Commissievergadering op 19 november 2025
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
Drones boven civiele infrastructuur: politiële detectie, neutralisatie en crisisplanning
De bescherming van onze kritieke entiteiten tegen drones
De medewerking van de politie in de strijd tegen drones
De acties tegen drones
De dronedreiging
De cyberaanvallen
Drones boven luchthavens en kritieke infrastructuur: concrete dreiging en respons
De kolderbrigade en de drones
De strijd tegen drones
De veiligheid van de omwonenden van SHAPE
Het counterdroneteam van de federale politie en de inzet ervan
Drones boven kritieke infrastructuur en de aanpak van de regering
Het C-UAS-team van de federale politie
De nood aan een transversale aanpak inzake drones en binnenlandse veiligheid
De antidrone-eenheid van de federale politie
Drones boven luchthavens en kritieke infrastructuur
Het verzoek van de zone Flowal om over een federale helikopter te kunnen beschikken
Gesteld door
N-VA
Maaike De Vreese
PS
Éric Thiébaut
Les Engagés
Xavier Dubois
Groen
Matti Vandemaele
N-VA
Jeroen Bergers
N-VA
Jeroen Bergers
VB
Ortwin Depoortere
Groen
Matti Vandemaele
PS
Éric Thiébaut
PS
Patrick Prévot
VB
Ortwin Depoortere
Open Vld
Kjell Vander Elst
N-VA
Maaike De Vreese
Ecolo
Rajae Maouane
Les Engagés
Carmen Ramlot
MR
Catherine Delcourt
Les Engagés
Stéphane Lasseaux
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, dank u om vandaag al op onze vragen te willen antwoorden. We weten dat er ook nog een gezamenlijke commissie met de commissies voor Landsverdediging en Mobiliteit aankomt.
In deze materie speelt een complex kluwen van bevoegdheden mee, maar daar heeft de gewone burger uiteraard geen boodschap aan. De vijand houdt daar ook geen rekening mee. Het is belangrijk dat die zaken zowel op politiek als juridisch vlak worden uitgeklaard. Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.
Defensie heeft intussen een federaal antidroneplan voor militaire domeinen uitgewerkt. Er kwam ook bijstand van bevriende landen. Zelf kwam u met plannen voor een nationaal droneregister om verdachte vluchten sneller te identificeren. Kunt u daarover meer informatie geven? Wat is de timing? Hoe ver staat het daarmee?
Onze politie beschikt natuurlijk zelf ook over middelen. De Antwerpse politie organiseert met externe partners counterdrone-oefeningen met een dronekanon. Dergelijke middelen zijn niet algemeen beschikbaar voor alle politiezones. Nochtans worden ook andere lokale zones met de droneproblematiek geconfronteerd. Er moet daar dus ook een antwoord komen.
Ook blijkt de federale politie al sinds 2021 over een gespecialiseerd team te beschikken, een capaciteit die expliciet is bedoeld om ongewenste of vijandige drones te detecteren, te identificeren en vervolgens ook te neutraliseren. Er werden ook aanzienlijke investeringen in technologie, opleiding en uitrusting gedaan. Dat team bleek echter niet gekend te zijn en werd ook niet onmiddellijk ingezet, tot grote verwondering van dat team zelf. Dat roept bij ons allen fundamentele vragen op. Als een gespecialiseerd team voor drone-interventie niet wordt ingezet op het moment dat een dreiging zich zo duidelijk en visueel manifesteert, zoals we de afgelopen weken hebben gezien, dan kan men toch zeer ernstige vragen stellen over de effectieve werking en de aansturing van dat team.
Een bijkomende complexiteit waarover ik het graag met u wil hebben, is dat men niet zomaar een drone uit de lucht kan schieten. Boven openbaar domein kan dat zelfs heel gevaarlijk zijn. Er werden ook juridische belemmeringen vastgesteld voor het neutraliseren van drones.
De vragen over het droneregister heb ik al gesteld. Kunt u ons meedelen hoeveel incidenten zich de voorbije 12 maanden hebben voorgedaan boven onze luchthavens en kritieke infrastructuur? Welke opvolging gaf de politie daaraan? Op welke manier was ze daarbij betrokken? Beschikt de federale politie over voldoende detectie- en neutralisatiecapaciteit voor onbekende drones?
Zijn er gevallen bekend waarbij het gebrek aan middelen leidde tot operationele problemen? Welke lokale politiezones beschikken over eigen antidronemiddelen? Hoe ondersteunt u de zones die niet over die capaciteit beschikken? Bent u bereid een raamcontract op te stellen voor een uniforme en betaalbare aankoop van detectie- en neutralisatiesystemen, of ziet u dat anders? Wij vinden immers dat dat goed zou zijn. Is er een uitgewerkt politioneel crisisplan voor het geval een grote zwerm drones boven een luchthaven of stedelijk gebied verschijnt? Hoe verloopt de coördinatie met externe partners, zoals de luchtverkeersleiding en Defensie?
Waarom werd het C-UAS-team niet geconsulteerd of geactiveerd? Bij Defensie bestaat er ook een C-UAS capaciteit. Wat is het verschil tussen beide? Wie is bevoegd voor wat? Hoe werken die samen? Zijn er wetgevende aanpassingen nodig voor die samenwerking? Hoe vaak werd dat team ingezet sinds zijn oprichting in 2021? Voor welke incidenten? Is dat team juridisch gemachtigd om een drone uit de lucht te halen?
Wat verandert u nu concreet aan de activatie- en coördinatieprocedure, zodat een dergelijke situatie zich niet opnieuw voordoet? Er is ondertussen ook steun gekomen vanuit Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten voor het afweren van drones. Is er in een samenwerking met de politiediensten voorzien?
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, nous sommes dans le pays du surréalisme, on le sait bien. Après plus d'un mois, à votre demande, le premier ministre a enfin réuni un Conseil national de sécurité face aux incursions répétées de drones au-dessus de nos entités critiques civiles et militaires.
Ce Conseil national de sécurité a notamment décidé d'interdire les drones illégaux. Oui, on s'en serait bien douté aussi. Si des moyens ont été débloqués en urgence pour les sites militaires, on a peu de nouvelles mesures qui ont été prises pour les sites civils comme les aéroports. Vous avez recyclé ces mesures de la Défense en parlant de moyens désormais duaux, alors que l'on parle pour la plupart d'investissements de détection qui sont donc fixes.
Pourtant, c'est bien le SPF Intérieur qui est responsable de la sécurité de nos entités critiques. Et aujourd'hui, ce sont les polices locales qui doivent littéralement courir après ces drones. Cela confirme le triste constat que j'ai maintes fois répété dans cette commission, à savoir que ce gouvernement n'investit pas dans nos forces de police. Il manque plus de 5 000 policiers fédéraux et 70 millions d'euros par an pour faire fonctionner la police.
Par ailleurs, nous avons appris par la presse que si la police fédérale dispose d'une équipe chargée de détecter et de neutraliser les drones hostiles, cette équipe n'aurait pas été sollicitée lorsque l'espace aérien au-dessus de Bruxelles-National a été fermé. C'est quand même assez étonnant. La police fédérale a cependant indiqué dans un communiqué de presse suivre de très près la problématique et prendre des initiatives dans le cadre de la stratégie "Détecter, Identifier, Neutraliser".
Monsieur le ministre, concrètement, pouvez-vous m'indiquer les moyens budgétaires, matériels et humains nouveaux qui ont été ou seront dédiés à la police fédérale dans ce cadre et suite au dernier Conseil national de sécurité? Qu'en est-il du soutien aux zones? Vous avez indiqué en séance plénière que des moyens militaires seraient désormais duaux, mais votre collègue Francken ne semble pas vraiment partager cette analyse.
Quels sont dès lors les moyens duaux pouvant être utilisés pour les entités civiles? La police fédérale reste-t-elle compétente pour la protection de nos entités critiques civiles face aux menaces hybrides? Enfin, pouvez-vous faire le point sur les moyens de l'équipe Counter Unmanned Aerial Systems (C-UAS) de la police fédérale, créée en 2021, ainsi que sur son déploiement?
Xavier Dubois:
Monsieur le ministre, comme notre collègue De Vreese l'a rappelé, nous aurons l'occasion d'avoir une commission conjointe avec les commissions de la Mobilité, de la Défense et de l'Intérieur. Ce sera l'occasion de débattre en profondeur de ce sujet et surtout de l'aspect coordination de la lutte contre ces drones.
En ce qui concerne les moyens de la police fédérale dans la lutte contre les drones, nous constatons que dans des pays voisins, notamment en Allemagne, une réforme importante est en cours avec des moyens colossaux développés par la police fédérale allemande – plusieurs centaines de millions d'euros. On constate également une évolution au niveau des compétences puisque la police fédérale allemande serait désormais en capacité d'intercepter et d'abattre les drones.
Ma question porte sur l'état des lieux en Belgique. Nous savons qu'il existe, au sein de la police fédérale, une direction de la sécurité publique disposant de moyens spécialisés qu'elle peut mettre à la disposition des polices intégrées, notamment pour la prévention et la résolution de situations violentes ou dangereuses, potentiellement en lien avec des drones.
Monsieur le ministre, estimez-vous que les capacités de cette unité sont à ce jour suffisantes? Dans la négative, quelles devraient être ces capacités pour pouvoir répondre à la menace grandissante? Existe-il un projet pour pouvoir faire évoluer les compétences de notre police fédérale pour l'élargir à la détection et à la neutralisation? Jusqu'où ira cette neutralisation et comment l'assurons-nous?
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik heb u gemist. De afgelopen dagen en weken vlogen overal te lande drones die we niet konden identificeren, noch stoppen. Het was uw collega Francken, die er, zoals altijd, als de kippen bij was om veelvuldig te communiceren, meestal nogal straf, stoer en weinig doordacht, helaas zoals steeds. Hij werd trouwens ook door de eigen diensten op de vingers getikt vanwege zijn manier van communiceren. U hebben we eigenlijk heel weinig gehoord, behalve misschien na de bijeenkomst van de nationale veiligheidsraad, toen u met het droneregister kwam. Ik heb al proberen te bedenken hoe dat register zou kunnen bijdragen, alsof criminelen of vijandige naties eerst netjes hun drones zullen registreren, alvorens ze ons luchtruim binnendringen. Ik zie er het nut niet van in. Misschien kunt u mij uitleggen wat het idee van het droneregister precies is.
Zoals ik zei, ik heb u gemist, te meer omdat minister Francken aangeeft dat 90% van de bevoegdheid in dat verband eigenlijk bij Binnenlandse Zaken ligt, bij de civiele veiligheidsdiensten. Dat brengt me bij wat enkele collega's ook al besproken hadden, namelijk het counterdroneteam van de federale politie. Hoe komt het dat we dat team vergeten waren? Hoe komt het dat niemand precies wist dat zo'n team bestond? Uw collega Francken reageerde nogal laconiek met de woorden dat het team maar had moeten bellen en melden dat het bestond en kon helpen, mijns inziens een nogal vernederende en beledigende reactie, maar goed.
Ondertussen heeft de dienst zelf in de media herinnerd aan zijn bestaan en erop gewezen dat de locatie van hun antennes online staat. Ik snap niet goed waarom dergelijke informatie wordt gedeeld. Er staat trouwens veel van die informatie ook op de website van de federale politie. Als klap op de vuurpijl hebben de medewerkers van die dienst allemaal een dreigmail van hun oversten ontvangen. Ik heb de mail zelf gelezen en wil hem u ook doorsturen, mocht u hem niet hebben gekregen. De bewoordingen zijn zeer fors. Er wordt gedreigd met ontslag en er zal klacht worden ingediend bij het parket. Dat is vreemd, aangezien alle informatie over de dienst gewoon online staat. Dat moet toch eens goed onder de loep worden genomen.
Hoe komt het dat men die dienst vergeten was? Wat was het probleem? Waarom werd de dienst niet sneller betrokken? Het duurde blijkbaar drie dagen, vooraleer die werd ingezet.
Bent u het eens met de communicatie aan de medewerkers? Bent u het ermee eens dat de oversten hun personeel afdreigen en dat zij, als zij met de pers spreken, moeten worden ontslagen?
Bent u het eens met de communicatie van uw collega Francken dat men niet veel heeft aan het antidroneteam van de federale politie, aangezien die niets kan wat Defensie niet kan? Met andere woorden, deelt u zijn negatief beeld van het antidroneteam? Zo ja, waarom behoudt u het nog? Zo neen, hoe kunt u het team maximaal inzetten?
Uw collega Francken deelt mede dat hij militairen rond de kazernes wil doen patrouilleren om onder andere drones te detecteren en ze neer te halen. Daar bestaat op dit moment echter geen kader voor. Militairen mogen op de openbare weg naast hun kazerne helemaal geen drones uit de lucht halen. Welke initiatieven bereidt u op dat vlak voor?
Ten slotte, wat worden uw vragen en suggesties op de Europese top van de ministers van Binnenlandse Zaken begin december 2025, waar de droneproblematiek op de agenda staat, vergadering waar u zelf naar verwezen hebt? Wat kan die Europese top bijdragen aan de oplossing voor het probleem waarmee wij vandaag worden geconfronteerd? Samengevat, ik hoop op meer Quintin en minder Francken. Dat zou goed zijn en zeker in het dossier van de drones.
Jeroen Bergers:
Mijnheer de minister, ik heb u niet gemist en dat is niet omdat ik u niet graag zie – ik hoop dat ik nog altijd uw favoriete schoonmoeder ben –, maar omdat u nu al voor de derde keer op vijf weken tijd in de commissie aanwezig bent. Het valt dus wel mee. Ik wil ook Theo Francken niet minder zien. Het is belangrijk dat de regering samenwerkt en dat iedereen binnen zijn of haar bevoegdheden de verantwoordelijkheid opneemt om de crisissituatie en de dreiging waarmee we geconfronteerd worden, op te lossen. Ik wil niet minder arizonaministers zien; ik wil meer arizonaministers zien.
Mijnheer de minister, op 8 oktober heb ik al voor het eerst vragen gesteld over de dreigingen waarmee we geconfronteerd worden, omdat we toen dezelfde fenomenen opmerkten bij luchthavens in andere lidstaten. Ik heb mijn uiteenzetting toen beëindigd met de vaststelling dat het wellicht niet de laatste keer zou zijn dat we daarover zouden spreken. De veelheid aan incidenten van de afgelopen weken spreekt voor zich. Het is belangrijk dat de situatie ernstig wordt genomen, niet alleen omdat de luchthaven van Zaventem de tweede grootste economische motor van ons land is, maar ook omdat andere luchthavens zoals die van Luid, en nog meer kritieke infrastructuur bedreigd worden.
U bevestigde op 8 oktober dat er in Zaventem detectiesystemen aanwezig zijn en dat er beperkte interventiemogelijkheden bestaan. U gaf ook aan dat de huidige aanpak onvoldoende is, dat er hard aan gewerkt moet worden en dat bijkomende coördinatie tussen de betrokken diensten nodig is. Op 26 september vond overleg plaats tussen die diensten. U zou verder contact opnemen met skeyes om uit te klaren wat mogelijk is en wat de regering kan doen. Wat is er sinds dat overleg gebeurd?
Wij pleiten ervoor dat al onze kritieke infrastructuur, waaronder de luchthavens van Zaventem en Luik en de havens van Antwerpen en Zeebrugge over middelen om vijandige drones te neutraliseren, gelet op onder andere het economisch belang ervan. Een stand van zaken wat dat betreft zou zeer welkom zijn. Overweegt u om actieve neutralisatiemiddelen te installeren, zoals jammers, radiofrequentiesystemen, lasers of kinetische systemen? Hoe staat het daarmee? Hoe verloopt de samenwerking met de Duitse, Amerikaanse en andere specialisten die ons zijn komen bijstaan?
We kunnen de cyberdreiging niet volledig los zien van de problematiek van de drones. De afgelopen periode waren er heel wat cyberaanvallen op instellingen in ons land. Een aantal daarvan werden toegeschreven aan het pro-Russische hackerscollectief NoName057. Volgens de berichtgeving werd onder meer een DDoS-aanval gelanceerd op verschillende websites van de ADIV.
De impact was uiterst beperkt volgens berichten, maar ik kan me inbeelden dat er wel meer aanvallen geweest zijn dan dewelke de pers haalde. Ik ben daar wel zeker van. Hoe dan ook bevestigen de aanvallen de noodzaak voor ons land om extra maatregelen tegen de groeiende uitdagingen op het vlak van cyberveiligheid te nemen, vooral ter bescherming van onze civiele infrastructuur en onze kritieke infrastructuur, die ons leven vorm geven en die noodzakelijk zijn voor ons leven.
Mijnheer de minister, hoeveel cyberaanvallen vonden er de afgelopen periode plaats? Kunnen die allemaal gelinkt worden aan pro-Russische hackerscollectieven of komen er ook uit andere hoeken aanvallen?
Kunt u bevestigen dat er, minstens bij de ADIV, geen datalekken werden vastgesteld?
Welke extra maatregelen plant u te nemen? Hoe wordt de samenwerking vandaag georganiseerd tussen de ADIV, het Centrum voor Cybersecurity België, de Veiligheid van de Staat en de andere betrokken actoren?
Zijn er extra investeringen gepland op het vlak van cyberdefensie, IA-gedreven detectie, personeelsversterkingen, of samenwerkingen met internationale partners?
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, dat we binnenkort een gezamenlijke commissievergadering moeten organiseren met niet minder dan drie ministers die bevoegd zijn inzake de dronedreiging, toont aan dat we, ten eerste, in een zeer complex land leven, en ten tweede, misschien nog symptomatischer, dat er een gebrek is aan eenheid van commando. Niemand weet goed wie bevoegd is voor wat. Er zijn de openlijke claims van minister Francken in de eerste plaats, maar elke minister probeert zich een beetje te profileren als de sterkste en stoerste minister om de dronedreiging tegen te gaan.
Ik hoop alleszins, mijnheer de minister, dat de wetgeving ter zake wel gevolgd wordt. Als die wetgeving er nu niet is, hoop ik dat ze aangepast zal worden. Wat mij betreft, maar ik hoor graag uw antwoord, hoort dat aspect wel volledig tot uw bevoegdheid. U mag de paraplu niet opentrekken en verwijzen naar andere ministers; voor mij bent u de bevoegde minister om de kwestie aan te pakken.
Ik zal niet in herhaling vallen met vragen hoeveel en waar er drones werden gespot. Ik veronderstel dat er een dreigingsanalyse werd uitgevoerd. Graag vernam ik wat de conclusie van de dreigingsanalyse was, kortom hoe ernstig moeten we de dreiging nemen? De gedetecteerde drones vormen uiteraard een zeer ernstig feit, zeker als dat gepaard gaat met grote veiligheidsrisico's, onder andere op Zaventem. Sindsdien – touche du bois – horen wij echter weinig of niets meer over dergelijke fenomenen. We lezen wel in de media dat een aantal amateurs die met een drone bepaalde zaken uitvoerden die eigenlijk niet mogen, zijn aangehouden. Als ik de berichten mag geloven, was er zelfs sprake van een aantal journalisten. Zitten we op een hellend vlak of moeten we de zaak, integendeel, juist downsizen naar wat het was? Wat vooral belangrijk is, is hoe we het fenomeen voor de toekomst moeten inschatten.
Mijn volgende vraag betreft wie het initiatief zal nemen om de dronedreiging tegen te gaan. Zoals verschillende collega's al aanhaalden, beschikt de federale politie over een antidronecapaciteit. We zien echter dat die capaciteit niet wordt ingeschakeld, onderbemand is en met materiaal moet werken dat – ik druk me zeer eufemistisch uit – echt niet meer hedendaags is. Er werden mij door de dienst foto's bezorgd van verrekijkers gemaakt in 1944, mijnheer de minister. Verrekijkers uit 1944 om drones in de lucht te spotten, dat kan er bij mij echt niet in. Intussen haalt minister Francken bijna half Europa hierheen om drones te helpen bestrijden, terwijl we zelf een dienst hebben die absoluut niet uitgebouwd is.
Daarom wil ik u pertinent vragen, meneer de minister, wat u daartegenover zet. Zullen wij beginnen te investeren in antidrone-eenheden en hoe zult u dat doen? Hebt u daar budgetten voor gekregen van de federale regering?
Ik kan enkel maar vaststellen dat minister Francken maar met de vingers moet knippen in de federale regering om miljoenen binnen te rijven. Ik hoop dat u even hard op tafel kunt slaan bij de federale onderhandelingen om de nodige budgetten vrij te krijgen voor onze binnenlandse veiligheid. Daar hoort ook een antidrone-eenheid bij.
Ik zal niet verwijzen naar de dreigmail van een overste waar de heer Vandemaele het over had en waarin klokkenluiders eigenlijk de mond wordt gesnoerd. Dat kan absoluut niet door de beugel. Ik hoop dat dat ook absoluut wordt veroordeeld. Juist die klokkenluiders brengen wantoestanden aan het licht. Ik verwacht daarop dan ook een politiek antwoord van u. Alvast bedankt voor uw antwoorden.
Patrick Prévot:
Monsieur le ministre, comme vous le savez, je viens de Soignies, et plus précisément de Casteau, qui est mon village natal. Quand on vit à Casteau, on a pris l'habitude d'avoir un voisin particulier, le quartier général de l'OTAN, c'est-à-dire le SHAPE, situé à cheval sur Casteau et Maisières. Le SHAPE est le centre névralgique des puissances alliées, et il en fait donc une zone sensible, d'autant plus dans le contexte que nous connaissons. Élément d'actualité: depuis le dépôt de ma question, le gouverneur du Hainaut a expliqué que huit drones avaient récemment survolé des sites sensibles, dont le SHAPE, mais pas seulement. On parle également de la base américaine de Chièvres, ainsi que de l'usine de munitions KNDS à Seneffe.
Par ma question, aujourd'hui, je tenais à rappeler que des femmes, des hommes et des enfants vivent aux alentours de ce site, qui n'est pas du tout isolé. Je dois parler désormais de plusieurs sites depuis le communiqué de presse du gouverneur. Casteau – j'y vis – ce sont 3 000 habitants. Maisières, juste à côté, est une commune de près de 4 000 habitants. Seneffe en compte 11 000. Plus généralement, il y a un questionnement légitime quant à la sécurité de ces sites sensibles. Monsieur le ministre, j'aurais donc plusieurs questions.
Tout d'abord, pouvez-vous me faire le point sur les mesures prises pour assurer la sécurité du SHAPE, mais également d'autres sites hennuyers que je viens de vous citer, et également de ces riverains, notamment via une information adéquate BE-Alert? Qu'en est-il de la concertation entre les nombreux acteurs impliqués, le SHAPE, le SPF Intérieur, la Chancellerie, le ministère de la Défense, la province du Hainaut, le centre de crise, etc.? Les riveraines et les riverains qui habitent aux alentours du SHAPE, mais également des autres sites dont j'ai parlé, comme la base militaire de Chièvres ou le dépôt de munitions de Seneffe, ont-ils des consignes à recevoir suite à l'affaire des survols de drones? Enfin, cette concertation me préoccupe. Elle doit être optimale. J'attends évidemment les réponses à mes questions.
Voorzitter:
M. Vander Elst n'est pas présent, Mme Maouane et Mme Ramlot non plus. La parole est à Mme Delcourt.
Catherine Delcourt:
Monsieur le ministre, je ne rappelle pas le contexte. Je pense qu'il est suffisamment clair. Ce qui me préoccupe évidemment, c'est la capacité de réponse.
La police fédérale dispose-t-elle de capacités suffisantes de détection et de neutralisation de ces drones? Avez-vous éventuellement identifié un manque de moyens? Si tel est le cas, comment la police peut-elle être équipée, formée, plus opérationnelle, plus efficace face à cette menace?
Et ce qui va évidemment avec cette question, c'est le nombre d'incidents répertoriés, ce qui permet d'évaluer si; à l'heure actuelle; la réponse peut être suffisante.
Et puis, il y a la manière de répondre. Vous avez parlé de moyens de neutralisation. S'agit-il de moyens de neutralisation actifs que vous pourriez utiliser dans les aéroports civils? Comment les envisagez-vous? Prendrez-vous des mesures complémentaires, concrètes pour mieux protéger les aéroports et les autres sites critiques contre cette menace que constitue le survol par des drones?
Vous avez par ailleurs annoncé un registre des drones. Contrairement à certains de mes collègues, je vois parfaitement son utilité. Dire que cela n'a pas d'utilité reviendrait à dire, par exemple, que la loi sur les armes n'a aucune utilité non plus. Ce serait donc peut-être ici l'occasion que vous nous expliquiez comment vous voyez ce registre et quelles fonctionnalités il devrait rencontrer.
J'en arrive enfin à une question très centrale pour moi aussi: où en est la coordination entre les différents départements, avec vos collègues ministres des autres secteurs concernés? Comment l'envisagez-vous, sachant évidemment que vous n'êtes pas le seul acteur compétent en matière de gestion de cette menace?
Voorzitter:
M. Lasseaux n'est pas là non plus.
Zijn er collega’s die zich wensen aan te sluiten bij de vragen? ( Nee )
Dan geef ik het woord aan de minister.
Bernard Quintin:
Mijnheer de voorzitter, geachte commissieleden, ik ben heel blij om hier te zijn en sta altijd tot uw beschikking.
Comme l'a dit une célèbre ministre française de la Justice, j'espère que ce n'est pas en raison d'un sentiment contrarié que je vous ai manqué, monsieur Vandemaele. Je serais bien resté plus longtemps aujourd'hui, toute la soirée même, pour épuiser les questions, mais je pense qu'il est important que je puisse me rendre à la conférence du MR ce soir à Saint-Gilles, afin de démontrer que la liberté d'expression vaut pour tous, en ce compris pour les partis de centre-droite et de droite de cette majorité.
U hebt de voorbije weken veel terechte vragen gesteld over de drones. Sta mij toe om vooreerst ons politiepersoneel en onze soldaten te bedanken voor hun inzet en inspanningen. Het is immers gebleken dat hun werk geen evidente taak is. Ik zal daar zo dadelijk verder op ingaan.
Op geen enkel moment is er een directe en effectieve dreiging tegen de integriteit van personen of infrastructuur vastgesteld. De analyse van de veiligheidsdiensten is dan ook dat dat allicht nooit de bedoeling is geweest. Het betreft meer dan waarschijnlijk intimidatie vanwege een buitenlandse mogendheid, waarschijnlijk gelinkt aan een of verschillende elementen uit de geopolitieke actualiteit in relatie tot ons land.
Ik zal deze toelichting in drie delen doen. Ten eerste geef ik wat meer uitleg over de coördinatie van de inzet van onze veiligheidsdiensten. Daarna werp ik een blik op de toekomst, over de structurele maatregelen die we willen instellen voor het geval dat we opnieuw met een golf aan signaleringen zouden worden geconfronteerd. Ten slotte zal ik ingaan op de punctuele vragen die u hebt gesteld.
Wat betreft de voorbije weken, het Nationaal Crisiscentrum (NCCN) houdt op mijn vraag een overzicht bij van alle geloofwaardige drone sightings bij gevoelige sites, zoals militaire domeinen, luchthavens, kerncentrales of kritieke infrastructuur. Het krijgt daarvoor informatie aangeleverd door de politie, Defensie, Mobiliteit en skeyes en andere diensten uit de veiligheidsketen. Het NCCN coördineert dus de informatiedoorstroming en de beeldvorming.
Pour répondre directement à votre question, madame Delcourt, et aux autres, depuis le premier novembre, 213 notifications ont été faites au tableau mis en place par le Centre de crise national, et cette liste augmente naturellement tous les jours.
Telkens wordt opgegeven om wat voor site het gaat met vermelding van de gemeente waarin de waarneming plaatsvond, een omschrijving van de waarneming en de wijze waarop die werd vastgesteld. Er wordt eveneens gemonitord of een interventie gebeurde door de politie of door Defensie, of er een proces-verbaal werd opgesteld, of een drone werd onderschept of een drone-operator werd geïdentificeerd.
Het NCCN heeft ook de communicatie naar de gouverneurs en de sectorale overheden opgenomen en een zogenaamde infocel opgericht, waarin de woordvoerders van de verschillende administraties en kabinetten afspraken maken over de communicatie. De federale politie heeft de geldende richtlijnen voor waarnemingen en interventies geactualiseerd voor alle diensten binnen de geïntegreerde politie. Alle beschikbare informatie vloeit systematisch door via het reguliere overleg met Justitie en de inlichtingendiensten ten behoeve van opsporings- en inlichtingenonderzoek.
Onze diensten hebben op korte termijn een efficiënte structuur opgezet voor infodeling. Bij een incident kunnen we drie momenten onderscheiden: detectie, identificatie en neutralisatie.
S'agissant de la détection, c'est Skeyes qui en est responsable pour les aéroports; pour les sites militaires, c'est la Défense. La loi sur les infrastructures critiques, qui sera remplacée par la loi CER dont nous avons déjà parlé en commission, énonce que les exploitants d'infrastructures critiques doivent assurer leur protection et donc, par extension, les opérations de détection. Le Port d'Anvers et les centrales nucléaires, par exemple, le font. Je tiens donc à préciser clairement que la police ne peut pas assurer la détection de drones sur l'ensemble du territoire. La capacité policière actuelle est conçue pour des événements spécifiques tels que des manifestations ou des festivals. Deux zones de police ont investi dans leur propre capacité. J'y reviendrai.
De federale politie beschikt sinds 2022 over die capaciteit, die in de periode 2022-2025 in totaal 286 keer werd ingezet.
Het is een gespecialiseerd, operationeel steunmiddel dat op vraag van een dronecommander, de lokale en federale politie, kan worden ingezet op basis van een operationele analyse, een dreigingsanalyse en een impactanalyse op de omgeving en bij het beheer van evenementen waar de politie verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare veiligheid.
Voor de concrete output van de voorbije weken zal ik u niet langer in spanning laten. Men heeft de beperkingen kunnen vaststellen van het materiaal dat gezamenlijk door defensie, de politie en skeyes werd ingezet. Dat kan zijn omdat er potentieel een hoog aantal valspositieven tussen de waarnemingen zit. Immers, in het bijzonder rond Zaventem werden de politiehelikopters vaak voor drones aangezien en ook bij kortstondige sluiting van het luchtverkeer worden rondcirkelende vliegtuigen verkeerdelijk als drones gerapporteerd. Ook andere valspositieven vervuilen als het waar de data.
Daarnaast is het volgens de veiligheidsdiensten waarschijnlijk dat de drones die er daadwerkelijk waren buiten de gebruikelijke commerciële radiofrequentie opereerden, waardoor ze moeilijker of niet detecteerbaar zijn, behoudens visuele bevestiging.
Neutraliseren blijkt nog moeilijker. Twee opties dienen zich aan. Ten eerste, een technische interventie door het verstoren van het signaal van de drone. Ten tweede, een kinetische interventie met bijvoorbeeld een net, een shotgun of door het veroorzaken van een botsing.
Technisch interveniëren is op de luchthaven pas mogelijk wanneer het vliegverkeer tijdelijk stilligt. Er mag immers geen interferentie zijn met de vliegtuigen in de lucht of de systemen van de luchtverkeersleiding. Daarnaast is het onduidelijk of een technische interventie een effect zou hebben op drones die eventueel voorgeprogrammeerd zijn.
Op de luchthaven beslist de luchtvaarautoriteit over het vliegverkeer en over de eventuele mogelijkheid om technische interventiemiddelen in te zetten. De evenementen van de voorbije weken hebben niet tot een situatie geleid waarin een technische interventie een optie was.
Een kinetische interventie is dan weer gemakkelijker gezegd dan gedaan. In een dichtbebouwde omgeving, zoals een luchthaven of energiecentrale, kan men niet zomaar vuurwapens gebruiken om naar drones te schieten. De toestellen met netten hebben dan weer een te beperkt bereik. Beide mogelijkheden om te interveniëren lijden sterk onder de beperkte detectiemogelijkheden. Vooraleer men ter plaatse is, is er vaak niets meer te zien. Drones zijn daarnaast ook nog eens heel snel en wendbaar. De uiteindelijke beslissing om toch te interveniëren wordt door de politie genomen op basis van een risico-inschatting. Dat geldt niet voor de militaire domeinen, aangezien defensie daar beslist.
Wanneer de meldingen voldoende gedetailleerd zijn, stuurt de politie systematisch een ploeg ter plaatse om vaststellingen te doen. Soms kan die ploeg de waarneming bevestigen, maar een operator kon tot op heden nog niet worden onderschept.
Het voorgaande kadert meteen de kritiek op de C-UAS-capaciteit van de politie, die ongebruikt zou zijn gebleven. Skeyes beschikt over eigen detectiecapaciteit op de luchthavens. Die is gebaseerd op gelijkaardige technologie, maar is niet doeltreffend gebleken. Daarnaast was de technische interventiecapaciteit niet bruikbaar omdat er op dat moment geen beslissing was genomen over de inzet van jammingapparatuur.
Daarenboven wens ik erop te wijzen dat de situatie in ons land niet verschilt van die in de buurlanden. Ook Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Nederland en andere ons omringende landen hebben een gelijkaardige reactie getoond.
Pour être clair, je n'ai pas lu ou vu que dans un de nos pays partenaires, on avait pu faire mieux que chez nous. Que ce soit noté!
Ik heb van in het begin aangegeven dat we dit ernstig moeten nemen, maar dat we vooral kalm moeten blijven en vooruit moeten kijken naar wat beter kan.
Pour les semaines et mois à venir, je voudrais signaler qu'en effet, une commission tripartite, Intérieur, Défense et Mobilité, a été demandée. J'ai déjà donné quelques dates qui n'ont pas pu convenir à un de mes collègues. J'attends les prochaines dates, mais mijnheer Vandemaele, ik ben ter beschikking .
Dans le cadre de la compétence de coordination en matière de politique de sécurité, mon cabinet travaille depuis septembre à harmoniser les efforts et les lignes directrices des différents ministres et administrations concernés. L'objectif est de garder une vue d'ensemble de toutes les initiatives, d'identifier les lacunes et d'accroître l'efficacité. Ainsi, le collègue Francken, ministre de la Défense, a déjà annoncé que le National Airspace Security Center (NASC), pourrait à terme devenir un carrefour d'informations où convergeraient et seraient analysés différents flux de données relatifs au trafic aérien, y compris les drones. Vous pouvez vous adresser à lui pour toute question à ce sujet.
En ce qui concerne l'obligation d'enregistrement, lors du Conseil des ministres, le collègue Crucke a indiqué qu'il prenait ce dossier à cœur. Je tiens à souligner en effet que ce registre est important. Il n'existe pas à l'heure actuelle. Si on est d'accord que l'optique est Détection, Identification, Neutralisation, il faut savoir que, pour faire l'identification, il faut évidemment que les drones soient enregistrés.
En ce qui concerne l'extension de la capacité de détection, les composants mobiles des achats que la Défense effectuera devraient également pouvoir être utilisés pour des applications civiles. C'est ça le concept du dual use . Ce n'est pas une question de répartition des budgets, il s'agit de faire en sorte que le matériel qui est acheté par l'armée serve autant que possible aussi, je dirais, à la protection civile ou au caractère civil de la protection du pays.
Le ministre de la Mobilité présentera également un dossier visant à améliorer la capacité de détection pour les aéroports. Avec la ministre des Télécommunications, je prépare une proposition permettant à certains secteurs de disposer d'une base légale pour perturber les signaux de drones lorsque la situation l'exigerait. La police devra également moderniser sa capacité, mais celle-ci restera dans un premier temps, comme indiqué, ciblée.
Le citoyen pourra compter sur la police pour la détection en cas de menaces ponctuelles et prévisibles, mais nous ne pouvons pas lui confier la mission de surveiller l'ensemble de l'espace aérien 24 heures sur 24 et sept jours sur sept. La police doit avant tout jouer un rôle important dans l'interception des auteurs lorsque des infractions sont constatées.
Afin de créer un cadre plus clair pour les policiers, je travaille avec la Mobilité et la Justice à un cadre d'intervention et d'application pour toutes les situations pouvant survenir en temps de paix avec des drones.
Ik zal ten slotte op enkele concrete vragen antwoorden.
Mijnheer Vandemaele, ik zou in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van de Europese Unie graag een punt maken van de capaciteit en de manier waarop de andere lidstaten optreden tegen het fenomeen. Collega Crucke presenteert binnenkort ook een non-paper op de Europese Raad over de mogelijkheden voor de registratie van drones.
Ik heb geen specifieke commentaar op uw vraag over de locatie van antennes van het C-UAS-team van de politie. Het betrof hier uiteraard geen communicatie van de politie, maar wel van een individu. Om duidelijk te zijn, ik ben noch bevoegd, noch opgevoed, noch geformeerd om persoonlijke frustraties te behandelen. Loyauteit is voor mij heel belangrijk.
Peut-être que la police n'est pas la grande muette, mais la loyauté, c’est important. J’en profite pour dire que, s’il peut y avoir des frustrations et des questions, les lignes hiérarchiques doivent être respectées. Si des choses doivent être améliorées, je doute vraiment que ce soit la bonne manière de le faire. C'est en effet parce qu'une personne a été frustrée que nous n'avons pas travaillé. Je veux donc briser les ailes à ce vilain canard selon lequel il n'aurait pas été fait appel à tout le monde.
La police, qu'elle soit locale ou fédérale, a fait son travail. Nous avons analysé, et la police en premier, la capacité que nous avions et celle qui était à mettre en œuvre. Il a été décidé par les autorités que les moyens dont disposent deux zones de police locales, entre autres, n'étaient pas les moyens adéquats pour le faire.
Je fais une petite parenthèse. J'espère que tout le monde est d'accord pour dire que brouiller des ondes de drones dans un aéroport n'est peut-être pas la meilleure des idées, considérant tous les autres appareils présents dans cet aéroport. Ce n'est pas parce qu'on n'appelle pas quelqu'un dans la ligne hiérarchique pour savoir ce qu'il en pense, que la ligne hiérarchique n'a pas fait son travail. Cela doit être très clair.
Laat dat heel duidelijk zijn, bij de federale politie, maar ook bij de lokale politie, is loyauteit voor mij heel belangrijk.
Over de samenwerking met de Duitse en andere militaire C-UAS-eenheden moet u collega Francken bevragen, mijnheer Bergers. Ook voor de vragen over de website van de ADIV en cyberdefensie kunt u bij hem terecht. Voor uw vragen over de rol van het CCB kunt u dan weer bij uw andere partijgenoot, de premier, terecht. Het CCB valt immers tot nog toe niet onder mijn administratie.
Monsieur Thiébaut, le Conseil national de sécurité ne prend pas de décision concernant les budgets. Ce type de décision relève du Conseil des ministres. Dans ce cadre, aucun dossier relatif aux moyens destinés aux zones de police n'a encore été élaboré.
Monsieur Prévot, il va de soi que BE-Alert pourrait être un outil permettant d'alerter les riverains de certains lieux. Cependant, comme je l'ai déjà mentionné, ces observations de drones n'ont présenté aucun danger concret ou immédiat pour la population. Nous ne souhaitons pas non plus susciter de craintes inutiles au sein de la population. Les personnes qui constatent un drone au-dessus ou à proximité d'un site sensible, tel qu'un domaine militaire ou une centrale électrique, peuvent appeler le numéro d'urgence 101.
Afin de renforcer la coordination au sein de la police intégrée, des directives internes ont été diffusées au niveau national, lesquelles définissent les principes et modalités généraux d'intervention policière dans le cas de drone sightings survenant à proximité ou au-dessus de sites sensibles.
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoorden. Op dit soort van crisismomenten, – ook de pers uitvoerig heeft bericht over de drones – moet er vanuit de verschillende bevoegdheden worden gecommuniceerd over wat zich voordoet en de aanpak ervan. Tegenwoordig moet dat sneller dan ooit gebeuren.
Vroeger hadden ministers heel wat meer tijd om te reageren en bestonden er geen sociale media. Tegenwoordig gaat alles veel sneller en communiceren diensten snel. Dat soort informatie wordt natuurlijk ook graag in de pers gebracht, waar men zich afvraagt waarom met de dienst geen contact is opgenomen. Klokkenluiders mogen uiteraard niet de mond worden gesnoerd, dat is niet de bedoeling. Ik herhaal de woorden van mevrouw Depoorter. Wel moeten de betrokken medewerkers van de federale politie intern aangemoedigd worden om zich kenbaar te maken en hun meerwaarde aan te tonen wanneer zich bepaalde situaties voordoen. De wegen daarvoor moeten gekend zijn voor iedereen die bij de federale of lokale politie werkt.
Er bestaat momenteel geen samenwerking tussen de federale politie en defensiediensten uit andere landen, zoals Frankrijk en de Verenigde Staten. Andere samenwerkingen worden zorgvuldig onderzocht en uitgeklaard. Het is positief dat er al een cel is opgericht om de afstemming van de communicatie tussen diensten te verbeteren en de betrokkenen samen aan tafel te zetten, wat het vertrouwen tussen de verschillende diensten versterkt.
Onze situatie is vergelijkbaar met die van de buurlanden. Kennisdeling en onderling overleg zijn belangrijk. Ook moet voor de lokale zones in een draaiboek worden voorzien, zodat zij weten met wie contact op te nemen en wat te doen bij incidenten op hun grondgebied.
Mijnheer de minister, het zal waarschijnlijk niet de laatste keer zijn dat we over drones spreken. De gezamenlijke commissie komt eraan en dan kunnen wij daarover opnieuw van gedachten wisselen. Ik wens u veel succes met de verdere uitrol van de initiatieven.
In verband met de identificatie van drones, mijnheer Vandemaele, vraagt u zich af waarom een register van drones noodzakelijk is. Dat is om onmiddellijk bepaalde drones te kunnen uitsluiten van een bepaald gevaar, omdat we dan weten wie de bestuurder is. Als we een aantal drones detecteren, zal van een deel daarvan de bestuurder of koper bekend zijn, zodat daarvoor geen verder onderzoek nodig is. Eerst moeten we detecteren, daarna identificeren. Voor veel drones zal de identificatie daardoor veel vlotter verlopen. Dat is niet zo moeilijk te begrijpen.
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes ces réponses qui sont assez éclairantes. Je vous ferai simplement part de quelques petites réflexions.
D'abord, vous nous dites qu'on n'a pas mieux fait dans les pays voisins. Pourtant, j'ai le sentiment que les pays voisins n'ont pas été confrontés à une telle intensité d'incursion de drones sur des sites sensibles, militaires et civils. Vous me direz peut-être que, dans les autres pays, il n'y a pas un ministre qui a dit qu'il était capable de rayer Moscou de la carte du monde. Mais, à mon avis, il n'y a pas de cause à effet. C'est juste une coïncidence, assez troublante quand même.
Ensuite, il semblerait qu'on ait alloué 50 millions d'euros à la Défense pour la lutte contre les incursions de drones. Or, voici quelques minutes, le ministre de la Défense a rappelé, en commission de la Défense, que la responsabilité de la sécurisation des sites critiques civils relevait de la responsabilité du ministre de l'Intérieur. On ne peut pas rappeler cela sans vous donner des moyens spécifiques dans la lutte contre ces incursions. C'est mon avis. Peut-être estimez-vous que les moyens alloués à la Défense serviront à fournir du matériel qui pourra être utilisé par ailleurs par notre police. C'est très bien. Je pense toutefois, comme je l'ai dit dans ma question, que nous avons aussi une unité spécialisée.
J'ai eu l'occasion de visiter récemment les services fédéraux avec les collègues. On nous a montré les appareils, des espèces de canon, qui servent à neutraliser un drone à distance. Donc, le matériel existe et est disponible. À mon sens, il faut renforcer cette équipe fédérale et lui donner les moyens pour qu'elle puisse rapidement intervenir à tous les endroits où il le faut. Pour cela, je suis conscient qu'il faut vous donner les moyens pour le faire et surtout à notre police fédérale et pas uniquement à la Défense.
Xavier Dubois:
Merci, monsieur le ministre, pour vos réponses.
Vous avez dit que la police n'avait pas la capacité de recenser et de gérer tous les drones sur l'ensemble du territoire. D'accord mais, dans ce cas, qui possède cette capacité? Vous insistez sur le fait que les pays voisins n'ont pas fait autrement. Je ne vais pas juger les actes des pays voisins, mais je citerai malgré tout le cas de l'Allemagne, qui a réagi avec des moyens considérables et clarifié la capacité de la police fédérale dans la lutte contre les drones. Ce pays a donc apporté une réponse. En l'occurrence, des discussions se font au travers du Conseil national de sécurité que vous avez convoqué, ce qui est une bonne chose, bien entendu. Néanmoins, nous ne pouvons pas nous satisfaire de la situation actuelle: le risque doit être géré et les responsabilités doivent être clairement déterminées.
En ce qui concerne les infrastructures critiques, vous dites qu'il appartient aux gestionnaires des sites d'assurer cette lutte contre les drones, entre autres. Dès lors, comment s'assurer qu'ils le font réellement? Et s'ils ne le font pas, de quels moyens disposez-vous pour pouvoir faire en sorte qu'ils assurent effectivement cette gestion?
Je note un point positif dans votre réponse, à savoir que les moyens que la Défense va pouvoir débloquer seront utilisés ou pourront l'être par la police fédérale. Mais la question se pose de savoir comment et qui pourra utiliser ces moyens. S'agit-il de la DAS? Un protocole sera-t-il défini afin de préciser ces différents éléments? En tout état de cause, ce qui est sûr, c'est qu'il faut coordonner la gestion. Les premiers éléments à cet égard sont positifs, mais il faut surtout aller très vite. Nous ne pouvons pas nous satisfaire de réponses qui viendraient tardivement face à cette menace.
Nous resterons donc particulièrement attentifs aux décisions qui seront prises et aux éléments qui seront apportés lors de la réunion conjointe avec les différents ministres compétents. Merci en tout cas pour vos réponses et bonne chance pour la suite!
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, twee weken geleden had ik het voorrecht om te depanneren in de commissie voor Landsverdediging. Minister Francken vertelde daar toen voor 90 % hetzelfde als wat u vandaag zegt. Ik hoopt op iets meer vooruitgang in die twee weken, maar blijkbaar is dat niet het geval.
Uw droneregister komt erop neer dat er een soort nummerplaat voor drones komt. Als we zo'n drone zien en kunnen vangen, zouden we kunnen nagaan van wie hij is en bepalen of hij gevaarlijk is. Als hij niet gevaarlijk is, laten we hem dan weer gaan. Er wordt ook gesproken over bakje in de drone waarmee men op afstand kan zien welke drone het is. Met alle respect, maar dat lijkt mij sciencefiction. Dit zal geen bijdrage leveren aan het oplossen van ons probleem. Ik herhaal het, men zal niet zijn drone komen registreren voordat men iets doet.
U bedankt de politiemensen en militairen, maar daarna smijt u de politiemensen vrolijk onder de bus. U spreekt een paar mooie zinnen over loyaliteit. Ik heb ook geluisterd naar het verhaal van deze mensen. Zij presenteren hun inzet en hun oversten beslissen dan dat ze niet nuttig zijn. Tegelijkertijd moeten andere agenten werken met verrekijkers uit 1944. U zegt eigenlijk dat mensen uit een gespecialiseerd team met gespecialiseerde kennis en materieel minder kunnen bijdragen dan agenten met een verrekijker uit 1944. De hiërarchie die daartoe beslist, maakt zware fouten. U verdedigt die hiërarchie en legt het probleem bij de agenten die praten. Het is echter de hiërarchie die de inschatting maakt dat specialisten minder bruikbaar zijn dan iemand met een verrekijker uit 1944. Met alle respect, ik begrijp niet dat u aan de kant van de hiërarchie staat en leidinggevenden verdedigt die hun personeel op onbetamelijke wijze hebben bedreigd met ontslag, want dat is wat er gebeurd is.
Mijnheer de minister, ten slotte, ik had gehoopt dat u iets zou zeggen over militairen op straat. Uw collega Francken heeft daarover zopas gesproken in de commissie voor Landsverdediging. Hij meldde dat voor het einde van het jaar de codex voor defensie zal worden herwerkt, zodat militairen op straat actief kunnen zijn.
Uw collega Francken vindt trouwens ook dat als militairen vandaag al actief willen zijn op straat, dat moeten kunnen ter ondersteuning van de politie. Dat verklaarde hij een kwartier geleden.
Mijnheer de minister, ik ben nogal ontgoocheld over uw antwoorden.
Jeroen Bergers:
Mijnheer Vandemaele, wat dat laatste te maken heeft met de drones ontgaat mij, behalve als u zou voorstellen dat de militairen dan op die drones zouden beginnen te schieten.
Collega's van de PS, waarom worden wij geconfronteerd met die hybride dreigingen en onze buurlanden minder? Ligt dat aan een quote die door een slechte journalist van De Morgen volledig uit zijn context is getrokken, of ligt dat misschien aan de 193 miljard aan Russische tegoeden bij Euroclear waarover gedebatteerd wordt of die moeten worden geconfisqueerd en gebruikt voor de oorlog in Oekraïne? Collega's van de PS, ik denk dat die 193 miljard de reden zijn waarom er nu intimidatietechnieken tegen ons land worden gebruikt. Het is een blind vermoeden, maar als we een beetje serieus blijven denk ik dat dit er iets meer mee te maken heeft. Het toont ook aan dat het correct is dat we daar voorzichtig mee blijven.
Mijnheer de minister, 213 waarnemingen, zelfs als daar wellicht een aantal valspositieven tussen zitten, is toch niet niks. Dat toont de ernst van de situatie toch aan en brengt heel wat last met zich mee voor onze economie en kritieke infrastructuur. Ik vind het interessant dat u verwijst naar de wet kritieke infrastructuur of entiteiten die voorligt, omdat de huidige situatie net aantoont waarom zo'n getrapt systeem goed is en waarom een samenwerkingsakkoord met de regio's nodig is. Dat getrapt systeem waarover u het hebt en dat in het nieuwe wetsontwerp staat, stond ook al in de wet van 2011, zoals ik in de plenaire vergadering al heb gezegd.
In zo'n getrapt systeem ligt de verantwoordelijkheid eerst bij de uitbater, daarna bij de politie en dan, if all else fails , bij defensie. Om dat getrapt systeem vorm te geven en te zorgen voor een whole of government aanpak, moet iedereen die actie moet ondernemen mee aan tafel zitten.
Gelet op de budgettaire context van onze regering moeten de bevoegde actoren de eigen noodzakelijke budgettaire investeringen doen. Het lijkt mij dan ook belangrijk dat er ter uitvoering van dat wetsontwerp een samenwerkingsakkoord komt dat de regio's daarbij betrekt en ook voor de nodige investeringen zorgt.
De beperkingen in het materieel zijn vastgesteld, de beperkingen in de begroting, in de federale begroting, die stellen we elke dag vast. Daar moet positief mee omgegaan worden. Ik denk dat niemand betwist dat er meer nodig is dan de registratie van drones om deze crisis op te lossen en om ervoor te zorgen dat we daartegen gewapend zijn, maar het helpt wel degelijk.
Ik zal meegaan in uw karikaturen, collega Vandemaele. Als men een drone met een nummerplaat ziet en een drone zonder nummerplaat, dan weet men al sneller hoe men daarmee moet omgaan. Dan weet men ook wanneer die drone nog niet in de buurt van kritieke infrastructuur is, sneller waar de klepel hangt.
Er zal meer nodig zijn, maar het is zeker een stap in de goede richting.
Tot slot, mijnheer de minister, ik kan mij vergissen, maar ik dacht dat er een datum was afgesproken om het CCB van de eerste minister naar u over te dragen en dat die datum al is verstreken. Wanneer staat die overdracht gepland?
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Een zaak is zeker, de aanpak van de dronedreiging was van een heel bedenkelijk niveau. Alles verliep heel chaotisch, er was geen of nauwelijks communicatie tussen de bevoegde ministers en de bevoegde diensten en er werd niet doortastend opgetreden. Het deed mij wat denken aan Dad's Army , een heel goede serie, maar zoiets kan niet in het echte leven.
Men is pas na de feiten eindelijk in actie geschoten. Ik blijf erbij dat er eenheid van commando moet komen en dat dit het beste onder uw bevoegdheid valt, maar er moet ook geïnvesteerd worden, er moeten middelen worden vrijgemaakt. Ik geef toe dat het uw voorgangster, mevrouw Verlinden - die ik trouwens vijf jaar lang vragen heb gesteld over de onderfinanciering van de federale politie - is die te weinig heeft geïnvesteerd in de antidrone-eenheid, die al sinds 2022 bestaat en die nog steeds met dezelfde capaciteit en ondermaats materieel moet werken. Het is aan u om daarin een kentering te brengen.
Ik wil nog iets zeggen over de klokkenluiders. Mijnheer de minister, het is u misschien ontgaan, maar in de vorige legislatuur werd hier een wet goedgekeurd ter bescherming van klokkenluiders. Dat heeft niets te maken met loyauteit, maar wel met politieagenten die hun job op een goede manier willen uitoefenen en die zich daarin beperkt voelen. De hiërarchische structuur moet gevrijwaard blijven, zeker bij defensie en bij de politiediensten, maar dat neemt niet weg dat bepaalde calamiteiten besproken moeten kunnen worden. Het allerlaatste wat ik zou willen, is dat die calamiteiten onder de mat zouden worden geschoven en dat klokkenluiders zich niet in alle vrijheid zouden kunnen uitspreken over wat ze weten zonder door oversten te worden afgedreigd.
Patrick Prévot:
Merci monsieur le ministre pour vos réponses, d'autant plus que j'avais rajouté des éléments d'actualité en évoquant le communiqué de presse du gouverneur, qui parlait évidemment des sites survolés du SHAPE, mais également de la base militaire de Chièvres et du site de munitions à Seneffe.
Je ne vais pas rentrer dans le débat qui vise à savoir pourquoi nous sommes davantage survolés que certains pays. J'ai entendu évidemment les avis divergents, et je suis davantage du côté de la version de mon excellent collègue Éric Thiébaut. Je serais tenté de dire aux collègues de la N-VA que quand on aboie très fort, on s'assure en tous cas d'avoir le gabarit d'un rottweiler. Si on a davantage le gabarit d'un chihuahua, je pense qu'on doit faire preuve de modestie. On s'abstient en tous cas de mettre de l'huile sur le feu.
Dans votre réponse, monsieur le ministre, vous avez rappelé – et c'est très important – que la police n'est pas en charge de la sécurité des sites, et qu'il revient donc au gestionnaire de ces mêmes sites d'assurer leur protection.
Je sais qu'on n'est plus ici dans le cadre d'un débat, mais qu'en est-il alors pour le SHAPE et Chièvres, notamment, dont la gestion nous échappe? Comment peut-on s'assurer que les sites sont correctement protégés, puisqu'aux alentours vivent quand même aussi des citoyennes et des citoyens belges dont on doit assurer la sécurité?
Pour le reste, je suis d'accord avec vous. Il faut trouver, dans ce genre de situations comme dans d'autres, un équilibre entre paranoïa et vigilance. Je retiens que BE-Alert pourrait être utilisé. Vous parlez au conditionnel. Sans tomber dans la paranoïa, c'est évidemment un outil qui doit être correctement utilisé en temps nécessaire.
En tout cas, puisque gouverner c'est prévoir, il faut se préparer à tous les scénarios. J'espère en tout cas que vous en avez pleinement conscience, vous, vos services et également vos collègues.
Catherine Delcourt:
Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Il ne vous appartient évidemment pas de vous attaquer aux causes, mais bien de répondre aux conséquences d'une telle menace hybride qui, à juste titre, inquiète la population, car elle met à mal le fonctionnement, même de manière temporaire, de certaines institutions et crée un trouble socio-économique, c'est évident.
Vous avez apporté une réponse avec beaucoup de réactivité, de calme – vous l'avez dit, c'est important face à ce genre de menace hybride qu'on doit appréhender alors qu'on la connaît peu – et vous l'avez fait avec bon sens. Je vous rejoins dans votre analyse: face à ce type de menace, la coordination s'avérera essentielle. Vous ne pouvez pas être le seul à bord par rapport à ce type d'événement.
Chacun doit endosser ses responsabilités et la coordination au cœur de la réponse doit être vraiment très fluide et documentée. Il est vrai que lorsque survient l'événement, un temps de recul est nécessaire. On doit appréhender, définir et circonscrire le phénomène pour apporter la meilleure réponse, et s'appuyer sur ça pour développer des moyens supplémentaires. Vous le faites, vous passez à l'action, et chaque petit élément complémentaire que vous amenez aidera à mieux réagir la fois prochaine. Donc, il ne faut minimiser aucune des mesures que vous prenez.
Je tiens vraiment à vous apporter tout mon soutien, à rappeler que vous devez continuer à travailler avec vos collègues, et que la mutualisation des moyens, c'est aussi une manière de réagir avec bon sens.
François De Smet:
Merci monsieur le ministre. Je vous ai écouté attentivement, je vous remercie de vos réponses, on ne doute pas de votre engagement. Je ressors quand même avec le même sentiment que lorsqu'on entend le ministre de la Défense, c'est-à-dire qu'on a une vision assez juste de ce qui se passe. On a compris qu'on avait du retard à rattraper, et on sent l'engagement pour que les investissements contre les menaces hybrides soient faits.
Mais on se dit aussi qu'on n'est toujours pas capable aujourd'hui d'empêcher, si un pays étranger ou un acteur malveillant le souhaite, quelqu'un d'envoyer un drone sur nos aéroports civils et de les paralyser plusieurs heures, tous les soirs de la semaine si ça lui chante. Et la petite crainte que j'ai, qu'on commence parfois à ressentir, c'est qu'on retombe dans un mal bien belge consistant à se renvoyer la balle ou à être divisés face à la menace, divisés entre Défense ou Intérieur ou entre acteurs publics et privés. C'est une spécialité bien de chez nous. Alors peut-être avons-nous appris au fur et à mesure à aller au-delà.
Bien sûr, c'est de l'intimidation et il me paraît évident – je me rallie à la thèse de la N-VA sur cette question – que c'est clairement lié aux 190 milliards qui se trouvent sur notre sol. Mais ces drones survolent non seulement nos aéroports mais interrogent aussi notre capacité à garantir la sécurité du pays. Je crois que nos citoyens vont avoir besoin de réponses claires, immédiates et crédibles.
On a bien conscience que vous héritez d'une situation et d'investissements qui n'ont pas été faits. Mais nous comptons sur vous pour aider à rattraper le retard et sur le gouvernement pour qu'il y ait une unité de commandement contre ces drones.
Bernard Quintin:
Monsieur le président, il se peut que je me sois mal fait comprendre. Je tiens à préciser que je ne parlais pas du tout de lanceurs d'alerte ni de la réaction par mail ou courrier de la hiérarchie. Je me suis concentré, et peut-être l'ai-je fait dans un mauvais français ou un mauvais néerlandais, sur le fait que l'unité a été consultée et que la hiérarchie a décidé, en fonction des moyens qui étaient disponibles et des nécessités sur le terrain, que ce n'était pas ce qu'il fallait mettre en œuvre. Et la loyauté est là-dedans.
S'il y a un ministre de l'Intérieur qui a visité la plupart des unités – je n'y suis pas encore parce qu'il y en a beaucoup, tant en police locale qu'en police fédérale –, c'est moi. Parfois il faut se tresser soi-même ses lauriers, à défaut de les faire tresser par les autres. Je comprends l'engagement, mais c'est une chaîne. Il y a une chaîne hiérarchique, c'est un ensemble. Or le rôle de la hiérarchie, et c'est le rôle que je joue comme ministre aussi, c'est d'avoir une vue d'ensemble de ce qui est faisable, d'écouter toutes les personnes qui sont impliquées et qui ont des choses à dire, et puis de décider, au niveau de la hiérarchie, de ce qu'il faut faire et de ce qu'il ne faut pas faire. Voici ce que j'ai voulu préciser manifestement pas de manière suffisamment précise. C'est pourquoi je me permets de le dire en français.
Les klokkenluiders et les lanceurs d'alerte sont nécessaires. Ils sont protégés par la loi et je suis évidemment extrêmement soucieux que cette loi soit strictement respectée.
Matti Vandemaele:
Ik heb het woord klokkenluiders net niet gebruikt. Het gaat erover dat deze mensen gespecialiseerd zijn opgeleid, dat ze beschikken over gespecialiseerd materieel en dat zij aangeven al drie dagen te zitten wachten tot ze worden ingezet. Tezelfdertijd worden niet-gespecialiseerde agenten ingezet, die daar niet voor getraind zijn en die verrekijkers uit 1944 moeten gebruiken. Ik begrijp ten volle dat zij dan zeggen dat de beslissing van de hiërarchische meerderen gewoon ingaat tegen de veiligheidsbelangen van het land. Ik vind die mensen uitermate loyaal aan de bevolking. Die oefening moet gemaakt worden. Ik hoop ook echt dat dit zo bekeken zal worden en dat die mensen niet ontslagen zullen worden. Ze worden nu immers bedreigd door een hiërarchie die verkeerde inschattingen maakt.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, ik voel mij ook wat aangesproken. Ik heb wel het woord klokkenluiders gebruikt, omdat ik specifiek naar de wetgeving daaromtrent wilde verwijzen. U hebt daar nu zelf ook naar verwezen in uw bijkomend antwoord. Het gaat niet enkel daarover, mijnheer de minister. Ik begrijp uiteraard dat de hiërarchische oversten moeten kunnen beslissen wanneer een eenheid wordt ingezet en wanneer niet. Tot daar ben ik het volledig met u eens. Er is wel een verschil wanneer men achteraf dreigmails krijgt van diezelfde hiërarchische oversten, die bijna kunnen worden geïnterpreteerd als: "Houd uw mond, anders kunnen er sancties volgen, tot en met ontslag." Dat is voor mij onaanvaardbaar. De wetgeving is hierover duidelijk: klokkenluiders moeten beschermd worden en mogen niet gesanctioneerd worden. Dat is het punt dat ik wil maken. Ik denk dat we niet van mening hoeven te verschillen over de hiërarchische structuur, die nu eenmaal eigen is aan defensie en aan de politie. Ik dank u voor de bijkomende verduidelijking.
De twijfel bij de regering over de nieuwe politie-uniformen
De uitrol van het nieuwe politie-uniform
De nieuwe politie-uniformen
Gesteld door
VB
Ortwin Depoortere
N-VA
Maaike De Vreese
MR
Catherine Delcourt
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, sinds 2021 loopt de vernieuwing van het nationale politie-uniform. Er lopen pilootprojecten in meerdere zones. Het nieuwe uniform wordt goed onthaald, ook door onze agenten op het terrein. Het huidige uniform dateert immers van 2001. Dat betekent dat we al 24 jaar met hetzelfde uniform werken en dat is uiteraard niet houdbaar. Men vraagt om een nieuw uniform dat opnieuw het nodige gezag uitstraalt en de uniformiteit kan bewaren. Ook de Vaste Commissie van de Lokale Politie (VCLP) beaamt en ondersteunt dat.
Mijnheer de minister, terwijl al die pilootprojecten en een aantal onderzoeken lopen, trekt u plots de kleuren van de nieuwe uniformen in twijfel. Vanuit Waalse hoek kwam de kritiek dat die te Vlaams zouden zijn. Er zou wat te veel geel en wat te veel zwart in zitten, waardoor het uniform volgens sommigen te sterk zou lijken op de Vlaamse vlag. Nochtans staat er duidelijk een Belgische vlag op het uniform. Ik zie dus niet meteen het probleem.
Waarom trekt u het werk dat uw collega-minister Verlinden in 2021 heeft opgestart nu in twijfel? Zijn daar bijkomende kosten aan verbonden? Hoe zal de procedure vanaf nu verlopen? Wordt alles opnieuw opgestart? Zijn daar budgettaire maatregelen of compensaties voor voorzien? Ik vraag me af waarom u die goedlopende pilootprojecten, waarover iedereen, van de VCLP tot de agenten op het terrein, het eens is, nu op de helling zet. Ik hoop van u te vernemen dat dit absoluut niets te maken heeft met een communautair geschil vanuit Wallonië, maar ik hoor het graag van u.
Maaike De Vreese:
Ik heb twee, ietwat belachelijke vragen voor u, mijnheer de minister. De eerste gaat over de kleur van het nieuwe politie-uniform. De tweede gaat over kakkerlakken in de Pacificatiestraat in Gent.
Er is veel commotie, ook in de pers, over de kleuren van het nieuwe politie-uniform. Hoewel het project al veel geld heeft gekost en er al duidelijke beslissingen zijn genomen, wordt het nieuwe uniform nu toch in vraag gesteld, omdat het geel en het zwart iets te veel aan de Vlaamse vlag doen denken. Al twintig jaar vraagt de politie om dat nieuwe uniform. Men vindt namelijk dat het oude uniform te weinig respect afdwingt en de herkenbaarheid niet accentueert. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat het fluogeel, dat helemaal niet lijkt op het geel van de Vlaamse vlag, net een van de best zichtbare kleuren voor politie-uniformen is.
De testfases in meerdere politiezones zijn positief ervaren. Zo liet onder andere de politiezone in Waver zich zeer positief uit over het uniform. Niettegenstaande de positieve evaluaties wordt het uniform nu opnieuw in twijfel getrokken. Er gaan stemmen op om andere kleuren te kiezen. Onder meer het ACV stelt voor om het donkerblauw met gele accenten iets lichter te maken. Volgens de vakbonden zou u gevoelig zijn voor die kritiek, maar ik hoor graag uw eigen uitleg. Het zou schrijnend zijn om nu operationeel alles wat wetenschappelijk onderbouwd en positief getest is, terug te draaien en opnieuw vertragingen te veroorzaken.
Hoeveel geld wordt er verspild als men een dergelijk vergevorderd proces terugdraait? Hoe verloopt de testfase precies in de verschillende regio's? Hoeveel testzones zijn er? Wilt u het koninklijk besluit over het uniform aanpassen? Zult u de uitrol in 2026-2027 handhaven? Welke specifieke politiezones hebben bij uw diensten bezwaren geuit over de kleuren van het uniform? Uit welke zones kwamen die signalen? Gaat het ook over bezwaren betreffende de taalwetgeving, zoals het ontbreken van het opschrift in de juiste taal op de politie-uniformen? Dat kan ik enigszins begrijpen, want als er iemand voor mijn deur staat met het opschrift police in plaats van politie op het uniform, dan zou ik eraan twijfelen of dat werkelijk iemand van onze politiediensten is.
Catherine Delcourt:
Monsieur le ministre, comme le prévoit l'accord de gouvernement, il vous revient à la charge de mettre en œuvre la nouvelle identité visuelle de la police. Cela semble logique de plaider pour que l'uniforme soit le même sur l'ensemble du territoire et reflète une autorité incontestable.
Le moins que l'on puisse dire néanmoins, c'est que ce dossier est parti sur des bases incertaines. Le 31 mai 2024, en pleine période d'affaires courantes, à quelques jours des élections du 9 juin, ce chantier a été lancé par la ministre de l'Intérieur, votre prédécesseur, Mme Verlinden. Il est évident que sur le terrain, plusieurs zones de police s'interrogent quant à la mise en œuvre de ce chantier, tant sur le plan réglementaire que sur le plan budgétaire, beaucoup plus que sur les couleurs utilisées d'ailleurs.
Monsieur le ministre, depuis votre entrée en fonction, pouvez-vous nous décrire l'avancée de ce dossier? Selon quel phasage l'avez-vous mené? Une base légale destinée à clarifier les choses est-elle en préparation? Avez-vous un calendrier avec lequel vous prévoyez d'atterrir? Enfin, et c'est certainement ma question la plus importante, considérez-vous que ce projet constitue réellement une priorité à l'heure actuelle, compte tenu des autres besoins opérationnels et des moyens budgétaires disponibles?
Bernard Quintin:
Ik dank u voor uw vragen en uw belangstelling voor dit dossier. Allereerst wil ik heel duidelijk zijn. Onze politiediensten hebben een adequate en performante uitrusting nodig om hun werk in de beste omstandigheden te kunnen uitvoeren. Het regeerakkoord bepaalt het volgende: “Een nieuwe visuele identiteit voor de geïntegreerde politie wordt op het terrein ingevoerd op basis van een voortzetting van de inspanningen die in de vorige legislatuur werden geleverd en van de resultaten die reeds werden bereikt. Meer concreet gaat het over Battenburg en het nieuwe politie-uniform."
Mijn voorgangster heeft eind mei – inderdaad ongeveer een jaar voor de verkiezingen – besloten om een proefproject voor de vervanging van de politie-uniformen goed te keuren. Ik heb dit dossier in die staat geërfd. Bij de analyse ervan hebben mijn diensten vastgesteld dat er geen wettelijke basis bestaat, aangezien er geen koninklijk besluit was opgemaakt. Zonder dat KB kan er geen beslissing worden genomen en evenmin een budget worden vrijgemaakt om de nodige overheidsopdrachten daadwerkelijk te lanceren. Om het project op een concrete en gestructureerde manier voort te zetten, is het, zoals voor elk ander project van hetzelfde type, van essentieel belang om gefaseerd te werk te gaan.
Eerst moet er een passende rechtsgrond worden gecreëerd door middel van een koninklijk besluit dat de invoering van het nieuwe uniform mogelijk maakt en het verplicht stelt voor alle politiediensten in ons land, zowel federaal als lokaal.
Ce qui, permettez-moi la remarque, n'est pas le cas actuellement mais qui semble en effet crucial, comme vous l'avez dit, madame Delcourt, pour envoyer un message d'unité de notre police pour nos citoyens et face au crime. Je crois que nous serons d'accord de dire que le fait de savoir si c'est la police locale ou fédérale qui intervient n'intéresse absolument pas nos concitoyens. Ce qu'ils veulent, c'est une police qui fonctionne et assure leur sécurité.
Dat koninklijk besluit moet ook de specificaties en technische vereisten vastleggen waarop het verdere proces zal worden gebaseerd. Mijn diensten hebben mij eind september een ontwerp van koninklijk besluit bezorgd. Ik heb mijn opmerkingen meegedeeld. De definitieve versie wordt mij in de komende dagen bezorgd. Daarna kunnen we de administratieve procedure voor de definitieve goedkeuring voortzetten.
Cela permettra à tous les services de police du pays de lancer leur marché public en toute légalité, ce qui n'est pas le cas sans base légale. Il me semble que c'est le moins que l'on puisse attendre de la part de services ayant pour mission de faire respecter la loi.
Vervolgens wacht ik op de resultaten van de lopende test. Ik heb inmiddels vernomen dat de test werd uitgevoerd, maar alleen om de technische eigenschappen te evalueren van de stoffen die voor dat nieuw uniformproject zullen worden gebruikt, in het kader van de openbare aanbesteding die door de politiezone Antwerpen is uitgeschreven. De test heeft dus geen betrekking op de visuele identiteit als zodanig, noch op de beoogde kleuren. Ik kan mij dus alleen baseren op de verschillende adviezen die ik ontving, maar ook op de feedback die ik tijdens mijn verschillende terreinbezoek heb gekregen, feedback die voor mij heel belangrijk is.
Ik kan jullie bevestigen dat ik in contact sta met de diensten die verantwoordelijk zijn voor dat project om het normenboek af te ronden, dat als bijlage bij het ontwerp van koninklijk besluit zal worden gevoegd en dat ik, zoals net vermeld, binnenkort zal goedkeuren.
Tot slot werd een budgettaire analyse uitgevoerd om te beoordelen hoe het project financieel haalbaar kan worden gewaarborgd.
En effet, madame Delcourt, nos budgets ne sont pas infinis. Je serai très clair: il importe qu'un seul uniforme soit utilisé par la police. La situation actuelle n'est pas tenable. Au moins une dizaine d'uniformes différents sont utilisés aujourd'hui.
Die stapsgewijze aanpak is onontbeerlijk, zoals ik eerder heb aangegeven, evenals in antwoord op jullie eerdere vragen over hetzelfde onderwerp. Hij moet garanderen dat het project steunt op een solide juridische en budgettaire basis, zodat de invoering van het nieuw uniform op een coherente, transparante en financieel verantwoorde manier kan verlopen.
Ik ben ervan overtuigd dat het uniform van onze politie in het hele land herkenbaar moet zijn, van Aarlen tot De Panne. Ik wil nogmaals herhalen dat onze politie behoefte heeft aan degelijke en gemoderniseerde uitrusting. Het uniform is niet alleen hun werkkleding, maar ook het symbool van hun autoriteit. Het is een kwestie van respect voor de vrouwen en mannen die elke dag hun eigen veiligheid op het spel zetten om die van ons te beschermen.
C'est un élément que je compte aussi introduire dans le conclave que j'organise à la mi-décembre sur l'attractivité de la fonction de police; en effet, si je veux moi-même mettre en œuvre la formule que j'utilise de plus en plus régulièrement d'une "police respectueuse, respectable et respectée", respecter cette police, c'est déjà lui octroyer un uniforme.
Pour être très clair, l'intérêt d'un nouvel uniforme est surtout celui de le moderniser, comme cela a été mentionné dans une question. Ce sont des uniformes qui ont 25 à 30 ans! Les tissus ont évolué. En outre, le port obligatoire du gilet pare-balles engendre un certain nombre de nécessités. Ces critères doivent être pris en compte.
Voor de volledigheid bevestig ik dat ik terecht ben aangesproken op het taalprobleem dat zich heeft voorgedaan met het testuniform. Ik heb de nodige maatregelen genomen om die situatie te regulariseren, met strikte inachtneming van de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken, die in een dergelijk geval van toepassing is. Die wet is heel belangrijk voor iedereen hier.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, u danst in uw antwoord een beetje rond de hete brij. Hoe het politie-uniform er daadwerkelijk zal uitzien, blijft onduidelijk. Uiteraard moeten we een kakofonie vermijden, al is die er nu, want sommige politiezones hebben zeven jaar geleden al nieuwe politie-uniformen aangeschaft.
Ik wil nog benadrukken dat de gele kleur niets te maken heeft met de Vlaamse vlag. Het heeft te maken met herkenbaarheid. Europa legt trouwens aan de lidstaten in een richtlijn op om geel te gebruiken in het uniform van veiligheidsdiensten. Dat is niet zonder reden, het draagt bij aan de herkenbaarheid en de veiligheid.
Uiteraard deel ik uw analyse dat dat op een solide wettelijke basis moet gebeuren en dat het over alle politiezones moet worden uitgerold. De heer Thiébaut fronst al bij de gedachte aan de kosten die op hem afkomen bij de vervanging van de politie-uniformen. Ik hoop dat daarmee rekening zal worden gehouden.
We moeten absoluut het respect voor en de aantrekkelijkheid van het beroep van politieagent terug naar voren schuiven. Als het politie-uniform daartoe kan bijdragen, zult u mijn steun daarbij krijgen. Maak er echter alstublieft geen communautair spel van. Nogmaals, de kleuren hebben niets te maken met de Vlaamse vlag. Het gaat uitsluitend om herkenbaarheid en veiligheid van de man en vrouw op straat.
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, toen ik nog bij de Dienst Vreemdelingenzaken werkte, kwam ik in een bepaalde politiezone waar kogelvrije vesten boven het uniform gedragen moesten worden, wat door de betrokken politiemensen als belachelijk werd ervaren. Dat zorgt natuurlijk voor vermijdingsgedrag omdat men het kogelvrij vest niet wil dragen. Dat kan uiteraard totaal niet de bedoeling zijn. Een uniform dat respect afdwingt en aantrekkelijk is, is om die reden wel degelijk belangrijk. Ik denk dat voor ieder van ons geldt dat we op een positieve manier naar buiten willen treden.
Ik hoor u zelf niets meer zeggen over de kleur, wat enkel kan bevestigen dat daar geen verdere aandacht aan besteed hoeft te worden. Het gaat om een blauwe kleur met gele accenten. Geel blijkt uit wetenschappelijk onderzoek immers een van de meest zichtbare kleuren te zijn.
Ik ben blij dat u aan de taalwetgeving de nodige aandacht hebt besteed en dat u op dat vlak hebt geremedieerd. Ik denk dat dat ook bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de politiediensten ten aanzien van de burger. Wij willen bij de Vlaamse inspecteurs en agenten inderdaad een Nederlandse titel zien, terwijl ik veronderstel dat de burger in Wallonië graag een Franse titel ziet.
Catherine Delcourt:
Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Il importe de rappeler que ce dossier du nouvel uniforme de la police n'est pas tombé dans les meilleures conditions entre vos mains. Il a en effet été ouvert en toute fin de la législature précédente, sans cadre précis. On voit aujourd'hui les questions très légitimes que cela soulève sur le terrain, mais également au plan législatif. Donc, vous travaillez à un cadre légal sérieux, qui permette le port de ce nouvel uniforme. Il convient de noter ce fait important: dans "uniforme", il y a "uniformité". Ce n'est donc pas une question d'harmonisation des tenues, mais bien celle de l'uniforme de la police, avec toute l'autorité qu'il doit symboliser. Vous travaillez à un cadre légal à partir d'un cahier des charges, vous testez, enfin, vous faites tester – heureusement, car vous faites déjà beaucoup de choses! – la qualité du tissu de l'équipement. C'est aussi essentiel, car il s'agit d'un signe de respect pour ceux qui le porteront. Au vu de toutes les priorités qui doivent être atteintes, l'aspect budgétaire aura également toute son importance. Par conséquent, il ne faut pas mettre en œuvre ce projet sans se doter de moyens sérieux et respectueux de ceux qui doivent agir quotidiennement pour la sécurité de nos concitoyens. Encore merci!
De open brief van Securail-agenten over hun werking
Bekijk antwoord
Frank Troosters:
Mijnheer de minister, mijn vraag betreft de sociale media. De vakbond VSOA-Spoor heeft een open brief van Securailagenten gericht aan u, als minister van Binnenlandse Zaken, over hun werking gepubliceerd. In die brief klagen zij vooral aan dat de NMBS er niet in slaagt de veiligheid en het welzijn van de eigen veiligheidsagenten te garanderen. De brief behandelt verschillende thema's, die ik niet allemaal zal opsommen.
Ik ga ervan uit dat u kennis hebt genomen van die open brief. Mijn vraag is of u hierover overleg hebt gehad met uw collega, de minister van Mobiliteit. Ik veronderstel dat dat inderdaad is gebeurd. Zo ja, wat zijn de resultaten van dat overleg?
Ik wil het vooral hebben over het structurele gebrek aan man- en slagkracht bij de spoorwegpolitie, een thema waarover ik al jaren vragen stel, ook aan uw voorgangers. Welke maatregelen zult u als minister nemen om eindelijk tot een volledige invulling van de voorziene personeelskaders bij de spoorwegpolitie te komen?
Ik vroeg ook of u een overzicht kunt geven van de actueel voorziene personeelskaders. Voor mij is dat niet strikt noodzakelijk, aangezien ik van uw kabinet de cijfers reeds heb ontvangen. Belangrijker blijft echter in welke mate die voorziene personeelskaders nog aansluiten bij de huidige situatie. Zijn zij nog actueel, gezien het toenemende aantal treinen, het toenemende aantal incidenten en toekomstige ontwikkelingen? Moeten die kaders worden aangepast of niet? Wat is uw visie daarop?
Welke andere maatregelen zult u vanuit uw eigen bevoegdheid nemen om de Securailagenten betere ondersteuning te bieden?
Tot slot, wat is uw reactie op de opmerking van de Securailagenten over de problemen bij toekomstig gebruik van bodycams bij personen zonder identiteit of vaste verblijfplaats?
Bernard Quintin:
Mijnheer de volksvertegenwoordiger, ik heb hierover nog geen brief ontvangen van de VSOA-Spoor, maar met het oog op de uitvoering van het regeerakkoord heb ik inderdaad contact met mijn collega bevoegd voor Mobiliteit inzake Securail. Het regeerakkoord plant een bundeling van de veiligheidsbevoegdheden bij de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken.
Concreet wil ik de operationele samenwerking tussen de politie en Securail beter structureren, daar beide entiteiten actief zijn op het vlak van veiligheid. In het licht van de gezamenlijke voogdij met de minister van Mobiliteit zullen we een gezamenlijke aanpak ontwikkelen voor de planning en de uitvoering van de acties van Securail.
Ik herinner u er echter aan dat de bevoegdheid voor Securail tot heden uitsluitend bij het departement Mobiliteit berust. De spoorwegpolitie beschikt over voldoende middelen om haar routinetaken uit te voeren, die voornamelijk te maken hebben met functie interventie.
Wat de personeelscapaciteit betreft, bestaat er in bepaalde regio’s een meer kritieke situatie. Voor een gedetailleerd overzicht van de cijfers en van de situatie in een bepaalde regio nodig ik u uit om me een schriftelijke vraag te stellen.
De Securailagenten kunnen in de mate van de beschikbare middelen rekenen op de ondersteuning van de spoorwegpolitie. Deze samenwerking verloopt vlot en is gebaseerd op wederzijdse bijstand op het terrein. Daarnaast kunnen Securailagenten waar nodig ook worden ondersteund door andere politiediensten, zowel lokaal als federaal, in het bijzonder in de stationsomgeving.
Tot slot, wat de bodycams betreft - en ik herinner u eraan dat ik de brief waarnaar u verwees niet ontvangen heb - heb ik mijn diensten gevraagd een analyse te maken van het wettelijke kader, zodat ook het personeel dat in de frontlinie staat en zwaar en risicovol werk verricht hiermee kan worden uitgerust. Dit is overigens een vraag van henzelf. Het gebruik van bodycams kan de risico’s bij interventies op het terrein helpen verminderen en dus bijdragen aan hun bescherming, al biedt het uiteraard geen garantie op een risicovrije werking of op de systematische identificatie van een dader.
Frank Troosters:
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoorden. De brief is blijkbaar niet tot bij u geraakt, hoewel u er blijkbaar kennis van hebt genomen.
Enkele zaken in uw antwoord waren opvallend. U overlegt uiteraard met uw collega-minister van Mobiliteit. Dat lijkt mij logisch. Ik heb dat al meermaals gehoord. Dat is ook iets wat altijd zou moeten gebeuren. Wij verwachten vooral dat dat overleg wordt vertaald in concrete maatregelen. Overleg is één zaak – dat is goed – maar er moet ook operationeel iets uit voortkomen.
Ik hoor u verklaren dat er voldoende operationele middelen zijn bij de spoorwegpolitie. Anderzijds geeft u zelf aan dat er in bepaalde regio’s problemen zijn met de capaciteit.
Dat is net het probleem. U beweert wel dat de samenwerking vlot verloopt maar dat is precies de insteek van de brief aan u, omdat die samenwerking er niet altijd is. Soms moet er lang en te lang worden gewacht op interventies. Soms komt er zelfs geen interventie, omdat de capaciteit ontbreekt. Daar ligt volgens mij de hoofdopdracht. De spoorwegpolitie is tijdens de Zweedse periode immers gigantisch afgebouwd, namelijk van 724 naar 465 medewerkers. Operationeel zijn de middelen heel beperkt.
Inzake de bodycams zullen wij afwachten wat de analyse zal opleveren.
Voorzitter:
La question n° 56009656C de M. Cornillie a été transformée en question écrite. La question n° 56009705C de M. Dubois a également été transformée en question écrite.
Een strengere begeleiding van betogingen
De vraag van de ACOD om een parlementaire onderzoek naar mogelijk buitensporig politiegeweld
Gesteld door
Vooruit
Brent Meuleman
Groen
Matti Vandemaele
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Brent Meuleman:
Mijnheer de minister, u hebt recent verklaard dat u de politie hebt gevraagd om strengere begeleidende maatregelen te overwegen bij toekomstige manifestaties, naar aanleiding van de schade die is aangericht bij de grote nationale actiedag in Brussel. Ook wilt u de politie beter laten anticiperen op eventuele risico’s.
Daarbij heb ik toch een aantal vragen.
Kunt u nader toelichten wat u verstaat onder strengere begeleidende maatregelen? Welke specifieke acties of protocollen denkt u dat de politie moet implementeren om de veiligheid tijdens toekomstige betogingen te waarborgen?
Ook vraag ik mij af hoe u garandeert dat die maatregelen geen afbreuk doen aan het recht op vrije meningsuiting en het recht om te betogen. Welke mechanismen zorgen ervoor dat de politie de grenzen van die rechten respecteert tijdens haar optreden?
Hoe denkt u dat de effectiviteit van die nieuwe maatregelen zal worden geëvalueerd? Welke criteria zullen gehanteerd worden om te bepalen of de strengere begeleiding daadwerkelijk de veiligheid verbetert?
Alvast bedankt voor uw antwoord.
Matti Vandemaele:
Mijn vraag is toch redelijk anders van insteek. Misschien is de samenvoeging niet geheel correct verlopen.
Ik wil het graag met u hebben over een artikel in De Standaard waarin de politievakbond ACOD zelf vraagt om een aantal politieacties nader te onderzoeken. Het gaat over drie interventies: de Flotilla-betoging op 2 oktober, de nationale staking van 14 oktober en de uitzetting van 50 mensen zonder papieren op 17 oktober.
De ACOD-leden geven aan dat er flagrante schendingen zijn van de interventieregels. Ik citeer: " Er waren agenten die mensen op het hoofd sloegen, tot bloedens toe, agenten die vrouwen en kinderen in de rug sloegen en agenten die vreedzame betogers behandelen als vijanden, niet als burgers". Dat zijn citaten van agenten zelf. Ze komen dus niet van burgers die slachtoffer zijn geworden, maar van agenten die spreken over het werk van hun eigen collega’s. De vakbond geeft aan dat sommige leden vinden dat de acties niet aanvaardbaar zijn en dat de agenten in kwestie publiekelijk niet durven te getuigen.
De suggestie van het ACOD was om een publiek moment in het Parlement te organiseren, waar die agenten hun verhaal wel zouden kunnen doen. Ik vroeg mij af hoe u tegenover die suggestie staat. Of vindt u dat dit het werk is van het Comité P, dat al een vijftigtal klachten over die specifieke interventies heeft ontvangen?
Ten tweede, welke maatregelen zult u nemen opdat agenten dergelijke getuigenissen niet meer hoeven af te leggen, en ze zich gewoon aan de regels houden en proportioneel handelen? Hoe komt het dat agenten dit doen? Eigenlijk begrijp ik na het actualiteitsdebat wel dat agenten niet meer publiekelijk kritisch durven te zijn over de orders die ze krijgen of over wat er tijdens hun interventies gebeurt.
Bernard Quintin:
In het kader van de evenementen waarnaar u verwijst, werden verschillende klachten bij het Comité P ingediend. Het Comité P zal, zoals altijd, elke klacht onderzoeken. Het Comité P hangt af van het Parlement.
Het lijkt voorbarig om de incidenten te becommentariëren zonder de conclusies van de lopende onderzoeken naar aanleiding van die klachten te kennen. Wanneer een klacht strafbare feiten bevat, zoals slagen en verwondingen, ga ik ervan uit dat die aan het bevoegde parket overgemaakt wordt. De conclusies van de voornoemde onderzoeken kunnen, desgevallend, ook ter kennis worden gebracht van de tuchtrechtelijke overheden van de betrokken politieleden, die eventueel begeleidende maatregelen, ordemaatregelen of tuchtmaatregelen kunnen nemen of laten nemen.
Ik ben ter zake overigens zelf niet noodzakelijk bevoegd. Het is een deontologische verplichting voor politiemensen om strafrechtelijke feiten te melden, en zelfs een wettelijke verplichting. Ik nodig de eventuele politionele getuigen en hun hiërarchieën dan ook uit om hun beroepsplichten in deze zaak na te blijven leven.
Indien bijzondere redenen dit proces bemoeilijken, kan men van de klokkenluidersregeling gebruikmaken. U hebt gehoord dat ik veel belang aan die regeling hecht.
De strengere begeleidende maatregelen, waar ik in mijn antwoord van 21 oktober naar verwees, hebben voornamelijk betrekking op de voorbereiding van manifestaties door de veiligheidsdiensten.
Ik wijs op het belang van de informatiepositie van de verschillende diensten. Het is aan de intelwerking van de lokale zones, maar zeker ook aan de dienst binnen de federale politie die groeperingen opvolgt en aan de Veiligheid van de Staat en het OCAD om waar mogelijk nuttige informatie aan te leveren met betrekking tot extremistische tendensen of aangekondigde verstoringen van de openbare orde in het kader van manifestaties. Dat moet toelaten voorafgaand aan een evenement een betere risicoanalyse te maken.
Op basis van de dreigingselementen moeten de politiediensten zich voorbereiden om specifieke doelwitten beter te beschermen of, wanneer de informatie over de dreiging algemener is, langs het traject van een manifestatie in de gepaste reserve- en interventiecapaciteit te voorzien.
De federale politie handelt binnen het bestaande wettelijke kader en het principe van het genegotieerde beheer van de publieke ruimte. De federale politie past dit, zodra beslist, loyaal toe via een risicoanalyse en informatiegestuurde inzet, inclusief OSINT binnen de wettelijke grenzen en de ondersteuning van de lokale politiezones.
De federale politie waarborgt daarbij steeds de proportionaliteit, subsidiariteit en noodwendigheid van haar optreden, zodat het recht op vrije meningsuiting en het recht om te betogen volledig gerespecteerd blijven, zoals vanavond in Sint-Gillis.
Brent Meuleman:
Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik begrijp uit uw antwoord dat u met de begeleidende maatregelen vooral doelt op het voorbereidende werk: dat men beter zal proberen in kaart te brengen of er signalen zijn rond bepaalde extremistische groeperingen, dat men de risico’s beter en grondiger in beeld wil brengen en dat u het eigenlijk niet hebt over het optreden op het moment zelf, op het terrein.
Vandaar dat ik die vraag gesteld had over welke protocollen gehanteerd zullen worden en hoe we daar op het terrein mee zullen omgaan. Ik begrijp uit uw antwoord dat het gaat over het vooraf beter in kaart brengen en op die manier anticiperen.
Ik dank u voor uw antwoord.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, ik hoor de laatste tijd geregeld getuigenissen van omstaanders, van betogers, maar nu dus ook van agenten zelf. Het gaat dan over deze drie cases, maar straks is er nog een vraag over de bedieners van het waterkanon, die eigenlijk hetzelfde aangeven, die zeggen dat hun acties niet langer proportioneel zijn. We krijgen veel dergelijke signalen. Er worden veel klachten ingediend bij het Comité P. De politie moet daarmee intern aan de slag. Wij moeten hier niet de rechtbank zijn voor dergelijke politieoptredens, zeker niet. Het is echter wel belangrijk dat onze veiligheidsdiensten hun werk goed kunnen uitvoeren en daarvoor het nodige respect krijgen van omstaanders en betogers. Wanneer dergelijke kritieken publiek worden, met opmerkingen als dat zij zelf de wet niet volgen en niet meer proportioneel aan de slag zijn, kan er, mocht deze tendens zich voortzetten, een probleem ontstaan. En dan zijn we verder af dan ooit. Ik hoop dan ook dat de politie deze oefening intern ten gronde doet, zodat we dergelijke uithalen in de media niet langer hoeven te lezen, omdat de situatie op het terrein verbetert.
De cel Kunst en Antiek
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, en avril dernier, je vous ai interrogé sur la cellule Art et Antiquités de la police fédérale. Une spécialisation qui avait été mise à mal par le Ministre Jambon privant notre pays d'une expertise précieuse alors que la Belgique est souvent pointée comme une plaque tournante des trafics d'art pouvant financer les réseaux criminels voire le terrorisme.
Vous m'aviez demandé, concernant les futurs moyens budgétaires alloués à cette cellule composée de deux personnes seulement, de revenir vers vous plus tard.
Quelques jours après le "casse du siècle" au Musée du Louvre, mes questions sont d'autant plus prégnantes. On se souvient également du vol récent d'une œuvre majeure au Musée royal de Mariemont.
Votre collègue en charge de la Politique scientifique fédérale a annoncé avoir demandé un état des lieux de la sécurité dans les musées fédéraux. Cependant, les coupes drastiques tant dans Belspo que dans la Régie des bâtiments ne permettent pas une protection efficace de nos trésors nationaux comme en ont témoigné plusieurs acteurs.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m'indiquer ce qu'il en est de vos intentions en matière de moyens humains, budgétaires, matériels et informatiques destinées à cette cellule? Face à l'augmentation partout en Europe des vols dans les musées, une réflexion est-elle menée afin de renforcer l'expertise de notre police en collaboration avec ces institutions? Concernant spécifiquement les musées et institutions culturelles fédéraux, un travail est-il mené avec vos collègues pour en renforcer les dispositifs de sécurité et la prévention?
Bernard Quintin:
Monsieur Thiébaut, la cellule Art et Antiquités est actuellement composée de deux membres spécialisés, un collaborateur opérationnel possédant l'expertise nécessaire dans ce domaine et un collaborateur administratif qui maîtrise la gestion de la banque de données ARTIST. En termes de moyens, la cellule dispose des ressources du service DJSOC auquel elle est intégrée.
Elle bénéficie également de l'infrastructure de la police fédérale dans son ensemble, tout en ayant accès à des outils spécifiques tels que la base de données ARTIST dédiée à l'enregistrement des biens culturels volés en Belgique. La police fédérale veillera à consolider prioritairement ces moyens en fonction des orientations définies dans l'accord du gouvernement ainsi que dans son plan stratégique. La cellule Art de la DJSOC renforce continuellement son expertise, et ce, en bonne collaboration avec tous les partenaires utiles internes et externes, dont ces institutions.
Suite aux événements en France, au Louvre plus spécifiquement, ma collègue Vanessa Matz a pris l'initiative d'organiser une table ronde avec tous les partenaires concernés. Mon cabinet en a été informé et a indiqué que mes services sont évidemment disposés à poursuivre la coopération dans les domaines qui relèvent de nos compétences. Je n'ai pour l'instant pas encore reçu de retour sur les résultats de cette table ronde.
Éric Thiébaut:
Merci, monsieur le ministre. Vous m'aviez dit, voici quelques semaines, de revenir vers vous pour savoir exactement où vous en étiez dans vos revendications budgétaires. Nous connaissons évidemment la situation de blocage. En tout cas, moi, je viens toujours en soutien pour vous aider à obtenir enfin des moyens pour notre police, quel que soit le secteur. Cette requête est formulée en raison du contexte lié à l'actualité récente en France, avec ce vol au Louvre qui a fait couler beaucoup d'encre. Je voulais donc m'assurer que nous ne sommes pas sensibles ou peut-être fragiles à ce niveau-là par rapport aux œuvres qui sont exposées dans nos différents musées.
De aanpak van transmigratie in West-Vlaanderen
De grenscriminaliteit aan de Belgisch-Franse grens
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
N-VA
Maaike De Vreese
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, zoals ik het begrepen heb, werden de coördinatie en de afstemming met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk met betrekking tot de grenscriminaliteit in de afgelopen jaren georganiseerd op het niveau van de gouverneur, specifiek voor de zone Westkust. Dat is verdedigbaar vanuit de praktijk, meen ik.
Blijkbaar is de coördinatie van de bestrijding van transmigratie naar het Verenigd Koninkrijk in West-Vlaanderen echter onlangs overgenomen door het commissariaat internationale zaken van de federale politie. De gouverneur heeft zich daarover in de provincieraad van West-Vlaanderen bijzonder negatief over uitgelaten. Hij sprak over een gemis aan efficiëntie, zeer bureaucratische procedures en een operationele samenwerking die tot nul teruggebracht is. Dat lijken mij toch vrij zware uitspraken, maar als het zo is, dan is het zo.
Klopt het dat er een bijsturing heeft plaatsgevonden?
Wat is de reden daarvoor? Ik ga ervan uit dat als men iets verandert, men het wil verbeteren. Wat zal men beter doen met de nieuwe manier van werken? Welk probleem wil men oplossen met die nieuwe manier van werken?
Wat vindt u van de kritiek, die niet mals was, van de gouverneur op het federale niveau?
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, het is natuurlijk geen toeval dat twee West-Vlamingen u vragen stellen over de aanpak van criminaliteit die zich vaak aan de grens voordoet. In de West-Vlaamse grensgemeenten merken wij een hardnekkig probleem van grenscriminaliteit. Dat betreft niet alleen mensenhandel en mensensmokkel, maar ook woninginbraken, druggerelateerde feiten, diefstallen en zelfs overvallen.
Het is logisch dat criminelen gebruikmaken van de grens en de grens oversteken naar Frankrijk, omdat ze weten dat ze vervolgens veel gemakkelijker onder de radar blijven. De lokale korpsen, burgemeesters en ook de gouverneurs vragen al jaren om structurele federale ondersteuning. Op dat vlak zien wij echter weinig vooruitgang. De korpschef van Ieper sloeg in april 2025 nog alarm. De burgemeester van Wervik deed dat dit jaar eveneens.
Tijdens de vorige commissiezitting kondigde u een werklunch aan met uw Franse ambtgenoot om de overeenkomst Doornik 2 te actualiseren en te vervangen door een nieuw akkoord, dat vermoedelijk de naam Doornik 3 zal dragen, onder meer met de intentie het achtervolgingsrecht te verruimen. Die werklunch stond gepland op 27 augustus 2025. Wij zijn ondertussen vier maanden later. Er lopen wel gezamenlijke acties en het ANPR-cameraschild wordt gemoderniseerd, maar op het terrein ervaren de zones nog steeds drempels bij heterdaadinterventies, het delen van gegevens en de opvolging van grensoverschrijdende dossiers. Daarnaast is er een duidelijke nood aan meer gemengde patrouilles. De samenwerking met Frankrijk blijft overduidelijk van groot belang.
Kunt u meer toelichting geven over die werklunch? Wat was de concrete uitkomst daarvan? Hoe ver staat u met de actualisering van Doornik 2?
Welke tussentijdse werkafspraken zijn er sinds de zomer gemaakt met Frankrijk over de acute knelpunten zoals heterdaadachtervolging, gegevensuitwisseling en gemengde patrouilles? In welke mate worden ze operationeel al toegepast?
Wat is de stand van zaken in de modernisering van het ANPR-cameraschild bij grensovergangen en ontsnappingsroutes?
Welke federale capaciteit werd deze zomer aan de grensregio toegewezen?
Het huidige akkoord van Doornik voorziet in een strategisch comité. Hoe vaak kwam dat comité in 2025 samen? Welke beslissingen werden door het comité genomen?
Bernard Quintin:
Mevrouw De Vreese, mijnheer Vandemaele, al sinds de herziening van 2014 van het koninklijk besluit betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie is de Directie van de internationale politiesamenwerking van de federale politie wettelijk en organisatorisch verantwoordelijk voor de internationale politionele informatie-uitwisseling en de bilaterale samenwerking met onze buur- en andere partnerlanden. Samenwerking tussen de lokale politiediensten en de politiediensten van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is vanzelfsprekend mogelijk en wenselijk, op voorwaarde dat het binnen het wettelijk kader en met respect voor de principes van een geïntegreerd informatiebeheer gebeurt.
Tijdens een vergadering op mijn kabinet met alle betrokken partijen in juli jongstleden heb ik gewezen op twee voor mij fundamentele principes die steeds voor ogen moeten worden gehouden in de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk. Alle informatie die binnen het wettelijk en regelgevend kader rechtstreeks kan worden uitgewisseld tussen de lokale politiediensten en het Verenigd Koninkrijk, dient steeds, zoals voorgeschreven in de ministeriële richtlijn MFO-3 inzake het gerechtelijke en bestuurlijke informatiebeheer, in kopie te worden gedeeld met het Single Point of Operational Contact van de federale politie. Dat principe werd begin september ook in herinnering gebracht bij de belangrijkste Britse partnerdiensten, die het volmondig onderschreven.
Op 27 augustus jongstleden had ik een werkvergadering met mijn toenmalige Franse ambtgenoot, de heer Bruno Retailleau. Daarbij kwam ook de problematiek van de grensoverschrijdende achtervolgingen aan bod. De heer Retailleau erkende dat er niet alleen een versoepeling nodig is van de voorwaarden voor dergelijke achtervolgingen, maar dat er ook een oplossing moet worden gevonden om de achtervolgende ambtenaren van de zendstaat minstens standhoudingsrecht toe te kennen op het grondgebied van de gaststaat.
Ik bepleit in dat verband het pragmatisch voorstel om in een nieuw verdrag te bepalen dat de achtervolgende ambtenaren van de zendstaat een aantal bevoegdheden, waaronder het staande houden van een verdachte, zouden mogen uitoefenen, mits ze daarvoor de expliciete toestemming krijgen van de meldkamer van de gaststaat, waarmee ze sowieso gedurende de hele achtervolging contact moeten houden.
De heer Retailleau zegde toe om zijn diensten een grondige analyse van dat voorstel te laten maken, maar tot op heden mochten we nog geen officiële reactie van Frankrijk ontvangen. Ik zal niet nalaten om de kwestie opnieuw onder de aandacht te brengen van mijn nieuwe ambtgenoot, de heer Laurent Nuñez.
Zoals ik al eerder aangaf, zal het antwoord op de vraag in hoeverre Frankrijk bereid is om een structurele oplossing uit te werken voor beide aspecten van de grensoverschrijdende achtervolgingen in grote mate bepalen of het de moeite loont om onderhandelingen te starten over een herziening van ons bilateraal politie- en douanesamenwerkingsverdrag, het zogeheten Akkoord van Doornik II.
Voor de andere kwesties, die u als acute knelpunten omschrijft, wil ik nogmaals benadrukken dat de operationele diensten op het terrein al lang over de nodige instrumenten beschikken om intensief samen te werken met hun Franse partners. De politiediensten in West-Vlaanderen en Henegouwen kunnen 24 uur per dag en 7 dagen per week gebruikmaken van het Centrum voor Politie- en Douanesamenwerking in Doornik om informatie uit te wisselen met Frankrijk over zaken die verband houden met de grensstreek. Kortom, de mogelijkheden bestaan, maar niet alle diensten maken er in gelijke mate gebruik van.
Het nieuwe ANPR@GPI-platform biedt verbeterde analytische capaciteiten met nieuwe tools om grenscriminelen in West-Vlaanderen beter te detecteren en te intercepteren. De gemoderniseerde tool en infrastructuur zullen ter beschikking worden gesteld van de federale en de lokale politie, en zullen de koppeling van veel meer camera's mogelijk maken.
Verder heb ik beslist om dit programma extra daadkracht te geven door het te koppelen aan een investeringsplan voor extra ANPR-camera's in en rond de grote steden en op cruciale grenslocaties, om het cameraschild verder te versterken en uit te breiden. Sinds de zomer wordt de federale inzet in de grensregio vooral versterkt op het vlak van intelligence en gerichte acties. Inzake de operationele capaciteit bleef structurele versterking vanuit het (CIK) sinds 1 juni 2025 beperkt door andere opdrachten, zoals kustversterking en transmigratie. Binnen de resterende middelen wordt echter gezocht naar gerichte inzet in de grenszones.
Het strategisch comité, zoals bedoeld in artikel 17, lid 1, van het Akkoord van Doornik II, komt minstens eenmaal en vaak tweemaal per jaar samen.
De meest recente bijeenkomst van het comité, aan Belgische zijde voorgezeten door de procureur-generaal van Gent in zijn hoedanigheid van portefeuillehouder Internationale Samenwerking binnen het College van procureurs-generaal en door de gouverneur van Namen, vond op 19 juni plaats in Metz. Op de agenda stonden onder meer een terugkoppeling over een oefening waarmee het grensalarmplan voor de Belgisch-Franse grensstreek werd getest; de grensoverschrijdende samenwerking in de strijd tegen de drugscriminaliteit; de problematiek van grensoverschrijdende achtervolgingen; de strijd tegen irreguliere migratie en de grensoverschrijdende opvolging van contactverboden.
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik weet niet of de diensten de koppeling maken tussen de ingediende vragen, maar de koppeling onder dit agendapunt vind ik opnieuw bijzonder. Grenscriminaliteit en transmigratie zijn toch niet helemaal hetzelfde.
Het is inderdaad een specifiek West-Vlaams probleem. Daarom wordt het ook aangebracht door twee West-Vlamingen.
Ik hoor u zeggen dat we de afgelopen vijf jaar eigenlijk op onwettige wijze hebben samengewerkt vanuit West-Vlaanderen met het Verenigd Koninkrijk en met Frankrijk.
Ik herhaal wat ik daarnet al heb gezegd: verandering moet een verbetering zijn. Van zowel de politieke actoren in West-Vlaanderen en in de betrokken zones als van de agenten op het terrein en van de civil servants die bij die problematiek betrokken zijn, hoor ik dat de verandering die deze zomer is ingezet gewoonweg een verslechtering is. Dat lijkt mij problematisch.
Ik hoop dan ook, wanneer de federale politie het wil overnemen, dat het een verbetering wordt en niet louter een aanpassing. Het mag niet worden zoals de gouverneur aangeeft, namelijk administratief zeer zwaar, niet efficiënt en zonder echte uitwisseling. Ik hoop alvast dat u ter zake de nodige actie onderneemt en dat u het antwoord van de federale politie grondig herbekijkt, want ik denk dat u met een kluitje in het riet wordt gestuurd. Het is uiteraard het recht van de politie om dat te doen, maar het is mijn plicht om u daarop te wijzen.
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, ik wil toch nog even terugkomen op de transmigratieproblematiek. Onder de Zweedse regering hebben we dat met alle diensten samen aangepakt, zowel met de gouverneur als met de West-Vlaamse en de federale diensten. Dat gebeurde op aansturing van de federale diensten, die de coördinatie voor hun rekening namen omdat de problematiek zich immers niet tot een provincie beperkt. Vaak zijn er bijvoorbeeld ook mensen in het Brusselse actief. Dat wordt ook gelinkt aan andere vormen van criminaliteit. Om al die redenen wil ik u vragen om dat heel nauwgezet op te volgen. Zeker nu het Verenigd Koninkrijk aankondigt veel strenger te zullen zijn op het vlak van asiel en migratie, moeten u en minister Van Bossuyt monitoren welke impact dat heeft. Wat betreft de aanpak van grenscriminaliteit en wat er daaromtrent verder op het programma staat, ik hoor dat u bepaalde stappen aan het zetten bent. De mensen zijn echter ongeduldig en willen het Akkoord van Doornik III zien doorgaan, wat ik begrijp. Zij willen daarmee aan de slag gaan. Er moet inderdaad verandering komen en die mensen moeten bevoegdheden krijgen, bijvoorbeeld inzake het staande houden, natuurlijk mits goede afspraken met uw nieuwe Franse ambtsgenoot. De moeilijkheid is wel dat de ministers van Binnenlandse Zaken in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk elkaar daar heel snel opeenvolgen. We hebben in België momenteel meer stabiliteit. Laten we dat ook zo houden. Mijnheer de minister, ik wens u heel veel succes.
Bijklussende agenten
De nevenactiviteiten bij de politie en de integriteitsrisico’s
Nevenactiviteiten door personeelsleden van onze politiediensten
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
N-VA
Maaike De Vreese
VB
Ortwin Depoortere
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mijnheer de minister, afgelopen zomer was er veel te doen over flexi-jobbende agenten. We hebben ook opmerkingen van GRECO ontvangen over bijklussende agenten. U hebt daarop aangegeven de regels te zullen aanscherpen.
Wanneer komen die aangescherpte regels? Met wie zult u daarover overleggen? Welke bijsturingen voorziet u? Hoe zorgen we ervoor dat die aanscherping niet alleen geldt voor de gewone agent in de straat?
Ik heb ook een schriftelijke vraag ingediend over de top van de politie die bijklust, bij uitgeverijen en politiescholen, soms ook binnen de werkuren. Als het gaat over bijklussende agenten, moeten we bijgevolg kijken naar politieambtenaren op alle niveaus, maar dat zult u wellicht in uw antwoord bevestigen.
Maaike De Vreese:
Mijnheer de minister, u hebt aangekondigd dat u binnenkort een nota voorlegt die de bestaande regels rond nevenactiviteiten voor agenten aanscherpt. U reageert daarmee op de bezorgdheid over de stijging van het aantal bijklussende agenten. Uit uw eigen cijfers blijkt dat momenteel bijna 650 agenten van de federale politie een bijbaan hebben. Slechts een twaalftal aanvragen wordt jaarlijks geweigerd. Die situatie staat in schril contrast met het verleden, toen bijklussen nog de uitzondering was.
GRECO, het Europese anticorruptieorgaan, waarschuwde al in 2020 dat de Belgische regels ontoereikend zijn. Het rapport vermeldt zelfs een vechtpartij tussen politieagenten omdat de verlenging van de diensturen de uitvoering van een nevenactiviteit in de weg stond. Dat kan zeker niet de bedoeling zijn. Recente cijfers tonen dat ziekteverzuim en afwezigheden de operationele capaciteit van de politie onder druk zetten. Tegelijk is het aantal nevenactiviteiten bij agenten toegenomen, met signalen dat bijjobs kunnen botsen met werktijden en beschikbaarheid, zoals ook door GRECO werd gesignaleerd.
In afwachting van uw aangekondigde nota en met het oog op transparante criteria en effectieve controle, wil ik u vragen wanneer de aangekondigde nota zal verschijnen. Wat zal er concreet worden aangescherpt?
Hoeveel lokale politieagenten klussen bij? Zijn er verschillen tussen de zones? Zijn er gevallen bekend waarbij nevenactiviteiten hebben geleid tot operationele problemen, beschikbaarheidsproblemen of integriteitsschendingen? Welke maatregelen worden dan genomen?
Is er een verband vastgesteld tussen het uitoefenen van nevenactiviteiten en absenteïsme of vermoeidheidsproblemen?
Hoe verhoudt uw nota zich tot de GRECO-aanbevelingen over transparante criteria, effectieve controle en periodieke integriteitsscreenings?
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, ik sluit mij volledig aan bij de vraag van mevrouw De Vreese, iets minder bij de vraag van de heer Vandemaele.
Mijnheer Vandemaele, u maakt er een amalgaam van en spreekt over politieagenten die vanuit hun expertise handboeken schrijven voor collega’s. Ik zie daar weinig graten in. Integendeel, ik vind dat een positieve zaak.
Mijnheer de minister, mijn vraag gaat specifiek over het aantal politieagenten dat een bij- of nevenjob heeft. Blijkbaar is dat een toenemende trend. U hebt inderdaad laten uitschijnen dat de regels zouden worden verstrengd. Het lijkt daarom logisch om vanuit beleidsoogpunt na te gaan waarom politieagenten moeten bijklussen. Ook dat aspect heeft namelijk te maken met de aantrekkelijkheid van het beroep. Ik ben verheugd dat u daaraan in december aandacht zult besteden. Naar mijn mening is het een uitwas. Blijkbaar zijn er politieagenten die het nodig vinden om een bijjob of nevenjob uit te voeren.
Wat bent u concreet van plan inzake de verstrenging van de regels?
Hoeveel federale en lokale politieagenten hebben momenteel een of meerdere nevenactiviteiten?
Welke mechanismen bestaan er momenteel om belangenconflicten te beheren? Hoe beoordeelt u die procedure en hoe wordt de opvolging georganiseerd?
Hoe verklaart u de evolutie van het aantal agenten dat een nevenactiviteit uitoefent? Acht u het wenselijk dat politieagenten nevenactiviteiten uitvoeren of moeten uitvoeren?
Bernard Quintin:
Dames en heren volksvertegenwoordigers, ik wil vooraf benadrukken dat het debat over cumul- en nevenactiviteiten veel ruimer is dan alleen de politie. Het gaat om een kwestie van governance, integriteit en transparantie die in tal van sectoren speelt, ook binnen de openbare besturen en het verenigingsleven, en volkomen terecht in de discussie over publieke mandaten zelf.
Dat debat moet op een serene manier kunnen worden gevoerd, zonder stigmatisering en met aandacht voor twee noodzakelijke uitgangspunten. Ten eerste, we moeten de integriteit en de beschikbaarheid van de openbare dienst waarborgen. Ten tweede, we moeten iedereen de mogelijkheid bieden om een nevenactiviteit uit te oefenen wanneer die de opdracht of de geloofwaardigheid van de dienst niet schaadt. In die geest van evenwicht en proportionaliteit werd de herziening van de regels inzake nevenactiviteiten binnen de geïntegreerde politie opgestart.
De bij artikel 134 van de Wet op de Geïntegreerde Politie voorziene regeling voor de nevenactiviteiten van personeelsleden van de politiediensten werden in 2018 aangepast van een absolute verbod, tenzij toestemming, naar het principe van toestemming, tenzij verboden. Die wettelijke regeling werd nadien geëxpliciteerd in een ministeriële omzendbrief. Die omzendbrief is, mede in het licht van de aanbevelingen van GRECO, de Group of States against Corruption, aan herziening toe.
Daarvoor werd een paritaire technische werkgroep opgericht waarin een eerste ontwerp werd besproken voor de personeelsleden van het operationeel kader. Dat ontwerp is geagendeerd voor de finale bespreking in het eerste trimester van 2026. Nadien volgt een aangepaste omzendbrief voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader.
In het voorontwerp van omzendbrief wordt expliciet voorzien in een unieke registratie in de bestaande HR-systemen, waardoor statistieken die vandaag niet centraal beschikbaar zijn, in de toekomst wel kunnen worden gefaciliteerd. De huidige versnippering van informatie, onder meer door het ontbreken van één enkel registratiesysteem, laat vandaag geen nauwkeurige monitoring of risicoanalyse toe. Ik kan dus niet op de specifieke vragen over cijfers antwoorden.
Met de uniforme registratie creëren we voor het eerst een betrouwbaar databeeld, dat noodzakelijk is om trends te volgen, beleidskeuzes te onderbouwen en eventuele knelpunten tijdig te detecteren.
Er zijn geen officiële gegevens beschikbaar met betrekking tot nevenactiviteiten die geleid zou hebben tot operationele problemen, beschikbaarheidsproblemen of integriteitsschendingen. Een eventueel verband tussen het uitvoeren van nevenactiviteiten en absenteïsme of vermoeidheidsproblemen werd nog niet bestudeerd.
De nieuwe regeling voorziet in een strikte registratie en opvolging. De criteria voor het al dan niet weigeren van de aangevraagde nevenactiviteit worden geëxpliciteerd, waardoor beslissingen worden geobjectiveerd.
Het is niet de bedoeling om de lijst van beroepen die als onverenigbaar met de politiefunctie worden beschouwd uit te breiden. De algemene verbodsbepalingen, naast deze die reeds expliciet in de bijzondere wetgeving werden opgenomen, laten voldoende mogelijkheden om een juist evenwicht te vinden tussen de risico's voor de organisatie en het individueel recht op arbeid in de privésfeer.
Matti Vandemaele:
Ik dank u voor het antwoord, mijnheer de minister. U zegt te beginnen met het operationeel kader en daarna uit te breiden naar het logistiek en administratief personeel. Voor mij is het belangrijk dat het gaat over iedereen die in onze politieorganisatie actief is, in een lokaal korps, bij de federale politie, als CALog of als agent. Het kader moet duidelijk zijn voor iedereen. Als de regeling alleen beperkt wordt tot de agenten in de straat, zullen er vodden van komen.
U zegt dat u geen weet of geen info hebt over de operationele problemen. U gaat vaak op het terrein. Als u op het terrein komt, wordt u daar normaal gezien vrij snel over aangesproken. Ik kan mij niet inbeelden dat u niet op de hoogte zou zijn van bepaalde uitwassen die vandaag bestaan.
Mijnheer Depoortere, ik heb geen probleem met het feit dat de kennis die binnen de politie wordt opgebouwd, ingezet wordt bij de politie. Uiteraard niet, het zou te gek voor woorden zijn dat ik daar tegen ben. Het gaat er mij om dat een aantal topmensen bij onze politie de kennis die ze opdoen binnen hun uren, op kosten van de belastingbetaler, vermarkten aan externen – daar kan ik nog enigszins mee leven – maar ook aan de politie zelf. Dat laatste vind ik bijzonder lastig. Zeker in tijden van krapte moeten we ervoor zorgen dat ons belastinggeld niet op die manier wordt misbruikt. Ik zal de vinger op die wonde blijven leggen. Ik kijk dan ook hoopvol uit naar het antwoord dat de minister mij daarover binnenkort zal bezorgen.
Maaike De Vreese:
Wanneer men een boek schrijft, spendeert men daar heel veel uren vrije tijd aan. Ik moet zeggen, als men dan bekijkt wat men daarvan overhoudt – ik spreek trouwens uit ervaring – moet men concluderen dat men dat niet moet doen om het grote geld te verdienen. Ik vind het dan ook schandelijk om die mensen op die wijze aan de schandpaal te nagelen, collega Vandemaele.
Ik ben eerlijk gezegd blij dat er mensen zijn die net een extra inspanning leveren ten dienste van of ten gunste van de federale politie of van de politiediensten, die hun kennis op papier zetten en daar heel wat tijd in steken en verder onderzoek en research doen. Als zij na hun werkuren misschien nog een klein beetje aan die inspanning kunnen verdienen, dan mag dat toch wel?
Mijnheer de minister, ik denk dat er een mooi evenwicht moet worden gevonden. Mensen die bij de politie werken, moeten namelijk hun job op de eerste plaats stellen. Het mag inderdaad niet ten koste gaan van bepaalde diensten die zij moeten uitvoeren. Er mogen absoluut duidelijke regels worden opgemaakt. De integriteit en de beschikbaarheid mogen ook niet in het gedrang komen. Dat is eveneens zeer belangrijk.
Ik zie ook bij andere overheidsdiensten dat zij op dezelfde manier zulke denkoefeningen moeten maken. Dat hoeft geen negatieve oefening te zijn, maar wel een correcte oefening ten aanzien van collega’s die bijvoorbeeld niet flexi-jobben. Ik ben benieuwd naar de nota waarmee u binnenkort komt.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, eerst en vooral begrijp ik dat er een evenwicht moet worden gevonden en behouden tussen de integriteit van het ambt, die bijzonder belangrijk is voor de politie, en de nevenactiviteiten die moeten kunnen plaatsvinden. Dat evenwicht moet dus worden bewaard. Ik begrijp dat u wacht op de Europese werkgroep die daarover een nieuw rapport zal opstellen in 2026. Het verbaast me daarentegen ten zeerste dat men geen enkel gegeven heeft bijgehouden over de afgelopen jaren. Men weet zelfs niet of er een invloed is op de operationele capaciteiten, op burn-outs, op thuiswerk enzovoort. Dat is onvoorstelbaar in deze tijden, waarin bijna iedere burger door big brother in de gaten wordt gehouden. Dat blijkt bij de politie absoluut niet te bestaan. Ik ben verheugd en kijk alleszins uit naar de nieuwe registratie die men uniform wil maken. Ik hoop dat dat niet op de lange baan wordt geschoven. Ik distantieer me nogmaals van het discours van de heer Vandemaele. Links wijst graag met een belerend vingertje naar iedereen. Men moet de expertise van politieambtenaren gebruiken. Ik ben zeer blij dat dat ook gebeurt. Laat men dat maar blijven doen, net zoals een professor die tewerk is gesteld aan een universiteit zijn of haar expertise gebruikt en daar boeken over schrijft die soms veel meer in de markt worden gezet, mijnheer Vandemaele, dan sommige politieambtenaren, die daar veel werk in steken, maar er meestal niet te veel geld aan overhouden.
Israëlische leveranciers van software bij de politie
Gesteld door
Groen
Matti Vandemaele
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Matti Vandemaele:
Mijnheer de voorzitter, uw collega mevrouw De Vreese heeft u enige tijd geleden vervangen en heeft toen het persoonlijk feit in de commissie geïntroduceerd. Ik gaf aan dat dat helemaal niet bestond, maar het secretariaat heeft toen aangegeven dat het wel bestond. Ik zal er uiteraard niet over doorzeuren, maar ik ben blij dat we terugkeren naar de oude gebruiken, mevrouw De Vreese. Ik denk dat het ook beter is dat we dat niet doen.
Over mijn vraag, mijnheer de minister. Ik heb reeds meerdere malen schriftelijke vragen gesteld over Israëlische software die werd of wordt gebruikt bij de federale politie en bij de politie Antwerpen. Ik begrijp dat u die informatie niet publiek wilt delen, ik heb daar alle begrip voor. Als federaal volksvertegenwoordiger is het echter mijn taak om controle uit te oefenen op de regering en op de uitvoering van uw bevoegdheden. Daarom zou ik die informatie graag ontvangen. Ik zoek naar een legale manier om te achterhalen welke software van Israëlische makelij onze veiligheidsdiensten gebruiken, specifiek in Antwerpen. Als u die info niet publiek wilt vrijgeven, kan dat voor mij achter gesloten deuren. Het kan bijvoorbeeld in een document dat wij mogen raadplegen, met iemand aanwezig om te controleren dat wij niets kopiëren. Dat is voor mij acceptabel. Het is belangrijk dat wij als volksvertegenwoordigers weten welke technologie wordt gebruikt door onze veiligheidsdiensten en of die in lijn is met de geldende wetgeving. Mijn vraag vloeit voort uit het feit dat ik daaraan twijfel. Ik hoor immers dat sommigen beweren dat er geen problemen zijn, maar enkel horen is voor mij onvoldoende. Ik wil dat op een correcte manier controleren, zodat bijsturing mogelijk is indien nodig.
Mijn vraag is dan ook heel eenvoudig, mijnheer de minister. Bent u bereid ons te helpen, zodat wij als parlementsleden die informatie, achter gesloten deuren of bij raadpleging, op een of andere manier kunnen verkrijgen om ons werk correct uit te voeren?
Bernard Quintin:
Mijnheer Vandemaele, ik begrijp uw bezorgdheid over transparantie en het democratisch toezicht op de technologieën die door onze politiediensten worden gebruikt. Die vragen zijn terecht en belangrijk in een democratische rechtsstaat. De politiediensten beroepen zich echter op operationele en tactische redenen om niet alle gedetailleerde informatie over de gebruikte technologieën en leveranciers publiekelijk bekend te maken. Het openbaar maken van dergelijke gegevens in het kader van parlementaire vragen, die publiek toegankelijk zijn en dat moeten blijven, kan gevoelige informatie blootstellen aan kwaadwillige actoren, waaronder criminele organisaties. Dat zou de doeltreffendheid van onderzoeken en de veiligheid van onze agenten in gevaar kunnen brengen.
Dat neemt niet weg dat ik uw standpunt over parlementaire controle deel. Ik ben daarom bereid te onderzoeken hoe die informatie op een vertrouwelijke manier beschikbaar kan worden gesteld, bijvoorbeeld via een besloten inzage of een beveiligde consultatie voor parlementsleden. Op die manier kan transparantie worden verzoend met de bescherming van operationele belangen.
Ik blijf beschikbaar om samen met u de praktische modaliteiten van die inzage te bespreken.
Matti Vandemaele:
U bent met dat antwoord nog een beetje meer mijn favoriete minister geworden.
De strijd tegen de drugshandel
Het Lemmensplein in Anderlecht, de drugsbendes en het straatgeweld
De bedreiging van magistraten en hun bescherming tegen het drugsmilieu
De war on drugs
De federale reserve en het drugsgeweld in Brussel
De war on drugs in de Antwerpse haven
De inzet van het leger in de strijd tegen het geweld
De strijd tegen de door drugshandel veroorzaakte onveiligheid
De crisis bij de versterkingsreserve van de federale politie in Brussel-Zuid
Gesteld door
PS
Éric Thiébaut
VB
Ortwin Depoortere
VB
Ortwin Depoortere
PS
Ridouane Chahid
Groen
Matti Vandemaele
DéFI
François De Smet
VB
Ortwin Depoortere
Les Engagés
Xavier Dubois
Ecolo
Rajae Maouane
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
Éric Thiébaut:
Monsieur le ministre, à de très nombreuses reprises, je vous ai interrogés, vous et votre prédécesseuse, face à un mal qui ronge tout notre pays: le narcotrafic et ses conséquences sur notre État de droit et notre société. Je vous ai notamment interpellés sur les besoins de renforts urgents à la police judiciaire de Charleroi et, plus globalement, à la police fédérale, où l'on compte par milliers le manque d'enquêteurs.
"Nous sommes confrontés à une menace organisée qui sape nos institutions" a dernièrement écrit une juge d'instruction anversoise, dans une lettre publiée, anonymement, sur le site des cours et tribunaux de Belgique. Elle dénonce la montée en puissance des narcotrafiquants, en particulier à Anvers. La magistrate a, elle-même, déjà dû vivre quatre mois sous surveillance après avoir reçu des menaces de trafiquants de drogue. Pour cette juge d'instruction anversoise, les caractéristiques d'un narco-État sont désormais présentes chez nous: économie illégale, corruption et violence.
À l'heure où certains aimeraient pointer uniquement la capitale du doigt, l'État doit s'attaquer à cette évolution inquiétante de la criminalité organisée à l'échelle nationale, en renforçant réellement la police fédérale et la justice, mais aussi la santé publique. Le budget de l'Arizona ne le permet cependant pas. Pas encore, en tout cas.
Monsieur le ministre, avec votre collègue chargée de la Justice, comment réagissez-vous à cette lettre ouverte? Quelles actions concrètes comptez-vous prendre pour renforcer les appareils policiers et judiciaires dans notre pays? Que prévoyez-vous face aux risques liés à la corruption?
Le budget 2026 de l'Arizona patine. Qu'avez-vous demandé comme budget pour renforcer votre SPF dans ce cadre? Qu'en est-il d'un fonds "CrimOrg", proposé via une proposition de loi par mon groupe depuis des années?
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, wij moeten niet enkel in Brussel, maar ook op andere plaatsen strijd tegen drugs voeren. Vandaar mijn drie vragen.
Ten eerste, drugsbendes zijn de baas op het Alphonse Lemmensplein in Anderlecht, een plein dat u wellicht niet onbekend is, met straatgeweld tot gevolg. Controles door bijvoorbeeld Parking.Brussels blijven achterwege wegens intimidatie en agressie. Er is sprake van structurele drugshandel, vernieling van infrastructuur en gerichte sabotage van de verlichting. Kortom, het is een place not to be . Daarom moeten wij daar iets tegenover durven te stellen. Het mag geen zone worden zonder wetten of regels. Dat wordt ook bevestigd door uw partijgenote en schepen in Anderlecht. Hebt u kennis kunnen nemen van de schrijnende onveiligheidsproblematiek?
Welke bijkomende maatregelen kunt u nemen om het Alphonse Lemmensplein en de rest van de gemeente te stabiliseren? Kan een hotspotplan worden opgelegd in samenwerking met andere diensten en overheden? Werden er reeds afspraken gemaakt met de politie en het parket met het oog op een lik-op-stukbeleid?
Er zou sprake zijn van een structurele onderbezetting bij interventie en recherche ter plaatse. Kan ter zake soelaas worden geboden door detacheringen of bijkomende budgetten? Hoelang duurt het nog – dit is een politieke vraag – vooraleer er een eengemaakte politiezone in Brussel komt? Ik weet dat u daarmee bezig bent, maar het is mij niet altijd duidelijk hoe snel we die eengemaakte zone mogen verwachten.
Ten tweede – deze vragen sluiten daarop aan –, magistraten worden alsmaar vaker door georganiseerde criminelen bedreigd; zij moeten onderduiken, krijgen politiebescherming en moeten soms vanuit safehouses hun werk doen. De Antwerpse magistratuur trok reeds in een open brief aan de alarmbel en vroeg om snel uitvoerbare maatregelen.
Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat magistraten in angst hun werk moeten doen of daar zelfs niet toe komen. Kunt u een vast operationeel aanspreekpunt bij de FOD Binnenlandse Zaken of de federale politie voor bedreigingen van magistraten oprichten?
Hoe verloopt een en ander, indien een magistraat zich bedreigd voelt? Bij wie moet hij aankloppen? Kan hij daar op een adequate en snelle manier geholpen worden?
Het is wellicht ook nuttig om te weten of het een wijdverbreid fenomeen is. Met andere woorden, waren de voorbije jaren wel meer magistraten het slachtoffer dan wel of het een recent verschijnsel is? Mijn buikgevoel zegt dat de bedreigingen alleen maar toenemen, maar ik beschik niet over concrete cijfers.
Hoe wordt informatie bij het OCAD, de politie en het parket gedeeld om de georganiseerde drugscriminaliteit en het narcoterrorisme gezamenlijk aan te pakken?
Ik heb, ten slotte, nog een politiek geïnspireerde vraag. Hoe staat het nu met het plan om het leger in te zetten in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit? Minister Francken kondigde aan dat hij tegen april 2026 een wettelijke regeling zou uitwerken om militairen in de straten van Brussel en op andere hotspots in ons land in te zetten. Volgens de heer Vandemaele zou minister Francken naar eigen zeggen vandaag dat al voor het einde van het jaar in orde willen brengen. Hoe moeten we die inzet van militairen zien? Worden er gemengde patrouilles ingezet? Of blijft het bij afzonderlijke bevoegdheden waarbij de militairen statische bewakingsopdrachten krijgen, zodat er meer capaciteit vrijkomt voor politieagenten? Voor mij is dat allemaal niet meer duidelijk.
Als het politiek voor de parlementsleden al niet duidelijk is, hoe kan het dan duidelijk zijn op het terrein, voor onze politieagenten en onze burgers? Het is van het grootste belang dat wij als beleidsmakers, mijnheer de minister, duidelijkheid scheppen. Ik verwacht dan ook een helder antwoord daarop vandaag.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, depuis quelques mois, nous sommes plusieurs à vous interroger sur la question du trafic de drogue, ce cancer qui se propage dans nos quartiers, dans les grandes villes de Belgique. Depuis des mois, nous vous posons des questions quant aux moyens nécessaires à allouer aux services de police pour démanteler les réseaux. Si je vous interroge aujourd'hui, c'est parce que, jour après jour, les étapes sont franchies. On va encore un peu plus loin.
J'ai rédigé ma question lorsque j'ai vu – comme moi, vous l'avez vu –ce qui s'est passé à Anderlecht et lorsque j'ai vu, ce qui fait froid dans le dos, un enfant de 11 ans blessé par des tirs. Imaginons un seul instant que cet enfant ait été le nôtre! Je sais que, comme à moi, cette problématique vous tient à cœur, mais je sais aussi que, pour pouvoir résoudre le problème et trouver une solution, il faut des moyens. Il faut donner des capacités à nos services de police pour qu'ils puissent réagir.
Vous savez, comme moi, ce qui se passe aujourd'hui en Europe et en France car vous suivez l'actualité, et notamment à Marseille, où ces trafiquants et criminels sont maintenant arrivés à des méthodes d'intimidation où ils tuent les proches de militants qui combattent le trafic de drogue dans les quartiers. Vous avez suivi, comme moi, la mort de Mehdi, un innocent, dont le frère était un militant contre les trafiquants de drogue et qui cherchait une solution. Eh bien pour l'intimider, on a tué son frère.
Monsieur le ministre, en février dernier, j'avais interpellé le premier ministre avec deux questions: premièrement, qu'en est-il d'une task force pour réunir l'ensemble des forces vives de notre pays et trouver une solution pour éradiquer ce problème? Et deuxièmement, quand un Conseil des ministres européens se réunira-t-il sur la question pour s'exprimer d'une seule voix contre ces criminels et ne plus leur laisser de place dans nos quartiers?
Matti Vandemaele:
Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Op 12/11/2025 verscheen opnieuw een opmerkelijk artikel in de krant met getuigenissen van de agenten van de federale reserve die nu ingezet worden rond Brussel Zuid om mee te helpen met de bestrijding van de drugscriminaliteit. De kritieken die zij uiten zijn bijzonder stevig. Daarom volgende vragen:
Net zoals de kritiek die er is gekomen vanuit de agenten die het waterkanon bedienen nemen ook deze agenten hun toevlucht tot de pers. We horen dat deze agenten hun grieven altijd eerst herhaaldelijk intern hebben geuit maar niet gehoord worden. De vraag is dan ook: wat loopt er mank in de interne organisaties dat de betrokken agenten niet gehoord worden en geen andere uitweg zien dan verklaringen afleggen in de pers?
Klopt het dat er binnen de federale reserve zeer veel afwezigheid door ziekte is en dat er bij momenten tot 40 agenten in deze groep ziek zijn door afwezigheid? Wat is er gebeurd met deze vaststellingen?
De agenten geven aan dat ze de opdracht krijgen maar dat ze geen controles mogen/moeten uitvoeren, enkel patrouilleren. Ze worden uitgelachen door de dealers ter plekke, geven ze aan. Welke orders hebben deze agenten gekregen? Klopt het dat ze gevraagd werden om geen actie te nemen want dat men nu al niet meer kan volgen met PV's en verdere afhandeling?
De betrokken agenten geven ook aan dat de lokale politie sinds hun aanwezigheid verdwenen is en 'rustig zit te wachten op hun bureau tot er een incident is'. Klopt dat? Zijn er nu meer agenten of zijn de lokale agenten gewoon elders aan het werk?
De agenten verklaren dat ze zonder duidelijke briefing de straat worden opgestuurd en dat ze vanuit de zone Brussel Zuid ook geen toegang krijgen tot FOCUS, waar ze alle relevante informatie zouden kunnen vinden. Kloppen deze beweringen? En als de agenten geen toegang hebben tot FOCUS, waar halen ze de zelfde informatie dan wel?
De agenten van de Federale reserve stellen voor om met gemengde teams te werken. De agenten van de Federale reserve kunnen dan de lokale agenten beschermen tijdens hun interventies. Hoe kijkt u naar dat idee?
François De Smet:
Monsieur le ministre, en ce qui concerne le narcotrafic, je ne vous cache pas que je suis, comme certains de mes collègues, de plus en plus inquiet. En effet, pendant que les fusillades se succèdent, que notre procureur du Roi est menacé de mort, ou que la France a, en plus de son parquet national financier, décidé de se doter prochainement d'un parquet national anticriminalité organisée pour faire face à cette menace, j'ai parfois l'impression qu'une partie de nos politiques sous-estiment cette menace et tentent de cantonner cette question à des quartiers – tels que le Peterbos, Clemenceau, ou ailleurs – ou à des sujets comme la fusion des zones de police, et qu'ils ne perçoivent pas toujours la gravité de la menace.
J'avais envie de vous interroger sur un aspect précis, que je voulais vous soumettre déjà la semaine dernière, et auquel votre collègue Clarinval a répondu en séance plénière, à savoir cette déclaration du procureur général Frédéric Van Leeuw: "Lutter contre la criminalité organisée, c'est aussi toucher à la liberté d'entreprendre, parce qu'on va devoir faire plus de contrôles. Voyez le port d'Anvers, il n'y a que 0,5 % des conteneurs qui sont contrôlés, et on nous dit clairement que si on contrôle 15 % des conteneurs, Anvers va perdre des parts de marché. Si on veut vraiment lutter contre la criminalité organisée, il faudra aussi accepter de perdre des points de PIB".
J'avais pourtant espéré que le ministre Clarinval m'apporte une réponse liée à ses compétences en É conomie, mais il s'est contenté d'une réponse assez classique sur ce qui est déjà fait. Toutefois, je voudrais bien de votre part des engagements et des chiffres sur le scanning que nous pouvons attendre au port d'Anvers et le scanning réel aujourd'hui. Je voudrais dire et répéter que tant que la drogue passera dans les ports, nous aurons des tirs de kalachnikov à Bruxelles et ailleurs, avec, le cas échéant, des vies d'enfants qui seront menacées.
Quels sont les détails du Plan Grandes Villes? Où en est la task force ? Allez-vous vous concerter avec le ministre des Finances sur l'historique de scanning des conteneurs?
Enfin, ne pourrions-nous pas nous inspirer de la France, qui investit dans un nouveau parquet consacré à la lutte contre la grande criminalité? Je vous remercie.
Xavier Dubois:
Monsieur le ministre, je ne vais pas refaire l'inventaire des nombreux faits de violence qu'on a connus cet été, depuis plusieurs mois maintenant, à Bruxelles et ailleurs également. Les risques se multiplient, les incidents se multiplient encore. Mon collègue a évoqué un cas malheureux. Récemment, une école a été touchée par un impact de balle.
Monsieur le ministre, étant donné la situation, pourriez-vous faire un état des lieux de l'ensemble des mesures que vous avez déjà évoquées et annoncées à de nombreuses reprises lorsqu'on vous a interpellé, notamment en séance plénière également.
Et, de manière plus précise, mes questions portent sur la task force que vous avez décidé de mettre en place avec les compétences Justice, Finance, Santé et Intérieur, bien entendu. Quelle est la fréquence des réunions de cette task force ? Quels sont les objectifs, les moyens? Et surtout, quelles sont les actions concrètes qui en ressortent?
Quant au fonds drogue, des travaux budgétaires sont en cours. D'ici 35 jours au plus tard, nous aurons un budget pour notre pays et j'espère que, dans ce budget, il y aura les réponses à nos questions concernant le fonds drogue. Quelles seront les recettes qui y seront affectées? Comment seront-elles utilisées? Il est temps de pouvoir répondre à ces questions précises. Monsieur le ministre, que pouvez-vous nous dire actuellement des travaux budgétaires concernant ce fonds de manière spécifique?
Enfin, comme mes collègues l'ont évoqué, il faut clarifier la question des équipes mixtes avec l'armée. Cette idée se mettra-t-elle en œuvre? À partir de quand?
Rajae Maouane:
Monsieur le ministre, la presse a récemment relayé les témoignages de policiers fédéraux de la FERES, réserve fédérale d'intervention, envoyés en renfort depuis plus d’un an dans la zone Bruxelles Midi. Ils décrivent une situation alarmante et révélatrice d’un grave dysfonctionnement. Ces policiers expliquent qu’ils patrouillent la nuit à Anderlecht, Saint-Gilles et Forest sans briefing, sans consignes opérationnelles, sans accès à l’application FOCUS, pourtant indispensable pour évaluer la dangerosité des situations, et pratiquement sans communication avec les équipes locales, qui n’interviendraient qu’en cas d’incident majeur.
Ils affirment que leur présence est devenue "de la figuration", que la zone locale leur demande de limiter les contrôles faute de capacité de suivi, et que les trafiquants le savent parfaitement.
Aussi, la FERES est trop souvent en sous-effectif pour des shifts de nuit, car un peloton entier serait en maladie. Ils expliquent ne pas comprendre pourquoi aucune patrouille mixte locale-fédérale n’est mise en place.
Enfin, la FERES formule deux propositions : Interdire l’usage des trottinettes dans certains quartiers et à certaines heures, car elles seraient utilisées par les trafiquants pour fuir, ce qui empêche toute poursuite sécurisée ; et investir dans des caméras de surveillance réellement performantes, alors que la dernière fusillade sur la place Bethléem, avec 28 coups de feu tirés, n’a fourni que des images floues.
Monsieur le ministre, au regard de l’ensemble de ces éléments rapportés par les policiers de terrain, comment justifiez-vous que des renforts fédéraux soient maintenus dans un dispositif qui semble dépourvu d’efficacité et de coordination? Avez-vous connaissance du refus de la zone Bruxelles Midi d’organiser des patrouilles mixtes avec la FERES? Quelles mesures comptez-vous prendre pour garantir que les policiers fédéraux disposent d’un cadre de travail coordonné avec les équipes locales? Comment expliquez-vous que la police fédérale ne dispose pas d’un accès à l’application FOCUS alors qu’elle est engagée dans des missions de terrain critiques? Envisagez-vous d’examiner les propositions formulées par la FERES? Le gouvernement pourrait-il envisager de conditionner les renforts fédéraux à une obligation pour la zone locale de mener une action cohérente et transparente, afin d’éviter que l’État fédéral ne serve de façade alors que le travail opérationnel ne suit pas? Le gouvernement a-t-il évalué l’impact de cette situation sur la sécurité des citoyens?
Bernard Quintin:
Mesdames et messieurs les députés, je vous remercie pour vos questions concernant la lutte contre le trafic de drogue et la criminalité organisée.
Ces questions récurrentes – comme il se doit – touchent au cœur des défis sécuritaires auxquels notre pays est confronté et méritent une réponse approfondie et détaillée, ce qui revient à dire que je serai un peu long dans ma réponse.
La lutte contre le phénomène complexe que constitue la criminalité organisée liée à la drogue nécessite une approche holistique globale et innovante, avec l'implication de tous les acteurs de la prévention, du répressif, de l'accompagnement et des soins. C'est dans cette optique globale que les moyens supplémentaires octroyés en 2024 et 2025 pour la lutte contre la drogue ont permis de financer non seulement des projets visant à améliorer l'approche répressive, mais également des projets portés par la santé publique tels que, notamment, la mise en place d'équipes de crise mobiles réunissant les acteurs policiers et le monde médical.
Mes collègues des départements de la Justice, de la Santé publique et des Finances et moi-même continuons à travailler ensemble dans ce cadre. Le Commissariat national drogue compte d'ailleurs parmi ses membres des représentants des départements de l'Intérieur, de la Justice et des Finances. Un représentant du département de la Santé publique les rejoindra également très bientôt.
Comme prévu dans l'accord de gouvernement et dans ma note de politique générale 2025, j'ai lancé le plan Grandes Villes, qui constitue l'évolution du plan Canal. Ce plan fédéral, renforcé, doit garantir une lutte active contre la criminalité organisée, plus particulièrement à Bruxelles et Anvers, les deux villes les plus affectées, mais aussi dans les autres grandes villes du pays dans lesquelles la situation tend à se dégrader.
En raison de l'augmentation des incidents liés à la drogue à Bruxelles et à Anvers, un groupe de pilotage avec une task force sur la criminalité organisée a été créé par le premier ministre début avril 2025, sur ma proposition et dans le cadre d'une approche globale.
L'exécution du plan Grandes Villes est en cours. Vous comprendrez qu'il est encore un peu tôt pour en tirer un bilan exhaustif. Néanmoins, de nombreuses opérations ont déjà été organisées avec l'objectif d'accroître la présence policière sur le terrain.
Le plan Grandes Villes s'appuie sur la méthode Clear, Hold, Build , qui comprend trois phases menées en parallèle. Clear : occuper le terrain et reprendre le contrôle des rues, des places et des parcs. Une présence forte et visible des services de sécurité est au cœur de cette approche. Hold : les services de police renforcés sont complétés par d'autres partenaires de sécurité tels que les gardiens de la paix et les travailleurs sociaux. L'objectif est de permettre à la vie sociale et économique normale de reprendre son cours. Build : la police reprend ses activités normales et des efforts sont déployés pour renforcer la résilience afin de prévenir de nouveaux actes de violence et phénomènes criminels.
Il s'agit d'une politique visant à normaliser la vie dans le quartier par l'aménagement de l'espace public, la rénovation urbaine, le soutien aux initiatives citoyennes, etc.
We kunnen slechts succes boeken via een integrale en geïntegreerde aanpak. In het plan ligt, zoals meermaals aangegeven, de nadruk op onder meer preventie, partnerschap en samenwerking, bestuurlijke handhaving, gerechtelijke aanpak, de aanwending van technologische middelen, zichtbaarheid en verschillende soorten politieacties. Kortom, het betreft een heel scala aan maatregelen. De zichtbaarste zijn uiteraard repetitieve politieacties, groot en kleinere, waarbij de federale en lokale politie samenwerken. Het Lemmensplein is een zogenaamde hotspot en is het onderwerp van de geïntegreerde en methodologische aanpak.
In verband met de aanpak van de hotspots kan ik bevestigen drie soorten repetitieve acties zijn uitgevoerd sinds september en dat die ook volgend jaar plaats zullen blijven vinden. Het betreft repetitieve full integrated police actions , FIPA. Die acties hebben een grote omvang en werken volgens het klassieke FIPA-concept, wat de inzet van de volledige lokale en federale politie betekent.
Daarnaast zijn er repetitieve kleinere acties, volgens het concept van very irritating police , zowel op het eigen terrein van de federale politie, de verbindingswegen, als in samenwerking met de lokale politie op hun actieterrein. Zo blijven we druk opvoeren op het criminele milieu.
Bovendien zijn er geïntegreerde controleacties en acties van de arrondissementele inspectiecellen gericht op het aanpakken van de illegale economie, fraude en het malafide gebruik van vennootschappen in de grote steden, acties van onder andere het type flex of BELFI, gelet op de scharnierrol van de federale politie in de strijd tegen criminele organisaties en ondermijnende criminaliteit.
Ces actions sur le terrain sont également soutenues par des investissements technologiques majeurs qui permettent une meilleure efficacité opérationnelle.
À Bruxelles, la connexion de plus de 500 caméras ANPR à la plateforme nationale sera assurée avant la fin de cette année. Depuis cet été, les quelque 10 000 caméras de la SNCB sont accessibles aux forces de l'ordre, locales comme fédérales, permettant d'intervenir dans les gares avec une meilleure connaissance de la situation.
D'ici la fin de cette année 2025, tous les systèmes de traitement de la police locale (Police Search) seront interconnectés, permettant un échange d'informations en temps réel, ce qui n'est pas encore possible aujourd'hui. L'outil MonFin, développé par la PJF du Limbourg, offrira à l'ensemble de la police intégrée une capacité centralisée et proactive de détection des entreprises potentiellement frauduleuses.
Conformément à l'accord de gouvernement, la PJF de Bruxelles a été significativement renforcée ces derniers mois. Concrètement, entre janvier et septembre 2025, les effectifs opérationnels ont été augmentés de 46 collaborateurs. Il subsiste un déficit de 46 équivalents temps plein pour atteindre la norme fixée à 762 collaborateurs, mais 56 engagements supplémentaires sont déjà réalisés ou programmés entre octobre 2025 et début 2026. Une trentaine de détachements temporaires d'enquêteurs expérimentés provenant d'autres unités déconcentrées de la police judiciaire fédérale ont également été mis en place. Il faut évidemment tenir compte du départ naturel de certains membres du personnel, mais la tendance générale est clairement positive.
Parallèlement, la capacité de la PJF d'Anvers est également en cours de renforcement. Je n'en oublie pas pour autant les autres PJF, que ce soit Charleroi ou les autres arrondissements. Toutes les polices judiciaires doivent trouver à être renforcées dans un métier qui est particulier au sein de la police.
Nous devons attaquer les organisations criminelles au niveau de leur centre de gravité, à savoir l'argent, et réinvestir une partie de l'argent criminel dans la lutte contre la narco-criminalité et plus généralement le fléau de la drogue. Ce principe est une évidence pour l'ensemble des partenaires et autorités concernées.
À cette fin, comme je vous l'avais déjà annoncé, nous allons mettre en place un fonds drogue. Un projet de cadre juridique à cette fin est déjà en cours d'élaboration par le Commissariat national drogue. Ce fonds constitue un pilier essentiel du renforcement de la lutte contre les organisations criminelles.
Afin d'assurer son efficacité, il faut tout d'abord renforcer les points critiques de la chaine, de la détection à la saisie et confiscation. Ce travail est mené par mes collègues ministres des Finances et de la Justice sous la coordination de la Commissaire nationale aux drogues.
S'agissant de la question relative à la réserve fédérale d'intervention (FERES), ses renforts nocturnes vers la zone de police Bruxelles-Midi ont été décidés au moment où des incidents par armes à feu se produisaient quasiment chaque jour sur le territoire de la zone. Ils répondent donc à un besoin sécuritaire objectif.
Premièrement, loin d'être laissée en roue libre, cette mission fait l'objet d'une évaluation mensuelle structurée, présidée par le directeur-coordinateur de la police fédérale, en présence de tous les services concernés. Les difficultés soulevées par les membres de la FERES y sont systématiquement examinées. Lorsque c'est possible, des solutions sont apportées avec un feed-back à destination desdites équipes. J'admets toutefois que certains problèmes n'ont pas encore trouvé de solution définitive; ce qui justifie de poursuivre ce travail d'ajustement.
Deuxièmement, concernant les patrouilles mixtes et le refus allégué de la zone, il n'existe aucune interdiction d'organiser des patrouilles mixtes entre la FERES et les équipes locales. Au contraire, les équipes mixtes sont expressément mentionnées comme une option opérationnelle possible, à condition qu'elles restent compatibles avec la mission de base de la FERES: notamment, la capacité d'être redéployée pour des interventions urgentes. La manière concrète de déployer les équipes FERES relève de la responsabilité de la zone de police bénéficiaire. Si des réticences locales existent quant à certains modes opératoires, elles doivent être discutées et arbitrées lors des réunions d'évaluation et des contacts entre le directeur-coordinateur et le chef de corps concerné.
S'agissant du cadre de travail coordonné avec les équipes locales, je puis vous communiquer les informations suivantes. Afin de garantir un cadre de travail coordonné, les équipes FERES reçoivent systématiquement un briefing par l'officier responsable sur place. Elles disposent à présent d'appareils Focus qui leur donnent accès à l'application de briefing de la zone. Les modalités de contrôle et de verbalisation sont définies par le bénéficiaire du soutien, conformément à la pratique, afin d'assurer notamment un équilibre entre le travail de contrôle accompli par la FERES et la charge de travail générée pour la zone. Pour l'accès aux applications Focus ou Incident, contrairement à ce qui a été suggéré, les équipes FERES disposent bien des terminaux Focus et ont accès, via ceux-ci, à l'application de briefing de la zone. En revanche, ce qui n'était pas encore le cas jusqu'à présent, c'est l'accès à l'application Incident de la zone par les équipes FERES. La zone de police Midi s'était abstenue de livrer cet accès, mais il a été convenu que ce point serait réglé à court terme.
Quant à la prise en compte des propositions émises par la FERES, celles-ci sont chaque fois discutées dans le cadre de la réunion mensuelle d'évaluation que j'ai déjà mentionnée. Certaines ont déjà conduit à des adaptations concrètes, d'autres restent soumises à la discussion.
Par ailleurs, la direction a décidé de participer activement au projet "absentéisme" de la police fédérale, s'inscrivant ainsi dans une démarche de prévention des risques psychosociaux et d'amélioration du bien-être des équipes, notamment pour une unité fortement sollicitée comme la FERES.
Le rôle de la police fédérale n'est pas d'assurer à la place des communes la détection précoce de la criminalité locale ni de compenser des lacunes structurelles dans l'organisation du travail d'information. Le rôle de la police fédérale est d'apporter un soutien ciblé et proportionné lorsque la situation l'exige, pas de se substituer aux missions de base des zones. La dimension internationale de la lutte contre le narcotrafic est essentielle à ce titre. Plusieurs initiatives concrètes ont été mises en œuvre.
Concernant le MAOC, Maritime Analysis and Operations Centre, l'agent de liaison de la police fédérale est entré en fonction en son sein le 1 er octobre 2025, ce qui implique bien entendu une période d'adaptation. Je peux vous dire, pour avoir été au Portugal pour une mission il y a quelques jours, que cette période d'adaptation aura été très courte. Il est déjà très bien intégré et le MAOC est une structure qui fonctionne assez bien. C'est vraiment très intéressant.
La mission du MAOC porte sur l'ensemble des navires, à l'exception des porte-conteneurs, et, à la différence de notre carrefour d'informations maritimes (MIC), il intègre également une surveillance des mouvements de l'aviation légère. L'objectif est de pouvoir détecter, entre l'Amérique du Sud, l'Afrique et l'Europe, les navires ou avions à risque et de transmettre l'information à nos partenaires en Belgique et, le cas échéant, à des pays tiers. Ces informations permettent notamment à des navires de marines partenaires d'intervenir en haute mer et de prévenir le déplacement des flux vers l'Afrique de l'Ouest. Cet investissement représente un bon exemple de renforcement de la coopération internationale qui est nécessaire face à ce fléau.
Comme annoncé précédemment, j'ai également ouvert des postes d'officier de liaison de la police fédérale aux Émirats arabes unis et au Panama, qui est un point de départ connu du trafic de drogue venant d'Amérique latine.
La question de la protection des magistrats menacés est une priorité absolue. En Belgique, un protocole établi existe pour assurer la protection des magistrats qui font l'objet de menaces dans l'exercice de leurs fonctions.
Ik zal niet te veel in details treden.
Lorsqu'une menace est signalée, elle est analysée par l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace (OCAM) et la police fédérale. Sur la base de cette évaluation, le Centre de crise national détermine les mesures de protection spécifiques adaptées à chaque situation.
De coördinatie in dat soort dossiers loopt goed. Samen met de minister van Justitie zal ik het kader over bedreigingen tegen ambtenaren, magistraten, journalisten of politici actualiseren en de mogelijke beschermingsmaatregelen aanscherpen.
Quant au recours à la Défense, la situation sécuritaire nécessite la prise de mesures supplémentaires en matière de surveillance et d'occupation du terrain. Comme prévu dans l'accord de gouvernement, le déploiement de la Défense se fait déjà par étapes pour la sécurisation des sites nucléaires et sera étendu à court terme aux sites sensibles tels que les ambassades.
En outre, le travail se poursuit à un rythme soutenu pour déployer les militaires en appui de la police à Bruxelles. Il s'agira dans un premier temps de patrouilles mixtes, qui permettront d'en doubler le nombre par un effet mathématique évident, tout en atteignant un autre objectif qui est celui du message politique clair. L'État est prêt à mettre en œuvre toute sa puissance contre le crime organisé et à assurer ainsi la sécurité de nos concitoyens. Mon objectif reste un premier déploiement avant la fin de l'année.
En pré-conclusion, la lutte contre la criminalité organisée et le narcotrafic demeure ma priorité absolue. Le plan stratégique de la police fédérale que j'ai récemment validé fait d'ailleurs de ces thèmes une priorité.
Le plan grandes villes que j'ai lancé représente une réponse globale, coordonnée et ambitieuse face à ce défi. Il s'appuie sur une approche multidisciplinaire impliquant tous les acteurs concernés. Je suis conscient que cette lutte nécessite de la persévérance, des moyens importants et une coordination sans faille. C'est précisément ce que nous mettons en œuvre au quotidien.
De taskforce is samengesteld uit drie ministers: de eerste minister, de minister van Justitie en ikzelf, als core . Andere ministers kunnen ook deelnemen.
Nous sommes occupés à peaufiner non seulement la méthode de travail, mais aussi tous les tableaux nécessaires pour avoir une bonne coordination entre les différents ministres du fédéral pour que toute la chaîne impliquée dans la lutte contre le crime organisé lié au trafic de drogue puisse trouver à se déployer convenablement et que chacun prenne ses responsabilités dans cette approche en chaîne.
J'ai coutume de dire que mon maillon est celui de l'ordre et de la tranquillité publique, tel que défini par la Constitution. Les maillons précédents sont ceux de l'organisation de la société: logement, emploi, santé publique, etc. Ensuite viennent les maillons de la justice qui doivent aussi trouver à être renforcés.
Concernant les conteneurs à Anvers, je serais le ministre de l'Intérieur le plus heureux si le seul point d'entrée de la drogue était cette ville. Je ne néglige pas ce point, car il est le point d'entrée principal, mais il me paraît limité de dire que c'est le seul. Il y a d'autres portes d'entrée, des aéroports, des routes. Nous sommes un pays qui a l'avantage d'être au cœur d'un continent, sans être au centre, un pays de passage.
On parle souvent du scanning des conteneurs. Je vous invite à poser la question au ministre des Finances, puisque le scanning dépend des douanes. Faut-il augmenter le scanning? Certainement. Je laisserai au procureur général la détermination du pourcentage, mais il faut toujours trouver, ici comme ailleurs, l'équilibre entre les différents intérêts. Vous pensez bien qu'en tant que ministre de la Sécurité de l'Intérieur, mon intérêt principal, c'est la sécurité et donc de faire en sorte qu'il n'y ait plus de drogue – dans un monde idéal – et certainement que le moins de drogues possible entrent via Anvers ou autres points d'entrée.
J'en profite pour dire, sur base d'expériences antérieures, que le scanning est une chose, mais qu'il est aussi très important de continuer à investir dans le screening, c'est-à-dire l'analyse, avant même que les conteneurs arrivent, afin de mieux cibler les contrôles.
Je terminerai par un feedback sur l'image que M. Chahid a utilisée, celle du cancer. C'est la bonne image. Pour combattre le cancer, surtout celui-là qui est déjà en phase de métastases, il faut s'attaquer bien sûr au cancer primaire mais aussi aux métastases. Il faut être prêt à utiliser toutes les méthodes thérapeutiques qui existent, comme on le fait dans la lutte contre le cancer, de la chirurgie à la chimiothérapie, à l'immunothérapie, etc. C'est pour cela que la task force est importante. Tout le monde doit être impliqué dans la lutte contre ce cancer.
Il faut vraiment que tout le monde se retrousse les manches, tant au fédéral que dans les entités fédérées, et tant les autorités publiques que le monde associatif. Croyez bien que je partage votre crainte qu'un jour une victime innocente soit touchée par ces fusillades, et je n'épargne pas une seconde de mon temps pour prendre toutes les mesures pour lutter de manière résolue dans ce qui est un combat difficile, que nous devons mener et dont nous devons accepter qu'il prenne encore du temps.
Éric Thiébaut:
Merci monsieur le ministre pour ces réponses très détaillées. Je me réjouis de l'annonce de la création d'un fonds drogue, que nous portions aussi depuis un certain temps. J'espère qu'il sera alimenté par les prises que l'on fait grâce aux résultats des enquêtes depuis des années, prises qui constituent des millions d'euros d'après ce que les magistrats nous avaient expliqué lors des auditions en commission Justice-Intérieur il y a quelques années.
Pour le reste, il est nécessaire d'avoir davantage de moyens pour faire face à cette crise et à ce risque de narco-État, dénoncé par une série de magistrats.
Ortwin Depoortere:
Mijnheer de minister, dank voor uw omstandig antwoord. De strijd tegen drugs moet op alle fronten worden gevoerd. Ik zal uw antwoord nog eens nalezen.
Laat ik er wel enkele elementen uithalen, die mij zorgen baren. U stelt terecht dat de veiligheidsdiensten zichtbaarder moeten zijn in het straatbeeld en ik sta daar volledig achter. Tegelijkertijd verwijst u ook naar een cameranetwerk dat men over het hele land wil uitrollen. Daar ben ik dan weer een koele minnaar van. Ik pleit veel meer voor een doortastende, maar menselijke aanpak van onze veiligheidsdiensten en dat ontbreekt momenteel. Ik hoor u graag zeggen dat veiligheidsdiensten zichtbaar moeten zijn. Waarom worden die inspanningen niet volgehouden? Ik verwijs naar de razzia's van afgelopen zomer. Dergelijke acties moeten consistent worden uitgevoerd, anders is het slechts een doekje tegen het bloeden. De problematiek verschuift dan naar andere hotspots in onze hoofdstad. Het is nodig om wekelijks dergelijke razzia's te houden.
U sprak ook over de oprichting van een drugsfonds, waar ik volledig achter sta. Ook de nationale drugscommissaris vraagt daar al sinds de vorige legislatuur om en het duurt te lang, voor daar schot in de zaak komt. We hadden allang werk moeten maken van zo'n drugsfonds om het systeem van follow the money in de praktijk te brengen.
Op mijn vraag over de bedreiging van magistraten hebt u niet uitgebreid geantwoord. Dat hangt waarschijnlijk samen met de beveiligingstoestand en de opgelegde vertrouwelijkheid van politie- en beveiligingsdiensten daaromtrent. Uit uw antwoord leid ik wel af dat de beschermingsmaatregelen zullen worden aangescherpt, omdat het fenomeen aan kracht wint. Ik hoop vooral dat er geen slachtoffers vallen, vooraleer men hier de urgentie van inziet. Niet alleen magistraten verdienen bescherming, maar ook personen die andere openbare functies vervullen, zoals journalisten en advocaten.
Wat de inzet van het leger betreft, u maakt zich sterk dat het gaat om gemengde patrouilles. Heb ik dat correct begrepen, mijnheer de minister? Ik betwijfel, samen met heel wat politiemensen, of dat in de praktijk wel goed zal werken. Militairen genieten een andere opleiding dan onze politiemensen. Politiemensen staan in voor de openbare orde. Ik vind het wel een goede zaak, onze partij heeft dat ook altijd gesteund, dat militairen in het straatbeeld aanwezig zijn. Wij moeten inderdaad dat politiek signaal geven, om aan te geven dat het ons menens is. Naar aanleiding van de terrorismeaanslagen, jaren geleden, hebben we ook militairen door de straten laten patrouilleren. Dat had inderdaad een effect, want de criminaliteitscijfers zakten zienderogen. Ik hoop dat dat ook nu het effect zal zijn.
Om nu onmiddellijk dezelfde bevoegdheden van politieagenten ook aan militairen te geven, of omgekeerd, lijkt mij echter een moeilijke, praktische zaak, zeker om zo'n strategie op het terrein uit te rollen. Ik hoor nogal wat vragen rijzen over de coördinatie. Wie stuurt aan? Wie is leidinggevend? Is er een commandocentrum? Is het de lokale korpschef, die bepaalt hoe de gemengde patrouilles worden ingezet? Zo ja, waar worden die ingezet? Wat zijn de opdrachten van die gemengde patrouilles?
Terwijl we nog aan het wachten zijn op de eengemaakte politiezone in Brussel, zijn we precies al aan het lopen met de gemengde patrouilles. Ik heb daar misschien niet zoveel vertrouwen in als u. Ik hoor ook op het terrein, zeker in politiekringen, nog veel vragen daarrond. Ik hoop dat u daarin alleszins duidelijkheid kunt brengen.
Tot slot, ik hoor het u graag zeggen dat de taskforce duidelijk zijn, dat iedereen de mouwen moet opstropen en dat de strijd tegen drugs er eens is van iedereen. Dat is allemaal waar, mijnheer de minister, maar ik zie de taskforce in de praktijk niet. Ik zie geen concrete maatregelen. Het blijft wachten op resultaten. De drugsstrijd is terug van nooit weg geweest. Het wordt alleen maar erger in onze straten. Ik had gehoopt op een sense of urgency bij de taskforce. Ik had gehoopt dat de premier en u en andere ministers daar wel concretere maatregelen tegenover zouden zetten. Ik zie dat momenteel niet gebeuren. Ik hoop dat daarin alleszins verbetering komt.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, merci pour vos réponses. Elles sont beaucoup plus précises et concrètes que ce que j'ai pu avoir jeudi dernier en séance plénière. Je vous en remercie.
Je tiens aussi à saluer les réponses en matière de renforts pour la police judiciaire fédérale, et ce qui va arriver. On sent bien que vous êtes bien impliqué dans votre fonction et que ce combat vous tient à cœur tout comme à nous.
Puisque j'ai enfin la réponse sur la task force – sur la mise en place de laquelle je n'avais pas encore reçu d'éléments nouveaux – j'ose espérer que l'ensemble du gouvernement est maintenant sur la même longueur d'onde que vous, et que vos collègues vous appuieront dans vos demandes budgétaires pour ce combat, qui doit être le nôtre.
Comme j'ai déjà pu le dire dans cette commission, je pense vraiment que dans le combat contre les trafiquants de drogues, contre le narcotrafic, il n'y a pas de majorité ni d'opposition. C'est un combat commun que nous devons mener, quel que soit le niveau de pouvoir ou la place qu'on occupe, pour défendre notre démocratie, défendre la place de l'État en Belgique; un État fort, face à ces voyous qui sont avant tout là pour tuer nos enfants, point à la ligne. Il ne faut pas chercher midi à 14 heures. Je pense vraiment qu'il faut y mettre les moyens.
Je vous remercie pour les réponses apportées. Nous continuerons évidemment à suivre avec un grand intérêt l'évolution de la mise en œuvre des différentes mesures qui seront prises. J’espère des moyens importants dans le budget 2026. Merci.
François De Smet:
Merci, monsieur le ministre. Nous ne doutons pas de vos engagements, et je vous sais sincère. Merci pour vos réponses sur le renforcement des effectifs sur le terrain. Je n'ai pas d'inquiétudes avec ce gouvernement sur l'aspect "rue". Je sens votre ambition.
Je reste inquiet sur la recherche de l'argent. Vous avez décrit ce qui a été fait. Nous allons voir. Je suivrai cela avec attention.
Tout de même, vous avez parfois un certain discours de relativisation sur le port d'Anvers. Vous m'avez repris en disant: "Attention, toute la cocaïne n'entre pas à Anvers." Je voudrais relever juste un chiffre: en 2023, la douane belge a saisi 121 tonnes de cocaïne dans l'ensemble du pays. Sur ces 121 tonnes, 116 ont été saisies au port d'Anvers. Ce n'est "que" 96 %. C’est quand même… Je ne fais pas de fixette sur Anvers par plaisir, mais il n'y a pas photo, entre cette voie d'entrée – malheureusement – et le reste.
Alors, oui, on saisit de la drogue ailleurs. Par exemple, en 2024, on a saisi 120 kilos de drogue à l'aéroport de Zaventem dans des colis postaux.
On saisit quelques kilos d'un côté, des tonnes de l'autre. Voilà pourquoi j'interrogerai également M. Jambon, jusqu'à ce qu'un membre du gouvernement veuille bien me répondre sur le scan actuel, le pourcentage, le résultat que vous voulez atteindre et avec quels moyens. Néanmoins, je crains quelque peu que ce renvoi de balles ne soit pas toujours à la hauteur du combat, pour lequel nous avons en effet besoin d'une union non seulement de la majorité et de l'opposition, mais surtout de tous les départements régaliens en même temps.
Je vous le répète, et ce n'est pas moi qui avais pointé le problème mais bien le procureur général, Frédéric Van Leeuw: tant que le taux de détection restera aussi faible dans cette principale voie d'entrée, nous n'arrêterons pas les tirs et les fusillades à Bruxelles. Là est le nœud du problème.
Xavier Dubois:
Merci, monsieur le ministre, pour cette réponse très détaillée. J'entends que beaucoup de choses bougent, et c'est une bonne chose, même s'il reste énormément de travail à réaliser. Pour répondre à l'interpellation du collègue De Smet concernant la nécessité de garantir une coordination et une implication de tous les membres, je citerai cet objectif de task force , et je pense qu'il est vraiment primordial que tous les départements concernés s'inscrivent dans cette dynamique. J'entends ici que la méthodologie a été définie et finalisée, de sorte qu'il faut à présent se mettre au travail et garantir cette vision, cette coordination sur l'ensemble des thématiques concernées.
Sur le fonds Drogues, je me réjouis qu'un cadre légal ait été préparé. Il me semble assez urgent de le rendre opérationnel le plus rapidement possible, d'abord en raison des besoins, mais aussi en raison des enjeux budgétaires actuels. Je pense que le moment est idéal pour proposer ce texte dès que possible, afin que nous sachions quelles sont les recettes affectées, comment seront utilisés ces moyens et comment ils seront répartis. Fixer des règles peut paraître simple, mais en l'occurrence, il s'agit de règles complexes, qui doivent faire en sorte que le département soit le mieux alimenté possible.
Concernant les patrouilles mixtes avec la Défense, j'entends votre objectif de disposer d'une première patrouille d'ici la fin de l'année, et je m'en réjouis. Cela dit, que pourra-t-elle faire? C'est une autre question. Quelles seront ses compétences? Il y aura bien entendu des effets en matière de visibilité des uniformes dans la rue, c'est une chose, mais au-delà de cela, que feront ces patrouilles?
Enfin, j'ai une suggestion à vous faire, pour éviter que la même question soit posée à de multiples reprises. Il serait peut-être intéressant de disposer d'une sorte de tableau de bord de l'ensemble des actions et projets qui figurent dans l'accord du gouvernement, et que ce tableau puisse nous être transmis régulièrement. Cela nous permettrait d'assurer un suivi régulier et concret de l'ensemble des actions.
Pour le reste, je vous remercie et je vous souhaite une excellente soirée à Saint-Gilles.
Rajae Maouane:
Merci pour vos réponses, monsieur le ministre. Comme vous l'avez dit, le rôle de la police fédérale n'est pas de se substituer aux communes, mais justement de répondre aux lacunes qui sont parfois structurelles, et d'apporter un renforcement là où c'est nécessaire.
Malheureusement, on voit souvent l'inverse aujourd'hui. On voit que l'on déploie des forces fédérales pour combler des manques sans cadre stratégique réellement réfléchi, sans stratégie commune, sans cohérence opérationnelle et sans que cela ne change réellement la situation sur le terrain. C'est ce que nous rapportent les acteurs de terrain, les habitants et habitantes, ainsi que les associations présentes sur le terrain. C'est une approche qui a un impact direct sur la sécurité des citoyens.
Je crains que l'on n'entretienne l'illusion d'une action tout en laissant les habitants continuer à en subir les conséquences. Ce que veulent les habitants et habitantes – et c'est légitime – c'est être en sécurité chez eux.
On voit aussi que des dysfonctionnements de cette nature minent la crédibilité de l'action publique. J'attends des forces de l'ordre qu'elles soient exemplaires mais il faut aussi que les autorités le soient. Il faut une action coordonnée et réfléchie, sous peine d'accumuler les frustrations tant chez les habitants que chez les policiers, ce dont rien de bon ne pourrait ressortir.
J'insiste vraiment sur le fait que, pour nous en tant qu'écologistes c'est précisément cela le plus important: garantir la sécurité des habitants et des citoyens et citoyennes et garantir aussi l'efficacité et la cohérence de l'action publique. C'est là une condition indispensable à nos yeux: restaurer la confiance entre les citoyens et les forces de l'ordre, agir dans le respect des droits et protéger la population à ce niveau-là.
Bernard Quintin:
Je vous remercie, parce qu'il s'agit d'un débat important. Je voudrais apporter quelques précisions. Je ne reviendrai pas sur Anvers – les chiffres sont là et l'on contrôle peut-être moins ailleurs. Je ne peux pas vous dire que, demain, l'aéroport de Liège concurrencera le port d'Anvers dans ce triste palmarès. Je ne me débine pas, je veux bien répondre pour la douane mais la douane n'est pas encore sous mon autorité. J'espère du reste qu'elle ne le sera pas parce que mes nuits sont déjà suffisamment courtes.
Permettez-moi un clin d'œil: j'avais noté "TF" au bout de mon papier, et j'ai repris sur la task force mais en fait je voulais parler du "tribunal financier". Je sais que c'était l'idée d'un de vos coreligionnaires, qui a de nombreuses idées qu'il n'a pas mises en œuvre quand il était à la manœuvre. Le tribunal financier français a été mis en œuvre parce qu'il n'avait pas, justement, toutes ces capacités d'enquête financière que nous avons déjà dans notre propre système.
C'est toujours une bonne chose de s'inspirer de ce qui se fait ailleurs. Je rappelle que j'ai été diplomate pendant 25 ans. Mais il faut aussi porter notre modèle quand il fonctionne bien. Nous devons renforcer ce que nous avons, plutôt que de venir chaque fois avec de nouvelles choses. Je suis bien d'accord avec vous, monsieur De Smet, quant au fait qu'il faut renforcer nos capacités. C'est l'intérêt du Commissariat national drogue, de Follow the value et de tout ce que nous mettons en œuvre.
Concernant les patrouilles mixtes – dommage que M. Dubois soit parti –, si l'on revenait sur l'économie budgétaire de 30 % sur les cabinets, je pourrais engager trois ou quatre personnes pour faire tous les tableaux qu'on me demande chaque jour, comme si j'avais besoin de tableaux pour accomplir mon travail.
Il y a beaucoup de choses à faire et, je suis d'accord avec vous, madame Maouane, c'est une question d'efficacité. Je n'habite pas à Anderlecht ou à Molenbeek, mais je n'habite pas loin et j'y vais souvent. Je n'ai qu'un seul intérêt, avec les collègues de mon cabinet et du gouvernement et la police tant locale que fédérale, c'est d'assurer la sécurité de nos concitoyens. Je pense que personne n'a de doute à ce sujet.
Il faut trouver les bonnes méthodes. Je suis de ceux qui pensent que, pour que ça marche, il faut qu'on prenne le temps de construire un système qui soit le plus structuré et le plus efficace possible. C'est la combinaison du temps très court, qui est celui de la sécurité, et du temps plutôt long d'une expérience que j'ai accumulée dans les relations internationales. J'essaie de combiner ces deux éléments, de répondre à des choses très concrètes aujourd'hui, mais, si on ne prend que des mesures de court terme, on finira par tourner en rond et on aura exactement l'effet contraire.
Quand on fait des choses qui ne fonctionnent pas et puis qu'on en essaie d'autres, si rien ne fonctionne, on ajoute finalement de la misère à la misère. C'est extrêmement dur.
Vous savez que vous pouvez compter sur moi, et je compte aussi tant sur la majorité que sur l'opposition pour que chacun joue son rôle et qu'on puisse vraiment y arriver. Je sais que ce n'est pas un message politiquement facile à porter, c'est un combat de longue durée, qui va demander des moyens. J'ai déjà reçu des moyens supplémentaires et je n'hésiterai pas à en redemander au fur et à mesure du développement des différents plans que j'ai mis sur la table, pour être certain qu'ils puissent avoir des résultats à tous les niveaux de la chaîne et dans tout le pays.
J'ai parlé du plan Grandes Villes, qui est évidemment important pour Bruxelles et Anvers, ainsi que pour les autres grandes villes. C'est aussi une manière de mettre en place un maillage pour le reste du pays. Nous ne pouvons pas négliger le fait que la Belgique est non seulement le réceptacle, à Anvers et ailleurs, de beaucoup de drogues, mais qu'elle est aussi devenue, par le biais des drogues de synthèse, singulièrement, un pays producteur et exportateur de drogue. Il convient donc d'en tenir compte. Je vous remercie de votre attention.
François De Smet:
Monsieur le ministre, je vais brièvement répondre à votre clin d'œil. Vous n'allez quand même pas reprocher à mon ancien collègue Michel Claise, puisque c'est à lui que vous faites allusion, de ne pas avoir créé tout seul, de ses blanches mains, lorsqu'il était juge d'instruction, un parquet national financier alors qu'à l'évidence, il incombait à l'exécutif ou au législateur de le faire. Si nous l'avons proposé avec lui, c'est par le fruit de son expérience. Encore une fois, il ne s'agit pas d'installer un nouveau bidule; mais de rassembler des compétences que l'on trouve dans les parquets Ecofin et dans d'autres instances et qui mériteraient simplement d'être réunis et de jouir d'une indépendance qui n'est pas toujours présente au sein des structures qui, pour l'instant, poursuivent le crime organisé. Voilà la simple précision que je tenais à apporter.
Het gebruik der talen in de 112-centrale in Vlaams-Brabant
De noodhulp en de 112-noodcentrale
De taalklachten over de 112-noodcentrale
De gebrekkige naleving van de taalwetgeving in de Brusselse ziekenhuizen
Het gebruik der talen bij de 112-centrales
Gesteld door
DéFI
François De Smet
PS
Ridouane Chahid
N-VA
Jeroen Bergers
N-VA
Jeroen Bergers
VB
Barbara Pas
Aan
Bernard Quintin (Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken)
Bekijk antwoord
François De Smet:
Monsieur le ministre, l’incident qui s’est déroulé dernièrement en Forêt de Soignes, en Région flamande – au cours duquel une promeneuse francophone, témoin d’un accident, s’est visiblement vue refuser l’usage du français par une opératrice néerlandophone du centre 112 du Brabant flamand – aurait pu tourner au drame.
Il existe un régime linguistique spécifique pour ces situations, applicable aux centres 112. Il est prévu à l'article 3, alinéa 2, de la loi du 29 avril 2011. Celui-ci dispose que "tout appel urgent aux numéros 100, 101 et 112, pour l'aide médicale urgente ainsi que pour les services de sécurité civile et la police intégrée doit pouvoir être traité au moins dans les trois langues nationales et en anglais, conformément aux conditions, critères et qualités fixés par le Roi".
À cet égard, la Commission permanente de contrôle linguistique, dans son avis 49.095 du 24 mai 2017, a estimé qu'il est juridiquement prévu que les call takers et opérateurs fédéraux employés dans les centres d'appels d'urgence 100 et 112 répondent en français, néerlandais, allemand et anglais, quelle que soit l'origine de l'appel. Dès lors que ce témoin faisait usage du français, l'opératrice concernée du 112, située en Brabant flamand, aurait dû pouvoir lui répondre en français, malgré le principe de territorialité.
Monsieur le ministre, quelle est votre analyse juridique de cet incident? Confirmez-vous ce qui ressemble à une infraction? En général, à ce type de questions, vous répondez " de wet is de wet " , donc je ne doute pas que vous confirmerez qu'il s'agit probablement d'une infraction. Entendez-vous donner exécution à la loi par voie d'arrêté royal, qui semble manquer, afin de clarifier juridiquement les conditions et exigences linguistiques? En attendant, des instructions seront-elles transmises, par voie de circulaire ou via la DG Sécurité civile du SPF Intérieur, aux différentes centrales d'urgence, afin de rappeler l'utilisation correcte des langues et d'éviter qu'un drame ne survienne, que ce soit en Flandre, en Wallonie, à Bruxelles ou ailleurs, parce qu'une langue n'aurait pas été comprise ou acceptée? Je vous remercie.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, voici plusieurs jours, une employée du CHIREC de Braine-l'Alleud a été témoin d'un grave accident en Forêt de Soignes alors qu'elle circulait à vélo. Après plusieurs tentatives, faute de réseau suffisant, elle a contacté les secours au 112 en français, sa langue maternelle. Force est de constater qu'il semble que la suite donnée par le call center des services de secours fut aussi bizarre qu'inacceptable. En effet, à sa demande de parler en français, l'opératrice lui aurait répondu: "We zijn een Vlaamse overheid".
L'incident s'est produit dans la zone néerlandophone de la forêt. Personne ne le conteste. Toutefois, comme l'a relevé mon collègue, la loi prévoit que des opérateurs francophones soient également disponibles pour les appels d'urgence émis depuis la Région flamande, et inversement. Si ces faits sont avérés, nous considérons qu'ils constituent une faute grave qui aurait pu entraîner des conséquences dramatiques.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me fournir les informations à votre disposition relativement à cette affaire relayée par les médias? Une enquête a-t-elle été ouverte? À votre connaissance, d'autres cas similaires ont-ils déjà été recensés? Enfin, quelles suites allez-vous apporter pour qu'un tel cas de non-assistance à personnes en danger ne se reproduise pas?
Jeroen Bergers:
Collega's, er zijn heel veel voorbeelden van verhalen waarin het met de noodcentrale misloopt, vaker in de omgekeerde richting dan de verhalen die ik hier vandaag hoor. In de commissie voor Binnenlandse Zaken heb ik eerder al vragen gesteld over een oudere man die onder vuur werd genomen met een airsoftgeweer in Overijse, eentalig Nederlandstalig gebied, en waarbij de noodcentrale niet in het Nederlands kon antwoorden. Ik denk daarom dat het belangrijk is dat de taalwetgeving in dit land wordt gerespecteerd. Ik pleit daarvoor langs beide kanten. Het zou mooi zijn als iedereen die consequentie aan de dag kon leggen. Op dat vlak zijn serieuze verbeterstappen noodzakelijk. Wellicht zal dat door het arrest inzake Ronse, dat we al hebben besproken, een nog hardere realiteit worden, aangezien het Grondwettelijk Hof nu dwangsommen oplegt wanneer de taalwetgeving niet wordt gerespecteerd.
Mijnheer de minister, nu kom ik tot mijn specifieke vragen over de noodcentrale. Ik heb begrepen dat u aan een oplossing werkt waarbij mensen hun taal moeten selecteren voordat ze verbonden worden met de noodcentrale. Dat is een interessante piste, die zeker haar merites heeft in spoedeisende gevallen. Daarnaast vraag ik me af of het niet te regelen valt dat een telefoontje naar de noodcentrale automatisch wordt verbonden uitgaande van de mast die correspondeert met het taalgebied, in plaats van met de dichtstbijzijnde mast, die vaak in het andere taalgebied ligt. Ik vraag me af of dat technisch mogelijk is.
Breder gezien heb ik ook een vraag over de problematiek in de Brusselse ziekenhuizen. Die problematiek is veel prangender dan de eerder besproken situatie. Vandaag merken we immers dat inwoners van de Vlaamse rand, die vaak voor spoedeisende gevallen naar Brusselse ziekenhuizen worden gebracht, niet in hun eigen taal kunnen worden geholpen. De ouders van Cisse, een baby van elf maanden, die jammer genoeg is overleden, konden van de artsen, omdat die de taal niet begrepen, niet de juiste uitleg krijgen over hun elfjarige zoontje dat gestorven is. Het kan dramatische gevolgen hebben indien een arts, die nochtans vaak een tweetaligheidspremie ontvangt, zijn patiënt in het Nederlands niet kan verstaan in onze hoofdstad.
Naar aanleiding van die problematiek heeft de Vlaamse Volksbeweging een initiatief genomen en juridische klachten ingediend tegen zeven ziekenhuizen in Brussel. Dat is zeer relevant, want als de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof inzake Ronse wordt gevolgd, zullen die zeven ziekenhuizen worden veroordeeld tot dwangsommen. Ik hoop dat we dat allemaal willen vermijden. Om elementair respect voor de taalwetgeving en elementaire zorg in de twee landstalen in onze hoofdstad af te dwingen, zouden geen dwangsommen nodig moeten zijn.
Ik ben dus zeer blij met het initiatief van de Vlaamse Volksbeweging, al vind ik het jammer dat er juridische procedures nodig zijn om de taalwetgeving te doen respecteren.
De vraag die ik u stel, heb ik trouwens ook ingediend ter attentie van uw collega, minister Vandenbroucke.
Mijnheer de minister, zult u wachten totdat er veroordelingen met dwangsommen worden uitgesproken of zult u nu al maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat tweetalige zorg in onze hoofdstad beschikbaar is? Welke maatregelen zijn dat dan?
Bernard Quintin:
Geachte volksvertegenwoordigers, het klopt dat er vandaag voor artikel 3 van de wet van 29 april 2011 houdende oprichting van de 112-centra en het agentschap 112 nog geen uitvoeringsbesluiten zijn genomen, maar de wet bepaalt uitdrukkelijk dat alle oproepen naar de nummers 100, 101 en 112 in de drie landstalen en in het Engels moeten worden behandeld. Het principe ligt dus vast, alleen de precieze modaliteiten moeten nog bij koninklijk besluit worden bepaald.
In het algemeen doet dat niets af aan het feit dat we een burger met een dringende hulpvraag moeten kunnen helpen – het gaat tenslotte om burgers in nood –, als het kan in de territoriaal bevoegde noodcentrale 112- of 101-centrale, door de beller door te verbinden met een collega-operator 112 of een calltaker 101 die de taal voldoende machtig is, dan wel door een conference call op te zetten met een centrale in het ander landsgedeelte, die dan de ontbrekende schakel vormt tussen de beller en de territoriaal bevoegde noodcentrale 112 of 101. Op die manier kan de hulpvraag correct worden ingeschat en kan de territoriaal bevoegde noodcentrale de nodige interventiemiddelen uitsturen. Voor de 112-noodcentrales die, zoals u ongetwijfeld weet met een bovenprovinciale architectuur werken, is het opzetten van een conference call zelfs niet nodig, omdat eens de oproep is doorgeschakeld de noodcentrale 112 in het andere taalgebied zelf de interventiemiddelen kan alarmeren of uitsturen.
Ik heb geen volledig zicht op het aantal Franstalige operatoren 112 of 101 die een Nederlandstalige burger in diens moedertaal verder kunnen helpen, omdat er naast de operationele medewerkers die een taalpremie krijgen voor de kennis van de Nederlandse taal , 38 in totaal, de 101-centrale van Brussel inbegrepen, ook medewerkers zijn die de Nederlandse taal voldoende machtig zijn om de burgers verder te helpen.
Om de taalkennis van onze operatoren 112 en calltakers 101 te verhogen, werden er in het verleden meermaals taalcursussen georganiseerd.
Het totaal theoretisch aantal operatoren 112 en 101 voor Wallonië en Brussel bedraagt 385. Met theoretisch bedoel ik hier het hele personeelskader opgevuld, wat vandaag jammer genoeg nog niet het geval is, maar daar wordt hard aan gewerkt.
Mijnheer Bergers, het probleem waarbij in grensgebieden tussen twee provincies een noodoproep terechtkomt in de aangrenzende provincie omdat die oproep wordt opgepikt door een telefoonmast op het grondgebied van die provincie valt technisch niet te verhelpen. Ook mijn voorgangers hebben dat al meermaals aangegeven.
Nous sommes finalement peu de choses.
Het systeem waarnaar u verwijst, houdt in dat aan het keuzemenu 112 een taalfaciliteit wordt toegevoegd. In eerste instantie zal dat beperkt worden tot de noodcentrale 112, maar er zal worden onderzocht of dat, eventueel in een andere vorm, ook in de 101-centrales toepassing kan vinden. Wanneer een burger in het Nederlandstalig landgebied kiest voor ziekenwagen of brandweer, zal hem worden gevraagd of hij verder wil gaan in het Nederlands, het Frans of het Duits. Kiest hij voor het Nederlands, dan wordt hij verder geholpen door de noodcentrale 112 in het Nederlandstalig landsgebied. Kiest hij voor het Frans, dan wordt zijn oproep doorgeschakeld naar een noodcentrale 112 in het Franstalig landgebied. Wanneer er voor het Duits wordt gekozen, zal zijn oproep worden behandeld door een Duitssprekende operator in de noodcentrale 112 van Luik. Uiteraard geldt dezelfde regeling voor burgers uit het Franstalig en het Duitstalig taalgebied.
Begin 2026 wordt met die taalfaciliteit een pilootproject opgestart, dat in eerste instantie beperkt blijft tot twee provincies, een in het Nederlandstalig en een in het Franstalig taalgebied. Indien het pilootproject gunstig wordt geëvalueerd, zal het over heel België worden uitgerold.
Ik wil ook even meegeven dat de keuze voor een pilootproject ingegeven is door de noodzaak om niet alleen de burger met een noodvraag maximaal te ondersteunen, maar ook dat de interventiediensten die moeten uitrukken de info over het incident in de taal van het betrokken taalgebied moeten kunnen ontvangen.
Wanneer een burger in het Nederlandstalig taalgebied voor het Frans kiest, wordt zijn oproep, zoals eerder aangegeven, afgehandeld door een centrale in het Franstalig taalgebied. Die centrale moet vervolgens de interventiediensten in het Nederlandstalig taalgebied alarmeren of uitsturen. Het is daarbij essentieel dat die interventiediensten de informatie over het incident in het Nederlands toegestuurd krijgen. Dat zal zowel technisch als procedureel worden ondervangen, maar dat moet uiteraard grondig worden uitgetest.
Messieurs Chahid et De Smet, je peux vous informer que, par enquête menée par le centre d'appel d'urgence 112, il s'avère que l'opérateur qui a traité l'appel a tenu des propos malheureux, et qu'il n'avait certainement pas l'intention de faire comprendre à l'appelant que pour appeler le centre d'appel d'urgence dans la région néerlandophone, il fallait connaître le néerlandais. L'opérateur a donc été identifié et interpellé par la direction du centre d'appel d'urgence 112 concerné, et les mesures nécessaires ont été prises.
Chaque année, on recense un petit nombre de cas où des citoyens se plaignent de ne pas avoir pu être aidés dans leur langue maternelle dans un centre d'appel d'urgence 112 ou une centrale 101, mais sans que cela ne s'accompagne de déclarations malheureuses faisant référence à la langue de la région linguistique. Au sein des centres d'appel d'urgence 112 existent d'ailleurs des règles de procédures claires visant à éviter de tels incidents.
D'abord, un opérateur essaiera toujours d'aider lui-même l'appelant, par exemple en lui demandant s'il est possible de s'exprimer dans la langue de la région d'où il appelle. Cela est logique, car dans les situations d'urgence, chaque seconde peut être cruciale. Si cela ne fonctionne pas, l'opérateur transférera immédiatement l'appel à un collègue de son propre centre qui maîtrise suffisamment la langue de l'appelant, ou transférera l'appel à un collègue d'un centre d'appel d'urgence 112 de l'autre région linguistique, qui prendra alors l'appel en charge et le traitera.
Il existe donc au sein des centres d'appel d'urgence 112 des accords clairs sur la manière de traiter les appelants qui ne maîtrisent pas ou insuffisamment la langue de la région d'où ils appellent. Si nécessaire, ces accords sont également rappelés par les responsables des centres d'appel d'urgence 112. J'en profite pour vous informer que je travaille à une réforme de ce système 112-101-1722-1733, parce qu'on accumule les numéros, et cela devient difficilement lisible.
La deuxième chose est que, là comme ailleurs, nous avons un solide manque de personnel. Je travaille également à régler cela.
Cela ne diminue pas l'importance que j'attache non seulement à la loi concernant l'emploi des langues, mais aussi au fait que, dans une situation d'urgence, on puisse être pris en charge convenablement. Il n'y a pas de solution miracle, et il faut faire attention car il existe aussi de fausses bonnes idées. On voit bien les dangers que peuvent représenter une prise en charge dans une autre langue, puis une traduction au moyen d'un système d'intelligence artificielle, par exemple, Je ne dis pas qu'il ne faut pas le faire, mais il faut agir très prudemment parce qu'il s'agit en effet de situations d'urgence.
François De Smet:
Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse claire et complète.
Ridouane Chahid:
Monsieur le ministre, je vous remercie également de votre réponse et des initiatives qui seront prises pour éviter que des drames.ne se reproduisent.
Pour le reste, je suis un ardent défenseur du bilinguisme. Pour moi, il est évident qu'on ne négocie pas pour savoir dans quelle langue il faut être compris. Cependant, quand une vie est en danger, il faut aussi pouvoir s'adapter. Les langues nationales sont hyper importantes. Il faut garder ce principe en tête. Personne ne le remet en question. Seulement, nous parlons en l'occurrence de vies qui sont en danger.
Jeroen Bergers:
Ik ben het ermee eens dat, wanneer er levens in gevaar zijn, het belangrijk is dat de taalwetgeving wordt gerespecteerd. Elke dag worden inwoners van de Vlaamse Rand naar Brusselse ziekenhuizen gebracht, waar zij niet in het Nederlands kunnen worden geholpen. Daardoor worden hun symptomen niet begrepen en krijgen zij niet de juiste behandeling. Mijn belangrijkste vraag ging daarover. U hebt daar niet echt op geantwoord, mijnheer de minister.
Ik wil toch van mijn repliek gebruikmaken om iedereen in deze zaal te wijzen op de noodzaak van het principe van het geven van elementaire zorg. Ik wil iedereen ook wijzen op de toekomst van de taalwetgeving in dit land, ook de mensen die nu misschien heel blij zijn met het arrest van het Grondwettelijk Hof via een prejudicieel advies over Ronse. Ik wil hen erop attent maken dat, als er niets verandert, er honderden en duizenden euro's aan dwangsommen aan instanties zullen worden opgelegd, omdat ze zich niet aan de taalwetgeving houden. De mensen in Ronse die heel blij zijn, zouden dat misschien eens moeten lezen. Ik vermoed dat er vandaag meer instellingen in Brussel, Wallonië en de faciliteitengemeenten in de Rand zijn die de rechten van Nederlandstaligen niet respecteren en tegen de lamp zullen lopen, dan omgekeerd Nederlandstalige instellingen dat zullen doen.
Misschien moet men voor tweetaligheidspremies invoeren dat men een diploma of een attest moet behalen bij een instelling van het taalgebied waar men de tweede taal leert en niet bij een instelling van het eigen taalgebied. Dat zou al heel wat veranderen aan het aantal mensen dat op een tweetaligheidspremie aanspraak maakt.
Die juridische strijd zal er komen. Het is belangrijk dat iedereen die het goed meent met de toekomst van dit land en met de gezondheid van onze burgers zich daarop voorbereidt.
Dank u voor uw antwoord over het 112-project, mijnheer de minister. De twee provincies waar het pilootproject zal starten, zijn Vlaams-Brabant en Waals-Brabant, neem ik aan? Ja? Dank u wel.
Voorzitter:
Vraag nr. 56009888C van de heer Van Tigchelt wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56009892C van mevrouw Pas wordt uitgesteld. Vraag nr. 56009945C van de heer Bergers wordt in een schriftelijke vraag omgezet. De samengevoegde vragen nrs. 56009984C van mevrouw De Vreese en 56010598C van de heer Depoortere worden in schriftelijke vragen omgezet. De samengevoegde vragen nr. 56010092C van de heer Van Rooy, nr. 56010260C van de heer Freilich, nr. 56010261C van de heer Freilich en nr. 56010217C van de heer Van Rooy worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nr. 56010225C van de heer Chahid en nr. 56010273C van de heer Vandemaele worden in schriftelijke vragen omgezet. Vraag nr. 56010233C van de heer Thiébaut wordt uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 56010243C van de heer Bergers en 56010619C van de heer Thiébaut worden uitgesteld. Vraag nr. 56010274C van de heer Vandemaele wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56010279C van de heer Meuleman wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56010340C van mevrouw Pas wordt uitgesteld. Vraag nr. 56010341C van de heer Bergers wordt in een schriftelijke vraag omgezet. De samengevoegde vragen nr. 56010361C van de heer Vander Elst en nr. 56010428C van de heer Keuten worden uitgesteld. Vraag nr. 56010462C van de heer Vandemaele wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56010526C van mevrouw Maouane wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 56010580C van mevrouw De Vreese wordt in een schriftelijke vraag omgezet, net als haar vraag nr. 56010623C. De andere vragen worden sowieso uitgesteld. Ik dank de minister voor zijn talrijke antwoorden. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.48 uur. La réunion publique de commission est levée à 17 h 48.