'euros d'ici 2029 ont été décidées, comprenant l'allègement des charges patronales sur les bas et moyens salaires, ainsi que le plafonnement des cotisations patronales pour les salaires élevés. Par ailleurs, afin de mobiliser pleinement les forces de travail, la réforme du chômage limitant les allocations à deux ans, avec une dégressivité renforcée et un droit de rebond favorisant les reconversions, sera mise en œuvre dès 2026. Un plan en faveur des malades de longue durée sera également lancé en 2026. Enfin, la simplification administrative constitue un pilier essentiel pour renforcer la compétitivité: réduction de la réglementation excessive, lutte contre le gold-plating et garantie d'un cadre stable et attractif pour les investissements. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je suis heureux d'entendre le travail qui est accompli, entre autres par ce groupe de travail Défense des intérêts économiques, aussi au niveau européen. Je prends également bonne note de cet intérêt pour le redéploiement de l'industrie dans les métiers de la Défense. Les questions jointes n° 56008754C de M. Christophe Lacroix, n° 56008785C de M. Achraf El Yakhloufi et n° 56009671C de Mme Els Van Hoof sont considérées comme étant sans objet en l'absence non motivée de leurs auteurs. Il en va de même pour la question n° 56008923C de Mme Anne Pirson . De vestiging van SHEIN-winkels in Europa Monsieur le ministre, le géant chinois de l'ultra fashion SHEIN vient d'annoncer l'ouverture de ses premiers magasins permanents en Europe, avec six boutiques en France dès novembre. C'est une première mondiale pour une marque jusqu'ici cantonnée au commerce en ligne et qui s'apprête désormais à étendre son modèle économique à l'ensemble du marché européen. La Belgique ne sera évidemment pas épargnée. Derrière les promesses d'emplois et de revitalisation des centres-villes, les risques sont immenses pour notre économie: destruction d'emplois locaux, concurrence déloyale envers nos commerces, évasion fiscale et dépendance accrue aux importations. Le tissu économique belge, déjà fragilisé par une vague de faillites dans le commerce de détail, ne pourra pas encaisser une telle pression. Depuis, des faits nouveaux ont eu lieu, notamment la commercialisation en ligne d'une poupée dite "pédopornographique". La polémique fut telle que le gouvernement français a engagé une procédure de suspension du site, tandis que la Commission européenne a indiqué prendre l'affaire très au sérieux et envisage désormais de prendre des mesures face aux infractions commises par le géant chinois. Ces récents développements confirment l'ampleur du problème et la nécessité d'une réponse économique coordonnée à l'échelle européenne. Cette implantation soulève également de grandes inquiétudes pour nos consommateurs. SHEIN est régulièrement épinglé pour ses pratiques commerciales trompeuses, son manque de transparence sur l'origine des produits et la qualité très faible de ses vêtements. La marque a, d'ailleurs, déjà été condamnée à hauteur de 190 millions d'euros en France pour pratiques commerciales abusives. Monsieur le ministre, il est urgent d'agir pour éviter que ce modèle ne vienne aggraver la crise que traversent déjà nos commerces de proximité. Et quand je parle d'agir, je parle de réponses concrètes, immédiates, mais aussi fermes pour défendre nos entreprises, nos travailleurs et nos consommateurs. Face à ces menaces, comment le gouvernement va-t-il anticiper l'arrivée de magasins SHEIN en Belgique et protéger notre économie de la concurrence déloyale? Autrement dit, quelles mesures concrètes le gouvernement peut-il prendre pour défendre nos entreprises locales et garantir un cadre de concurrence équitable sur notre territoire? Quelles garanties le gouvernement peut-il apporter pour préserver l'emploi et soutenir les travailleurs du commerce de détail, directement menacés par l'expansion de ces géants de la fast fashion ? Quelles actions envisagez-vous pour renforcer la protection des consommateurs face à des pratiques commerciales trompeuses et assurer une transparence réelle sur la qualité des produits vendus? Madame la députée, le fait pour SHEIN de s'installer en Europe, et plus particulièrement en Belgique, ne constitue pas en soi une infraction à la législation en matière de concurrence, telle qu'une entente anticoncurrentielle, un abus de position dominante ou de dépendance économique. Cependant, comme toute entreprise qui souhaite s'installer sur le territoire belge, SHEIN devra respecter l'ensemble de la réglementation en vigueur, qu'il s'agisse du droit de la concurrence, du droit du travail, des dispositions sectorielles applicables ou encore du droit à la protection des consommateurs. En ce qui concerne votre question relative à mes actions, je tiens à souligner que la lutte contre la concurrence déloyale constitue un axe central de la task force e-commerce que j'ai mise en place. Cette question est donc traitée avec la plus grande attention. Une attention particulière est portée au projet d'un acteur de grande envergure qui a déjà été plusieurs fois épinglé pour des pratiques illégales et de concurrence déloyale. Il est essentiel qu'il respecte les règles afin de protéger les consommateurs et de garantir des conditions équitables pour nos entreprises. L'entreprise est soumise au respect du livre VI du Code de droit économique, qui impose, par exemple, aux entreprises des obligations en matière d'information du consommateur ainsi que d'indication des prix et des promotions. Le Code de droit économique interdit aussi les clauses abusives et les pratiques commerciales déloyales. SHEIN doit également respecter la législation en matière de garantie légale. Celle-ci a pour vocation d'inciter les vendeurs à offrir des biens de qualité. Lorsque ce n'est pas le cas, le vendeur a, dans un premier temps, l'obligation de réparer ou remplacer le bien. À défaut, le consommateur a droit à une réduction du prix ou à la résolution du contrat de vente. Ces différentes formes de protection du consommateur font l'objet d'un contrôle de la part des services d'inspection du SPF Économie. Mes services continueront d'y accorder une attention particulière. Ceux-ci ont d'ailleurs déjà enjoint SHEIN, en mai 2025, à se conformer au droit européen de la consommation et à mettre fin à certaines pratiques considérées comme illégales. SHEIN, comme toute entreprise, devra se soumettre aux enquêtes de l'Inspection économique et aux sanctions prononcées en cas d'infraction éventuelle au droit de la protection des consommateurs. Merci pour votre réponse, monsieur le ministre. J'entends que vous serez attentif à faire respecter les règles. Les petites enseignes ou les indépendants n'ont toutefois pas les moyens de rivaliser avec un géant qui contourne les règles fiscales, sociales et environnementales. On peut prendre toutes les mesures possibles, mais il faut surtout encore renforcer les contrôles. Le gouvernement français a lancé une procédure en suspension du site en pointant des produits illégaux, mais aussi des infractions répétées aux règles européennes. La Commission européenne dit prendre l'affaire très au sérieux. L'Europe commence donc à agir, et la Belgique doit être en première ligne pour défendre ses commerces, ses travailleurs et ses consommateurs. C'est aussi une question d'équité et de souveraineté économique. On ne peut pas laisser l'ultra- fast fashion imposer son modèle destructeur sans une réponse coordonnée et ferme. Les questions n os 56008961C et 56008969C de M. Patrick Prévot sont reportées. De taskforce e-commerce Mijnheer de minister, eind september hebt u aangekondigd een taskforce E-commerce te willen oprichten. Natuurlijk is dat niets te laat, want de nationale en Europese sectororganisaties vroegen anderhalf jaar geleden al via een open brief om dringende actie van de federale regering. In de pers vernamen we dat de taskforce een verplichte handling fee zou invoeren om een einde te maken aan het systeem van gratis retourzendingen. Nog recenter lazen we dat uw regering de wil heeft geuit om een invoertaks van 2 euro in te voeren op pakketjes van buiten de EU met een waarde lager dan 150 euro. U zou hier gezamenlijk met de buurlanden aan werken en de opbrengst zou de douane in staat moeten stellen meer personeel aan te werven. Nochtans stelde de Europese Commissie al in april een douaneadministratiekost van 2 euro voor, die later werd bijgesteld naar een bedrag dat per lidstaat vrij te bepalen is. Waarom houdt u vast aan die 2 euro, mijnheer de minister? Hoe hebt u dat bedrag bepaald, aangezien sectororganisaties aangeven dat het te laag is om impact te hebben? Met welke buurlanden hebt u overleg gevoerd en welk tijdspad werd overeengekomen met deze landen? Kunt u verduidelijken wie precies deel uitmaakt van de taskforce E-commerce en hoe vaak deze samenkomt? Kunnen wij de verslagen van deze werkgroep raadplegen? Kunt u het onderscheid uitleggen tussen de handling fee en de invoertaks? Voor wie acht u het aangewezen om het systeem van gratis retourzendingen stop te zetten? Tot slot, welk overleg hebt u over deze onderwerpen gehad met de sector? Ik ben benieuwd naar uw antwoorden. Dank u. Mijnheer de voorzitter, ik heb inderdaad een taskforce opgericht om de kansen en uitdagingen rond e-commerce aan te pakken. De missie bestaat erin concrete maatregelen uit te werken om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, de concurrentiekracht van onze bedrijven te versterken, de controles te intensiveren, de samenwerking tussen de autoriteiten te verbeteren en te garanderen dat alleen veilige en conforme producten op de Europese markt terechtkomen, zodat de consument wordt beschermd. Op 25 september 2025 kwam de taskforce voor het eerst samen. De taskforce brengt vertegenwoordigers samen van de kabinetten van de vice-eersteminister en minister van Financiën, de minister van Digitalisering, de minister van Zelfstandigen en de minister van Consumentenbescherming, evenals van de bevoegde administraties en controleautoriteiten van de FOD Economie, de douane en het BIPT. Tijdens de tweede taskforcevergadering van 23 oktober 2025 werden onder meer de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Belgische federatie voor e-commerce uitgenodigd om hun zorgen, opmerkingen en mogelijke oplossingsvoorstellen toe te lichten. Een volgende taskforce is gepland in december 2025. Ik blijf het dossier met prioriteit opvolgen. De uitdagingen die gratis retourzendingen voor de lokale handel met zich brengen, zullen het voorwerp zijn van toekomstige besprekingen. Het is een onderwerp dat op Europees niveau moet worden aangepakt. De leden van de taskforce zijn zich volledig bewust van de uitdagingen rond e-commercezendingen uit derde landen en van de urgentie ervan. Wij onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn op korte en op langere termijn en op Belgisch en Europees niveau. Op Europees niveau ligt een hervorming van de douaneregels op tafel, waarbij de uitzondering voor douanerechten voor pakjes met een geringe waarde, namelijk minder dan 150 euro, zou worden afgeschaft. Vandaag betaalt men bij een pakje uit derde landen enkel btw als het minder dan 150 euro waard is. Boven dat bedrag komen er ook douanerechten bij. De Europese Commissie wil die vrijstelling afschaffen, zodat alle ingevoerde goederen, ongeacht hun waarde, aan douanerechten worden onderworpen, met als doel fraude te vermijden en eerlijke concurrentie te herstellen. Ik steun die maatregelen. Een andere voorgestelde maatregel betreft de heffing van een handling fee door de douane om de hoge kosten van de controles te financieren. Ik steun het voorstel van Europees Commissaris voor Handel Maros Sefcovic voor een heffing van 2 euro. Sommige van mijn Europese homologen – de Franse, de Nederlandse en de Roemeense – onderzoeken een mogelijk snellere invoering van deze heffing. Ook wij onderzoeken die piste, met de vaststelling dat snelle maatregelen noodzakelijk zijn, aangezien België, evenals onder meer Nederland, zwaar wordt getroffen door de grote toestroom aan pakjes, waarvan een aanzienlijk deel niet conform blijkt te zijn. Een beslissing over een eventuele invoering van een handling fee op nationaal niveau, in overleg met de buurlanden, is nog niet genomen. Het verdere noodzakelijke overleg gebeurt in afstemming met het kabinet-Jambon. Dank u voor uw antwoorden, mijnheer de minister. Helaas ben ik weinig nieuws te weten gekomen. U onderzoekt een snellere invoering samen met Frankrijk en Nederland, maar een specifiek tijdspad is er blijkbaar nog niet. Waarom het bedrag van 2 euro gekozen is, hebt u ook niet toegelicht. Een heffing van 2 euro zou worden toegepast op pakjes van lage waarde die van buiten de Europese Unie komen en van 50 cent op pakjes die in Europa worden behandeld. Over die bedragen hebt u echter niets gezegd. Samengevat, mijnheer de minister: we delen uiteraard, net zoals de volledige sector, de bezorgdheid om enkel veilige en conforme producten in te voeren. Dat is vandaag niet het geval. De douanediensten worden overspoeld en smeken om meer middelen om meer controles te kunnen uitvoeren, maar die middelen zijn gewoonweg niet aanwezig. Nu dit alles in overleg blijft, is er ook geen uitzicht om hierop op korte termijn antwoorden te bieden. De minister van Financiën, bevoegd voor Douane, zegt dat er de voorbije jaren al meer personeel werd aangeworven en dat men meer zal inzetten op artificiële intelligentie om te kunnen controleren, maar dat is allemaal niet genoeg om te kunnen volgen met die gigantische lawine aan pakjes van lage waarde die al jaren op ons afkomt en onze lokale handel doet bloeden. Ik mis een sense of urgency. Het wordt onderzocht, maar het zit nu blijkbaar weggestoken in de taskforce. Die komt nog niet eens één keer per maand samen. Aan dit tempo zal het nog lang duren voor er oplossingen komen. We zullen het verder opvolgen. Les questions n os 56008990C et 56008993C de M. Soete sont reportées. MAKE 2025-2030 De stand van zaken met betrekking tot MAKE 2025-2030 MAKE 2030 Mijnheer de minister, ik ondervraag u geregeld over MAKE 2025-2030, omdat het een van uw belangrijkste speerpunten in het regeerakkoord is. Het heeft tot doel de maakindustrie in ons land verder te versterken, met aandacht voor innovatie, duurzaamheid en competitiviteit. Bij mijn laatste ondervraging gaf u aan dat u tegen het einde van dit jaar een actieplan zou opstellen voor de stuurgroep. Ik heb daarom een opvolgingsvraag, omdat dit onderwerp mij in het bijzonder interesseert, mijnheer de minister. Welke concrete doelstellingen en mijlpalen zijn in dat plan geformuleerd? Welke selectie- en evaluatiecriteria gelden voor projecten die federale steun krijgen binnen dat plan en hoe wordt daarover publiek gerapporteerd? Uw bevoegdheid beperkt zich uiteraard tot louter de federale maatregelen binnen dat plan. Ook de gewesten zullen een belangrijke bijdrage moeten leveren om tot een groter geheel te komen. Daarom is de interfederale coördinatie belangrijk om overlappingen te vermijden. Hoe zult u die interfederale coördinatie organiseren? Welke indicatoren gebruikt u om de impact op productiviteitsgroei en export te meten? Hoe frequent wordt er gerapporteerd? Meten is immers weten: het is belangrijk dat uiteindelijk ook meetbaar kan worden vastgesteld wat dit plan teweegbrengt. Hoe sluit dit plan aan bij de Europese strategie inzake industriële autonomie en de staatssteunkaders? In welke governancestructuur voorziet u ten slotte voor de opvolging en bijsturing in de komende vijf jaar? Ik kijk graag uit naar uw antwoord. De ambitie van MAKE 2025-2030 bestaat erin de competitiviteit te versterken en ons industriële weefsel te ondersteunen via een versterkte samenwerking tussen de federale overheid, de gewesten en de economische partners met respect voor ieders bevoegdheden. Er zijn meerdere werkgroepen actief, die betrekking hebben op administratieve vereenvoudiging, energiekosten, energie-infrastructuur en de Belgische economische belangen. Tijdens deze werkgroepen worden de federaties gevraagd hun voorstellen voor concrete acties te presenteren. Deze voorstellen worden besproken met het oog op de presentatie van een ontwerp van actieplan aan de stuurgroep. De volgende stuurgroep zal in januari plaatsvinden. Op dat moment zullen wij ook bekijken welke werkgroepen in 2026 zullen worden opgericht in het kader van de voortzetting van de werkzaamheden voor MAKE 2025-2030. De huidige governance zal worden behouden en de gewestregeringen, die rechtstreeks betrokken zijn bij de stuurgroep en de werkgroepen, zullen nauw betrokken blijven. Afhankelijk van de weerhouden thematieken zullen de gewesten ook werkgroepen kunnen voorzitten. Deze samenwerking maakt het mogelijk om synergiën te creëren en complementariteiten tussen de verschillende bestuursniveaus te verkennen. Om die redenen wordt deze samenwerking ook positief onthaald door de deelnemers. Mijnheer de minister, u had het over de competitiviteit versterken en het samenwerken met de gewesten. Dat weten wij ondertussen al. Het feit dat de werkgroepen actief zijn, lijkt mij ook vrij logisch. U hebt echter in een eerder antwoord meegegeven dat u tegen eind 2025 het actieplan voor de stuurgroep zou voorstellen. U hebt het nu over januari 2026. Er is dus sprake van een uitstel. Op die manier schuift het dossier op. Wij naderen 2026 en het gaat over een plan voor 2025-2030. U bent niet ingegaan op de indicatoren om de productiviteitsgroei en de export te meten en op de wijze van rapportering daarover. Meten is weten. U kunt met zoveel partijen rond de tafel zitten als u wilt en met de stuurgroep samenwerken, maar aan het einde van de rit zal het heel belangrijk zijn concrete, vaste parameters te hebben aan de hand waarvan te zien is wat het plan oplevert en wat de resultaten daarvan zijn. Bovendien blijft alles voor mij bijzonder vaag. U spreekt over het versterken van de competitiviteit, over samenwerking en het zoeken naar synergiën. Waar blijven echter de concrete maatregelen? Graag verneem ik van u op federaal vlak en binnen uw bevoegdheden als minister van Economie wat u heel specifiek kunt realiseren. Ik hoor flarden. Enerzijds stelt de minister bevoegd voor kmo's dat er een kmo-plan komt, met administratieve vereenvoudiging. U houdt het nu ook erg vaag en heel praktisch, met een stuurgroep die samenkomt. Ik moet echter vaststellen dat die groep een soort black box is. Ik zou veel liever iets concreets horen van u. Ik heb vandaag een opvolgingsvraag gesteld maar ik ben niet wijzer geworden, behalve dat wat u voor december 2025 had beloofd, nu wordt opgeschoven naar januari 2026. Dat is jammer. Ik hoop dus dat u bij een volgende vraag dieper kunt ingaan op de concrete realisaties, die het voor ons ook meetbaar maken, zodat wij kunnen zien wat uw plan effectief oplevert. Amazon De toekomstige investeringen van Amazon Mijnheer de minister, begin oktober vond een handelsmissie naar Californië plaats onder leiding van onze prinses Astrid. Kort nadien kondigde Amazon aan 1 miljard euro te willen investeren in ons land tussen 2025 en 2027, een aanzienlijk bedrag. Ik heb daarover enkele vragen, die misschien ook met een ander dossier kunnen worden meegenomen. Niet veel later maakte immers ook Google bekend 5 miljard euro te investeren in Wallonië, in Saint-Ghislain, om daar een datacenter verder te ontwikkelen. Mijn vragen zijn kort, maar niet minder interessant. Kan dit beschouwd worden als aankondigingspolitiek, zoals we dat wel vaker zien? Ziet u er als minister op toe dat er werkelijk concrete afspraken worden gemaakt? Er wordt immers vaak veel aangekondigd, maar komt het ook praktisch tot stand? Betreffen deze investeringen Vlaanderen, Wallonië of beide? We weten dat de investering van Google in Wallonië plaatsvindt, maar over de plannen van Amazon hebben we weinig informatie. Zijn er ook investeringen voorzien in andere landsdelen dan Vlaanderen? In welke mate spelen de klemtonen die Vlaanderen en Wallonië leggen op innovatie een rol in de beslissingen van deze twee bedrijven? Heeft ook de subsidiepolitiek daarmee te maken? Hebben wij voorgesteld dat wij hen zouden tegemoetkomen om die investeringen te doen? Ten slotte, wat zijn de verwachte resultaten in termen van directe en indirecte banen die daardoor zouden kunnen worden gecreëerd? Kan de minister erop toezien dat die banen er ook daadwerkelijk komen, hetzij rechtstreeks bij de bedrijven zelf, hetzij bij onderaannemers, zodat ze ten goede komen aan Vlaamse en Belgische kmo’s? Monsieur le ministre, je comptais aborder la mission économique belge en Californie, mais je vais me passer des développements pour faire faire gagner du temps à tout le monde et en venir directement à mes questions. Monsieur le ministre, quel impact économique et social peut-on espérer de cet investissement d'un milliard d'euros sur l'emploi et le PIB belge dans les prochaines années? Dans quelle mesure ces investissements pourront-ils créer un cercle vertueux pour l'économie belge, notamment par la création de nouveaux centres logistiques ou de recherche sur notre territoire, y compris dans le sud du pays? Des collaborations avec des entreprises locales sont-elles prévues afin de maximiser les retombées économiques de ce partenariat? Comment ces initiatives influencent-elles les exportations belges et la position de notre pays dans l'économie numérique européenne?​ Amazon is al 10 jaar in België aanwezig. Sindsdien heeft Amazon bijna 800 miljoen euro in ons land geïnvesteerd, waarvan 250 miljoen in 2023 en 300 miljoen in 2024. Er werd door Amazon een nieuwe investering van 1 miljard euro tussen 2025 en 2027 aangekondigd, een recordbedrag. Dit is een belangrijk signaal voor onze competitiviteit. Volgens Amazon heeft het bedrijf vandaag 400 werknemers in dienst op drie locaties, verdeeld over het hoofdkantoor in Brussel, het onderzoeks- en ontwikkelingscentrum voor mechatronica in Hamme en de bezorgingsactiviteiten in Antwerpen. Amazon is van mening dat deze activiteiten ook 1.000 indirecte en 200 afgeleide jobs genereren in de bouw, de logistiek en de professionele dienstverlening. De nieuwe investeringen van Amazon zijn erop gericht om de klantenservice en het logistiek netwerk te versterken in een hernieuwd partnerschap met bpost en andere lokale spelers. De investeringen door Amazon zouden in het onderzoekscentrum in Hamme extra jobs creëren. De aangekondigde investeringen zullen dus een positieve impact op de Belgische economie in haar geheel hebben. Amazon is van mening dat deze investeringen ook de aanwezigheid van Belgische kmo's op hun platform zullen versterken, waardoor zij nieuwe nationale en internationale opportuniteiten krijgen. Digitale aanwezigheid wordt steeds belangrijker voor lokale handelsaken, waaronder kmo's. Bijna een derde van de Belgische kmo's verkoopt al online. Dat is ruim boven het Europese gemiddelde van 23,1 %. J'ai récemment eu des échanges personnels avec les représentants d'Amazon. Je suis conscient des défis et des opportunités que les grandes plateformes internationales représentent pour notre commerce local. Il est essentiel de maintenir un équilibre. Les PME et les commerces locaux doivent pouvoir bénéficier de l'envergure, de la puissance logistique et de la portée internationale de tels acteurs. En tant que ministre de l'Économie, je soutiens donc pleinement une approche équilibrée. Il est possible de profiter de la portée des grandes plateformes tout en soutenant les commerces locaux et les PME, notamment en investissant dans la présence en ligne. Le soutien aux PME dans leur développement physique et numérique constitue un point central au sein de la task force e-commerce. De cette manière, croissance et innovation vont de pair, avec une économie locale solide. La démarche d'Amazon, en combinant investissements massifs, création d'emploi et engagements environnementaux, est le résultat direct de nos réformes du marché du travail, comme la flexibilisation du travail de nuit, qui rend notre pays attractif pour des investissements qui se faisaient auparavant à l'étranger, notamment dans le secteur logistique. En repoussant le début légal du travail de nuit à minuit au lieu de 20 h, les entreprises bénéficient d'une flexibilité indispensable pour organiser leur activité en continu, fluidifier leur flux de marchandises et répondre aux exigences du e-commerce et de la distribution moderne. Pour soutenir notre croissance économique, nous devons poursuivre les réformes en ce sens. Mijnheer de minister, ik heb vernomen dat u contact hebt opgenomen met Amazon. Dat betekent, zo hoop ik, dat u erop toeziet dat er daadwerkelijk afspraken worden gemaakt en dat de aangekondigde investeringen er ook effectief komen. Ik ga er dan ook van uit dat u die contacten zult behouden. Ik stel eveneens vast dat u de evenwichtigheid wilt benadrukken tussen de grote platformen en de kleine kmo’s, die daar al dan niet van zouden moeten profiteren. Wij staan daar volledig achter. U hebt echter niet geantwoord op de vraag over de focus op innovatie of over eventuele subsidies die daarbij een rol hebben gespeeld. Ik heb vastgesteld dat heel wat politici van de meerderheid dit initiatief als een mooie prestatie hebben bestempeld. Minister-president Diependaele sprak over robotica en de focus op mechatronica. Mevrouw Simonet was eveneens zeer enthousiast. Zelfs uw Waalse collega Jeholet was in de wolken. Alles staat of valt echter met de concrete realisatie ervan. Mogen we erop aandringen dat u daar de vinger aan de pols houdt? Wij zullen dat eveneens doen. Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes ces bonnes nouvelles. Comme vous le disiez, cette mission économique a ramené dans ses valises de très bonnes nouvelles depuis la Californie, notamment avec cet investissement d'Amazon. Cela fait suite à toutes les mesures que vous avez prises pour réformer le marché du travail et à toutes les réformes qui sont en route. On note déjà aujourd'hui, comme je l'ai retenu de votre réponse, la création estimée de plus de 1 000 emplois indirects, de nouvelles opportunités, une visibilité internationale pour nos entreprises locales et nationales et un soutien direct pour nos PME. On ne peut que s'en réjouir; je vous remercie pour votre travail, monsieur le ministre. Je n'ai pas de nouvelles de Mme Van Riet. Sa question n° 56009218C devient donc sans objet. De oproep van de vakbonden tot een boycot van de economie en van consumptie Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bij het indienen van de vraag bevonden wij ons nog in de maand oktober 2025. Ondertussen zijn wij al in november 2025 en kijken wij opnieuw aan tegen een volgende stakingsperiode eind november 2025, namelijk op 24, 25 en 26 november 2025. Op 14 oktober 2025 trokken de vakbonden naar Brussel voor een nationale stakingsdag. Zij maken zich zorgen over de recente beslissingen van de federale regering inzake soepelere regels rond nachtarbeid en ruimere openingsuren voor de winkeliers. De vakbonden roepen op om tijdens stakingsdagen niet te gaan winkelen, wat in feite neerkomt op een consumentenstaking. Op die manier wordt de weg voor de stakers geplaveid aan de deuren van de winkels, namelijk geen pottenkijkers en meer invloed voor de vakbonden. Dat leidt tot een regelrechte uitholling van het stakingsrecht, want uiteraard mag er gestaakt worden en mogen mensen hun stem laten horen, maar niet ten koste van de hele samenleving. De winkeliers met dagverse producten zijn de dupe, maar ook de consument wordt onder druk gezet. Wanneer wij aan de winkeliers denken, denken wij ook aan de groothandelaars. Er schuilt dus een hele economische keten achter. Kortom, er was sprake van een boycot van onze economie. Ik vrees dat dat einde november 2025 opnieuw het geval zal zijn. Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u. Wat is uw mening over de oproep van de vakbonden? Behoort een consumentenboycot tot het stakingsrecht? Kunt u als minister een ondersteunende rol spelen om de consumenten daartegen te beschermen? Zijn er meldingen van inkomstenverliezen bij de winkeliers? Heeft de FOD Economie daar cijfergegevens over? Ik dank u voor uw antwoorden. In de eerste plaats wil ik erkennen dat sociale bewegingen en acties, zoals de stakingsdag van 14 oktober, uiting geven aan reële bezorgdheden van een deel van de werknemers. Dat verdient respect en dialoog. Als minister moet ik echter ook letten op de impact van deze acties op onze bedrijven, zelfstandigen en consumenten. Wat we vandaag zien met de oproep tot een consumptiestaking is van een heel andere aard en gaat verder dan de klassieke relatie tussen werknemers en werkgevers. Dit soort acties dreigt een vorm van economische druk te worden die rechtstreeks gevolgen heeft voor onze bedrijven, met name voor de kmo’s en zelfstandigen. U wees terecht op de situatie van winkels die verse producten verkopen. Voor hen betekent een dergelijke actie een onmiddellijk en soms onherstelbaar verlies. Wat betreft de vraag of een oproep tot een consumptieboycot al dan niet onder het stakingsrecht valt, is het belangrijk eraan te herinneren dat het Belgisch recht dit begrip niet uitdrukkelijk in een wet definieert en dat de interpretatie ervan voornamelijk voortvloeit uit de rechtspraak en de internationale verbintenissen van ons land. Traditioneel wordt onder staking het collectief staken van het werk door de werknemers zelf verstaan. Dat onderscheidt dit soort acties fundamenteel van een oproep om consumenten te ontmoedigen aankopen te doen of economische druk uit te oefenen op handelaars en zelfstandigen die geen partij zijn in het sociaal conflict. In die context vormt een oproep tot een consumptieboycot inderdaad een reëel risico voor onze economie. Bovendien blijkt uit de kwartaalgegevens van de Nationale Bank van België dat de marges van kmo’s al enkele jaren onder druk staan door de stijging van de kosten en de internationale onzekerheid. Voor deze bedrijven kan een enkele dag omzetverlies zwaar wegen, in het bijzonder in de huidige conjunctuur. Wat de meldingen van inkomstenverlies betreft, beschikken mijn diensten nog niet over een volledig overzicht. We volgen de situatie samen met de sectorfederaties. De eerste reacties, met name in de distributiesector, wijzen op een aanzienlijke omzetdaling, vooral voor winkels die bederfelijke producten verkopen, waarvan de geconsolideerde gegevens momenteel worden geanalyseerd. Sociaal overleg is absoluut noodzakelijk. Het stakingsrecht is fundamenteel. Zoals in het regeerakkoord wordt benadrukt, moet dat recht echter worden uitgeoefend met respect voor de rechten en vrijheden van anderen en voor de openbare orde. De bescherming van onze bedrijven, zelfstandigen en consumenten maakt integraal deel uit van dat evenwicht. Ik zal dan ook zowel in mijn functie van minister van Economie als van minister van Werk een open dialoog en een modern en competitief economisch kader blijven promoten om de werkgelegenheid in ons land op duurzame wijze te behouden en te versterken. Mijnheer de minister, dank u wel voor uw antwoord en voor de boodschap dat het regeerakkoord verder zal worden uitgevoerd. Het is ook positief dat u hierover constructief in overleg gaat met de sector. Dat hebben we nodig om naar oplossingen te gaan. De geldautomaten Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u, of uw kabinet, hebt vorige week ongetwijfeld meegeluisterd naar de uiterst interessante hoorzittingen over de geldautomaten in ons land. We hebben daaraan een volledige dag besteed. Het was bijzonder boeiend om beide kanten van het verhaal te horen. Ik wil nu graag iets dieper ingaan op de nieuwe spelers die op de markt verschijnen, naast het verhaal van Batopin en de kleinbanken, die hun eigen netwerk aan automaten hebben. Ik denk daarbij aan het Amerikaanse bedrijf Euronet, dat momenteel heel wat automaten installeert in ons land. Ik vind dat opmerkelijk, aangezien de grootbanken stellen dat geldautomaten eigenlijk niet renderen zijn, terwijl Euronet daarin net een businessmodel ziet, niet alleen om geld af te halen, maar ook om geld te storten. Hoe moet ik dat zien? Hoe verklaart u de discrepantie tussen het standpunt van de klassieke banken, die zeggen dat die automaten niet rendabel zijn, en private bedrijven als Euronet, die er blijkbaar wel brood in zien? Heeft de opkomst van andere commerciële initiatieven een invloed op de beleidsdoelen van het Batopin-protocol? Hoe kijkt u daar zelf naar? Zijn er afspraken gemaakt met Euronet, bijvoorbeeld wat betreft de geografische spreiding van hun automaten en de verhouding tot de spreidingsdoelstellingen van Batopin? Eind dit jaar wordt een evaluatieverslag van het Batopin-protocol gepubliceerd. Kunt u mij vertellen wanneer we dat precies mogen verwachten en welke bijsturingen er op tafel liggen? Zijn de kosten die consumenten betalen bij commerciële automaten, zoals die van Euronet, in grootteorde vergelijkbaar met die van de Batopin-automaten? Welke garanties zijn er dat alle geldautomaten toegankelijk zijn voor personen met een beperkte mobiliteit? Zoals u kunt begrijpen, heb ik geen inzage in de vertrouwelijke financiële gegevens van privébedrijven. Wel kan ik opmerken dat banken en Batopin doorgaans investeren in afzonderlijke ruimtes voor hun geldautomaten, terwijl Euronet de automaten installeert in bestaande handelszaken. Dat verschil in installatie- en exploitatiemodel heeft ongetwijfeld een impact op de rendabiliteit. Uitbaters van niet-bancaire geldautomaten zijn geen partij bij het huidige protocol tussen de federale overheid en Febelfin. Ze zijn dus niet gebonden door de afspraken in dat protocol. De Nationale Bank houdt wel de locaties en aantallen van niet-bancaire geldautomaten bij. Uitbaters van niet-bancaire geldautomaten zijn vrij om hun tarieven te bepalen. Banken en Batopin beschikken in principe ook over die vrijheid, maar het protocol dat werd afgesloten met Febelfin verplicht hun om elke consument minstens 24 kosteloze geldafhalingen per jaar aan te bieden. Overeenkomstig het regeerakkoord zal de evaluatie van het protocol afgerond worden tegen februari 2026. Op basis van die evaluatie zal ik samen met de medebevoegde minister een actieplan voorleggen aan de regering. Wat tot slot de toegankelijkheid van geldautomaten voor personen met een beperkte mobiliteit betreft, kan ik u meedelen dat die problematiek sinds 28 juni 2025 op Europees niveau wordt gereguleerd via de zogenoemde European Accessibility Act. De toegankelijkheidsvoorwaarden die inmiddels van toepassing zijn op geldautomaten, zijn te raadplegen op de website van de Europese Commissie. Mijnheer de minister, ik begrijp uiteraard dat u geen zicht hebt op de privégegevens van commerciële organisaties zoals Euronet. Toch blijf ik het bijzonder fascinerend vinden dat de grootbanken aangeven dat automaten vandaag minder rendabel zouden zijn omdat er minder cashgeld in omloop is. Dat klopt echter niet. De mensen van bpost hebben immers zeer duidelijk gesteld dat de automaten in de postkantoren wel rendabel zijn en dat zij daarvoor geen extra overheidssteun nodig hebben. Dat wordt bovendien bevestigd door de opkomst van bijvoorbeeld Euronet, dat er wel een commercieel verhaal van weet te maken. Ik denk wel dat Euronet in de toekomst op de een of andere manier zijn diensten verder zal verhuren, of dat Batopin of Jofico er mogelijk een samenwerking mee zullen aangaan in het kader van bepaalde spreidingsdoelstellingen. Mijnheer de minister, ik denk dat het belangrijk is dat u dit in de komende periode goed opvolgt. U zegt dat de Nationale Bank alle automaten bijhoudt. Dat is goed en belangrijk. Ik vind het echter ook essentieel dat, nu Euronet zijn netwerk verder uitbouwt, de FOD Economie zelf een analyse maakt van die spreiding van die automaten. Op die manier kunt u zelf een oordeel vormen. U zegt dat u geen zicht hebt op privégegevens, maar dat u wel verder kunt werken op basis van de gegevens van de Nationale Bank van België. Uit uw antwoord heb ik begrepen dat er een akkoord is met Febelfin waarin is bepaald dat elke consument recht heeft op 24 gratis afhalingen per jaar, en dat ook Euronet zich aan dat akkoord moet houden. Klopt dat? Heb ik dat goed begrepen? Ik kan u mijn antwoorden schriftelijk bezorgen als u meer details wilt. Dat is goed voor mij. Ik heb de indruk dat u zelf niet precies weet wat u daarover hebt verklaard, maar dat is geen probleem. U mag me dat altijd schriftelijk bezorgen. Hoe dan ook wil ik u vragen te onderhandelen dat zodra de bijkomende initiatieven gerealiseerd zijn, de consument 24 keer per jaar kosteloos cashgeld kan afhalen. Het zou immers geen verschil mogen uitmaken of men cashgeld afhaalt in een CASH-punt, een Jofico-punt of een Euronetpunt. De prijzen in de supermarkten Mijnheer de minister, Testaankoop volgt al drie jaar de prijzen in onze supermarkten op. In september 2025 betaalt een gezin gemiddeld 6 euro meer per winkelkar dan een jaar eerder. Dat lijkt misschien weinig, maar op maandbasis betekent dat 24 euro extra en op jaarbasis zelfs meer dan 300 euro, zonder dat er één extra product in dat karretje ligt. Dat is geen nuance, dat is een bikkelharde realiteit. Als we inzoomen op de producten die het sterkst stijgen, dan gaat het om basisproducten zoals koffie, rundvlees en chocolade. Dat laatste is extra pijnlijk met de feestdagen in het vooruitzicht. Sinterklaas komt eraan, maar volgens Testaankoop is de sinterklaaschocolade fors duurder geworden. Een pakje melkchocolade dat vorig jaar nog 2 euro kostte, kost nu 2,76 euro. Pure chocolade steeg van 2,50 euro naar 3,20 euro en chocoladekoekjes stegen van 3 euro naar 3,72 euro. Bekeken over een langere periode, sinds 2022, dan spreken we over stijgingen tot wel 87 %. Een product dat toen 2 euro kostte, kost nu bijna 3,70 euro. Dat is geen inflatie meer, dat is uitmelken. Een gemiddeld gezin dat wekelijks voor 150 euro boodschappen doet, geeft op jaarbasis 7.800 euro uit. Door de prijsstijging van 3,99 % komt daar 311 euro bij. Dat is gemiddeld een halve maand huur, mijnheer de minister, terwijl de lonen niet meestijgen. In antwoord op eerdere vragen, op 16 juli, zei u dat we moesten nuanceren, dat de marges onder druk staan en dat de inflatie in België lager ligt dan in Nederland, maar met dat antwoord kunnen de mensen hun boterham niet smeren. Ze willen weten wie er verdient aan die prijsstijgingen. Net op dat moment barst een nieuw debat los. In een interview zegt de heer Conner Rousseau van Vooruit dat de meest sociale manier om de btw te verhogen is om het tarief van 21 % naar 22 % te brengen. Welnu, er is niets sociaal aan een btw-verhoging. Zo’n maatregel raakt mensen rechtstreeks in hun dagelijks leven. Dat betekent dat we nog meer zullen betalen voor onze winkelkar. Het is gewoon een platte belastingverhoging. Tegelijk horen we dat de regering ook wil raken aan de indexering van de lonen, het enige mechanisme dat onze koopkracht nog enigszins beschermt. Dat is toch hallucinant. Eerst stijgen de prijzen en dan zegt men de btw te zullen verhogen en te zullen sleutelen aan de index, terwijl dat net de twee zaken zijn die de mensen nog overeind houden. De mensen hebben geen boodschap aan politieke spelletjes of vage beloftes. Ze willen dat er iets gedaan wordt aan die torenhoge prijzen. Mijnheer de minister, bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de prijsvorming in de hele voedselketen, niet alleen de cijfers van Eurostat, maar een echte doorlichting van wie verdient en wie verliest? Zolang we dat niet weten, blijft het immers echt mistig. Waarom weigert u om maximumprijzen of margeplafonds te onderzoeken, terwijl andere landen dat wel doen? U zegt dat dat risico's inhoudt, maar voor wie: voor de supermarkten, of voor de gezinnen die nu al in de risicozone zitten? Wat zult u doen om de macht van de grote spelers in de voedingsindustrie te breken? Zolang zij de prijzen bepalen en de winsten opstrijken, blijft de consument immers de speelbal. Mijnheer de minister, de mensen hebben geen nood aan nuance, ze hebben nood aan actie. Mevrouw Van den Bosch, ik heb een heel lang antwoord, negen pagina's, maar in de toegemeten spreektijd van twee minuten is het voor mij onmogelijk om u een goed antwoord te geven. Ik zal u het volledig antwoord op papier overhandigen. Het Prijsobservatorium van de FOD Economie, een onafhankelijke en deskundige overheidsinstelling, voert al een studie uit naar de prijsvorming in de hele voedselketen. Uit de publicatie van 2025 bleek dat voor de landbouw de rendabiliteit in 2023 gemiddeld verder verbeterde. In de industriële schakel van de keten boekte de vervaardiging van voedingsmiddelen de hoogste marge van de hele periode 2018-2023, met 4,25 %, terwijl de vervaardiging van dranken een nieuwe daling vertoonde van 5,15 %. De rendabiliteit verbeterde in de meeste sectoren van de voedingsindustrie, ook al blijven de marges in bepaalde sectoren, zoals de vleessector, relatief laag. In de voedingsdistributie verbeterden de nettomarges van de grote bedrijven in 2023 in vergelijking met 2022, behalve de slechte prestaties van één speler. We stellen bovendien een gedeeltelijke en sectorale daling van de grondstoffen- en energieprijzen vast. Over het algemeen blijft de prijs van de winkelkar eind 2025 hoger dan eind 2024. Bepaalde producten stuwen de prijzen in het bijzonder omhoog, zoals vlees, koffie en chocolade. Daaraan moeten ook de hogere prijzen voor tabak, alcohol en niet-alcoholische dranken, in vergelijking met de buurlanden, worden toegevoegd. De daling van de landbouw- en energiekosten heeft zich niet vertaald in een daling van de prijzen in de winkelrekken. Volgens het Prijsobservatorium houdt die starheid verband met de verhoging van de accijnzen, de uitgestelde industriële kosten voor verwerkte producten en het tempo waarmee prijs- en kostenwijzigingen in de agrovoedingsketen worden doorgegeven. Ten tweede, een rechtstreekse ingreep van de overheid in de consumentenprijzen zou geen bevredigende of structurele oplossing bieden. Het Europees kader laat de lidstaten trouwens niet toe om op die manier in te grijpen, behalve voor gerichte en in de tijd beperkte uitzonderingen. Dergelijke maatregelen kunnen bovendien negatieve gevolgen hebben op de beschikbaarheid van producten, de prijzen van andere producten door een terugwineffect en op onze ondernemingen. Ten derde, er moet structureel worden gehandeld om een gezonde concurrentie en de koopkracht van de consumenten te bevorderen. De Belgische markt voor voedingsdistributie is klein van omvang en complex vanwege haar beperkingen. De loonkosten, de vaste kosten en de indirecte fiscaliteit zoals btw, accijnzen, energie, zijn hoog, evenals de logistieke kosten. Er moet worden ingegrepen om die kosten waar mogelijk te verlagen. Dat kan bijvoorbeeld door het niveau van de accijnzen te verlagen en contraproductieve belastingen af te schaffen om grensoverschrijdende aankopen te beperken. De regering werkt daaraan. We moeten ook vaststellen dat de concurrentie in de Belgische voedingsdetailhandel geconcentreerd is, met een sterke verticale integratie van de grote spelers in de distributie, wat een negatief effect op de prijzen kan hebben. Om ervoor te zorgen dat de consument voordeel haalt uit een daling van de lasten voor de bedrijven en de verhoging van hun marges, moeten die transfers worden gestimuleerd door een effectieve en eerlijke concurrentie op de consumentenprijzen. In dat opzicht kijk ik met belangstelling uit naar de aanbevelingen die in de loop van het eerste kwartaal van 2026 worden verwacht, voortvloeiend uit het algemene onderzoek dat door de Belgische Mededingingsautoriteit werd opgestart wegens aanwijzingen van marktdisfuncties. Sommige sectoren bleven immers hoge prijzen aanhouden zonder duidelijke economische rechtvaardiging, wat kan wijzen op anticoncurrentieel gedrag of een lage concurrentiedruk. Het onderzoek heeft betrekking op de sectorale mechanismen en praktijken inzake prijsherziening en indexering. Het is erop gericht hun rol te onderzoeken in de huidige inflatiecontext. De voedingsindustrie behoort tot de betrokken sectoren. Nog steeds met het oog op betere verkoopprijzen voor de consument pleit ik op Europees niveau samen met mijn Benelux-collega’s ervoor dat de Commissie optreedt tegen illegale territoriale beperkingen van het aanbod. Het gaat om ongerechtvaardigde praktijken die prijsverschillen tussen de nationale markten kunstmatig in stand kunnen houden, zonder verband met de gebruikelijke factoren die de prijzen beïnvloeden, zoals het belastingniveau, de grondstofprijzen, de arbeidskosten of de productie. Tegen eind 2026 worden voorstellen van de Commissie verwacht. Ik verontschuldig me voor de lengte van het antwoord. Ik overhandig u het gehele antwoord op papier. Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord en voor het overhandigen van de negen pagina’s. Ik hoorde u zeggen dat de grondstofprijzen en de energieprijzen zijn gedaald, maar dat de consument daar niets van merkt. Dat komt overeen met wat ik zeg. Alles wordt duurder. Die zogenaamd concurrentiële markt werkt gewoon niet, dat is hier wel heel duidelijk. Er wordt altijd gezegd dat een concurrentiële markt goed is omdat ze de prijzen drukt, maar voor wie? Alleszins niet voor de consument. Nog nooit is alles zo duur geweest. De energiedistributiekosten zijn gedaald, maar we betalen nog altijd evenveel of zelfs meer voor elektriciteit en gas. Ook in de winkels dalen de prijzen niet, integendeel. Ik hoop dus echt dat daar grondig naar wordt gekeken. Ik zal met veel plezier het negen pagina’s tellend antwoord lezen. Dank u wel. Laadpalen in appartementsgebouwen Mijnheer de minister, de elektrificatie, waar u in het verleden voorstander van was, heeft er natuurlijk toe geleid dat ook infrastructurele maatregelen genomen moeten worden. Dat kan enerzijds via openbare laadpalen, maar anderzijds ook via privatieve investeringen om elektrische voertuigen op te laden. Nu stelt zich uiteraard een probleem in appartementsgebouwen waar bewoners willen investeren in een laadpaal. Syndici vragen al jarenlang om duidelijke regelgeving, maar vandaag bestaat die nog niet echt. Ik denk dat het belangrijk is dat er collectieve oplossingen mogelijk zijn in appartementsgebouwen. Daarbij is het heel belangrijk dat er wordt gekeken naar een gelijkmatige verdeling van de beschikbare elektriciteit, zodat het elektriciteitsnet en de installatie van het gebouw niet overbelast raken. Dat is allemaal zeer complex. Onlangs was er een explosie van een laadpaal in een ondergrondse garage in Izegem. Dat incident was de aanleiding voor de Confederatie van Immobiliënberoepen (CIB) om een brief te publiceren. Mijnheer de minister, de immobiliënberoepen zijn al lang vragende partij om concrete maatregelen te nemen en een wettelijk kader te creëren dat dergelijke investeringen mogelijk maakt. Waarom is daar tot heden nog niet op ingegaan? Wat de veiligheid betreft, denk ik aan het uitvoeren van risicoanalyses bij de installatie van laadpalen in ondergrondse parkings. Het laden van elektrische voertuigen is niet altijd zonder risico. Een risicoanalyse lijkt mij dan ook belangrijk, zeker in appartementsgebouwen. Het is belangrijk dat bewoners op de hoogte zijn van die risico’s. Wat zult u daaromtrent ondernemen? Daarnaast is er het koninklijk besluit over brandveiligheid bij laadpunten in ondergrondse parkings. Wanneer wordt dat goedgekeurd? Tot slot, welke controlemechanismen zult u voorzien om te garanderen dat bestaande laadpalen effectief voldoen aan de brandveiligheidsnormen? Ik kijk uit naar uw antwoord. Mijnheer Van Lommel, ik dank u voor uw heel pertinente vragen. Ik moet u echter mededelen dat uw vragen niet onder de bevoegdheid van de minister van Economie vallen. Ik schets even de bevoegdheden in het dossier. De uitvoering van elektrische installaties van laadpalen in appartementsgebouwen moet voldoen aan de veiligheidsvereisten die zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement op de elektrische installaties. Dat valt onder de bevoegdheid van de minister van Energie. De brandveiligheidsnormen van appartementsgebouwen en het koninklijk besluit over brandveiligheid bij laadpunten in ondergrondse parkings vallen onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid. De aansluiting van elektrische installaties op het openbaar distributienet behoort dan weer tot de gewestelijke bevoegdheden. Tot slot wordt de relatie tussen appartementsbewoners onderling en met hun syndicus geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Dat valt onder de bevoegdheid van de minister van Justitie. Ik nodig u uit om uw vraag te richten tot voornoemde collega’s. De Belgische staatsstructuur is niet eenvoudig. Mijnheer de minister, u hoeft mij niet te overtuigen van het feit dat België een heel moeilijk land is waar alles een kluwen vormt. Dat bewijst eigenlijk dat een oplossing voor het probleem, die op zich vrij eenvoudig zou moeten zijn, in de praktijk niet eenvoudig zal blijken te zijn. Syndici vragen al geruime tijd om een wettelijk kader te creëren dat collectieve oplossingen bevordert. U verwijst echter naar heel veel verschillende ministers en naar de gewesten. Ik vraag mij dan af hoe u en de regering een oplossing zullen kunnen verzinnen om het probleem het hoofd te kunnen bieden, als u het zelf niet weet of als u mij vraagt om aan verschillende ministers dezelfde vraag te stellen. Het betreft een problematiek die moet worden opgelost. U kunt wel zeggen dat Justitie en Veiligheid daarbij betrokken zijn, maar meestal is het de minister van Economie die dergelijke zaken bundelt. U maakt deel uit van een regering die eigenlijk één en ondeelbaar zou moeten zijn. Als ik tot een van de ministers die u hebt genoemd een vraag richt en u bent betrokken als minister van Economie, dan zou u toch een zinnig antwoord moeten kunnen geven. Neem van mij aan dat ook het CIB het antwoord met belangstelling zal aanhoren. Daarvan ben ik overtuigd. Zij vragen al heel lang om een oplossing. Zij roepen in een brief op om dringend actie te ondernemen, maar u stuurt mij nu, net als hen, met een kluitje in het riet. Ik denk dat niemand daar een boodschap aan heeft, mijnheer de minister. Het heeft weinig zin om al die ministers individueel te ondervragen, maar ik heb wel een heel belangrijke boodschap voor u. Bespreek dit alstublieft in de schoot van de regering, want u zult samen met uw collega's tot een consensus moeten komen om dit probleem op te lossen. Dat kan ik niet doen door drie of vier verschillende ministers te gaan ondervragen. Ik had liever het engagement van u gehoord dat u dit in de regering zou bespreken. Dan had ik daarna een opvolgingsvraag kunnen stellen om te horen tot welk akkoord jullie zijn gekomen. Dit antwoord volstaat totaal niet, mijnheer de minister. De toevloed van Chinese elektrische voertuigen op de Belgische markt Monsieur le ministre, l'arrivée massive de marques chinoises de véhicules électriques sur le marché belge, avec déjà 26 marques commercialisées et une vingtaine supplémentaires annoncées, représente un défi majeur pour l'industrie automobile européenne. Ces constructeurs, qui couvrent tous les segments de l'entrée de gamme au luxe, se distinguent par des prix compétitifs et une offre diversifiée, incluant des motorisations hybrides, électriques et à autonomie étendue. Cette stratégie menace directement les constructeurs européens, en particulier dans les segments des petites voitures et des SUV compacts, où la concurrence par les prix est la plus féroce. En Belgique, où le marché des flottes d'entreprises et des particuliers est particulièrement sensible aux coûts, cette concurrence pourrait accélérer la perte de parts de marché des marques européennes, déjà fragilisées par la hausse des prix des véhicules neufs et la popularisation de l'électrique. Cette situation soulève des questions cruciales sur l'avenir du secteur automobile belge et européen, notamment en termes d'emploi et de compétitivité. Les constructeurs européens pourraient être contraints de réduire leurs effectifs ou de réorienter leur production, ce qui aurait un impact direct sur les milliers d'emplois liés à l'industrie automobile. Par ailleurs, lz question d'une bulle spéculative pourrait se former autour des véhicules chinois, avec des risques de surproduction, de dépréciation rapide des stocks et, in fine, de perturbations majeures sur le marché. Monsieur le Ministre, quel est l'impact de l'arrivée des véhicules électriques chinois sur la compétitivité des constructeurs européens en Belgique? Quels sont les risques identifiés pour l'emploi dans le secteur automobile belge, et quelles actions sont prévues pour accompagner les travailleurs et les entreprises affectés par cette transition? Comment évaluez-vous le risque de formation d'une bulle spéculative autour des véhicules chinois, notamment en raison de la guerre des prix et des subventions publiques en Chine, et quelles précautions sont envisagées pour protéger le marché belge? Quelles collaborations sont mises en place avec les acteurs européens pour harmoniser les règles de concurrence et éviter que les subventions chinoises ne faussent le marché belge et européen? Monsieur le député, l'arrivée massive des véhicules électriques chinois bouleverse en effet le marché européen, y compris en Belgique. En proposant des modèles technologiquement avancés à des prix souvent inférieurs de 20 à 30 % à ceux des marques européennes, les constructeurs chinois comme BYD, MG ou Chery accroissent la pression concurrentielle sur les constructeurs et la chaîne de valeur européenne. Les retombées sur la compétitivité se manifestent dès lors par une pression sur les prix et un risque de délocalisation. La concurrence chinoise accrue engendre des risques pour l'emploi en Belgique, notamment auprès des sous-traitants et fournisseurs de pièces pour moteurs thermiques et dans les activités à faible contenu technologique. Le marché chinois des véhicules électriques est actuellement soutenu par des subventions publiques massives et est caractérisé par une guerre des prix particulièrement agressive entre constructeurs. Cette dynamique alimente les craintes d'une bulle spéculative liée aux surcapacités du secteur, qui pousse les constructeurs à intensifier leur exportation vers l'Europe et d'autres marchés. Afin de contrer ce phénomène, l'Union européenne prend des mesures et a imposé des droits compensateurs compris entre 17 et 35,3 % sur les véhicules électriques importés depuis la Chine. Par ailleurs, en vue de renforcer la résilience du secteur automobile européen, la Commission a présenté en mars un plan d'action industriel visant à répondre aux défis liés au contexte géopolitique instable, aux risques pesant sur la chaîne d'approvisionnement et aux coûts élevés de l'énergie. Au niveau fédéral, le plan interfédéral MAKE 2025-2030 vise à réindustrialiser l'économie belge en renforçant la compétitivité et la productivité des entreprises. Il mobilise divers leviers fédéraux, en collaboration avec les Régions. Des groupes de travail formuleront d'ici 2026 des recommandations concrètes pour soutenir les secteurs et renforcer la compétitivité. Le secteur de l'automobile figure bien évidemment parmi les préoccupations de ce groupe de travail. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. De impact van de Amerikaanse handelstarieven op de Belgische economie Mijnheer de minister, de invoerheffingen van president Trump hebben aangetoond hoe kwetsbaar onze open economieën zijn en bij uitbreiding die van de hele westerse wereld. Volgens een studie van de FOD Economie, die we intussen ook van u mochten ontvangen, waarvoor dank, dreigt de Belgische export naar de Verenigde Staten tot 4 miljard euro duurder te worden. Vooral de farmaceutische industrie, maar ook sectoren zoals dranken, voertuigen en metaal worden zwaar getroffen. De farmaceutische industrie wordt trouwens tweemaal getroffen: enerzijds door de tarieven zelf, anderzijds doordat de heer Trump heeft ingevoerd dat de prijzen van farmaceutische producten in de Verenigde Staten zullen worden gebaseerd op het principe van most-favored nation . Men vergelijkt die prijzen met een korf van landen en neemt vervolgens de laagste prijs. Dat maakt dat veel bedrijven in de farmaceutische sector vandaag onderzoeken of het niet interessanter is om naar de Verenigde Staten te verhuizen. Het IMF wijdde in een recent World Economic Outlook ook een luik aan deze handelstarievenoorlog. Het IMF stelt dat de wereldwijde groeivertraging voorlopig nog meevalt, maar dat de negatieve effecten pas later zichtbaar zullen worden. U hebt eerder verklaard dat u de studie van de FOD meeneemt in de lopende begrotingsbesprekingen. Daarover durf ik al helemaal niets meer te vragen, mijnheer de minister, maar ik heb toch enkele vragen. Hoe wordt die studie momenteel bijgewerkt? Is dat een analyse die regelmatig wordt uitgevoerd? Welke sectoren worden het zwaarst getroffen? Overweegt u concrete maatregelen? Worden de resultaten bijvoorbeeld ook gedeeld met de Europese Commissie? Hoe beoordeelt u de conclusie van het IMF, zoals ik die heb geschetst? Hoe past dit in de Belgische en Europese strategische autonomie? Welke investeringsstrategie voorziet u voor ons land en hoe ziet u dit in het kader van het competitiviteitsvraagstuk? Voorzitter: Anthony Dufrane. Président: Anthony Dufrane. Op basis van de exportcijfers van 2024 van de Nationale Bank werd een projectie gemaakt van wat de tariefimpact zou zijn bij ongewijzigde exportstromen naar de Verenigde Staten. Die oefening is een continu proces. De gesprekken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, met het oog op de uitbreiding van het EU-VS-kaderakkoord, worden voortgezet. Daarnaast lopen nog meerdere Amerikaanse onderzoeken naar de import van specifieke productcategorieën. In 2024 waren farmaceutische producten goed voor 55 % van onze export naar de Verenigde Staten, waarop bijna geen MFN-invoerrechten van toepassing waren. Een hogere belasting, inclusief een tarief van 15 % en een heffing van 50 % op metalen verpakkingen, is dus bijzonder nadelig. Het beoogde percentage voor de sector zou behouden blijven op 15 %, terwijl president Trump op een bepaald moment een torenhoog tarief van 200 % aankondigde. Met een marginaal tarief van 50 % wordt de staalindustrie bijzonder hard getroffen door de invoerrechten. Binnen de zware industrie worden ook de automobielsector en de productie van transportmaterieel zwaar getroffen. Daarnaast ondergaat ook de landbouwsector een aanzienlijke tariefverhoging. Deze studie en andere analyses die de FOD Economie over het thema uitvoert, worden gedeeld binnen de DGE met de andere federale en gefedereerde partners. De resultaten van de analyses van de FOD Economie worden gebruikt om de Belgische positie te bepalen, die vervolgens wordt meegedeeld aan de Europese Commissie. Het EU-VS-kaderakkoord van deze zomer wordt door de bedrijfswereld beschouwd als een akkoord dat in grote mate stabiliteit en voorspelbaarheid waarborgt. Dit onderhandelde resultaat voorkomt een verdere schadelijke tariefescalatie aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en zorgt voor continuïteit in de toegang tot de Amerikaanse markt. De onderhandelingen tussen de EU en de VS worden voortgezet, met name om de lijst van uitzonderingen waarop het Amerikaanse MFN-invoerrecht van toepassing blijft verder uit te breiden. Wij volgen de evolutie op de voet, maar het is nog te vroeg om de precieze impact op de bestellingen en ingevoerde volumes te meten. In het kader van de ontwikkeling van onze open strategische autonomie blijft de diversificatie van onze toeleveringsketens en van onze klanten van cruciaal belang. Dit is afhankelijk van effectieve partnerschappen. Voorzitter: Roberto D'Amico. Président: Roberto D'Amico. Het EU-netwerk van vrijhandelsovereenkomsten omvat momenteel 76 landen en is goed voor bijna de helft van de EU-handel. Om onze exportmarkten verder te diversifiëren en onze toeleveringsketens te versterken, stelt de Europese Commissie een nieuwe reeks partnerschappen voor en onderhandelt ze momenteel over nieuwe handelsakkoorden. Wij steunen deze aanpak op Belgisch niveau. Het Amerikaanse handelsbeleid zorgt inderdaad voor bijkomende uitdagingen voor het Europese en Belgische economische weefsel. Samen met de eerste minister en mijn federale en regionale collega's en in samenwerking met de bedrijfswereld hebben wij MAKE 2025-2030 opgezet, een initiatief om de Belgische industrie nieuw leven in te blazen. Je rappelle que M. le ministre sera présent jusqu’à 16 h 30. Ik probeer kort te zijn, want er zijn nog erg veel vragen te stellen. Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister. Het is inderdaad zo dat we een escalatie hebben vermeden. Het is altijd beter om 15 % te betalen dan 200 %; dat trek ik niet in twijfel. Het is ook zeer positief dat de Europese Unie andere markten opzoekt en nieuwe handelsakkoorden probeert af te sluiten. Ik zou wel willen vragen om de situatie met de Verenigde Staten, ook door België, goed op te volgen en om te proberen wegen op de Europese onderhandelingen. Daarnaast is het van belang dat we vooral de farmaceutische sector goed in de gaten houden, omdat die heel sterk staat in ons land en een motor van innovatie vormt. De sector kent bovendien een duidelijke clusterwerking. Wanneer een of twee bedrijven beslissen om voortaan verder in de VS te investeren, dan kan dat de hele cluster destabiliseren. Een voorbeeld daarvan is de chemiecluster, waar we overigens ook met veel aandacht naar moeten kijken. Het is essentieel dat een dergelijk scenario niet gebeurt met de farmasector. Ik vraag u dan ook om daar met bijzondere aandacht naar te kijken aan de Europese onderhandelingstafel. Dank u wel. HVO-mazout als huishoudbrandstof en de impact op de klimaatdoelstellingen en energieprijzen Mijnheer de minister, uw tijd is beperkt. Ik zal het kort houden. Naar analogie van mijnheer Van Lommel bent u de tweede aan wie ik deze vraag stel. Ik hoop dat er geen derde volgt. Deze vraag gaat over blauwe mazout, een iets duurzamere toepassing van mazout die vandaag nog niet erkend is als huishoudbrandstof. Nochtans kan dat wel een oplossing bieden, zeker als ook de koolstoftaks wordt ingevoerd. Het mengen van HVO, blauwe mazout, met de traditionele huishoudbrandstof kan leiden tot een lagere uitstoot en dus ook tot lagere emissierechten die moeten worden betaald. Voor mensen die vandaag nog met mazout verwarmen en niet meteen een andere technische oplossing hebben, zou dat een mogelijke oplossing kunnen zijn. Mijn eerste vraag is waarom blauwe mazout vandaag nog niet erkend is en welke obstakels daarvoor bestaan. Ten tweede, hoe wordt de inzet van duurzame alternatieven in rekening gebracht binnen het bredere kader van de Belgische voorbereiding op ETS2? Erkent u dat HVO-mazout de prijsstijging voor huishoudens enigszins kan milderen? Zullen er op korte termijn initiatieven worden genomen om blauwe mazout juridisch gelijk te stellen aan stookolie? Het in de handel brengen van stookolie in België wordt geregeld door het koninklijk besluit van 3 juli 2018 betreffende de benamingen en de kenmerken van gasolie bestemd voor verwarming, dat de toepassing van de technische norm NBN T52-716 verplicht stelt. Deze norm voorziet inderdaad in een stookolie die HVO kan bevatten. Bijgevolg is het op de markt brengen van blauwe mazout mogelijk. Het belangrijkste obstakel voor de ontwikkeling ervan is echter de prijs en het verschil tussen dit product en stookolie van fossiele oorsprong. Momenteel is het accijnstarief voor stookolie met HVO namelijk hetzelfde als dat voor stookolie van 100 % fossiele oorsprong. Zoals eerder vermeld, is het momenteel niet mogelijk te garanderen dat de introductie van dit product op de markt het effect van ETS2 op de huishoudens zou kunnen verzachten, aangezien het duurder is en op dezelfde manier wordt belast als een product dat volledig uit fossiele brandstoffen bestaat. Bovendien wordt HVO steeds vaker gebruikt in andere sectoren en zal het gebruik ervan alleen maar toenemen naarmate de doelstellingen voor hernieuwbare energie in de vervoerssector worden verhoogd. Dat kan leiden tot problemen met de beschikbaarheid en een nog grotere druk op de prijs. Er zijn momenteel praktische en economische factoren die een brede toepassing beperken. Binnen deze context blijven we echter actief de mogelijkheden voor duurzame alternatieven opvolgen en hun toegankelijkheid voor huishoudens evalueren. Wat het accijnstarief betreft, kunt u zich wenden tot mijn collega-minister Jambon. Mijnheer de minister, u verwijst naar de minister van Financiën, aan wie ik de oorspronkelijke vraag heb gesteld, maar die mij naar u heeft doorverwezen. Zo blijven we rondjes draaien. U hebt ten minste geprobeerd een antwoord te geven, waarvoor dank. Accijnzen vallen dus volledig onder de bevoegdheid van de heer Jambon. Ik zal hem daar opnieuw vragen over stellen Wat betreft de samenstelling hebt u gelijk: 100 % fossiel is vandaag goedkoper dan 100 % HVO. Door de invoering van de koolstoftaks zou 100 % fossiel plus ETS2 wel eens duurder kunnen worden dan HVO. Het gaat ook over de goedkeuring om mengvormen te gebruiken. Dat wil zeggen een combinatie van fossiel en HVO. In combinatie met ETS2 zou dit een prijsdrukkend effect kunnen hebben. Ik vraag u daarom niet alleen te kijken naar de volledige vormen, maar ook naar de mengvormen die impact zouden kunnen hebben. Misschien kunt u daar in de toekomst naar kijken. In Frankrijk hebben ze een interessante beslissing genomen over die specifieke brandstof. U bent daarvan op de hoogte, toch? Zo niet, dan kunnen we daarover spreken. Het verplichte gebruik van een smartphone om toegang te krijgen tot online bankdiensten Monsieur le ministre, récemment la banque ING a envoyé un courrier à ses clients, les informant qu'à partir du mois de décembre, ils ne pourront plus se connecter à la banque en ligne via leur lecteur de carte. Le Digipass, c'est fini. Désormais, pour accéder à la banque en ligne, les personnes devront utiliser l'application itsme ou celle d'ING. Le problème concerne évidemment les personnes qui ne disposent pas de smartphone. Or elles sont nombreuses. Cela concerne 9 % des Belges, sans compter les personnes qui ont un smartphone ancien qui ne fait plus les mises à jour, sans compter les personnes qui ne sont pas à l'aise avec l'utilisation de leur smartphone. On parle donc d'environ un million de personnes, parmi lesquelles des personnes âgées, des "exclus du numérique" mais aussi des personnes qui ont fait le choix délibéré, et parfaitement légitime, de se passer de smartphone. Ces personnes sont aujourd'hui exclues. En fait, il s'agit d'une deuxième vague d'exclusion bancaire. Après la fermeture des banques physiques, après la fermeture des guichets, après des opérations manuelles qui sont devenues beaucoup plus chères qu'avant, les consommateurs ont dû s'adapter. Ils ont acheté un ordinateur portable. Ils ont fait l'effort de se familiariser avec le Digipass. Et, aujourd'hui, on leur demande à nouveau de s'adapter et d'acheter du matériel nouveau. Monsieur le ministre, avez-vous pris contact avec ING pour comprendre la décision de la banque et l'inviter à y renoncer? ING affirme que l'évolution sera progressive, que tous les clients seront accompagnés dans la transition et que celle-ci est nécessaire pour des raison de sécurité. Confirmez-vous la véracité de ces déclarations? Aujourd'hui, est-il devenu obligatoire d'avoir un smartphone pour accéder à la banque en ligne? Quelle est la réponse du gouvernement face à l'exclusion digitale qui touche de nombreux consommateurs? Madame la députée, mon administration a effectivement pris contact avec la banque ING. Celle-ci confirme qu'elle adapte progressivement ses méthodes de connexion, mais elle dément les allégations selon lesquelles elle supprimerait complètement le lecteur de cartes pour tous ses clients. Selon ING, le passage du lecteur de cartes à des méthodes comme l'application ING ou itsme est essentiel pour mieux protéger les clients contre la fraude. En effet, avec l'application ING ou itsme, le client voit les détails de la transaction dans l'application avant de confirmer. Ce n'est pas le cas avec le lecteur de cartes, ce qui permet aux fraudeurs de profiter du manque d'information pour inciter les clients à générer des mots de passe uniques. Ces mots de passe peuvent ensuite être utilisés pour effectuer des transactions ou installer une fausse application. Cependant, ING confirme que les citoyens qui ne peuvent pas ou ne souhaitent pas utiliser les nouvelles méthodes de connexion peuvent, sur demande, continuer à utiliser le lecteur de cartes. L'inclusion numérique est également au cœur de la révision de la directive européenne sur les services de paiement. La nouvelle réglementation actuellement en cours de négociation au niveau européen établit clairement l'obligation pour les banques de mettre en place divers moyens d'authentification afin de prendre en compte la situation spécifique de tous leurs clients, notamment celle des personnes handicapées, des personnes âgées ou des personnes ayant de faibles compétences numériques. Je suis de près et attentivement ces négociations avec mes deux collègues Beenders et Jambon. Merci pour votre réponse. J'entends que vous y êtes attentif et que vous allez suivre de près ces négociations. Je pense en effet que la logique de la sécurité ne peut pas non plus justifier une nouvelle forme d'exclusion. Ici, des milliers de Belges sont touchés, particulièrement des personnes âgées ou fragilisées et les personnes en situation de handicap, qui sont exclues d'un service essentiel avec la disparition des guichets. Des frais croissants sont en outre demandés par les banques. Exiger encore d'acheter du matériel neuf n'est pas juste. J'entends que vous y êtes attentif, et je reviendrai vers vous en temps opportun. La question n° 56009943C de Mme Kathleen Depoorter est reportée. Avant que M. Coenegrachts pose sa question, je signale que je vais transformer toutes les questions qui me restent en questions écrites. Mijnheer de voorzitter, indien de minister akkoord gaat om zijn antwoord schriftelijk te geven, wil ik mijn vraag nr. 56010117C ook wel omzetten in een schriftelijke vraag. J'ai préparé toutes les réponses, je peux donc les donner, avec un petit bémol pour la dernière que nous avons reçue très tardivement, mais je verrai avec Mme Thémont à ce sujet. Mijnheer de voorzitter, ik wil mijn vragen gewoon aanhouden. Mijnheer de voorzitter, ik had nog een vraag over Bebat, maar ik zie ze niet op de lijst staan. De vraag was tijdig ingediend, maar is blijkbaar niet op de agenda gezet. (…) : (…). Dat was vrijdag. Op een feestdag werk ik ook. Dat is echter geen probleem. De vraag over Bebat is dan voor een volgende vergadering. Voor mijn vraag nr. 56010132C over Arcelor Mittal ga ik akkoord met een schriftelijke behandeling. Die vraag zou zo dadelijk aan de orde zijn geweest. Ik had gehoopt dat wij tot 17.00 uur zouden doorwerken vandaag. Je suis désolé. Ce n'est pas moi qui fait l'agenda du ministre. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.28 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 28.

Commissievergadering op 12 november 2025

💻 Commissie Economie, Consumentenbescherming en Digitalisering

Van 14h47 tot 16h28 (1 uur en 41 minuten)

14 vragen

Voorgezeten door

PVDA-PTB Roberto D'Amico

Volledig verslag op dekamer.be

Vragen

De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.

De verzekeringen tegen natuurrampen

Gesteld door

VB Reccino Van Lommel

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, ik heb hierover ook een vraag gesteld in de vorige vergadering en de huidige vraag had eigenlijk daarmee samen moeten worden behandeld.

In haar meest recente jaarverslag wees de Nationale Bank op de dringende nood aan een fundamentele hervorming wat betreft de verzekering tegen natuurrampen. De wettelijke limiet voor de tussenkomst van de verzekeraars werd opgetrokken, maar het is niet altijd even duidelijk hoe de schadekosten zullen worden verdeeld tussen de verzekeraars, de federale overheid en de gewesten.

Het feit dat het wettelijk kader onduidelijk is, maakt dat verzekeraars het zekere voor het onzekere nemen en hogere premies aanrekenen aan de consumenten. We kunnen ons de vraag stellen of het voor de consument nog betaalbaar zal zijn om een dekking te hebben voor brand en natuurrampen. Het gaat soms zelfs nog verder, want bepaalde verzekeraars weigeren om bepaalde activa in klimaatgevoelige regio's te verzekeren omdat ze niet verzekerbaar of financierbaar zouden zijn.

Er rijzen dus vragen over dat wettelijk kader. Hoever staan de consultaties met de verzekeraars en de gewesten over de hervorming van de verzekeringen tegen natuurrampen? Hoe verloopt de coördinatie tussen de verzekeraars, de gewesten en de federale overheid? Zal er een wetsontwerp komen of niet? Kunt u daarover wat meer toelichting geven?

Hoe worden die risicozones en de afbakening ervan gedefinieerd? Wat is het effect daarvan op de verzekerbaarheid?

Wat is de geraamde premiestijging van de brandverzekering? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen woningen die wel of niet in een risicozone gelegen zijn? Dat is immers ook niet onbelangrijk. Hoe zult u vermijden dat premies onbetaalbaar worden?

David Clarinval:

Mijnheer Van Lommel, de hervorming van het wettelijk kader inzake de verzekering tegen natuurrampen is voorzien in het regeerakkoord. Om uitvoering te geven aan dit engagement heb ik net voor het zomerreces een interfederale werkgroep opgericht waaraan alle gewesten deelnemen. Deze werkgroep is ondertussen twee keer samengekomen, namelijk op 2 juli en 30 september.

De verzekerings- en de herverzekeringssector hebben hun visie gepresenteerd aan de werkgroep. De gewesten en de federale overheid hebben ook informatie uitgewisseld over de maatregelen en initiatieven die elke regering reeds heeft genomen of van plan is te nemen. De eerste prioriteit van de interfederale werkgroep is het overeenkomen van een methodologie en scope waarbinnen de gewesten en de federale overheid in dit dossier zullen samenwerken. Ik zal daartoe in de komende weken een voorstel overmaken aan de gewesten. Ik hoop een akkoord te bereiken over de methodologie en de scope voor het einde van dit jaar, zodat de werkgroep zich vanaf 2026 volop kan concentreren op het uitwerken van de hervorming.

Wat betreft de risicozones kan ik u meedelen dat het de bevoegdheid van de gewesten is om deze zones af te bakenen op basis van de criteria die zijn vastgelegd in een koninklijk besluit van 2005. Bij de vaststelling van de methodologie en de scope van de werkgroep zal er effectief bekeken worden of de modernisering van dat koninklijk besluit deel moet uitmaken van de werkzaamheden.

Reccino Van Lommel:

Dank u wel, mijnheer de minister, uiteraard maakt dit deel uit van het regeerakkoord, en daarom vind ik het belangrijk om u daar op tijd en stond over te ondervragen. Het is bovendien een vrij belangrijk onderwerp. Ik stel vast dat het feit dat de interfederale werkgroep nu twee keer is samengekomen, betekent dat de eerste stappen gezet zijn. U hoopt tegen het einde van dit jaar een akkoord te bereiken en het dossier te kunnen afronden. Dat zou positief zijn, zodat 2026 kan worden gebruikt om de hervorming verder uit te werken. We hopen ook dat we zo snel mogelijk in deze commissie uw wetsontwerp mogen verwelkomen. We volgen dit graag verder op en kijken uit naar de teksten die we in deze commissie zullen behandelen.

Het aandeel van de industrie in het bbp

Gesteld door

MR Anthony Dufrane

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, depuis plusieurs décennies, la Belgique connaît une tendance marquée à la désindustrialisation. Selon une étude récente du Bureau fédéral du Plan (BFP), la part de l'industrie manufacturière dans le produit intérieur brut (PIB) est passée de 20 % en 1995 à seulement 12 % en 2023.

Sur le plan de l'emploi, la situation est tout aussi préoccupante. L'industrie ne représente plus que 9,9 % des postes contre 17,5 % en 1995. Ces évolutions traduisent un recul structurel accéléré par des problèmes de compétitivité, notamment en raison du coût du travail et de la dépendance aux énergies fossiles.

Cependant, certains secteurs industriels continuent de tirer leur épingle du jeu. L'industrie pharmaceutique en particulier a pris une importance croissante. Le BFP souligne aussi que ces activités représentent des leviers pour renforcer notre autonomie stratégique. Cependant, il est primordial de soutenir l'industrie en Belgique afin d'éviter une dépendance exclusive de l'étranger, tout en assurant des emplois variés dans ces secteurs.

Monsieur le ministre, quels secteurs industriels nouveaux ou émergents se développent-ils actuellement en Belgique et comment s'inscrivent-ils dans une stratégie de réindustrialisation?

Quelles mesures sont-elles envisagées pour renforcer la compétitivité de l'industrie belge dans un contexte où la part du secteur dans l'emploi et le PIB ne cesse de diminuer?

Comment notre administration compte-t-elle tirer parti de l'assouplissement européen en matière d'aides d'État afin de soutenir les industries considérées comme essentielles pour la transition verte et numérique?

David Clarinval:

La part de l'industrie dans notre économie est en effet en déclin, monsieur le député. Ce recul fragilise l'ensemble de l'économie, car l'industrie exerce un effet multiplicateur sur l'emploi, l'innovation et les exportations. Ainsi, l'emploi dans l'industrie ne représente plus que 9,9 % de l'emploi intérieur belge alors qu'il était de 17,5 % en 1995. C'est donc une division par deux. L'industrie manufacturière belge s'est davantage spécialisée avec une forte progression de l'industrie pharmaceutique aux côtés des secteurs alimentaire et chimique.

Elle se concentre sur des activités à haute valeur ajoutée, notamment dans les matériaux avancés, les micros et les nanotechnologies, la robotique, la biotechnologie et, dans une moindre mesure, les énergies renouvelables. Par ailleurs, l'augmentation des budgets de la Défense profitera à l'industrie belge en stimulant la production nationale, l'innovation technologique et l'emploi dans les secteurs concernés.

Néanmoins, je suis d'accord avec vous pour dire que notre industrie est confrontée à un certain nombre de défis. Mes collègues et moi-même nous engageons donc pleinement à préserver et à améliorer la compétitivité de notre industrie par l'intermédiaire du Plan MAKE 25-30. Pour les thèmes que vous soulevez, à savoir la priorisation des secteurs et la manière de les dynamiser, notamment via l'assouplissement des aides d'État, vous devez savoir que les aides d'État introduisent des distorsions entre les États membres. Certains pays, comme l'Allemagne ou la France, disposent de marges budgétaires plus importantes, ce qui leur permet de soutenir massivement leur industrie.

La Belgique plaide pour le maintien d'un cadre européen strict et stable en matière d'aides d'État, afin de garantir des conditions de concurrence équitable entre États membres et d'éviter toute fragmentation du marché intérieur. Cette question est discutée au sein du groupe de travail Défense des intérêts économiques belge, au sein duquel nous examinons notamment la mise en place d'un centre interfédéral des aides d'État.

Parallèlement au Plan MAKE 25-30, le gouvernement renforce la compétitivité de nos entreprises en réduisant le coût du travail, sans affecter le salaire net des travailleurs. À cet effet, des mesures totalisant un milliard d'euros d'ici 2029 ont été décidées, comprenant l'allègement des charges patronales sur les bas et moyens salaires, ainsi que le plafonnement des cotisations patronales pour les salaires élevés. Par ailleurs, afin de mobiliser pleinement les forces de travail, la réforme du chômage limitant les allocations à deux ans, avec une dégressivité renforcée et un droit de rebond favorisant les reconversions, sera mise en œuvre dès 2026. Un plan en faveur des malades de longue durée sera également lancé en 2026.

Enfin, la simplification administrative constitue un pilier essentiel pour renforcer la compétitivité: réduction de la réglementation excessive, lutte contre le gold-plating et garantie d'un cadre stable et attractif pour les investissements.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je suis heureux d'entendre le travail qui est accompli, entre autres par ce groupe de travail Défense des intérêts économiques, aussi au niveau européen. Je prends également bonne note de cet intérêt pour le redéploiement de l'industrie dans les métiers de la Défense.

Voorzitter:

Les questions jointes n° 56008754C de M. Christophe Lacroix, n° 56008785C de M. Achraf El Yakhloufi et n° 56009671C de Mme Els Van Hoof sont considérées comme étant sans objet en l'absence non motivée de leurs auteurs. Il en va de même pour la question n° 56008923C de Mme Anne Pirson .

De vestiging van SHEIN-winkels in Europa

Gesteld door

PS Sophie Thémont

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Sophie Thémont:

Monsieur le ministre, le géant chinois de l'ultra fashion SHEIN vient d'annoncer l'ouverture de ses premiers magasins permanents en Europe, avec six boutiques en France dès novembre. C'est une première mondiale pour une marque jusqu'ici cantonnée au commerce en ligne et qui s'apprête désormais à étendre son modèle économique à l'ensemble du marché européen. La Belgique ne sera évidemment pas épargnée.

Derrière les promesses d'emplois et de revitalisation des centres-villes, les risques sont immenses pour notre économie: destruction d'emplois locaux, concurrence déloyale envers nos commerces, évasion fiscale et dépendance accrue aux importations. Le tissu économique belge, déjà fragilisé par une vague de faillites dans le commerce de détail, ne pourra pas encaisser une telle pression.

Depuis, des faits nouveaux ont eu lieu, notamment la commercialisation en ligne d'une poupée dite "pédopornographique". La polémique fut telle que le gouvernement français a engagé une procédure de suspension du site, tandis que la Commission européenne a indiqué prendre l'affaire très au sérieux et envisage désormais de prendre des mesures face aux infractions commises par le géant chinois. Ces récents développements confirment l'ampleur du problème et la nécessité d'une réponse économique coordonnée à l'échelle européenne.

Cette implantation soulève également de grandes inquiétudes pour nos consommateurs. SHEIN est régulièrement épinglé pour ses pratiques commerciales trompeuses, son manque de transparence sur l'origine des produits et la qualité très faible de ses vêtements. La marque a, d'ailleurs, déjà été condamnée à hauteur de 190 millions d'euros en France pour pratiques commerciales abusives.

Monsieur le ministre, il est urgent d'agir pour éviter que ce modèle ne vienne aggraver la crise que traversent déjà nos commerces de proximité. Et quand je parle d'agir, je parle de réponses concrètes, immédiates, mais aussi fermes pour défendre nos entreprises, nos travailleurs et nos consommateurs.

Face à ces menaces, comment le gouvernement va-t-il anticiper l'arrivée de magasins SHEIN en Belgique et protéger notre économie de la concurrence déloyale? Autrement dit, quelles mesures concrètes le gouvernement peut-il prendre pour défendre nos entreprises locales et garantir un cadre de concurrence équitable sur notre territoire?

Quelles garanties le gouvernement peut-il apporter pour préserver l'emploi et soutenir les travailleurs du commerce de détail, directement menacés par l'expansion de ces géants de la fast fashion ?

Quelles actions envisagez-vous pour renforcer la protection des consommateurs face à des pratiques commerciales trompeuses et assurer une transparence réelle sur la qualité des produits vendus?

David Clarinval:

Madame la députée, le fait pour SHEIN de s'installer en Europe, et plus particulièrement en Belgique, ne constitue pas en soi une infraction à la législation en matière de concurrence, telle qu'une entente anticoncurrentielle, un abus de position dominante ou de dépendance économique.

Cependant, comme toute entreprise qui souhaite s'installer sur le territoire belge, SHEIN devra respecter l'ensemble de la réglementation en vigueur, qu'il s'agisse du droit de la concurrence, du droit du travail, des dispositions sectorielles applicables ou encore du droit à la protection des consommateurs.

En ce qui concerne votre question relative à mes actions, je tiens à souligner que la lutte contre la concurrence déloyale constitue un axe central de la task force e-commerce que j'ai mise en place. Cette question est donc traitée avec la plus grande attention.

Une attention particulière est portée au projet d'un acteur de grande envergure qui a déjà été plusieurs fois épinglé pour des pratiques illégales et de concurrence déloyale. Il est essentiel qu'il respecte les règles afin de protéger les consommateurs et de garantir des conditions équitables pour nos entreprises.

L'entreprise est soumise au respect du livre VI du Code de droit économique, qui impose, par exemple, aux entreprises des obligations en matière d'information du consommateur ainsi que d'indication des prix et des promotions. Le Code de droit économique interdit aussi les clauses abusives et les pratiques commerciales déloyales.

SHEIN doit également respecter la législation en matière de garantie légale. Celle-ci a pour vocation d'inciter les vendeurs à offrir des biens de qualité. Lorsque ce n'est pas le cas, le vendeur a, dans un premier temps, l'obligation de réparer ou remplacer le bien. À défaut, le consommateur a droit à une réduction du prix ou à la résolution du contrat de vente.

Ces différentes formes de protection du consommateur font l'objet d'un contrôle de la part des services d'inspection du SPF Économie. Mes services continueront d'y accorder une attention particulière. Ceux-ci ont d'ailleurs déjà enjoint SHEIN, en mai 2025, à se conformer au droit européen de la consommation et à mettre fin à certaines pratiques considérées comme illégales. SHEIN, comme toute entreprise, devra se soumettre aux enquêtes de l'Inspection économique et aux sanctions prononcées en cas d'infraction éventuelle au droit de la protection des consommateurs.

Sophie Thémont:

Merci pour votre réponse, monsieur le ministre. J'entends que vous serez attentif à faire respecter les règles. Les petites enseignes ou les indépendants n'ont toutefois pas les moyens de rivaliser avec un géant qui contourne les règles fiscales, sociales et environnementales.

On peut prendre toutes les mesures possibles, mais il faut surtout encore renforcer les contrôles. Le gouvernement français a lancé une procédure en suspension du site en pointant des produits illégaux, mais aussi des infractions répétées aux règles européennes. La Commission européenne dit prendre l'affaire très au sérieux. L'Europe commence donc à agir, et la Belgique doit être en première ligne pour défendre ses commerces, ses travailleurs et ses consommateurs. C'est aussi une question d'équité et de souveraineté économique. On ne peut pas laisser l'ultra- fast fashion imposer son modèle destructeur sans une réponse coordonnée et ferme.

Voorzitter:

Les questions n os 56008961C et 56008969C de M. Patrick Prévot sont reportées.

De taskforce e-commerce

Gesteld door

VB Dieter Keuten

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Dieter Keuten:

Mijnheer de minister, eind september hebt u aangekondigd een taskforce E-commerce te willen oprichten. Natuurlijk is dat niets te laat, want de nationale en Europese sectororganisaties vroegen anderhalf jaar geleden al via een open brief om dringende actie van de federale regering.

In de pers vernamen we dat de taskforce een verplichte handling fee zou invoeren om een einde te maken aan het systeem van gratis retourzendingen. Nog recenter lazen we dat uw regering de wil heeft geuit om een invoertaks van 2 euro in te voeren op pakketjes van buiten de EU met een waarde lager dan 150 euro. U zou hier gezamenlijk met de buurlanden aan werken en de opbrengst zou de douane in staat moeten stellen meer personeel aan te werven. Nochtans stelde de Europese Commissie al in april een douaneadministratiekost van 2 euro voor, die later werd bijgesteld naar een bedrag dat per lidstaat vrij te bepalen is.

Waarom houdt u vast aan die 2 euro, mijnheer de minister? Hoe hebt u dat bedrag bepaald, aangezien sectororganisaties aangeven dat het te laag is om impact te hebben?

Met welke buurlanden hebt u overleg gevoerd en welk tijdspad werd overeengekomen met deze landen?

Kunt u verduidelijken wie precies deel uitmaakt van de taskforce E-commerce en hoe vaak deze samenkomt? Kunnen wij de verslagen van deze werkgroep raadplegen?

Kunt u het onderscheid uitleggen tussen de handling fee en de invoertaks? Voor wie acht u het aangewezen om het systeem van gratis retourzendingen stop te zetten?

Tot slot, welk overleg hebt u over deze onderwerpen gehad met de sector?

Ik ben benieuwd naar uw antwoorden. Dank u.

David Clarinval:

Mijnheer de voorzitter, ik heb inderdaad een taskforce opgericht om de kansen en uitdagingen rond e-commerce aan te pakken. De missie bestaat erin concrete maatregelen uit te werken om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, de concurrentiekracht van onze bedrijven te versterken, de controles te intensiveren, de samenwerking tussen de autoriteiten te verbeteren en te garanderen dat alleen veilige en conforme producten op de Europese markt terechtkomen, zodat de consument wordt beschermd.

Op 25 september 2025 kwam de taskforce voor het eerst samen. De taskforce brengt vertegenwoordigers samen van de kabinetten van de vice-eersteminister en minister van Financiën, de minister van Digitalisering, de minister van Zelfstandigen en de minister van Consumentenbescherming, evenals van de bevoegde administraties en controleautoriteiten van de FOD Economie, de douane en het BIPT.

Tijdens de tweede taskforcevergadering van 23 oktober 2025 werden onder meer de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Belgische federatie voor e-commerce uitgenodigd om hun zorgen, opmerkingen en mogelijke oplossingsvoorstellen toe te lichten.

Een volgende taskforce is gepland in december 2025. Ik blijf het dossier met prioriteit opvolgen.

De uitdagingen die gratis retourzendingen voor de lokale handel met zich brengen, zullen het voorwerp zijn van toekomstige besprekingen. Het is een onderwerp dat op Europees niveau moet worden aangepakt.

De leden van de taskforce zijn zich volledig bewust van de uitdagingen rond e-commercezendingen uit derde landen en van de urgentie ervan. Wij onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn op korte en op langere termijn en op Belgisch en Europees niveau.

Op Europees niveau ligt een hervorming van de douaneregels op tafel, waarbij de uitzondering voor douanerechten voor pakjes met een geringe waarde, namelijk minder dan 150 euro, zou worden afgeschaft. Vandaag betaalt men bij een pakje uit derde landen enkel btw als het minder dan 150 euro waard is. Boven dat bedrag komen er ook douanerechten bij. De Europese Commissie wil die vrijstelling afschaffen, zodat alle ingevoerde goederen, ongeacht hun waarde, aan douanerechten worden onderworpen, met als doel fraude te vermijden en eerlijke concurrentie te herstellen. Ik steun die maatregelen.

Een andere voorgestelde maatregel betreft de heffing van een handling fee door de douane om de hoge kosten van de controles te financieren. Ik steun het voorstel van Europees Commissaris voor Handel Maros Sefcovic voor een heffing van 2 euro. Sommige van mijn Europese homologen – de Franse, de Nederlandse en de Roemeense – onderzoeken een mogelijk snellere invoering van deze heffing. Ook wij onderzoeken die piste, met de vaststelling dat snelle maatregelen noodzakelijk zijn, aangezien België, evenals onder meer Nederland, zwaar wordt getroffen door de grote toestroom aan pakjes, waarvan een aanzienlijk deel niet conform blijkt te zijn.

Een beslissing over een eventuele invoering van een handling fee op nationaal niveau, in overleg met de buurlanden, is nog niet genomen. Het verdere noodzakelijke overleg gebeurt in afstemming met het kabinet-Jambon.

Dieter Keuten:

Dank u voor uw antwoorden, mijnheer de minister. Helaas ben ik weinig nieuws te weten gekomen. U onderzoekt een snellere invoering samen met Frankrijk en Nederland, maar een specifiek tijdspad is er blijkbaar nog niet.

Waarom het bedrag van 2 euro gekozen is, hebt u ook niet toegelicht. Een heffing van 2 euro zou worden toegepast op pakjes van lage waarde die van buiten de Europese Unie komen en van 50 cent op pakjes die in Europa worden behandeld. Over die bedragen hebt u echter niets gezegd.

Samengevat, mijnheer de minister: we delen uiteraard, net zoals de volledige sector, de bezorgdheid om enkel veilige en conforme producten in te voeren. Dat is vandaag niet het geval. De douanediensten worden overspoeld en smeken om meer middelen om meer controles te kunnen uitvoeren, maar die middelen zijn gewoonweg niet aanwezig.

Nu dit alles in overleg blijft, is er ook geen uitzicht om hierop op korte termijn antwoorden te bieden. De minister van Financiën, bevoegd voor Douane, zegt dat er de voorbije jaren al meer personeel werd aangeworven en dat men meer zal inzetten op artificiële intelligentie om te kunnen controleren, maar dat is allemaal niet genoeg om te kunnen volgen met die gigantische lawine aan pakjes van lage waarde die al jaren op ons afkomt en onze lokale handel doet bloeden. Ik mis een sense of urgency. Het wordt onderzocht, maar het zit nu blijkbaar weggestoken in de taskforce. Die komt nog niet eens één keer per maand samen. Aan dit tempo zal het nog lang duren voor er oplossingen komen. We zullen het verder opvolgen.

Voorzitter:

Les questions n os 56008990C et 56008993C de M. Soete sont reportées.

MAKE 2025-2030
De stand van zaken met betrekking tot MAKE 2025-2030
MAKE 2030

Gesteld door

Vooruit Jeroen Soete
VB Reccino Van Lommel
PS Patrick Prévot

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, ik ondervraag u geregeld over MAKE 2025-2030, omdat het een van uw belangrijkste speerpunten in het regeerakkoord is. Het heeft tot doel de maakindustrie in ons land verder te versterken, met aandacht voor innovatie, duurzaamheid en competitiviteit. Bij mijn laatste ondervraging gaf u aan dat u tegen het einde van dit jaar een actieplan zou opstellen voor de stuurgroep.

Ik heb daarom een opvolgingsvraag, omdat dit onderwerp mij in het bijzonder interesseert, mijnheer de minister. Welke concrete doelstellingen en mijlpalen zijn in dat plan geformuleerd? Welke selectie- en evaluatiecriteria gelden voor projecten die federale steun krijgen binnen dat plan en hoe wordt daarover publiek gerapporteerd?

Uw bevoegdheid beperkt zich uiteraard tot louter de federale maatregelen binnen dat plan. Ook de gewesten zullen een belangrijke bijdrage moeten leveren om tot een groter geheel te komen. Daarom is de interfederale coördinatie belangrijk om overlappingen te vermijden. Hoe zult u die interfederale coördinatie organiseren?

Welke indicatoren gebruikt u om de impact op productiviteitsgroei en export te meten? Hoe frequent wordt er gerapporteerd? Meten is immers weten: het is belangrijk dat uiteindelijk ook meetbaar kan worden vastgesteld wat dit plan teweegbrengt. Hoe sluit dit plan aan bij de Europese strategie inzake industriële autonomie en de staatssteunkaders? In welke governancestructuur voorziet u ten slotte voor de opvolging en bijsturing in de komende vijf jaar?

Ik kijk graag uit naar uw antwoord.

David Clarinval:

De ambitie van MAKE 2025-2030 bestaat erin de competitiviteit te versterken en ons industriële weefsel te ondersteunen via een versterkte samenwerking tussen de federale overheid, de gewesten en de economische partners met respect voor ieders bevoegdheden.

Er zijn meerdere werkgroepen actief, die betrekking hebben op administratieve vereenvoudiging, energiekosten, energie-infrastructuur en de Belgische economische belangen. Tijdens deze werkgroepen worden de federaties gevraagd hun voorstellen voor concrete acties te presenteren. Deze voorstellen worden besproken met het oog op de presentatie van een ontwerp van actieplan aan de stuurgroep.

De volgende stuurgroep zal in januari plaatsvinden. Op dat moment zullen wij ook bekijken welke werkgroepen in 2026 zullen worden opgericht in het kader van de voortzetting van de werkzaamheden voor MAKE 2025-2030. De huidige governance zal worden behouden en de gewestregeringen, die rechtstreeks betrokken zijn bij de stuurgroep en de werkgroepen, zullen nauw betrokken blijven.

Afhankelijk van de weerhouden thematieken zullen de gewesten ook werkgroepen kunnen voorzitten. Deze samenwerking maakt het mogelijk om synergiën te creëren en complementariteiten tussen de verschillende bestuursniveaus te verkennen. Om die redenen wordt deze samenwerking ook positief onthaald door de deelnemers.

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, u had het over de competitiviteit versterken en het samenwerken met de gewesten. Dat weten wij ondertussen al. Het feit dat de werkgroepen actief zijn, lijkt mij ook vrij logisch. U hebt echter in een eerder antwoord meegegeven dat u tegen eind 2025 het actieplan voor de stuurgroep zou voorstellen. U hebt het nu over januari 2026. Er is dus sprake van een uitstel. Op die manier schuift het dossier op. Wij naderen 2026 en het gaat over een plan voor 2025-2030. U bent niet ingegaan op de indicatoren om de productiviteitsgroei en de export te meten en op de wijze van rapportering daarover. Meten is weten. U kunt met zoveel partijen rond de tafel zitten als u wilt en met de stuurgroep samenwerken, maar aan het einde van de rit zal het heel belangrijk zijn concrete, vaste parameters te hebben aan de hand waarvan te zien is wat het plan oplevert en wat de resultaten daarvan zijn. Bovendien blijft alles voor mij bijzonder vaag. U spreekt over het versterken van de competitiviteit, over samenwerking en het zoeken naar synergiën. Waar blijven echter de concrete maatregelen? Graag verneem ik van u op federaal vlak en binnen uw bevoegdheden als minister van Economie wat u heel specifiek kunt realiseren. Ik hoor flarden. Enerzijds stelt de minister bevoegd voor kmo's dat er een kmo-plan komt, met administratieve vereenvoudiging. U houdt het nu ook erg vaag en heel praktisch, met een stuurgroep die samenkomt. Ik moet echter vaststellen dat die groep een soort black box is. Ik zou veel liever iets concreets horen van u. Ik heb vandaag een opvolgingsvraag gesteld maar ik ben niet wijzer geworden, behalve dat wat u voor december 2025 had beloofd, nu wordt opgeschoven naar januari 2026. Dat is jammer. Ik hoop dus dat u bij een volgende vraag dieper kunt ingaan op de concrete realisaties, die het voor ons ook meetbaar maken, zodat wij kunnen zien wat uw plan effectief oplevert.

Amazon
De toekomstige investeringen van Amazon

Gesteld door

VB Kurt Moons
MR Anthony Dufrane

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Kurt Moons:

Mijnheer de minister, begin oktober vond een handelsmissie naar Californië plaats onder leiding van onze prinses Astrid. Kort nadien kondigde Amazon aan 1 miljard euro te willen investeren in ons land tussen 2025 en 2027, een aanzienlijk bedrag. Ik heb daarover enkele vragen, die misschien ook met een ander dossier kunnen worden meegenomen. Niet veel later maakte immers ook Google bekend 5 miljard euro te investeren in Wallonië, in Saint-Ghislain, om daar een datacenter verder te ontwikkelen. Mijn vragen zijn kort, maar niet minder interessant.

Kan dit beschouwd worden als aankondigingspolitiek, zoals we dat wel vaker zien? Ziet u er als minister op toe dat er werkelijk concrete afspraken worden gemaakt? Er wordt immers vaak veel aangekondigd, maar komt het ook praktisch tot stand?

Betreffen deze investeringen Vlaanderen, Wallonië of beide? We weten dat de investering van Google in Wallonië plaatsvindt, maar over de plannen van Amazon hebben we weinig informatie. Zijn er ook investeringen voorzien in andere landsdelen dan Vlaanderen?

In welke mate spelen de klemtonen die Vlaanderen en Wallonië leggen op innovatie een rol in de beslissingen van deze twee bedrijven? Heeft ook de subsidiepolitiek daarmee te maken? Hebben wij voorgesteld dat wij hen zouden tegemoetkomen om die investeringen te doen?

Ten slotte, wat zijn de verwachte resultaten in termen van directe en indirecte banen die daardoor zouden kunnen worden gecreëerd? Kan de minister erop toezien dat die banen er ook daadwerkelijk komen, hetzij rechtstreeks bij de bedrijven zelf, hetzij bij onderaannemers, zodat ze ten goede komen aan Vlaamse en Belgische kmo’s?

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je comptais aborder la mission économique belge en Californie, mais je vais me passer des développements pour faire faire gagner du temps à tout le monde et en venir directement à mes questions.

Monsieur le ministre, quel impact économique et social peut-on espérer de cet investissement d'un milliard d'euros sur l'emploi et le PIB belge dans les prochaines années? Dans quelle mesure ces investissements pourront-ils créer un cercle vertueux pour l'économie belge, notamment par la création de nouveaux centres logistiques ou de recherche sur notre territoire, y compris dans le sud du pays?

Des collaborations avec des entreprises locales sont-elles prévues afin de maximiser les retombées économiques de ce partenariat? Comment ces initiatives influencent-elles les exportations belges et la position de notre pays dans l'économie numérique européenne?​

David Clarinval:

Amazon is al 10 jaar in België aanwezig. Sindsdien heeft Amazon bijna 800 miljoen euro in ons land geïnvesteerd, waarvan 250 miljoen in 2023 en 300 miljoen in 2024. Er werd door Amazon een nieuwe investering van 1 miljard euro tussen 2025 en 2027 aangekondigd, een recordbedrag. Dit is een belangrijk signaal voor onze competitiviteit.

Volgens Amazon heeft het bedrijf vandaag 400 werknemers in dienst op drie locaties, verdeeld over het hoofdkantoor in Brussel, het onderzoeks- en ontwikkelingscentrum voor mechatronica in Hamme en de bezorgingsactiviteiten in Antwerpen. Amazon is van mening dat deze activiteiten ook 1.000 indirecte en 200 afgeleide jobs genereren in de bouw, de logistiek en de professionele dienstverlening.

De nieuwe investeringen van Amazon zijn erop gericht om de klantenservice en het logistiek netwerk te versterken in een hernieuwd partnerschap met bpost en andere lokale spelers. De investeringen door Amazon zouden in het onderzoekscentrum in Hamme extra jobs creëren. De aangekondigde investeringen zullen dus een positieve impact op de Belgische economie in haar geheel hebben.

Amazon is van mening dat deze investeringen ook de aanwezigheid van Belgische kmo's op hun platform zullen versterken, waardoor zij nieuwe nationale en internationale opportuniteiten krijgen. Digitale aanwezigheid wordt steeds belangrijker voor lokale handelsaken, waaronder kmo's. Bijna een derde van de Belgische kmo's verkoopt al online. Dat is ruim boven het Europese gemiddelde van 23,1 %.

J'ai récemment eu des échanges personnels avec les représentants d'Amazon. Je suis conscient des défis et des opportunités que les grandes plateformes internationales représentent pour notre commerce local. Il est essentiel de maintenir un équilibre. Les PME et les commerces locaux doivent pouvoir bénéficier de l'envergure, de la puissance logistique et de la portée internationale de tels acteurs.

En tant que ministre de l'Économie, je soutiens donc pleinement une approche équilibrée. Il est possible de profiter de la portée des grandes plateformes tout en soutenant les commerces locaux et les PME, notamment en investissant dans la présence en ligne. Le soutien aux PME dans leur développement physique et numérique constitue un point central au sein de la task force e-commerce. De cette manière, croissance et innovation vont de pair, avec une économie locale solide.

La démarche d'Amazon, en combinant investissements massifs, création d'emploi et engagements environnementaux, est le résultat direct de nos réformes du marché du travail, comme la flexibilisation du travail de nuit, qui rend notre pays attractif pour des investissements qui se faisaient auparavant à l'étranger, notamment dans le secteur logistique. En repoussant le début légal du travail de nuit à minuit au lieu de 20 h, les entreprises bénéficient d'une flexibilité indispensable pour organiser leur activité en continu, fluidifier leur flux de marchandises et répondre aux exigences du e-commerce et de la distribution moderne. Pour soutenir notre croissance économique, nous devons poursuivre les réformes en ce sens.

Kurt Moons:

Mijnheer de minister, ik heb vernomen dat u contact hebt opgenomen met Amazon. Dat betekent, zo hoop ik, dat u erop toeziet dat er daadwerkelijk afspraken worden gemaakt en dat de aangekondigde investeringen er ook effectief komen. Ik ga er dan ook van uit dat u die contacten zult behouden. Ik stel eveneens vast dat u de evenwichtigheid wilt benadrukken tussen de grote platformen en de kleine kmo’s, die daar al dan niet van zouden moeten profiteren. Wij staan daar volledig achter.

U hebt echter niet geantwoord op de vraag over de focus op innovatie of over eventuele subsidies die daarbij een rol hebben gespeeld. Ik heb vastgesteld dat heel wat politici van de meerderheid dit initiatief als een mooie prestatie hebben bestempeld. Minister-president Diependaele sprak over robotica en de focus op mechatronica. Mevrouw Simonet was eveneens zeer enthousiast. Zelfs uw Waalse collega Jeholet was in de wolken. Alles staat of valt echter met de concrete realisatie ervan. Mogen we erop aandringen dat u daar de vinger aan de pols houdt? Wij zullen dat eveneens doen.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes ces bonnes nouvelles. Comme vous le disiez, cette mission économique a ramené dans ses valises de très bonnes nouvelles depuis la Californie, notamment avec cet investissement d'Amazon. Cela fait suite à toutes les mesures que vous avez prises pour réformer le marché du travail et à toutes les réformes qui sont en route. On note déjà aujourd'hui, comme je l'ai retenu de votre réponse, la création estimée de plus de 1 000 emplois indirects, de nouvelles opportunités, une visibilité internationale pour nos entreprises locales et nationales et un soutien direct pour nos PME. On ne peut que s'en réjouir; je vous remercie pour votre travail, monsieur le ministre.

Voorzitter:

Je n'ai pas de nouvelles de Mme Van Riet. Sa question n° 56009218C devient donc sans objet.

De oproep van de vakbonden tot een boycot van de economie en van consumptie

Gesteld door

N-VA Lieve Truyman

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Lieve Truyman:

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bij het indienen van de vraag bevonden wij ons nog in de maand oktober 2025. Ondertussen zijn wij al in november 2025 en kijken wij opnieuw aan tegen een volgende stakingsperiode eind november 2025, namelijk op 24, 25 en 26 november 2025. Op 14 oktober 2025 trokken de vakbonden naar Brussel voor een nationale stakingsdag. Zij maken zich zorgen over de recente beslissingen van de federale regering inzake soepelere regels rond nachtarbeid en ruimere openingsuren voor de winkeliers. De vakbonden roepen op om tijdens stakingsdagen niet te gaan winkelen, wat in feite neerkomt op een consumentenstaking. Op die manier wordt de weg voor de stakers geplaveid aan de deuren van de winkels, namelijk geen pottenkijkers en meer invloed voor de vakbonden. Dat leidt tot een regelrechte uitholling van het stakingsrecht, want uiteraard mag er gestaakt worden en mogen mensen hun stem laten horen, maar niet ten koste van de hele samenleving.

De winkeliers met dagverse producten zijn de dupe, maar ook de consument wordt onder druk gezet. Wanneer wij aan de winkeliers denken, denken wij ook aan de groothandelaars. Er schuilt dus een hele economische keten achter. Kortom, er was sprake van een boycot van onze economie. Ik vrees dat dat einde november 2025 opnieuw het geval zal zijn. Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.

Wat is uw mening over de oproep van de vakbonden? Behoort een consumentenboycot tot het stakingsrecht? Kunt u als minister een ondersteunende rol spelen om de consumenten daartegen te beschermen?

Zijn er meldingen van inkomstenverliezen bij de winkeliers? Heeft de FOD Economie daar cijfergegevens over?

Ik dank u voor uw antwoorden.

David Clarinval:

In de eerste plaats wil ik erkennen dat sociale bewegingen en acties, zoals de stakingsdag van 14 oktober, uiting geven aan reële bezorgdheden van een deel van de werknemers. Dat verdient respect en dialoog. Als minister moet ik echter ook letten op de impact van deze acties op onze bedrijven, zelfstandigen en consumenten.

Wat we vandaag zien met de oproep tot een consumptiestaking is van een heel andere aard en gaat verder dan de klassieke relatie tussen werknemers en werkgevers. Dit soort acties dreigt een vorm van economische druk te worden die rechtstreeks gevolgen heeft voor onze bedrijven, met name voor de kmo’s en zelfstandigen. U wees terecht op de situatie van winkels die verse producten verkopen. Voor hen betekent een dergelijke actie een onmiddellijk en soms onherstelbaar verlies.

Wat betreft de vraag of een oproep tot een consumptieboycot al dan niet onder het stakingsrecht valt, is het belangrijk eraan te herinneren dat het Belgisch recht dit begrip niet uitdrukkelijk in een wet definieert en dat de interpretatie ervan voornamelijk voortvloeit uit de rechtspraak en de internationale verbintenissen van ons land. Traditioneel wordt onder staking het collectief staken van het werk door de werknemers zelf verstaan. Dat onderscheidt dit soort acties fundamenteel van een oproep om consumenten te ontmoedigen aankopen te doen of economische druk uit te oefenen op handelaars en zelfstandigen die geen partij zijn in het sociaal conflict. In die context vormt een oproep tot een consumptieboycot inderdaad een reëel risico voor onze economie. Bovendien blijkt uit de kwartaalgegevens van de Nationale Bank van België dat de marges van kmo’s al enkele jaren onder druk staan door de stijging van de kosten en de internationale onzekerheid. Voor deze bedrijven kan een enkele dag omzetverlies zwaar wegen, in het bijzonder in de huidige conjunctuur.

Wat de meldingen van inkomstenverlies betreft, beschikken mijn diensten nog niet over een volledig overzicht. We volgen de situatie samen met de sectorfederaties. De eerste reacties, met name in de distributiesector, wijzen op een aanzienlijke omzetdaling, vooral voor winkels die bederfelijke producten verkopen, waarvan de geconsolideerde gegevens momenteel worden geanalyseerd.

Sociaal overleg is absoluut noodzakelijk. Het stakingsrecht is fundamenteel. Zoals in het regeerakkoord wordt benadrukt, moet dat recht echter worden uitgeoefend met respect voor de rechten en vrijheden van anderen en voor de openbare orde. De bescherming van onze bedrijven, zelfstandigen en consumenten maakt integraal deel uit van dat evenwicht. Ik zal dan ook zowel in mijn functie van minister van Economie als van minister van Werk een open dialoog en een modern en competitief economisch kader blijven promoten om de werkgelegenheid in ons land op duurzame wijze te behouden en te versterken.

Lieve Truyman:

Mijnheer de minister, dank u wel voor uw antwoord en voor de boodschap dat het regeerakkoord verder zal worden uitgevoerd. Het is ook positief dat u hierover constructief in overleg gaat met de sector. Dat hebben we nodig om naar oplossingen te gaan.

De geldautomaten

Gesteld door

VB Reccino Van Lommel

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u, of uw kabinet, hebt vorige week ongetwijfeld meegeluisterd naar de uiterst interessante hoorzittingen over de geldautomaten in ons land. We hebben daaraan een volledige dag besteed. Het was bijzonder boeiend om beide kanten van het verhaal te horen.

Ik wil nu graag iets dieper ingaan op de nieuwe spelers die op de markt verschijnen, naast het verhaal van Batopin en de kleinbanken, die hun eigen netwerk aan automaten hebben. Ik denk daarbij aan het Amerikaanse bedrijf Euronet, dat momenteel heel wat automaten installeert in ons land. Ik vind dat opmerkelijk, aangezien de grootbanken stellen dat geldautomaten eigenlijk niet renderen zijn, terwijl Euronet daarin net een businessmodel ziet, niet alleen om geld af te halen, maar ook om geld te storten.

Hoe moet ik dat zien? Hoe verklaart u de discrepantie tussen het standpunt van de klassieke banken, die zeggen dat die automaten niet rendabel zijn, en private bedrijven als Euronet, die er blijkbaar wel brood in zien?

Heeft de opkomst van andere commerciële initiatieven een invloed op de beleidsdoelen van het Batopin-protocol? Hoe kijkt u daar zelf naar?

Zijn er afspraken gemaakt met Euronet, bijvoorbeeld wat betreft de geografische spreiding van hun automaten en de verhouding tot de spreidingsdoelstellingen van Batopin?

Eind dit jaar wordt een evaluatieverslag van het Batopin-protocol gepubliceerd. Kunt u mij vertellen wanneer we dat precies mogen verwachten en welke bijsturingen er op tafel liggen?

Zijn de kosten die consumenten betalen bij commerciële automaten, zoals die van Euronet, in grootteorde vergelijkbaar met die van de Batopin-automaten?

Welke garanties zijn er dat alle geldautomaten toegankelijk zijn voor personen met een beperkte mobiliteit?

David Clarinval:

Zoals u kunt begrijpen, heb ik geen inzage in de vertrouwelijke financiële gegevens van privébedrijven. Wel kan ik opmerken dat banken en Batopin doorgaans investeren in afzonderlijke ruimtes voor hun geldautomaten, terwijl Euronet de automaten installeert in bestaande handelszaken. Dat verschil in installatie- en exploitatiemodel heeft ongetwijfeld een impact op de rendabiliteit.

Uitbaters van niet-bancaire geldautomaten zijn geen partij bij het huidige protocol tussen de federale overheid en Febelfin. Ze zijn dus niet gebonden door de afspraken in dat protocol. De Nationale Bank houdt wel de locaties en aantallen van niet-bancaire geldautomaten bij.

Uitbaters van niet-bancaire geldautomaten zijn vrij om hun tarieven te bepalen. Banken en Batopin beschikken in principe ook over die vrijheid, maar het protocol dat werd afgesloten met Febelfin verplicht hun om elke consument minstens 24 kosteloze geldafhalingen per jaar aan te bieden.

Overeenkomstig het regeerakkoord zal de evaluatie van het protocol afgerond worden tegen februari 2026. Op basis van die evaluatie zal ik samen met de medebevoegde minister een actieplan voorleggen aan de regering.

Wat tot slot de toegankelijkheid van geldautomaten voor personen met een beperkte mobiliteit betreft, kan ik u meedelen dat die problematiek sinds 28 juni 2025 op Europees niveau wordt gereguleerd via de zogenoemde European Accessibility Act. De toegankelijkheidsvoorwaarden die inmiddels van toepassing zijn op geldautomaten, zijn te raadplegen op de website van de Europese Commissie.

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, ik begrijp uiteraard dat u geen zicht hebt op de privégegevens van commerciële organisaties zoals Euronet. Toch blijf ik het bijzonder fascinerend vinden dat de grootbanken aangeven dat automaten vandaag minder rendabel zouden zijn omdat er minder cashgeld in omloop is. Dat klopt echter niet. De mensen van bpost hebben immers zeer duidelijk gesteld dat de automaten in de postkantoren wel rendabel zijn en dat zij daarvoor geen extra overheidssteun nodig hebben. Dat wordt bovendien bevestigd door de opkomst van bijvoorbeeld Euronet, dat er wel een commercieel verhaal van weet te maken. Ik denk wel dat Euronet in de toekomst op de een of andere manier zijn diensten verder zal verhuren, of dat Batopin of Jofico er mogelijk een samenwerking mee zullen aangaan in het kader van bepaalde spreidingsdoelstellingen.

Mijnheer de minister, ik denk dat het belangrijk is dat u dit in de komende periode goed opvolgt. U zegt dat de Nationale Bank alle automaten bijhoudt. Dat is goed en belangrijk. Ik vind het echter ook essentieel dat, nu Euronet zijn netwerk verder uitbouwt, de FOD Economie zelf een analyse maakt van die spreiding van die automaten. Op die manier kunt u zelf een oordeel vormen. U zegt dat u geen zicht hebt op privégegevens, maar dat u wel verder kunt werken op basis van de gegevens van de Nationale Bank van België.

Uit uw antwoord heb ik begrepen dat er een akkoord is met Febelfin waarin is bepaald dat elke consument recht heeft op 24 gratis afhalingen per jaar, en dat ook Euronet zich aan dat akkoord moet houden. Klopt dat? Heb ik dat goed begrepen?

David Clarinval:

Ik kan u mijn antwoorden schriftelijk bezorgen als u meer details wilt.

Reccino Van Lommel:

Dat is goed voor mij. Ik heb de indruk dat u zelf niet precies weet wat u daarover hebt verklaard, maar dat is geen probleem. U mag me dat altijd schriftelijk bezorgen. Hoe dan ook wil ik u vragen te onderhandelen dat zodra de bijkomende initiatieven gerealiseerd zijn, de consument 24 keer per jaar kosteloos cashgeld kan afhalen. Het zou immers geen verschil mogen uitmaken of men cashgeld afhaalt in een CASH-punt, een Jofico-punt of een Euronetpunt.

De prijzen in de supermarkten

Gesteld door

PVDA-PTB Annik Van den Bosch

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Annik Van den Bosch:

Mijnheer de minister, Testaankoop volgt al drie jaar de prijzen in onze supermarkten op. In september 2025 betaalt een gezin gemiddeld 6 euro meer per winkelkar dan een jaar eerder.

Dat lijkt misschien weinig, maar op maandbasis betekent dat 24 euro extra en op jaarbasis zelfs meer dan 300 euro, zonder dat er één extra product in dat karretje ligt. Dat is geen nuance, dat is een bikkelharde realiteit.

Als we inzoomen op de producten die het sterkst stijgen, dan gaat het om basisproducten zoals koffie, rundvlees en chocolade. Dat laatste is extra pijnlijk met de feestdagen in het vooruitzicht. Sinterklaas komt eraan, maar volgens Testaankoop is de sinterklaaschocolade fors duurder geworden. Een pakje melkchocolade dat vorig jaar nog 2 euro kostte, kost nu 2,76 euro. Pure chocolade steeg van 2,50 euro naar 3,20 euro en chocoladekoekjes stegen van 3 euro naar 3,72 euro. Bekeken over een langere periode, sinds 2022, dan spreken we over stijgingen tot wel 87 %. Een product dat toen 2 euro kostte, kost nu bijna 3,70 euro. Dat is geen inflatie meer, dat is uitmelken.

Een gemiddeld gezin dat wekelijks voor 150 euro boodschappen doet, geeft op jaarbasis 7.800 euro uit. Door de prijsstijging van 3,99 % komt daar 311 euro bij. Dat is gemiddeld een halve maand huur, mijnheer de minister, terwijl de lonen niet meestijgen.

In antwoord op eerdere vragen, op 16 juli, zei u dat we moesten nuanceren, dat de marges onder druk staan en dat de inflatie in België lager ligt dan in Nederland, maar met dat antwoord kunnen de mensen hun boterham niet smeren. Ze willen weten wie er verdient aan die prijsstijgingen.

Net op dat moment barst een nieuw debat los. In een interview zegt de heer Conner Rousseau van Vooruit dat de meest sociale manier om de btw te verhogen is om het tarief van 21 % naar 22 % te brengen. Welnu, er is niets sociaal aan een btw-verhoging. Zo’n maatregel raakt mensen rechtstreeks in hun dagelijks leven. Dat betekent dat we nog meer zullen betalen voor onze winkelkar. Het is gewoon een platte belastingverhoging.

Tegelijk horen we dat de regering ook wil raken aan de indexering van de lonen, het enige mechanisme dat onze koopkracht nog enigszins beschermt.

Dat is toch hallucinant. Eerst stijgen de prijzen en dan zegt men de btw te zullen verhogen en te zullen sleutelen aan de index, terwijl dat net de twee zaken zijn die de mensen nog overeind houden.

De mensen hebben geen boodschap aan politieke spelletjes of vage beloftes. Ze willen dat er iets gedaan wordt aan die torenhoge prijzen.

Mijnheer de minister, bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de prijsvorming in de hele voedselketen, niet alleen de cijfers van Eurostat, maar een echte doorlichting van wie verdient en wie verliest? Zolang we dat niet weten, blijft het immers echt mistig.

Waarom weigert u om maximumprijzen of margeplafonds te onderzoeken, terwijl andere landen dat wel doen? U zegt dat dat risico's inhoudt, maar voor wie: voor de supermarkten, of voor de gezinnen die nu al in de risicozone zitten?

Wat zult u doen om de macht van de grote spelers in de voedingsindustrie te breken? Zolang zij de prijzen bepalen en de winsten opstrijken, blijft de consument immers de speelbal.

Mijnheer de minister, de mensen hebben geen nood aan nuance, ze hebben nood aan actie.

David Clarinval:

Mevrouw Van den Bosch, ik heb een heel lang antwoord, negen pagina's, maar in de toegemeten spreektijd van twee minuten is het voor mij onmogelijk om u een goed antwoord te geven. Ik zal u het volledig antwoord op papier overhandigen.

Het Prijsobservatorium van de FOD Economie, een onafhankelijke en deskundige overheidsinstelling, voert al een studie uit naar de prijsvorming in de hele voedselketen. Uit de publicatie van 2025 bleek dat voor de landbouw de rendabiliteit in 2023 gemiddeld verder verbeterde. In de industriële schakel van de keten boekte de vervaardiging van voedingsmiddelen de hoogste marge van de hele periode 2018-2023, met 4,25 %, terwijl de vervaardiging van dranken een nieuwe daling vertoonde van 5,15 %. De rendabiliteit verbeterde in de meeste sectoren van de voedingsindustrie, ook al blijven de marges in bepaalde sectoren, zoals de vleessector, relatief laag.

In de voedingsdistributie verbeterden de nettomarges van de grote bedrijven in 2023 in vergelijking met 2022, behalve de slechte prestaties van één speler. We stellen bovendien een gedeeltelijke en sectorale daling van de grondstoffen- en energieprijzen vast. Over het algemeen blijft de prijs van de winkelkar eind 2025 hoger dan eind 2024.

Bepaalde producten stuwen de prijzen in het bijzonder omhoog, zoals vlees, koffie en chocolade. Daaraan moeten ook de hogere prijzen voor tabak, alcohol en niet-alcoholische dranken, in vergelijking met de buurlanden, worden toegevoegd.

De daling van de landbouw- en energiekosten heeft zich niet vertaald in een daling van de prijzen in de winkelrekken. Volgens het Prijsobservatorium houdt die starheid verband met de verhoging van de accijnzen, de uitgestelde industriële kosten voor verwerkte producten en het tempo waarmee prijs- en kostenwijzigingen in de agrovoedingsketen worden doorgegeven.

Ten tweede, een rechtstreekse ingreep van de overheid in de consumentenprijzen zou geen bevredigende of structurele oplossing bieden. Het Europees kader laat de lidstaten trouwens niet toe om op die manier in te grijpen, behalve voor gerichte en in de tijd beperkte uitzonderingen. Dergelijke maatregelen kunnen bovendien negatieve gevolgen hebben op de beschikbaarheid van producten, de prijzen van andere producten door een terugwineffect en op onze ondernemingen.

Ten derde, er moet structureel worden gehandeld om een gezonde concurrentie en de koopkracht van de consumenten te bevorderen. De Belgische markt voor voedingsdistributie is klein van omvang en complex vanwege haar beperkingen. De loonkosten, de vaste kosten en de indirecte fiscaliteit zoals btw, accijnzen, energie, zijn hoog, evenals de logistieke kosten. Er moet worden ingegrepen om die kosten waar mogelijk te verlagen. Dat kan bijvoorbeeld door het niveau van de accijnzen te verlagen en contraproductieve belastingen af te schaffen om grensoverschrijdende aankopen te beperken. De regering werkt daaraan.

We moeten ook vaststellen dat de concurrentie in de Belgische voedingsdetailhandel geconcentreerd is, met een sterke verticale integratie van de grote spelers in de distributie, wat een negatief effect op de prijzen kan hebben. Om ervoor te zorgen dat de consument voordeel haalt uit een daling van de lasten voor de bedrijven en de verhoging van hun marges, moeten die transfers worden gestimuleerd door een effectieve en eerlijke concurrentie op de consumentenprijzen.

In dat opzicht kijk ik met belangstelling uit naar de aanbevelingen die in de loop van het eerste kwartaal van 2026 worden verwacht, voortvloeiend uit het algemene onderzoek dat door de Belgische Mededingingsautoriteit werd opgestart wegens aanwijzingen van marktdisfuncties.

Sommige sectoren bleven immers hoge prijzen aanhouden zonder duidelijke economische rechtvaardiging, wat kan wijzen op anticoncurrentieel gedrag of een lage concurrentiedruk.

Het onderzoek heeft betrekking op de sectorale mechanismen en praktijken inzake prijsherziening en indexering. Het is erop gericht hun rol te onderzoeken in de huidige inflatiecontext. De voedingsindustrie behoort tot de betrokken sectoren. Nog steeds met het oog op betere verkoopprijzen voor de consument pleit ik op Europees niveau samen met mijn Benelux-collega’s ervoor dat de Commissie optreedt tegen illegale territoriale beperkingen van het aanbod. Het gaat om ongerechtvaardigde praktijken die prijsverschillen tussen de nationale markten kunstmatig in stand kunnen houden, zonder verband met de gebruikelijke factoren die de prijzen beïnvloeden, zoals het belastingniveau, de grondstofprijzen, de arbeidskosten of de productie. Tegen eind 2026 worden voorstellen van de Commissie verwacht.

Ik verontschuldig me voor de lengte van het antwoord. Ik overhandig u het gehele antwoord op papier.

Annik Van den Bosch:

Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord en voor het overhandigen van de negen pagina’s. Ik hoorde u zeggen dat de grondstofprijzen en de energieprijzen zijn gedaald, maar dat de consument daar niets van merkt. Dat komt overeen met wat ik zeg. Alles wordt duurder. Die zogenaamd concurrentiële markt werkt gewoon niet, dat is hier wel heel duidelijk. Er wordt altijd gezegd dat een concurrentiële markt goed is omdat ze de prijzen drukt, maar voor wie? Alleszins niet voor de consument. Nog nooit is alles zo duur geweest. De energiedistributiekosten zijn gedaald, maar we betalen nog altijd evenveel of zelfs meer voor elektriciteit en gas. Ook in de winkels dalen de prijzen niet, integendeel. Ik hoop dus echt dat daar grondig naar wordt gekeken. Ik zal met veel plezier het negen pagina’s tellend antwoord lezen. Dank u wel.

Laadpalen in appartementsgebouwen

Gesteld door

VB Reccino Van Lommel

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, de elektrificatie, waar u in het verleden voorstander van was, heeft er natuurlijk toe geleid dat ook infrastructurele maatregelen genomen moeten worden. Dat kan enerzijds via openbare laadpalen, maar anderzijds ook via privatieve investeringen om elektrische voertuigen op te laden. Nu stelt zich uiteraard een probleem in appartementsgebouwen waar bewoners willen investeren in een laadpaal. Syndici vragen al jarenlang om duidelijke regelgeving, maar vandaag bestaat die nog niet echt.

Ik denk dat het belangrijk is dat er collectieve oplossingen mogelijk zijn in appartementsgebouwen. Daarbij is het heel belangrijk dat er wordt gekeken naar een gelijkmatige verdeling van de beschikbare elektriciteit, zodat het elektriciteitsnet en de installatie van het gebouw niet overbelast raken. Dat is allemaal zeer complex. Onlangs was er een explosie van een laadpaal in een ondergrondse garage in Izegem. Dat incident was de aanleiding voor de Confederatie van Immobiliënberoepen (CIB) om een brief te publiceren.

Mijnheer de minister, de immobiliënberoepen zijn al lang vragende partij om concrete maatregelen te nemen en een wettelijk kader te creëren dat dergelijke investeringen mogelijk maakt. Waarom is daar tot heden nog niet op ingegaan?

Wat de veiligheid betreft, denk ik aan het uitvoeren van risicoanalyses bij de installatie van laadpalen in ondergrondse parkings. Het laden van elektrische voertuigen is niet altijd zonder risico. Een risicoanalyse lijkt mij dan ook belangrijk, zeker in appartementsgebouwen. Het is belangrijk dat bewoners op de hoogte zijn van die risico’s. Wat zult u daaromtrent ondernemen?

Daarnaast is er het koninklijk besluit over brandveiligheid bij laadpunten in ondergrondse parkings. Wanneer wordt dat goedgekeurd?

Tot slot, welke controlemechanismen zult u voorzien om te garanderen dat bestaande laadpalen effectief voldoen aan de brandveiligheidsnormen?

Ik kijk uit naar uw antwoord.

David Clarinval:

Mijnheer Van Lommel, ik dank u voor uw heel pertinente vragen. Ik moet u echter mededelen dat uw vragen niet onder de bevoegdheid van de minister van Economie vallen. Ik schets even de bevoegdheden in het dossier.

De uitvoering van elektrische installaties van laadpalen in appartementsgebouwen moet voldoen aan de veiligheidsvereisten die zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement op de elektrische installaties. Dat valt onder de bevoegdheid van de minister van Energie.

De brandveiligheidsnormen van appartementsgebouwen en het koninklijk besluit over brandveiligheid bij laadpunten in ondergrondse parkings vallen onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid.

De aansluiting van elektrische installaties op het openbaar distributienet behoort dan weer tot de gewestelijke bevoegdheden.

Tot slot wordt de relatie tussen appartementsbewoners onderling en met hun syndicus geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Dat valt onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.

Ik nodig u uit om uw vraag te richten tot voornoemde collega’s. De Belgische staatsstructuur is niet eenvoudig.

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de minister, u hoeft mij niet te overtuigen van het feit dat België een heel moeilijk land is waar alles een kluwen vormt. Dat bewijst eigenlijk dat een oplossing voor het probleem, die op zich vrij eenvoudig zou moeten zijn, in de praktijk niet eenvoudig zal blijken te zijn. Syndici vragen al geruime tijd om een wettelijk kader te creëren dat collectieve oplossingen bevordert. U verwijst echter naar heel veel verschillende ministers en naar de gewesten. Ik vraag mij dan af hoe u en de regering een oplossing zullen kunnen verzinnen om het probleem het hoofd te kunnen bieden, als u het zelf niet weet of als u mij vraagt om aan verschillende ministers dezelfde vraag te stellen. Het betreft een problematiek die moet worden opgelost. U kunt wel zeggen dat Justitie en Veiligheid daarbij betrokken zijn, maar meestal is het de minister van Economie die dergelijke zaken bundelt. U maakt deel uit van een regering die eigenlijk één en ondeelbaar zou moeten zijn. Als ik tot een van de ministers die u hebt genoemd een vraag richt en u bent betrokken als minister van Economie, dan zou u toch een zinnig antwoord moeten kunnen geven. Neem van mij aan dat ook het CIB het antwoord met belangstelling zal aanhoren. Daarvan ben ik overtuigd. Zij vragen al heel lang om een oplossing. Zij roepen in een brief op om dringend actie te ondernemen, maar u stuurt mij nu, net als hen, met een kluitje in het riet. Ik denk dat niemand daar een boodschap aan heeft, mijnheer de minister. Het heeft weinig zin om al die ministers individueel te ondervragen, maar ik heb wel een heel belangrijke boodschap voor u. Bespreek dit alstublieft in de schoot van de regering, want u zult samen met uw collega's tot een consensus moeten komen om dit probleem op te lossen. Dat kan ik niet doen door drie of vier verschillende ministers te gaan ondervragen. Ik had liever het engagement van u gehoord dat u dit in de regering zou bespreken. Dan had ik daarna een opvolgingsvraag kunnen stellen om te horen tot welk akkoord jullie zijn gekomen. Dit antwoord volstaat totaal niet, mijnheer de minister.

De toevloed van Chinese elektrische voertuigen op de Belgische markt

Gesteld door

MR Anthony Dufrane

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, l'arrivée massive de marques chinoises de véhicules électriques sur le marché belge, avec déjà 26 marques commercialisées et une vingtaine supplémentaires annoncées, représente un défi majeur pour l'industrie automobile européenne. Ces constructeurs, qui couvrent tous les segments de l'entrée de gamme au luxe, se distinguent par des prix compétitifs et une offre diversifiée, incluant des motorisations hybrides, électriques et à autonomie étendue.

Cette stratégie menace directement les constructeurs européens, en particulier dans les segments des petites voitures et des SUV compacts, où la concurrence par les prix est la plus féroce. En Belgique, où le marché des flottes d'entreprises et des particuliers est particulièrement sensible aux coûts, cette concurrence pourrait accélérer la perte de parts de marché des marques européennes, déjà fragilisées par la hausse des prix des véhicules neufs et la popularisation de l'électrique.

Cette situation soulève des questions cruciales sur l'avenir du secteur automobile belge et européen, notamment en termes d'emploi et de compétitivité. Les constructeurs européens pourraient être contraints de réduire leurs effectifs ou de réorienter leur production, ce qui aurait un impact direct sur les milliers d'emplois liés à l'industrie automobile. Par ailleurs, lz question d'une bulle spéculative pourrait se former autour des véhicules chinois, avec des risques de surproduction, de dépréciation rapide des stocks et, in fine, de perturbations majeures sur le marché.

Monsieur le Ministre, quel est l'impact de l'arrivée des véhicules électriques chinois sur la compétitivité des constructeurs européens en Belgique? Quels sont les risques identifiés pour l'emploi dans le secteur automobile belge, et quelles actions sont prévues pour accompagner les travailleurs et les entreprises affectés par cette transition? Comment évaluez-vous le risque de formation d'une bulle spéculative autour des véhicules chinois, notamment en raison de la guerre des prix et des subventions publiques en Chine, et quelles précautions sont envisagées pour protéger le marché belge? Quelles collaborations sont mises en place avec les acteurs européens pour harmoniser les règles de concurrence et éviter que les subventions chinoises ne faussent le marché belge et européen?

David Clarinval:

Monsieur le député, l'arrivée massive des véhicules électriques chinois bouleverse en effet le marché européen, y compris en Belgique. En proposant des modèles technologiquement avancés à des prix souvent inférieurs de 20 à 30 % à ceux des marques européennes, les constructeurs chinois comme BYD, MG ou Chery accroissent la pression concurrentielle sur les constructeurs et la chaîne de valeur européenne.

Les retombées sur la compétitivité se manifestent dès lors par une pression sur les prix et un risque de délocalisation. La concurrence chinoise accrue engendre des risques pour l'emploi en Belgique, notamment auprès des sous-traitants et fournisseurs de pièces pour moteurs thermiques et dans les activités à faible contenu technologique.

Le marché chinois des véhicules électriques est actuellement soutenu par des subventions publiques massives et est caractérisé par une guerre des prix particulièrement agressive entre constructeurs. Cette dynamique alimente les craintes d'une bulle spéculative liée aux surcapacités du secteur, qui pousse les constructeurs à intensifier leur exportation vers l'Europe et d'autres marchés.

Afin de contrer ce phénomène, l'Union européenne prend des mesures et a imposé des droits compensateurs compris entre 17 et 35,3 % sur les véhicules électriques importés depuis la Chine.

Par ailleurs, en vue de renforcer la résilience du secteur automobile européen, la Commission a présenté en mars un plan d'action industriel visant à répondre aux défis liés au contexte géopolitique instable, aux risques pesant sur la chaîne d'approvisionnement et aux coûts élevés de l'énergie.

Au niveau fédéral, le plan interfédéral MAKE 2025-2030 vise à réindustrialiser l'économie belge en renforçant la compétitivité et la productivité des entreprises. Il mobilise divers leviers fédéraux, en collaboration avec les Régions. Des groupes de travail formuleront d'ici 2026 des recommandations concrètes pour soutenir les secteurs et renforcer la compétitivité. Le secteur de l'automobile figure bien évidemment parmi les préoccupations de ce groupe de travail.

Anthony Dufrane:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

De impact van de Amerikaanse handelstarieven op de Belgische economie

Gesteld door

Open Vld Steven Coenegrachts

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Steven Coenegrachts:

Mijnheer de minister, de invoerheffingen van president Trump hebben aangetoond hoe kwetsbaar onze open economieën zijn en bij uitbreiding die van de hele westerse wereld. Volgens een studie van de FOD Economie, die we intussen ook van u mochten ontvangen, waarvoor dank, dreigt de Belgische export naar de Verenigde Staten tot 4 miljard euro duurder te worden. Vooral de farmaceutische industrie, maar ook sectoren zoals dranken, voertuigen en metaal worden zwaar getroffen. De farmaceutische industrie wordt trouwens tweemaal getroffen: enerzijds door de tarieven zelf, anderzijds doordat de heer Trump heeft ingevoerd dat de prijzen van farmaceutische producten in de Verenigde Staten zullen worden gebaseerd op het principe van most-favored nation . Men vergelijkt die prijzen met een korf van landen en neemt vervolgens de laagste prijs. Dat maakt dat veel bedrijven in de farmaceutische sector vandaag onderzoeken of het niet interessanter is om naar de Verenigde Staten te verhuizen.

Het IMF wijdde in een recent World Economic Outlook ook een luik aan deze handelstarievenoorlog. Het IMF stelt dat de wereldwijde groeivertraging voorlopig nog meevalt, maar dat de negatieve effecten pas later zichtbaar zullen worden. U hebt eerder verklaard dat u de studie van de FOD meeneemt in de lopende begrotingsbesprekingen. Daarover durf ik al helemaal niets meer te vragen, mijnheer de minister, maar ik heb toch enkele vragen.

Hoe wordt die studie momenteel bijgewerkt? Is dat een analyse die regelmatig wordt uitgevoerd? Welke sectoren worden het zwaarst getroffen? Overweegt u concrete maatregelen? Worden de resultaten bijvoorbeeld ook gedeeld met de Europese Commissie? Hoe beoordeelt u de conclusie van het IMF, zoals ik die heb geschetst? Hoe past dit in de Belgische en Europese strategische autonomie? Welke investeringsstrategie voorziet u voor ons land en hoe ziet u dit in het kader van het competitiviteitsvraagstuk?

Voorzitter: Anthony Dufrane.

Président: Anthony Dufrane.

David Clarinval:

Op basis van de exportcijfers van 2024 van de Nationale Bank werd een projectie gemaakt van wat de tariefimpact zou zijn bij ongewijzigde exportstromen naar de Verenigde Staten. Die oefening is een continu proces. De gesprekken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, met het oog op de uitbreiding van het EU-VS-kaderakkoord, worden voortgezet. Daarnaast lopen nog meerdere Amerikaanse onderzoeken naar de import van specifieke productcategorieën.

In 2024 waren farmaceutische producten goed voor 55 % van onze export naar de Verenigde Staten, waarop bijna geen MFN-invoerrechten van toepassing waren. Een hogere belasting, inclusief een tarief van 15 % en een heffing van 50 % op metalen verpakkingen, is dus bijzonder nadelig. Het beoogde percentage voor de sector zou behouden blijven op 15 %, terwijl president Trump op een bepaald moment een torenhoog tarief van 200 % aankondigde. Met een marginaal tarief van 50 % wordt de staalindustrie bijzonder hard getroffen door de invoerrechten. Binnen de zware industrie worden ook de automobielsector en de productie van transportmaterieel zwaar getroffen. Daarnaast ondergaat ook de landbouwsector een aanzienlijke tariefverhoging.

Deze studie en andere analyses die de FOD Economie over het thema uitvoert, worden gedeeld binnen de DGE met de andere federale en gefedereerde partners. De resultaten van de analyses van de FOD Economie worden gebruikt om de Belgische positie te bepalen, die vervolgens wordt meegedeeld aan de Europese Commissie. Het EU-VS-kaderakkoord van deze zomer wordt door de bedrijfswereld beschouwd als een akkoord dat in grote mate stabiliteit en voorspelbaarheid waarborgt. Dit onderhandelde resultaat voorkomt een verdere schadelijke tariefescalatie aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en zorgt voor continuïteit in de toegang tot de Amerikaanse markt.

De onderhandelingen tussen de EU en de VS worden voortgezet, met name om de lijst van uitzonderingen waarop het Amerikaanse MFN-invoerrecht van toepassing blijft verder uit te breiden. Wij volgen de evolutie op de voet, maar het is nog te vroeg om de precieze impact op de bestellingen en ingevoerde volumes te meten. In het kader van de ontwikkeling van onze open strategische autonomie blijft de diversificatie van onze toeleveringsketens en van onze klanten van cruciaal belang. Dit is afhankelijk van effectieve partnerschappen.

Voorzitter: Roberto D'Amico.

Président: Roberto D'Amico.

Het EU-netwerk van vrijhandelsovereenkomsten omvat momenteel 76 landen en is goed voor bijna de helft van de EU-handel. Om onze exportmarkten verder te diversifiëren en onze toeleveringsketens te versterken, stelt de Europese Commissie een nieuwe reeks partnerschappen voor en onderhandelt ze momenteel over nieuwe handelsakkoorden. Wij steunen deze aanpak op Belgisch niveau.

Het Amerikaanse handelsbeleid zorgt inderdaad voor bijkomende uitdagingen voor het Europese en Belgische economische weefsel. Samen met de eerste minister en mijn federale en regionale collega's en in samenwerking met de bedrijfswereld hebben wij MAKE 2025-2030 opgezet, een initiatief om de Belgische industrie nieuw leven in te blazen.

Voorzitter:

Je rappelle que M. le ministre sera présent jusqu’à 16 h 30.

Steven Coenegrachts:

Ik probeer kort te zijn, want er zijn nog erg veel vragen te stellen. Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister. Het is inderdaad zo dat we een escalatie hebben vermeden. Het is altijd beter om 15 % te betalen dan 200 %; dat trek ik niet in twijfel. Het is ook zeer positief dat de Europese Unie andere markten opzoekt en nieuwe handelsakkoorden probeert af te sluiten. Ik zou wel willen vragen om de situatie met de Verenigde Staten, ook door België, goed op te volgen en om te proberen wegen op de Europese onderhandelingen. Daarnaast is het van belang dat we vooral de farmaceutische sector goed in de gaten houden, omdat die heel sterk staat in ons land en een motor van innovatie vormt. De sector kent bovendien een duidelijke clusterwerking. Wanneer een of twee bedrijven beslissen om voortaan verder in de VS te investeren, dan kan dat de hele cluster destabiliseren. Een voorbeeld daarvan is de chemiecluster, waar we overigens ook met veel aandacht naar moeten kijken. Het is essentieel dat een dergelijk scenario niet gebeurt met de farmasector. Ik vraag u dan ook om daar met bijzondere aandacht naar te kijken aan de Europese onderhandelingstafel. Dank u wel.

HVO-mazout als huishoudbrandstof en de impact op de klimaatdoelstellingen en energieprijzen

Gesteld door

Open Vld Steven Coenegrachts

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Steven Coenegrachts:

Mijnheer de minister, uw tijd is beperkt. Ik zal het kort houden. Naar analogie van mijnheer Van Lommel bent u de tweede aan wie ik deze vraag stel. Ik hoop dat er geen derde volgt. Deze vraag gaat over blauwe mazout, een iets duurzamere toepassing van mazout die vandaag nog niet erkend is als huishoudbrandstof.

Nochtans kan dat wel een oplossing bieden, zeker als ook de koolstoftaks wordt ingevoerd. Het mengen van HVO, blauwe mazout, met de traditionele huishoudbrandstof kan leiden tot een lagere uitstoot en dus ook tot lagere emissierechten die moeten worden betaald. Voor mensen die vandaag nog met mazout verwarmen en niet meteen een andere technische oplossing hebben, zou dat een mogelijke oplossing kunnen zijn.

Mijn eerste vraag is waarom blauwe mazout vandaag nog niet erkend is en welke obstakels daarvoor bestaan. Ten tweede, hoe wordt de inzet van duurzame alternatieven in rekening gebracht binnen het bredere kader van de Belgische voorbereiding op ETS2? Erkent u dat HVO-mazout de prijsstijging voor huishoudens enigszins kan milderen? Zullen er op korte termijn initiatieven worden genomen om blauwe mazout juridisch gelijk te stellen aan stookolie?

David Clarinval:

Het in de handel brengen van stookolie in België wordt geregeld door het koninklijk besluit van 3 juli 2018 betreffende de benamingen en de kenmerken van gasolie bestemd voor verwarming, dat de toepassing van de technische norm NBN T52-716 verplicht stelt.

Deze norm voorziet inderdaad in een stookolie die HVO kan bevatten. Bijgevolg is het op de markt brengen van blauwe mazout mogelijk. Het belangrijkste obstakel voor de ontwikkeling ervan is echter de prijs en het verschil tussen dit product en stookolie van fossiele oorsprong. Momenteel is het accijnstarief voor stookolie met HVO namelijk hetzelfde als dat voor stookolie van 100 % fossiele oorsprong.

Zoals eerder vermeld, is het momenteel niet mogelijk te garanderen dat de introductie van dit product op de markt het effect van ETS2 op de huishoudens zou kunnen verzachten, aangezien het duurder is en op dezelfde manier wordt belast als een product dat volledig uit fossiele brandstoffen bestaat. Bovendien wordt HVO steeds vaker gebruikt in andere sectoren en zal het gebruik ervan alleen maar toenemen naarmate de doelstellingen voor hernieuwbare energie in de vervoerssector worden verhoogd. Dat kan leiden tot problemen met de beschikbaarheid en een nog grotere druk op de prijs.

Er zijn momenteel praktische en economische factoren die een brede toepassing beperken. Binnen deze context blijven we echter actief de mogelijkheden voor duurzame alternatieven opvolgen en hun toegankelijkheid voor huishoudens evalueren.

Wat het accijnstarief betreft, kunt u zich wenden tot mijn collega-minister Jambon.

Steven Coenegrachts:

Mijnheer de minister, u verwijst naar de minister van Financiën, aan wie ik de oorspronkelijke vraag heb gesteld, maar die mij naar u heeft doorverwezen. Zo blijven we rondjes draaien. U hebt ten minste geprobeerd een antwoord te geven, waarvoor dank. Accijnzen vallen dus volledig onder de bevoegdheid van de heer Jambon. Ik zal hem daar opnieuw vragen over stellen

Wat betreft de samenstelling hebt u gelijk: 100 % fossiel is vandaag goedkoper dan 100 % HVO. Door de invoering van de koolstoftaks zou 100 % fossiel plus ETS2 wel eens duurder kunnen worden dan HVO. Het gaat ook over de goedkeuring om mengvormen te gebruiken. Dat wil zeggen een combinatie van fossiel en HVO. In combinatie met ETS2 zou dit een prijsdrukkend effect kunnen hebben. Ik vraag u daarom niet alleen te kijken naar de volledige vormen, maar ook naar de mengvormen die impact zouden kunnen hebben. Misschien kunt u daar in de toekomst naar kijken.

David Clarinval:

In Frankrijk hebben ze een interessante beslissing genomen over die specifieke brandstof. U bent daarvan op de hoogte, toch? Zo niet, dan kunnen we daarover spreken.

Het verplichte gebruik van een smartphone om toegang te krijgen tot online bankdiensten

Gesteld door

PS Sophie Thémont

Aan

David Clarinval (Minister van Werk, Economie en Landbouw)

Bekijk antwoord

Sophie Thémont:

Monsieur le ministre, récemment la banque ING a envoyé un courrier à ses clients, les informant qu'à partir du mois de décembre, ils ne pourront plus se connecter à la banque en ligne via leur lecteur de carte. Le Digipass, c'est fini. Désormais, pour accéder à la banque en ligne, les personnes devront utiliser l'application itsme ou celle d'ING.

Le problème concerne évidemment les personnes qui ne disposent pas de smartphone. Or elles sont nombreuses. Cela concerne 9 % des Belges, sans compter les personnes qui ont un smartphone ancien qui ne fait plus les mises à jour, sans compter les personnes qui ne sont pas à l'aise avec l'utilisation de leur smartphone. On parle donc d'environ un million de personnes, parmi lesquelles des personnes âgées, des "exclus du numérique" mais aussi des personnes qui ont fait le choix délibéré, et parfaitement légitime, de se passer de smartphone. Ces personnes sont aujourd'hui exclues.

En fait, il s'agit d'une deuxième vague d'exclusion bancaire. Après la fermeture des banques physiques, après la fermeture des guichets, après des opérations manuelles qui sont devenues beaucoup plus chères qu'avant, les consommateurs ont dû s'adapter. Ils ont acheté un ordinateur portable. Ils ont fait l'effort de se familiariser avec le Digipass. Et, aujourd'hui, on leur demande à nouveau de s'adapter et d'acheter du matériel nouveau.

Monsieur le ministre, avez-vous pris contact avec ING pour comprendre la décision de la banque et l'inviter à y renoncer? ING affirme que l'évolution sera progressive, que tous les clients seront accompagnés dans la transition et que celle-ci est nécessaire pour des raison de sécurité. Confirmez-vous la véracité de ces déclarations? Aujourd'hui, est-il devenu obligatoire d'avoir un smartphone pour accéder à la banque en ligne? Quelle est la réponse du gouvernement face à l'exclusion digitale qui touche de nombreux consommateurs?

David Clarinval:

Madame la députée, mon administration a effectivement pris contact avec la banque ING. Celle-ci confirme qu'elle adapte progressivement ses méthodes de connexion, mais elle dément les allégations selon lesquelles elle supprimerait complètement le lecteur de cartes pour tous ses clients. Selon ING, le passage du lecteur de cartes à des méthodes comme l'application ING ou itsme est essentiel pour mieux protéger les clients contre la fraude. En effet, avec l'application ING ou itsme, le client voit les détails de la transaction dans l'application avant de confirmer. Ce n'est pas le cas avec le lecteur de cartes, ce qui permet aux fraudeurs de profiter du manque d'information pour inciter les clients à générer des mots de passe uniques. Ces mots de passe peuvent ensuite être utilisés pour effectuer des transactions ou installer une fausse application.

Cependant, ING confirme que les citoyens qui ne peuvent pas ou ne souhaitent pas utiliser les nouvelles méthodes de connexion peuvent, sur demande, continuer à utiliser le lecteur de cartes.

L'inclusion numérique est également au cœur de la révision de la directive européenne sur les services de paiement. La nouvelle réglementation actuellement en cours de négociation au niveau européen établit clairement l'obligation pour les banques de mettre en place divers moyens d'authentification afin de prendre en compte la situation spécifique de tous leurs clients, notamment celle des personnes handicapées, des personnes âgées ou des personnes ayant de faibles compétences numériques. Je suis de près et attentivement ces négociations avec mes deux collègues Beenders et Jambon.

Sophie Thémont:

Merci pour votre réponse. J'entends que vous y êtes attentif et que vous allez suivre de près ces négociations. Je pense en effet que la logique de la sécurité ne peut pas non plus justifier une nouvelle forme d'exclusion. Ici, des milliers de Belges sont touchés, particulièrement des personnes âgées ou fragilisées et les personnes en situation de handicap, qui sont exclues d'un service essentiel avec la disparition des guichets. Des frais croissants sont en outre demandés par les banques. Exiger encore d'acheter du matériel neuf n'est pas juste. J'entends que vous y êtes attentif, et je reviendrai vers vous en temps opportun.

Voorzitter:

La question n° 56009943C de Mme Kathleen Depoorter est reportée.

Sophie Thémont:

Avant que M. Coenegrachts pose sa question, je signale que je vais transformer toutes les questions qui me restent en questions écrites.

Steven Coenegrachts:

Mijnheer de voorzitter, indien de minister akkoord gaat om zijn antwoord schriftelijk te geven, wil ik mijn vraag nr. 56010117C ook wel omzetten in een schriftelijke vraag.

David Clarinval:

J'ai préparé toutes les réponses, je peux donc les donner, avec un petit bémol pour la dernière que nous avons reçue très tardivement, mais je verrai avec Mme Thémont à ce sujet.

Reccino Van Lommel:

Mijnheer de voorzitter, ik wil mijn vragen gewoon aanhouden.

Lieve Truyman:

Mijnheer de voorzitter, ik had nog een vraag over Bebat, maar ik zie ze niet op de lijst staan. De vraag was tijdig ingediend, maar is blijkbaar niet op de agenda gezet.

(…) : (…).

Lieve Truyman:

Dat was vrijdag. Op een feestdag werk ik ook. Dat is echter geen probleem. De vraag over Bebat is dan voor een volgende vergadering. Voor mijn vraag nr. 56010132C over Arcelor Mittal ga ik akkoord met een schriftelijke behandeling. Die vraag zou zo dadelijk aan de orde zijn geweest. Ik had gehoopt dat wij tot 17.00 uur zouden doorwerken vandaag.

Voorzitter:

Je suis désolé. Ce n'est pas moi qui fait l'agenda du ministre. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.28 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 28.

Popover content