Commissievergadering op 19 november 2025
Vragen
De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.
Een ontsnapping uit en andere moeilijkheden in het detentiehuis van Olen
Bekijk antwoord
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, amper een maand na de openstelling is de eerste ontsnapping uit het detentiehuis in Olen een feit. Vorige week, of inmiddels enkele weken geleden, ontsnapte een gedetineerde. Op het ogenblik van het indienen van de vraag was hij nog voortvluchtig. U zal mij daar zo dadelijk op antwoorden.
Daarnaast zijn er moeilijkheden met de strikte naleving van de huisregels. Een daarvan betreft het engagement om drugs volledig af te zweren. Blijkbaar heeft een bewoner bij een van de controles positief getest.
Dat is echter niet alles. Een anonieme bron maakt ook gewag van moeilijkheden met personeel. Zo zou een personeelslid geschorst zijn wegens het onderhouden van wat te nauwe banden met een bewoner wordt genoemd. Er blijkt een tuchtdossier geopend wegens niet-professioneel gedrag.
Mevrouw de minister, kunt u meer toelichting geven betreffende de ontsnapte gedetineerde? Hoe kon die ontsnapping gebeuren? Wat is het profiel van die man? Welke straf zat hij uit en voor welke feiten? Is hij inmiddels terug gevat door de politie? Welke gevolgen worden aan die ontsnapping gegeven?
Kunt u meer toelichting geven betreffende de gedetineerde die betrapt is op positief druggebruik? Ook daaromtrent wens ik te vernemen welke de gevolgen zijn.
Kunt u meer toelichting geven betreffende het tuchtdossier dat geopend is lastens een personeelslid? Klopt het bericht dat dat personeelslid te nauwe banden onderhield met een bewoner? Welke gevolgen werden daaraan gegeven?
Annelies Verlinden:
Mevrouw Dillen, het klopt inderdaad dat er een ontsnapping is geweest in het detentiehuis van Olen. Ik wil erop wijzen dat het zowel voor de ontsnapping als voor de positieve drugstest om een en dezelfde persoon gaat.
De ontsnapping verliep als volgt. Kort nadat betrokkene een positieve urinecontrole had afgelegd, een controle die hij overigens rustig onderging, begaf hij zich naar zijn kamer en vervolgens naar de benedenverdieping, richting de tuin. Daar heeft hij het op een lopen gezet richting de poort, waarbij hij een houten hek heeft omgeduwd en het bos is ingevlucht. Vanuit het onthaal werd zijn gedrag al als onrustig opgemerkt, waarna versterking werd gestuurd. De bewoner was op dat ogenblik echter al over het hek verdwenen.
Betrokkene was veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens diefstal. Hij was voorafgaand aan zijn plaatsing in het detentiehuis zorgvuldig gescreend en had ook de observatieperiode van twee weken positief doorlopen.
Zoals u weet, streven we ernaar om elk risico uit te sluiten, maar een nulrisico bestaat niet. Soms spelen persoonlijke of impulsgedreven factoren een rol die moeilijk voorspelbaar zijn, maar die wel kunnen leiden tot een ontvluchting of een herval in druggebruik.
Volgens de informatie waarover ik beschik, werd de betrokkene eind oktober gevat en verblijft hij momenteel opnieuw in de gevangenis in Brugge. Zijn deelname aan het traject in het detentiehuis is vanzelfsprekend beëindigd.
Met betrekking tot het incident met het personeelslid kan ik bevestigen dat een collega-personeelslid een melding heeft gedaan over mogelijk niet-professioneel gedrag tegenover een bewoner. In afwachting van verder onderzoek werd aan dat personeelslid via een ordemaatregel de toegang tot het detentiehuis ontzegd. Er loopt een intern onderzoek met het oog op het opstarten van een tuchtprocedure. Dat moet nog verder worden overwogen en geanalyseerd.
De betrokken gedetineerde verblijft inmiddels opnieuw in een klassieke gevangenis naar aanleiding van een niet-naleving van de leefregels in het detentiehuis en zijn negatieve invloed op het groepsproces.
Ik wil onderstrepen dat het om een nieuw detentiehuis gaat, waar de werking verder evolueert. Incidenten zoals de genoemde worden grondig geëvalueerd, zowel wat betreft de veiligheidsprocedures als de begeleiding van bewoners en personeel. Waar nodig worden bijsturingen doorgevoerd om de veiligheid en de professionele omkadering verder te versterken.
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. We zullen nog terugkomen op die tuchtprocedures.
Het is inderdaad een nieuw detentiehuis, waarbij het dan ook belangrijk is om alle procedures nauwkeurig te evalueren. U weet echter dat er veel protest was tegen de opening van het detentiehuis in Olen. Ontsnappingen hebben uiteraard een negatief effect op die onrust. Gelukkig is de gedetineerde in kwestie inmiddels opnieuw gevat door de politie.
Voorzitter:
Les questions jointes n os 56009729C de Mme Dillen et 56009804C de Mme Van Vaerenberg sont reportées, tout comme la question n° 56009807C de Mme Van Vaerenbergh.
De verboden lezing van Brahim Ustaadh in de radicale Al Iman-moskee in Antwerpen
Bekijk antwoord
Sam Van Rooy:
Mevrouw de minister, Antwerps burgemeester Van Doesburg verbiedt een geplande lezing van Brahim Bouali in de radicale Al Imanmoskee in de Antwerpse Lange Kievitstraat. Bouali is een islamitische haatprediker die openlijk de jihadistische terreurorganisatie Hamas steunt en de genocidale jihadistische massaslachting van 7 oktober 2023 verheerlijkt. De burgemeester zei – ik citeer -: "Wie oproept tot haat en geweld, terreur verheerlijkt en antisemitisme predikt, heeft niks te zoeken in onze stad".
Gebeurde dat in samenwerking met federale veiligheidsdiensten? Graag kreeg ik daarbij een toelichting. Weten we waar Brahim Bouali woont en wordt hij geweerd uit ons land? Zo neen, waarom niet?
Eerder werd in die moskee – ik volg die uiteraard al vele jaren op – ook de radicale islamprediker Ibrahim Sbaa uit Nederland meermaals verwelkomd. Er worden ook, zoals helaas in vele moskeeën het geval is, islamitische boeken aangeboden die oproepen en aanzetten tot haat en geweld tegen niet-moslims. Daarnaast wordt op het TikTokkanaal van de Al Imanmoskee gewelddadige jihadistische propaganda verspreid, inclusief van Hamasstichter sjeik Ahmed Yassin, de Afrikaans-Amerikaanse imam Siraj Wahhaj en de nota bene veroordeelde Palestijns-Amerikaanse prediker Ahmad Musa Jibril, ook gekend als Abu Khaled. Dat zijn allemaal jihadistische predikers wiens gedachtegoed wordt verspreid via het TikTokkanaal van die moskee in Antwerpen.
Vindt u die moskee geen gevaar voor ons land en zeker voor de Joodse wijk, waar ze gevestigd is? Zo neen, waarom niet? Wilt u voor onze veiligheid de moskee laten screenen en laten sluiten? Zo neen, waarom niet? Alvast bedankt.
Annelies Verlinden:
Mijnheer Van Rooy, om evidente veiligheidsredenen en operationele redenen kan ik niet ingaan op de particuliere samenwerking met de federale veiligheidsdiensten of op eventuele persoonsgegevens. In elk geval kan ik bevestigen dat de veiligheidsdiensten binnen hun wettelijke bevoegdheden proportioneel optreden tegen personen of organisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming van een dreiging. Indien daarbij informatie wordt vastgesteld die relevant is voor andere bevoegde overheden, zowel administratief als gerechtelijk, wordt die aan hen meegedeeld.
Wat uw vraag over de Al-Imanmoskee in Antwerpen betreft, het sluiten van lokale geloofsgemeenschappen valt niet onder de bevoegdheid van de Veiligheid van de Staat. Ik kan u ook meedelen dat de Al-Imanmoskee geen erkende lokale geloofsgemeenschap is. De Veiligheid van de Staat kan uiteraard een onderzoek openen wanneer binnen een lokale geloofsgemeenschap bepaalde elementen wijzen op een mogelijke dreiging waarvan de aanpak behoort tot de wettelijke bevoegdheden van de dienst, bijvoorbeeld extremisme of radicalisering die kan leiden tot gewelddadige daden.
Ik onderstreep tevens dat de veiligheid van alle burgers, inclusief die van de joodse gemeenschap in Antwerpen, een absolute prioriteit blijft en dat allerhande initiatieven worden genomen en behouden blijven tot op vandaag. Het spreekt voor zich dat de veiligheidsdiensten bijzonder waakzaam zijn voor alle mogelijke dreigingen en die ook opvolgen. De bevoegde diensten volgen de dreigingscontext in ons land en nemen de nodige maatregelen, waar dat aangewezen is. Alle beschikbare informatie wordt daarbij meegenomen.
Sam Van Rooy:
Dank u, minister. Uw antwoord is opnieuw een perfecte illustratie van een overheid die zich als een zachte heelmeester gedraagt en dus stinkende wonden aan het maken is. De betreffende moskee in Antwerpen – ik volg die al jaren – deugt absoluut niet. Er liggen islamitische boeken die aanzetten tot haat en geweld tegen niet-moslims. Al jaren komen er radicale jihadistische predikers over de vloer en op de sociale media van de moskee wordt het gedachtegoed van gewelddadige jihadistische predikers verspreid, gepropageerd en genormaliseerd.
Minister, als u en de regering dat allemaal niet voldoende vinden om die moskee in Antwerpen te sluiten, dan kan ik alleen maar concluderen dat u en de regering een gevaar vormen voor onze veiligheid en onze vrijheid.
Voorzitter:
De samengevoegde vragen nr. 56009852C van mevrouw Van Vaerenbergh, nr. 56009878C van de heer Jadoul en nr. 56010284C van mevrouw Dillen worden uitgesteld. Vraag nr. 56009855C van mevrouw Van Vaerenbergh wordt ook uitgesteld.
Het recente steekincident in Aarschot
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Geachte minister,
De recente steekpartij aan het station van Aarschot, waarbij opnieuw zowel het slachtoffer als een van de 2 verdachten minderjarig was, illustreert de verontrustende verjonging van gewelddadige feiten met steekwapens. Het aantal minderjarigen dat betrokken is bij steekpartijen blijft onrustwekkend. De 15-jarige verdachte werd intussen door de jeugdrechter in een gesloten instelling geplaatst.
Ik heb hieromtrent volgende vragen:
1) Overweegt u in het licht van de recente feiten om binnen de aangekondigde Kadernota Integrale Veiligheid 2026–2029 specifieke doelstellingen op te nemen inzake de aanpak van steekwapengeweld bij minderjarigen en zo ja welke?
2) Hoe beoordeelt u de afschrikkende werking van de huidige sancties voor minderjarigen die betrokken zijn bij steekincidenten en acht u verstrengingen nodig?
3) Wordt vandaag systematisch opgevolgd of jongeren die eerder binnen het onderwijs of de jeugdhulp betrokken waren bij bedreiging, wapendracht of andere signalen van gewelddadig gedrag, later ook in gerechtelijke dossiers opduiken? Zo niet, waarom ontbreekt nog steeds een structurele gegevenskoppeling tussen onderwijs, hulpverlening en justitie om zulke vroegsignalen tijdig te detecteren?
4) Bestaat er vandaag een nationale, automatische melding of opvolging bij herhaalde gevallen van messendracht zonder wettige reden door minderjarigen, en zo niet, overweegt u om dergelijke feiten beter te registreren en systematisch op te volgen zodat bij herhaling automatisch tussenkomst van het parket of de jeugdmagistraat volgt?
5) Hoe wordt vandaag justitieel opgetreden tegen handelaars of platforms die messen aanbieden zonder leeftijdscontrole en overweegt u hierin verstrengingen?
Dank voor uw antwoorden.
Annelies Verlinden:
De Kadernota Integrale Veiligheid 2026-2029 is in opmaak en wordt verder besproken en geconcretiseerd met alle betrokken actoren. Om België en zijn inwoners te beschermen tegen diverse vormen van onveiligheid en criminaliteit is een proactieve en doeltreffende strategie noodzakelijk. Daarbij staat de bescherming van de fundamentele waarden en gedragsregels in België centraal. De kadernota zal een samenhangend en geïntegreerd antwoord bieden op de huidige en toekomstige uitdagingen op het vlak van binnenlandse veiligheid.
Geweld vormt een complex maatschappelijk fenomeen dat zich in diverse vormen manifesteert binnen onze samenleving. Uiteraard zal er aandacht worden geschonken aan de aanpak van alle vormen van geweld, binnen een integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid, waarbij preventie, repressie, zorg en nazorg op elkaar afgestemd zijn.
Sinds de zesde staatshervorming zijn de gemeenschappen bevoegd voor de aanpak van jeugddelinquentie. Het zijn dan ook de gemeenschappen die de maatregelen bepalen die kunnen worden genomen. Daarnaast is het belangrijk te wijzen op het feit dat onderwijs en jeugdhulpverlening eveneens gemeenschapsmateries zijn. De uitwisseling van informatie met justitie is dan ook sterk gereguleerd.
Volgens de Belgische wapenwet is het uitdrukkelijk verboden om een vuurwapen te verkopen of over te dragen aan een minderjarige. Dat verbod geldt ongeacht het type wapen of de omstandigheden van verkoop. Ook messen die onder de verboden wapens vallen, mogen niet worden verkocht aan minderjarigen. Minderjarigen mogen geen vuurwapens bezitten, zelfs niet met toestemming van ouders of voogden.
Verkopers zijn verplicht de identiteit van de koper te controleren via een identiteitskaart. Als de koper jonger is dan 18 jaar, mag de verkoop niet doorgaan, zelfs niet als die persoon een sportschutterslicentie of jachtverlof zou hebben. Als iemand toch een vuurwapen verkoopt aan een minderjarige, wordt dat beschouwd als een ernstige overtreding van de wapenwet. De sancties vallen onder artikel 23 van de wapenwet, met straffen van één jaar tot vijf jaar en een geldboete van 100 euro tot 25.000 euro, of met een van die straffen apart.
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, er zijn de laatste tijd heel wat steekpartijen geweest en waarschijnlijk komen er nog. We zien dat de daders vaak minderjarig zijn. We weten ook - ik heb die cijfers al eens opgevraagd - dat de dracht van messen alleen maar is toegenomen, zeker ook bij jongeren. Het is dus echt een aandachtspunt. Men voelt zich onveilig en neemt dan maar een mes mee. Zo ver gaat het tegenwoordig. We moeten daar echt aan werken. De Kadernota zal echt zaken moeten opnemen om de aanpak van steekwapengeweld, zeker bij minderjarigen, te versterken, zodat men kan optreden en sensibiliseren, preventie kan bieden en als het moet ook kan bestraffen. Misschien is er zelfs een wetswijziging nodig. Mevrouw de minister, dit is een aandachtspunt, want het is niet het eerste incident en ik vrees dat het ook niet het laatste zal zijn.
De waarschuwing van een onderzoeksrechter voor de evolutie naar een narcostaat
De publieke noodkreet van een Antwerpse onderzoeksrechter
De maatregelen om sommige medewerkers van Justitie op een anonieme wijze te laten werken
De maatregelen ter bescherming van bedreigde magistraten
Het risico van een evolutie naar een narcostaat
Gesteld door
N-VA
Sophie De Wit
VB
Marijke Dillen
VB
Marijke Dillen
VB
Marijke Dillen
Vooruit
Alain Yzermans
Aan
Annelies Verlinden (Minister van Justitie)
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, een Antwerpse onderzoeksrechter waarschuwde onlangs in een open brief, die werd gedeeld door de Antwerpse rechtbank, voor de evolutie naar een zogenaamde 'narcostaat'. Ze beschrijft hoe criminele organisaties zich steeds dieper verankeren in onze samenleving en zelfs binnen Justitie, wat leidt tot bedreigingen en pogingen tot beïnvloeding, en een klimaat van angst creëert.
Volgens de berichtgeving verbleef de betrokken magistraat om veiligheidsredenen vier maanden in een safehouse. U verklaarde in een reactie dat deze situatie ernstig en verontrustend, maar helemaal niet verrassend is, en dat er al maatregelen bestaan, zoals de beveiliging van gerechtsgebouwen en het anonimiseren van identificatiegegevens.
De open brief toont aan dat er binnen het gerecht ernstige bezorgdheden leven over de structurele bescherming van magistraten en over het risico dat de werking van de rechtsstaat wordt ondermijnd wanneer rechters zich uit angst terughoudend opstellen.
Ik heb volgende vragen.
Ten eerste, hoe beoordeelt u de getuigenis van de onderzoeksrechter die uit veiligheidsoverwegingen vier maanden in een safehouse verbleef?
Ten tweede, acht u de bestaande maatregelen, onder meer de beveiliging van gerechtsgebouwen en het anonimiseren van identificatiegegevens, afdoende ter bescherming van magistraten en andere medewerkers van Justitie of overweegt u bijkomende stappen, bijvoorbeeld via een centraal aanspreekpunt, een schadeverzekering of een formeel veiligheidsprotocol voor bedreigde magistraten, zoals in de open brief wordt voorgesteld?
Ten derde, wordt overwogen om het gebruik van mobiele toestellen in gevangenissen nog strenger te controleren via nieuwe detectietechnologie of afscherming? Ik weet dat u daarmee bezig bent. U hebt daar reeds initiatieven rond aangekondigd, maar misschien kunnen we een datum van implementatie krijgen. Gedetineerden blijven vanuit de gevangenis vaak hun organisatie aansturen.
Ten vierde, overweegt u, met behoud van de rechterlijke onafhankelijkheid, in het licht van de signalen over mogelijke beïnvloeding en infiltratie binnen Justitie, bijkomende maatregelen om de interne integriteit en weerbaarheid van het gerechtelijk apparaat te versterken, bijvoorbeeld via verbeterde screening, beveiliging van informatiestromen of nauwere samenwerking met de veiligheidsdiensten?
Ten slotte, hoe wilt u ervoor zorgen dat, ondanks de toenemende druk van de georganiseerde criminaliteit op Justitie, het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat behouden blijft?
Marijke Dillen:
Mijnheer de voorzitter, ik verwijs voor mijn drie vragen naar de schriftelijke voorbereiding.
In een felle open brief waarschuwt een Antwerps Onderzoeksrechter dat België evolueert naar een narcostaat die wordt getypeerd door illegale economie, corruptie en geweld. Ons land staat voor een georganiseerde dreiging die onze instellingen ondermijnt. Het Sky-onderzoek heeft een parallelle miljardeneconomie in onze haven in beeld gebracht. In onderzoeken stoten Onderzoeksrechters op witwascircuits. Zwart geld vindt zijn weg naar de vastgoedsector en stuwt de prijzen voor de gewone burger de hoogte in. Corruptie blijft een groot probleem in de haven én daarbuiten. Criminele organisaties kopen medewerkers om of zetten hen onder druk. Onderzoeksrechters hebben arrestaties verricht in sleutelfuncties: havenmedewerkers, douanepersoneel, politieagenten, loketbedienden van verschillende steden en gemeenten, en ook medewerkers van Justitie, zowel in de gevangenissen als in het Justitiepaleis. Ook schetst de Onderzoeksrechter een zorgwekkend beeld van intimidatie en aanslagen. Daarnaast hebben meerdere Onderzoeksrechters en hun gezin ook lange periodes onder politiebescherming moeten leven. Deze open brief kadert in de acties die de Antwerpse Magistratuur nu al maanden voert om alle wantoestanden binnen Justitie aan te kaarten. De Magistratuur pleit voor een masterplan zodat Justitie veilig kan werken.
De Onderzoeksrechter klaagt aan dat “Justitie wordt geïntimideerd maar weinig steun krijgt van de overheid. Wanneer een Onderzoeksrechter in een safehouse moet doorbrengen is er geen overheid die hen contacteert, die een actief aanbod doet ter ondersteuning. Er is geen compensatie, geen opvang voor familie en collega's, geen verzekering voor alle schade." Dit is Justitie onwaardig. Kan de Minister meer toelichting geven? Welke initiatieven heeft zij concreet genomen naar de Onderzoeksrechters die in een safehouse werden ondergebracht of onder politiebescherming moesten leven om hen te steunen in deze bijzonder moeilijke situatie, niet alleen voor de betrokken Onderzoeksrechter maar ook voor het gezin? Graag een gedetailleerd overzicht met opsomming van alle genomen initiatieven naar de betrokken Onderzoeksrechters.
De Minister heeft verklaard de bedreigingen ernstig en verontrustend te vinden. Verklaringen alleen volstaan niet. De Minister moet dringen een antwoord ten gronde geven. Wanneer zal de Minister met een grondig masterplan komen om ervoor te zorgen dat alle betrokken actoren binnen Justitie veilig kunnen werken?
De georganiseerde misdaad in het algemeen en de zware drugscriminaliteit blijft maar toenemen en ondermijnt de instellingen in dit land. Dit land evolueert naar een narcostaat, zo luidt de waarschuwing. Voor verschillende medewerkers binnen Justitie worden de werkomstandigheden almaar moeilijker en gevaarlijker. Reeds lange tijd vragen vele medewerkers van Justitie die in moeilijke en gevaarlijke omstandigheden moeten werken om de mogelijkheid te krijgen anoniem te werken. Zo bijvoorbeeld de cipiers, vertalers en tolken, magistraten, enz. In een open brief die kadert in de acties die de Magistratuur van Antwerpen en Limburg voert dringt nu ook een Onderzoeksrechter die maandenlang moest onderduiken in een safehouse aan om wetgeving uit te werken die toelaat dat een aantal medewerkers van Justitie anoniem kunnen werken en dat hun adressen in databanken zoals het rijksregister worden afgeschermd. Dit is een maatregel die op korte termijn kan worden genomen en waarvan de kostprijs beperkt is.
De vraag om anoniem te kunnen werken is niet nieuw. Welke initiatieven heeft de Minister inmiddels genomen? Graag een gedetailleerd overzicht.
Is de Minister bereid om op korte termijn een wetgevend initiatief te nemen zodat een aantal medewerkers van Justitie van wie de veiligheid – en vaak ook die van hun gezin - in het gevaar komt anoniem kunnen werken?
Is de Minister bereid om op korte termijn een initiatief te nemen tot het afschermen van de adressen van deze medewerkers van Justitie in databanken zoals het Rijksregister?
Ten gevolge van de toenemende georganiseerde misdaad in het algemeen en de steeds maar stijgende drugscriminaliteit in het bijzonder wordt het voor een aantal Magistraten bijzonder moeilijk hun opdracht in veilige omstandigheden uit te oefenen. Regelmatig horen we berichten over Magistraten, meestal Onderzoeksrechters, die worden geïntimideerd, gedurende lange periodes onder politiebescherming moeten leven door een tastbare dreiging gericht op henzelf, hun gezin en hun woonst, en die zelfs gedurende maanden in een safehouse moeten doorbrengen. Enige bescherming hebben ze niet. In een open brief van een Antwerps Onderzoeksrechter die kadert in de acties van de Magistraten van Antwerpen-Limburg wordt er aangedrongen op een aantal maatregelen die op korte termijn te realiseren zijn en dit met een beperkte kost.
Is de Minister bereid een initiatief te nemen om een vast aanspreekpunt binnen Binnenlandse Zaken en Justitie te organiseren voor bedreigde Magistraten en dit met een protocol?
Is de Minister bereid een initiatief te nemen voor een verzekering voor alle fysieke en materiële schade voor Magistraten en hun gezinsleden in geval van aanslagen of schade ten gevolge van bedreigingen aan hun adres?
Alain Yzermans:
De definitie van een narcostaat wordt op drie elementen gebaseerd. Ten eerste, de economische dominanatie van een parallelle drugseconomie. Ten tweede, aanhoudende politieke druk die leidt tot de ondermijning van de rechtsstaat. Ten derde, veelvuldig gebruik van geweld en bedreiging.
Ik weet niet in welke fase wij zitten, maar het is belangrijk dat wij dit met argusogen volgen.
Mevrouw de minister, ik verwijs naar mijn schriftelijke vragen, maar ik wil toch twee vragen in het bijzonder onder uw aandacht brengen.
Staat u open voor de vraag voor een verzekering tegen fysieke en materiële schade? Dit werd ook door de onderzoeksrechter aangekaart en gevraagd.
De drugscommissaris pleit, in het kader van deze problematiek en de context van de uitspraken die de onderzoeksrechter heeft gedaan, voor de drooglegging van de drugsopbrengsten als wapen. Hoe ver staat het met de start van een financiële opsporingsdienst?
De opmerkelijke alarmbel die anoniem werd geluid door een onderzoeksrechter over het gebrek aan rugdekking ten opzichte van magistraten geeft een zeer ontluisterende en onrustbarende kijk op de staat van onze rechtsstaat. We stevenen af op een narco-staat, waar een ondermijnende parallelle economie dicteert, die een hele keten aan gezagsdragers al dan niet gedwongen corrumpeert en waar geweld en afdreiging dagelijkse kost worden. De onderzoeksrechter vreest voor grote maatschappelijke impact wanneer eerlijke rechtspraak onder druk van de georganiseerde misdaad onmogelijk wordt. Ze waarschuwt dat de bescherming van de rechterlijke macht en de burger in gevaar komt als rechters uit angst vonnissen anders benaderen of dossiers niet behandelen. Maffieuze structuren die zich duurzaam verankeren, verruigen hun methodes en tasten zo op een verschroeiende wijze onze samenleving aan. De overheid , politie en justitie worden uitgedaagd en moeten alert en doortastend blijven reageren. Zij vraagt naar een masterplan om de intimiderende rechtsstaat te versterken met korte- en lange-termijnmaatregelen, zodat justitie en onze magistratuur altijd in veilige omstandigheden en met open vizier kunnen blijven werken. Het bedreigen van de rechterlijke macht is een bedreiging van onze democratie en daarom onaanvaardbaar. Een rechter die geen angst heeft, is een goede rechter.
Vragen aan de Minister:
1. Werkt u, zoals gevraagd, aan het gevraagde masterplan rond de beveiliging van onze magistratuur? Welke middelen worden hiervoor ingezet? Heeft u oor naar de vraag voor een verzekering tegen fysieke en materiële schade, en gelooft u in een centraal aanspreekpunt voor bedreigde medewerkers?
2. Ik las dat u werk wilt maken van het anonimiseren om zo de identiteit in gerechtelijke dossiers te beschermen. Wat is uw plan van aanpak?
3. Straffen worden overbodig als topcriminelen hun handel en wandel rond drugs in de overbevolkte gevangenissen kunnen voortzetten. U zegt al lange tijd dat u de communicatie in de gevangenissen wilt 'jammen' om zo de gsm-signalen te blokkeren. Hoe ver staat dit project en wat is het stappenplan hiervoor?
4. U sprak over het beveiligen van de justitiegebouwen (inkom beveiligen, meer politie, verdubbeling van de scanstraten). Welke gebouwen ? Concrete timing en middelen ?
5 De drugscommissaris pleit voor de drooglegging van de drugsopbrengsten als wapen. Hoever staat het
met de start van een financiële opsporingsdienst.
Annelies Verlinden:
Dank u wel, collega's. De getuigenis van die onderzoeksrechter bevestigt dat de georganiseerde criminaliteit een fenomeen is dat de openbare veiligheid bedreigt en rechtstreeks de fundamenten van onze rechtsstaat viseert.
Binnen het kader van het hefboomplan zijn we met vertegenwoordigers van de rechterlijke orde in overleg, met als doel te komen tot gedragen en haalbare voorstellen om de werkomstandigheden en de veiligheid van de magistraten te verbeteren.
Een van de taskforces buigt zich over de veiligheid binnen de rechterlijke orde en tracht omtrent dit aspect tot een aantal verbeterinitiatieven te komen. Dat is precies waarom er de voorbije maanden al verschillende afspraken werden gemaakt voor bedreigde medewerkers binnen Justitie. Daarbij werden een leidraad voor leidinggevenden en een brochure uitgewerkt. Die moeten de betrokkenen een praktisch aanknopingspunt geven om te weten hoe te reageren na bedreigingen en bieden een overzicht van de verschillende maatregelen die in een dergelijke situatie vanuit de FOD Justitie worden genomen en aangeboden.
Er werd eveneens voorzien in een netwerk van psychologische ondersteuning waarop bedreigde magistraten en werknemers een beroep kunnen doen. We hebben bovendien met het Crisiscentrum besproken hoe we de magistraten nog beter kunnen ondersteunen bij een gevoel van onveiligheid en hoe we de beeldvorming en het beleid proactiever kunnen inrichten. Een voorontwerp van omzendbrief voor de hiërarchische diensten van de betrokken medewerkers wordt bestudeerd.
Ik beoog dit plan verder te verfijnen door met name voor te stellen om een functie van centrale contactpersoon binnen de FOD te creëren die enerzijds in verbinding zou kunnen staan met de partneradministraties en anderzijds de rol zou kunnen opnemen van facilitator voor de verschillende verzoeken tot ondersteuning van de bedreigde persoon of diens hiërarchische lijn.
In principe belet niets het initiatief voor een aanvullende verzekering ten behoeve van de betrokken personen, met een mogelijke uitbreiding tot hun familieleden en goederen. De magistratuur ressorteert onder de bepalingen inzake arbeidsongevallen in de openbare sector.
Wat de materiële schade betreft, kan ik verwijzen naar artikel 9 van het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende rechtshulp aan het gerechtspersoneel, de magistraten en de gerechtelijke stagiairs en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade. Voor fysieke of materiële schade die niet kan worden vergoed, worden de honoraria en de kosten van de door hen gekozen advocaat, alsook de kosten inherent aan de gerechtelijke procedures, ten laste genomen door de FOD.
Dit gezegd zijnde en los van de verzoeken om vergoeding van fysieke of materiële schade, meen ik op basis van de informatie waarover ik beschik te kunnen bevestigen dat tot op heden alle verzoeken tot financiële tenlasteneming van bedreigde magistraten in overweging werden genomen.
De anonimisering van persoonsgegevens van magistraten is een absolute prioriteit, gezien de toenemende veiligheidsrisico's. Een identiteit verbergen, betekent inderdaad dat anonimiteit moet worden gegarandeerd tijdens het onderzoek, maar ook nadien. Voor een magistraat betekent dat dat elke rechtsvordering, beschikking, proces-verbaal of akte van de betrokkene anoniem moet zijn of gecodeerd moet blijven. De anonimiteit heeft een preventieve werking en moet dan ook vanaf het begin van het onderzoek worden gegarandeerd.
Tot slot moeten ook de rechten van verdediging worden gerespecteerd. In de voorbije maanden werd er al contact opgenomen met andere Europese lidstaten om na te gaan in welke mate daar een gelijkaardig systeem bestaat. De administratie is bezig met het uitwerken van een ontwerptekst die we zullen voorleggen aan de betrokken beroepsgroepen en vervolgens uiteraard ook aan het Parlement.
Wat betreft uw vragen over de beveiliging van gerechtsgebouwen, verwijs ik naar de schriftelijke vraag voor meer informatie. Ik kan niet alle maatregelen in detail bespreken, maar ik kan u wel bevestigen dat scanners zullen worden geïnstalleerd in verschillende gerechtsgebouwen en dat de nodige middelen daarvoor werden voorzien.
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is goed dat er zaken worden voorzien. Ik weet niet of we het waterdicht kunnen maken, maar ik ben bezorgd dat er op die manier aan de alarmbel wordt getrokken. Ik ben bezorgd over de evolutie en ik ben mij ervan bewust dat Justitie zich in woelig vaarwater bevindt en dat de uitdagingen heel groot zijn. Ik hoop dat we tijdens deze legislatuur samen een aantal oplossingen zullen kunnen aanreiken, in het belang van eenieders veiligheid en van een goedwerkende Justitie.
Marijke Dillen:
Dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Wat de waarschuwing voor de evolutie naar een narcostaat betreft, ik denk dat die helaas realiteit aan het worden is en dat daar geen twijfel meer over mag bestaan. De Antwerpse onderzoeksrechter heeft daarvoor gewaarschuwd. De recente bedreigingen van de Brusselse procureur Moinil – waarbij gisteren gelukkig aanhoudingen zijn verricht, met name acht Albanezen die verdacht worden van zware drugfeiten – zijn daarvan eveneens een voorbeeld.
Corruptie blijft een zeer groot probleem binnen de drugcriminaliteit. Volgens mij is het dan ook bijzonder belangrijk om voldoende middelen vrij te maken en een plan uit te werken om die criminaliteit aan te pakken.
Ik heb geen antwoord gekregen op wat letterlijk in de brief van de onderzoeksrechter stond. Zij klaagt daarin dat justitie wordt geïntimideerd en maar weinig steun krijgt van de overheid: “Wanneer een onderzoeksrechter in een safehouse moet verblijven, is er geen overheid die hem contacteert, die een actief aanbod doet, geen ondersteuning, geen compensatie, geen opvang voor familie en collega’s, geen verzekering voor alle schade.”
Mevrouw de minister, u hebt wel een aantal maatregelen opgesomd, maar volgens mij vraagt de magistratuur meer van u. U moet naar voren komen met een grondig masterplan om ervoor te zorgen dat alle actoren binnen justitie op een veilige manier kunnen werken.
Alain Yzermans:
Als het normale leven wordt overgenomen door drugsgerelateerde organisaties die bovendien politieke controle trachten uit te oefenen, dan is er uiteraard sprake van een dreiging. Het uitspreken van die woorden houdt op zich al een dreiging in. Het is ongelooflijk dat onze maatschappij zo ver is geëvolueerd dat parallelle economieën stilaan een impact hebben op alle niveaus van het maatschappelijke leven. De mensen – beschermheren of beschermvrouwen – die zich hiertegen weren, moeten koste wat kost worden beschermd. Een conditio sine qua non is dat we alles moeten doen om een eerlijke rechtspraak te behouden. Dat kan alleen als we inzetten op een actieplan. Dat actieplan wordt nu aangekondigd. Er zal permanent geëvalueerd en, naar ik meen, ook wetenschappelijk onderzocht worden wat de impact is van die nieuwe invloedsferen, die steeds meer grip krijgen op onze maatschappij. Ik parafraseer de onderzoeksrechter: rechtspraak is altijd goed als ze eerlijk blijft en ondersteund wordt met voldoende bescherming.
De noodkreet van de Kansspelcommissie
Bekijk antwoord
Alexander Van Hoecke:
Ik verwijs gemakshalve naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
De Kansspelcommissie trekt in haar jaarverslag aan de alarmbel. Door het schrijnende personeelstekort was het dit jaar zelfs onmogelijk om de financiële gegevens van de vergunninghouders in het jaarverslag te publiceren. De Kansspelcommissie wijst er bovendien op dat ze er door de precaire situatie toe gedwongen wordt zich te beperken tot het blussen van een brandje hier en daar.
Wat dat in de praktijk teweeg brengt, blijkt uit onder meer uit de cijfers over de geïnde boetes. Van de meer dan 4,6 miljoen euro aan boetes die in 2024 werden opgelegd, kon slechts 27.525 euro geïnd worden. Bijna 93 procent van de boetes bleef onbetaald.
De Kansspelcommissie wijst erop dat een van de grote problemen de afhankelijkheid van de FOD Justitie is voor de aanwerving van personeelsleden. Directeur van de Kansspelcommissie Steve Mees stelt vast dat de profielen waarnaar de Kansspelcommissie op zoek is, niet overeenstemmen met die van de FOD Justitie. Eind 2024 werd daarom in overleg met de FOD Justitie besloten om een lid van het secretariaat van de Kansspelcommissie te steunen voor de opleiding tot juryvoorzitter (FOD BOSA), zodat de KSC autonoom en proactief kan zijn bij de organisatie van selecties en zo de aanwerving kan versnellen. Dit verzoek werd niet gesteund door de FOD BOSA.
Heeft de minister een overleg gehad met de Kansspelcommissie naar aanleiding van het jaarverslag?
Is er in overleg gegaan met de FOD BOSA over het geweigerde voorstel om iemand van het secretariaat van de Kansspelcommissie in te schrijven voor een opleiding tot juryvoorzitter?
Welke voorstellen heeft de minister zelf al gedaan om de aanwervingen bij de Kansspelcommissie te versnellen?
Wat zal de minister verder nog ondernemen om aan de precaire situatie waarin de Kansspelcommissie verkeert tegemoet te komen?
Hoe staat het met de beloofde hervorming van de Kansspelcommissie en de overheveling naar de minister van Economie? Is hier ondertussen een traject voor uitgestippeld en is er een tijdlijn?
Annelies Verlinden:
Mijnheer Van Hoecke, vooreerst verduidelijk ik dat de gebrekkige inning van de boetes veeleer een illustratie is van de moeilijke strijd tegen de illegale exploitatie van kansspelen dan een rechtstreeks gevolg van het manifeste personeelstekort.
De door de Kansspelcommissie opgelegde boetes die niet zijn betaald, hebben voornamelijk betrekking op buitenlandse bedrijven die illegale websites exploiteren en niet op boetes die aan vergunninghouders zijn opgelegd.
Zoals in het jaarverslag wordt uitgelegd, blijven de invorderingsbrieven voor boetes die worden opgelegd aan buitenlandse aanbieders van illegale kansspelen, vaak dode letter. Ook andere kansspelregulatoren in Europa worden geconfronteerd met de problematiek van onbetaalde boetes door illegale operatoren. Er moeten dus andere middelen worden gezocht om illegale websites te bestrijden, aangezien ze alsmaar creatiever worden in het omzeilen van nationale wetgeving en in het ontlopen van vervolging.
Ik kom tot uw vragen. Het regeerakkoord stipuleert inderdaad dat de bevoegdheid inzake kansspelen naar de minister van Economie, die als enige bevoegd zal zijn, wordt overgeheveld. Een voorontwerp van wet dat die overdracht regelt, werd op 17 oktober 2025 door de ministerraad goedgekeurd. De overdracht zou begin 2026 van kracht moeten worden en zal worden gevolgd door een hervorming van de Kansspelcommissie. In dat kader moet bijzondere aandacht worden besteed aan het personeel van de commissie en moeten maatregelen worden genomen om de commissie meer autonomie te geven bij de aanwerving van medewerkers.
Aangezien de overdracht is gepland, is het voor mij moeilijk om in het huidige stadium initiatieven te nemen op het gebied van kansspelen. Wij zorgen er echter wel voor dat de lopende dossiers correct worden afgerond. De ministerraad heeft bijvoorbeeld op 17 november 2025 beslist om het tekort van de commissie voor 2025 aan te vullen via een heffing op het begrotingsfonds, zodat de commissie over de nodige middelen beschikt om haar taken op korte termijn te kunnen vervullen. Ik bereid ook een koninklijk besluit voor om de bijdrage die de vergunninghouders voor 2026 verschuldigd zullen zijn, vast te leggen.
Inzake de besprekingen met BOSA en de selectieprocedures, de directeur van de commissie besprak in oktober 2024 een voorstel met de FOD om iemand van het secretariaat in te schrijven voor een opleiding tot juryvoorzitter. Het voorstel werd door de FOD in een eerste fase geweigerd. Evenwel is recent een constructieve samenwerking met de FOD BOSA tot stand gekomen. In de nabije toekomst zal de commissie een aanzienlijk deel van het wervings- en selectieproces in eigen beheer kunnen uitvoeren, wat haar autonomie ten goede zal komen. Dat kan in een eerste fase helpen, al blijft uiteraard een structurele oplossing noodzakelijk.
In afwachting daarvan en in afwachting van de overdracht heeft de FOD Justitie zich geëngageerd om nog in 2025 enkele wervingen te realiseren, onder meer een medewerker financiële controle AML, belast met de rapportering van de financiële gegevens, een jurist en een medewerker voor administratieve en gerechtelijke controle.
Alexander Van Hoecke:
Dank u wel voor uw antwoord, mevrouw de minister. Over de inning van boetes heb ik in het verleden al vragen gesteld. Het klopt dat dat probleem niet bij de Kansspelcommissie zelf ligt; dat wilde ik overigens ook absoluut niet beweren. U hebt wat dat betreft volledig gelijk. U beantwoordt hier wellicht een van de laatste vragen over de Kansspelcommissie, aangezien de bevoegdheid ter zake in 2026 wordt overgedragen. Vandaag wou ik vooral vernemen hoe de samenwerking met de FOD Beleid & Ondersteuning verloopt. Het is geen geheim dat Justitie met een structureel middelentekort kampt. Er kan niet worden verwacht dat de Kansspelcommissie plots een grote som geld toegewezen krijgt om alle problemen te verhelpen. Het is in ieder geval moeilijk te begrijpen dat de overheid een voorstel van de Kansspelcommissie zelf afwijst. Het leek me een zeer goede oplossing. Ik ben alvast tevreden dat de Kansspelcommissie en de FOD Beleid & Ondersteuning intussen toch een modus vivendi om constructief samen te werken hebben gevonden, waardoor de commissie nu wel in staat is om zelf aan te werven of aanwervingen te versnellen. We volgen de kwestie verder op en we zijn benieuwd hoe uw collega-minister invulling zal geven aan de werking van de Kansspelcommissie.
De minimale dienstverlening ingevolge de overbevolking van de gevangenis van Mechelen
De actie van de cipiers in de gevangenis van Mechelen ten gevolge van de overbevolking
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar de tekst van mijn vraag zoals ingediend.
De situatie in de Mechelse gevangenis is bijzonder zorgwekkend. Volgens recente mediaberichten is de instelling, met 170 gedetineerden voor 79 plaatsen, goed voor een bezettingsgraad van 201 procent, de zwaarst overbevolkte gevangenis van het land. Daarbij zouden 27 personen op een matras op de grond moeten slapen, wat de precaire omstandigheden nog verder illustreert.
Het personeel voelt zich niet langer veilig en schakelde over op minimale dienstverlening, waardoor enkel nog de basistaken worden uitgevoerd. Alle andere activiteiten, zoals onderwijs, sport, werk en bijkomende wandelingen, zijn voorlopig opgeschort.
Het personeel vraagt dringend dat gedetineerden worden overgebracht naar andere inrichtingen, maar ook daar heerst uiteraard overbevolking. Hoewel dit probleem niet nieuw is, lijkt hier sprake van een acute crisissituatie die onmiddellijke actie vereist. Anderzijds komt andermaal een efficiënte strafuitvoering in het gedrang.
Is de huidige situatie in de gevangenis van Mechelen nog verantwoord binnen de minimale veiligheids- en mensenrechtennormen?
Welke onmiddellijke maatregelen worden genomen om de druk in de Mechelse gevangenis te verlichten? Wordt voorzien in overplaatsingen van gedetineerden naar andere inrichtingen en zo ja volgens welke prioriteit en criteria en kunnen deze overplaatsingen zonder bijkomende veiligheidsrisico’s of personeelsdruk elders worden uitgevoerd?
Overweegt u om voor Mechelen een tijdelijk crisisbeheer of noodplan in te voeren om de veiligheid van personeel en gedetineerden op korte termijn te waarborgen en de werking te normaliseren?
Werd de gevangenis van Mechelen recent nog gecontroleerd door één van de bevoegde instanties? Zo ja, door wie en welke bevindingen kwamen daarbij naar voren wat betreft veiligheid en leefomstandigheden en werd daar inmiddels opvolging aan gegeven?
Hoe wordt, in overleg met het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, beslist welke gevangenissen bij acute overbevolking eerst in aanmerking komen voor ontlasting en overweegt u om bovenop de bestaande noodwet en taskforces een duidelijk prioriteitskader uit te werken voor dergelijke crisissituaties?
Hoe ver staat u met de aangekondigde “containergevangenis(sen)” die kunnen toegevoegd worden aan bestaande gevangenislocaties en soelaas zouden kunnen brengen?
Marijke Dillen:
Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar de tekst van mijn vraag zoals ingediend.
De situatie in de gevangenis van Mechelen is met een bevolkingscijfer van meer dan 170 gedetineerden waarvan bijna 30 grondslapers onhoudbaar geworden. Er verblijven momenteel dubbel zoveel gedetineerden als er plaatsen zijn. Ten gevolge van deze overbevolking en daarnaast het structurele personeelstekort wordt de druk voor het personeel onaanvaardbaar en komt de veiligheid ernstig in het gedrang. Het personeel heeft – en dit is trouwens niet de eerste keer – opgeroepen om eindelijk de situatie structureel aan te pakken. Omdat de overheid in gebreke blijft de nodige initiatieven te nemen om hieraan een antwoord te bieden heeft het personeel unaniem beslist na een personeelsvergadering om over te schakelen op de minimale dienstverlening juist omdat de situatie werkelijk onhoudbaar is geworden.
Wat is het antwoord van de minister op deze absolute noodkreet van de medewerkers in de gevangenis van Mechelen? Welke initiatieven heeft de minister inmiddels genomen om hierop een antwoord te bieden?
Heeft er inmiddels overleg plaatsgevonden met het personeel? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, waarom werd dit nog niet georganiseerd?
Werden er gedetineerden en zo ja, hoeveel, overgeplaatst naar andere gevangenissen en naar welke? Zo ja, op basis van welke criteria en zijn er hierbij de nodige garanties dat dit geen nieuwe problemen veroorzaakt in de gevangenis(sen) waarnaar deze gedetineerden werden overgeplaatst, juist omwille van het gegeven dat alle gevangenissen overvol zijn?
Komt de gevangenis van Mechelen in aanmerking voor de plaatsing van modulaire units om het probleem van de overbevolking aan te pakken? Zo ja, binnen welke tijdsspanne zal dit worden georganiseerd?
Annelies Verlinden:
Mevrouw De Wit, mevrouw Dillen, het is niet correct om te stellen dat in Mechelen werd overgeschakeld op minimale dienstverlening. Gelet op de situatie in de gevangenis werden gemeenschappelijke activiteiten afgeschaft. Het bezoek, de wandeling en het individueel bibliotheekbezoek gaan wel door, net zoals ook de tewerkstelling en individuele gesprekken met diensten, zoals het CAW en vertegenwoordigers van de erediensten, nog plaatsvinden.
Dat de huidige situatie in Mechelen ons voor zware uitdagingen stelt, valt niet te ontkennen. De situatie is jammer genoeg gelijkaardig in meerdere gevangenissen. De uitvoering van de kernopdrachten, de welzijnswet en de arbeidsomstandigheden staan onder druk, wat onvermijdelijk repercussies heeft op het veiligheidsgevoel bij de medewerkers in de gevangenissen. Met een totaal aantal grondslapers boven de 500 is het niet mogelijk om gedetineerden vanuit Mechelen naar andere gevangenissen te verplaatsen. Zoals al aangegeven, is de situatie gelijkaardig in andere arresthuizen. Initiatieven die in het verleden werden genomen om de gevangenisbevolking te spreiden, zitten vanwege de overbevolking aan hun limiet.
De noodwet die sinds 4 augustus van kracht is, heeft op zich effecten gehad, maar contextuele en andere mechanismes hebben ervoor gezorgd dat de instroom van gedetineerden bleef toenemen en de uitstroom onvoldoende is om dat te compenseren. Met het oog op de bepaling welke bijkomende maatregelen er nog zouden kunnen worden overwogen, onderzoeken we ook de verschillende oorzaken van die toenemende instroom van de afgelopen maanden. De Commissie van Toezicht is uiteraard ook actief in de gevangenis van Mechelen en blijft er haar toezichthoudende opdrachten uitvoeren. Het zal u niet verbazen dat zij tot dezelfde vaststellingen is gekomen als wij, zoals u ook kunt lezen in het meest recente jaarverslag.
Wat betreft de vragen met betrekking tot de units, er wordt gebruikgemaakt van het raamcontract van de Regie der Gebouwen. Er moet nu een haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd om na te gaan op welke terreinen van bestaande gevangenissen de modulaire units kunnen worden geplaatst en hoeveel plaatsen er daar dan kunnen worden voorzien.
De Regie der Gebouwen heeft mij meegedeeld dat de studie begin volgend jaar kan worden afgerond. Voor meer details verwijs ik u door naar de minister bevoegd voor de Regie der Gebouwen, maar het staat buiten kijf dat wij dat heel nauw opvolgen omdat die modulaire units een deel van het antwoord kunnen zijn op de kwestie van de overbevolking.
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, we wachten samen met u vol ongeduld op elk initiatief dat qua capaciteit enig soelaas kan bieden. Ik hoop dat er ook inzake de modules snel een oplossing zal komen.
Voor het overige merk ik dat u een aantal van mijn vragen niet beantwoord hebt. Die zullen bij een volgende vragensessie dus terugkomen. Dit zal niet het laatste woord zijn dat over de overbevolking gesproken is, vrees ik.
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. In een gevangenis waar dubbel zoveel gedetineerden verblijven als er plaatsen zijn, zoals blijkt uit de cijfers voor de gevangenis van Mechelen, moeten maatregelen genomen worden. We weten allemaal dat het probleem van de grondslapers, waar ik straks nog op terugkom, en het probleem van de overbevolking in vele gevangenissen aan de orde is. Ik vraag me af of er echt geen mogelijkheden waren om een aantal van de gedetineerden over te brengen naar andere gevangenissen, waar geen grondslapers aanwezig zijn en waar nog bedden – geen matrassen, maar bedden – toegevoegd kunnen worden. Het is belangrijk dat er voor de gevangenissen met een structureel grote overbevolking, met veel grondslapers, initiatieven genomen worden om de gevangenispopulatie te spreiden. Wat de modulaire units betreft, moet me toch van het hart dat die besteld zijn in de vorige legislatuur. U bent al een hele tijd in functie en u antwoordt vandaag dat er een studie loopt inzake de terreinen waarop ze kunnen worden geplaatst. Dat kan volgens mij niet zo moeilijk zijn. Dat het niet in alle gevangenissen kan, is logisch. De gevangenis in de Begijnenstraat in Antwerpen, die ik zeer goed ken, is bijvoorbeeld niet geschikt. Men kan die modulaire units moeilijk op straat zetten, vlak voor de schoolpoort. Dat kan natuurlijk niet. Bij een aantal gevangenissen kunnen die units echter wel snel ingevoerd kunnen worden. Maak daar alstublieft versneld werk van. Dring er ook bij uw collega, minister Matz, op aan om dat in een sneller tempo te doen.
De aanslepende moeilijkheden bij de DAB betreffende de overplaatsingen van gedetineerden
Bekijk antwoord
Marijke Dillen:
Gevangenen hebben het recht om hun proces bij te wonen. Kwaliteitsvolle rechtspraak vereist dat gedetineerden voor hun rechter kunnen verschijnen. Maar bijna dagelijks kunnen gevangenen niet voor de rechter verschijnen door problemen bij de Directie Beveiliging (DAB) van de Federale Politie. "Het is een onhoudbare realiteit die we blijvend en expliciet aankaarten", zegt de woordvoerder van de FOD Justitie. Ook de woordvoerder van het gerechtelijk ressort Antwerpen-Limburg is duidelijk: "Het gebeurt toch wel regelmatig, laten we zeggen, meermaals per week, dat gedetineerden die zouden moeten worden overgebracht, niet worden overgebracht. Hierdoor moeten zaken vaak worden uitgesteld of lopen ze vertraging op."
Volgens de Federale Politie staat DAB in het algemeen voor meerdere uitdagingen, zoals op het vlak van rekrutering en het aantal uit te voeren opdrachten in verhouding tot de beschikbare capaciteit. Dat leidt dagelijks tot moeilijkheden.
"Deze problematiek is uiteraard ook verbonden aan de overbevolking in de gevangenissen, die een structurele uitdaging vormt en een domino-effect heeft op alle aspecten van de strafuitvoering, inclusief het transport", aldus nog de woordvoerder van Justitie.
Deze problematiek weegt niet alleen op de gedetineerden, de organisatie en de efficiëntie van hoven en rechtbanken, maar ook op de slachtoffers. Een dringende oplossing is dan ook noodzakelijk.
Welke initiatieven heeft de minister inmiddels genomen om de verplaatsingen van gedetineerden naar de justitiepaleizen en zittingszalen te verzekeren? Welke initiatieven zullen er nog worden genomen?
Heeft de minister inmiddels overleg gehad met de minister van Binnenlandse Zaken, bevoegd voor de DAB? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, wordt dit nog gepland?
Annelies Verlinden:
In overleg met de minister van Binnenlandse Zaken volgen we dat dossier op en nemen we ook gerichte initiatieven, zodat de DAB haar opdrachten inzake transfers kan blijven vervullen. De overname van de beveiliging van nucleaire sites draagt er zo toe bij dat er capaciteit vrijkomt voor taken die verband houden met de rechtbanken en gerechtshoven. Daarnaast heeft de federale politie een rekruteringsplan uitgewerkt om de beschikbare middelen structureel te versterken. We blijven ook inzetten op de optimalisering van de samenwerking tussen de actoren, met name de hoven en rechtbanken, het DG EPI en de DAB.
Ik heb regelmatig overleg met de bevoegde autoriteiten van de DAB. Ik blijf het belang onderstrepen van het ter beschikking stellen van voldoende personeel om de politie in de hoven en rechtbanken en in het bijzonder het vervoer van gedetineerden op een duurzame manier te kunnen garanderen. Mijn beleidscel had hierover eind oktober overleg met de bevoegde dienst van de federale politie.
Samen met Binnenlandse Zaken onderzoeken we ook een beter retentiebeleid, want veel personeelsleden van de DAB verlaten de dienst om via sociale promotie inspecteur bij de politie te kunnen worden. Een van de mogelijkheden die we bekijken is het voorzien in een interne sociale promotie bij de DAB.
We werken, zoals bepaald in het regeerakkoord, ook actief verder aan de implementatie van de videoconferentie. Daarbij wil ik ook verwijzen naar een antwoord op een vraag van mevrouw Van Vaerenbergh over de videoconferentie. In combinatie met het vaker organiseren van zittingen in de gevangenissen kan dit ertoe leiden dat het aantal overbrengingen voor de DAB afneemt, waardoor de noodzakelijke overbrengingen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.
Marijke Dillen:
Ik dank u voor het antwoord, mevrouw de minister. Over de zittingen in de gevangenissen is het laatste woord absoluut nog niet gezegd. In de praktijk is dat overigens bijzonder haalbaar. Ik ga ervan uit dat u met de teksten ter zake naar deze commissie zal komen. Het is belangrijk voor een kwaliteitsvolle rechtspraak dat gedetineerden voor hun rechter kunnen verschijnen. Dat staat ook duidelijk in de 100 voorstellen van de korpsoverste Antwerpen-Limburg. Ik heb vorige week al gezegd, in het kader van de vraag over de ontsnapping uit het FPC Gent, dat het niet nodig is dat gedetineerden altijd verschijnen. Het vaststellen van een conclusiekalender kan bijvoorbeeld perfect door de advocaten gebeuren. Niet-gevangenen die correctioneel voorkomen, zijn ook quasi nooit aanwezig. Daarop zou men misschien wel wat strenger moeten toezien, zodat er ruimte vrijkomt. Tot slot, er is inderdaad een groot verloop bij de DAB, aangezien de medewerkers op een bepaald ogenblik uitkijken naar andere functies met een betere vergoeding. Er zou dringend moeten worden nagedacht over het verbeteren van het personeelsstatuut bij de DAB, om daar concrete maatregelen tegenover te stellen.
Het gevoel van onrechtvaardigheid bij slachtoffers van aanrandingen
Bekijk antwoord
François De Smet:
Madame la ministre, votre accord de coalition fédérale, dans son chapitre Justice, a un fort volet consacré aux victimes. Il m'a été rapporté par des personnes victimes de violences sexuelles qu'elles se retrouvent trop souvent, lors du traitement de leurs dossiers pénaux, à devoir se justifier comme si elles étaient sur le banc des accusés. Elles sont nombreuses à se plaindre d'enquêtes et d'auditions bâclées, d'expertises orientées et de préjugés qui entachent la procédure.
Ce déséquilibre se manifeste également dans l'application des droits. Bien sûr, il ne nous revient pas ici de remettre en cause les droits de la défense, mais plusieurs victimes, plus particulièrement dans le domaine des violences sexuelles, font état d'un accompagnement psychologique insuffisant, d'un manque d'écoute et d'empathie. Si, de surcroît, les agresseurs sont jugés par défaut et ne sont pas condamnés au terme d'un parcours judiciaire souvent long et éprouvant, il en résulte pour ces victimes un profond sentiment d'injustice.
Mes questions ont volontairement un caractère abstrait. Elles ne visent pas à porter atteinte à l'indépendance du pouvoir judiciaire et à l'exercice de la fonction juridictionnelle, mais bien à mettre au jour un malaise qui est ressenti par de nombreuses victimes d'agressions sexuelles dont certaines nous contactent, et qui se définit par la détermination d'une justice qui serait parfois vue comme sexiste.
Madame la ministre, avez-vous été saisie de témoignages de ce type sur ce sentiment d'injustice qui anime ces victimes? Quelles mesures comptez-vous prendre afin que celles-ci puissent être davantage prises en charge dans le cadre de l'accord de gouvernement?
Annelies Verlinden:
Monsieur De Smet, le sentiment d'injustice éprouvé par les victimes d'agressions sexuelles est très intense et souvent envahissant. Il est donc essentiel que leur témoignage soit non seulement entendu, mais aussi reconnu et pris au sérieux. En tant que ministre de la Justice, je reçois également des témoignages de victimes de violences sexuelles qui éprouvent un sentiment d'injustice. Cette situation est regrettable et, en ma qualité de ministre de la Justice, je continue à assumer la responsabilité de mon engagement en leur faveur.
Une meilleure protection des victimes de violences sexuelles et intrafamiliales est l'une de mes priorités politiques absolues. Le nouveau droit pénal sexuel en Belgique, en vigueur depuis le 1 er juin 2022, constitue une réforme majeure. Cette réforme est importante apportant plusieurs améliorations fondamentales qui renforcent à la fois la protection des victimes de violences sexuelles et la clarté de la législation. Nous avons également franchi une étape importante avec la loi du 18 juillet 2025 qui prévoit que la surveillance électronique ne peut, en principe, pas être effectuée au domicile de la victime.
Nous accordons une attention particulière à la protection des victimes de violences intrafamiliales, qui s'accompagnent souvent de violences sexuelles. Nous continuons à investir dans les Centres de Prise en charge des Violences Sexuelles (CPVC), dont nous poursuivons l'expansion à travers le pays, avec trois nouveaux centres au cours de cette législature, en collaboration avec nos collègues des autres niveaux de pouvoir.
Ces centres ont pour objectif d'apporter une aide rapide, sûre et complète aux victimes de violences sexuelles. Ils proposent une prise en charge globale, afin que les victimes n'aient pas à se rendre d'un service à l'autre. Elles y bénéficient de soins médicaux, d'un examen médicolégal, d'un soutien psychologique, d'une aide juridique en collaboration avec la police, d'une orientation vers d'autres services et d'un suivi.
Nous étudions la possibilité de prendre en charge les victimes de violences sexuelles en ligne en phase non aiguë, que ce soit ou non par une extension de ces centres. Nous encourageons également les victimes à porter plainte, notamment en leur permettant de le faire de manière anonyme, tout en garantissant le respect des droits de la défense. En collaboration avec mon collègue le ministre de l'Intérieur, nous encourageons le signalement de faits en ligne via Police on Web et nous faisons connaître l'application MyPolice au grand public.
Nous améliorons également les outils d'évaluation des risques, afin de mieux protéger les victimes de violences intrafamiliales et sexuelles. Les victimes ne sont réellement protégées que si les auteurs sont correctement encadrés et que le risque de récidive est limité.
En collaboration avec les entités fédérées, nous travaillons à l'amélioration du suivi et du traitement des délinquants sexuels. Les juges peuvent notamment imposer une interdiction de contact avec des mineurs aux auteurs présentant un risque élevé de récidive. D'autres mesures sont également prévues, comme des restrictions supplémentaires en matière de surveillance électronique, afin de mieux protéger les victimes. Toutes les recommandations de la Commission d'enquête parlementaire chargée d'enquêter sur le traitement des abus sexuels sont scrupuleusement suivies et mises en œuvre.
Pour lutter contre les violences sexuelles, je travaille en étroite collaboration avec mes collègues les ministres de l'Égalité des chances et de l'Intérieur, afin de mettre en place une approche coordonnée entre la police et le parquet. Cependant, les violences sexuelles constituent également un problème social. C'est une question de respect qui commence dès l'éducation, dans la manière dont nous nous parlons et nous comportons les uns envers les autres, dans la manière dont nous prenons soin les uns des autres, à la maison, à l'école, en ligne et dans la rue.
En tant que société, nous partageons cette responsabilité, celle de veiller à ce que chacun se sente en sécurité, à tout moment et en tout lieu.
François De Smet:
Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse exhaustive.
De recordoverbevolking van de gevangenissen
Het recordaantal grondslapers in de gevangenissen
Het recordaantal grondslapers in de gevangenissen en de falende noodwet
De overbevolking van de Belgische gevangenissen
Gesteld door
Vooruit
Alain Yzermans
VB
Marijke Dillen
N-VA
Sophie De Wit
PVDA-PTB
Julien Ribaudo
Aan
Annelies Verlinden (Minister van Justitie)
Bekijk antwoord
Alain Yzermans:
Mevrouw de minister, om het ietwat cynisch te zeggen, de gevangenissen verdienen een plaatsje in het Guinness Book of Records. Wekelijks worden nieuwe records gebroken. Tussen 1 augustus – na de invoering van de noodwet – en 1 november kwamen er 357 gevangenen bij, ongeveer 30 per week. Het aantal grondslapers, 164 bij uw aantreden, steeg naar een recordhoogte van 541 deze week. De overbevolkingsratio, 115 % bij uw aantreden, bedraagt vandaag 121 %. Er zijn 13.483 gedetineerden voor 11.098 plaatsen, zelfs nadat de capaciteit is toegenomen, weliswaar enkel door de opening van het detentiehuis te Olen.
De levensomstandigheden in de gevangenissen zijn zeer driest. De basiswet inzake mensenrechten wordt op verschillende fronten geschonden en niet nageleefd. Ik vraag mij af wat we moeten doen om dat globaal op te lossen, maar het blijft steeds erger worden. De spanningen in de gevangenissen nemen toe, er worden talloze vragen gesteld over de onveiligheid, drugs worden een toevlucht om de zorgen te vergeten en tieren dus welig. Door de interne organisatie versterkt de spanning in de detentie bovendien. We staan zodoende veraf van de humane detentie die we trachten te bereiken.
Mevrouw de minister, wat zijn uw plannen om op korte en lange termijn te verhelpen aan die mensonterende situaties?
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, week na week worden trieste records gebroken wat de overbevolking in onze gevangenissen betreft. Deze week moesten meer dan 541 gedetineerden op een matras op de grond slapen, werkelijk een ongezien aantal.
Sinds het begin van deze regering is het aantal grondslapers gestegen. Collega Yzermans heeft de cijfers al vernoemd. Ik zal het even uitdrukken in procenten, want dat klinkt nog veel duidelijker. Hun aantal is gestegen met 280 %, mevrouw de minister. Het is duidelijk dat het probleem van de overbevolking maar niet onder controle geraakt.
Het aantal gedetineerden blijft stijgen. De gevolgen, zowel voor de gedetineerden als, in de eerste plaats, voor het personeel, zijn aanzienlijk: mensonwaardige werkomstandigheden, en een groot risico voor de veiligheid van de cipiers.
Het gevangenispersoneel werkt zich werkelijk te pletter, maar het wordt geconfronteerd met een steeds stijgende agressie. Het voelt zich werkelijk in de steek gelaten.
Ook bij de gedetineerden wordt gesproken over een humanitaire crisis. Als er niet zeer snel beterschap komt, dreigt de situatie volledig uit de hand te lopen. Op deze wijze kan ook niet gewerkt worden aan de broodnodige voorbereiding op de re-integratie in de samenleving, hoewel dat toch ook een van de doelstellingen van detentie moet zijn. Gedetineerden die in deze omstandigheden worden opgesloten, kunnen er enkel slechter uitkomen en opnieuw een groot gevaar betekenen voor de samenleving.
De vakbonden stellen duidelijk dat u absoluut nog niet genoeg hebt ondernomen. De noodwet heeft geen soelaas gebracht. De urgentie om dat probleem aan te pakken wordt onvoldoende aangevoeld door de regering, zo klagen de vakbonden.
Mevrouw de minister, hoe reageert u op de uitspraken van de vakbonden? Welke initiatieven zult u nemen op zeer korte termijn?
De media schenken vandaag de nodige aandacht aan de problematiek, maar ook nu wordt de ware oorzaak van het probleem halsstarrig verzwegen in de media, met name het groot aantal buitenlandse gedetineerden en illegalen. Zolang die oorzaak niet mag worden genoemd, zal men niet tot de voor de hand liggende oplossing komen, namelijk criminele vreemdelingen hun straf doen uitzitten in het land van herkomst, en daar in een versneld tempo werk van maken. Daaraan moet u veel meer aandacht besteden.
Sophie De Wit:
Er is al veel gezegd, mijnheer de voorzitter. Ik verwijs naar de tekst van mijn vraag zoals ingediend.
Geachte minister,
Ondanks de inwerkingtreding van de noodwet blijft de overbevolking in onze gevangenissen verder ontsporen.
Volgens recente cijfers van het Gevangeniswezen slapen vandaag 499 gedetineerden op de grond, een absoluut record en een stijging met meer dan 280 % tegenover het begin van de legislatuur.
Zowel de directie van het Gevangeniswezen als de vakbonden spreken van een 'humanitaire crisis' en een 'noodtoestand voor het personeel'.
Het personeel werkt zich letterlijk te pletter in onmenselijke omstandigheden, met toenemende agressie, veiligheidsrisico’s en een gevoel van totale uitputting. Ook voor de gedetineerden zelf zijn de gevolgen nefast: wie in zulke omstandigheden wordt opgesloten, komt er niet beter maar slechter uit.
Ik heb volgende vragen voor u:
1. Hoe reageert u op deze alarmerende situatie waarin bijna vijfhonderd gedetineerden op de grond slapen?
2. Hoe beïnvloedt de aanwezigheid van honderden grondslapers de operationele beheersbaarheid van de instellingen en de werkdruk voor het personeel? Werd tijdelijk afgeweken van veiligheids- of personeelsnormen (zoals de maximale bezetting per cel of brandveiligheidsregels) om de overbevolking op te vangen en hoe wordt daarbij de veiligheid van personeel en gedetineerden gegarandeerd?
3. Hoe verklaart u dat de inwerkingtreding van de noodwet tot dusver niet heeft geleid tot een daling van de gevangenispopulatie of van het aantal grondslapers, maar integendeel tot een verdere stijging?
4. Welke onmiddellijke maatregelen gaat u nemen om de leefbaarheid en veiligheid in de meest overbevolkte gevangenissen te herstellen, zowel voor gedetineerden als personeel?
5. Binnen welke termijn verwacht u dat de gevangenispopulatie opnieuw onder het niveau van de operationele capaciteit kan worden gebracht?
6. En hoe ver staat u met de aangekondigde extra capaciteit via detentiehuizen en containergebouwen?
Dank voor uw antwoorden.
Julien Ribaudo:
Madame la ministre, notre pays vient de battre un triste record. Le 3 février dernier, 167 détenus dormaient sur un matelas à même le sol dans nos prisons. Le 3 novembre, c'était 500 détenus; le 10 novembre, 525 détenus; le 17 novembre, 541 détenus.
Mis bout à bout, cela représente plus d'un kilomètre de matelas posés au sol dans nos établissements pénitentiaires. Cette image dit tout de l'état de notre système.
À l'ouverture de la prison de Haren, la direction assurait à son personnel qu'il n'y aurait jamais de matelas par terre. Force est de constater qu'aucune prison, même la plus récente, n'échappe désormais à cette situation.
En effet, aujourd'hui, 43 cellules individuelles à Haren deviendront de fait des cellules doubles, avec toutes les tensions et tous les risques que cela génère. Selon plusieurs sources, quatre détenus auraient demandé eux-mêmes à être envoyés au cachot, pour exprimer leur mal-être et leur refus d'une cohabitation forcée dans un espace déjà très réduit.
Cette surpopulation renforce par ailleurs la pression sur un personnel pénitentiaire, qui est déjà en sous-effectif chronique, et dégrade davantage encore les conditions de détention. Un agent me confiait hier: "J'ai connu l'époque où l'on coupait les serviettes en deux parce qu'on manquait de matériel. Mais ce qu'on vit aujourd'hui, c'est du jamais vu."
Pour dénoncer ces conditions de travail et de détention indignes, l'ACV a déposé un préavis de grève de 24 heures à compter du mercredi 19 novembre à 22 h à la prison de Haren.
Madame la ministre, s'il est question de 43 places supplémentaires à Haren, les contrats du partenariat public-privé permettent d'aller jusqu'à 15 % de surpopulation. Concrètement, de combien de détenus supplémentaires parle-t-on? Quelles mesures ont été prévues pour pouvoir accueillir un tel nombre de personnes?
Avez-vous rencontré le personnel et la direction de la prison de Haren depuis qu'il est question de ces 43 places et depuis le dépôt du préavis de grève? Si oui, quelle piste de solution a été envisagée? Si non, pourquoi ne pas avoir organisé une rencontre?
Annelies Verlinden:
Geachte Kamerleden, we hebben ondertussen helaas de kaap van 500 grondslapers bereikt. Ik ben mij dus heel goed bewust van de urgentie en de onhoudbaarheid van de situatie, zowel voor de gedetineerden als voor het personeel.
De noodwet heeft wel degelijk effect, mevrouw Dillen. Sinds de inwerkingtreding werd aan meer dan 600 veroordeelden een vervroegde invrijheidstelling toegekend op zes maanden voor het strafeinde. De SUR's hebben al meer dan 1.700 aanvragen behandeld. Daarvan werd aan zowat 520 veroordeelden tot drie jaar elektronisch toezicht toegekend en aan 114 veroordeelden een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Daarnaast werden nog meer dan 950 dossiers bij de SUR aanhangig gemaakt. In afwachting van een beslissing van de SUR werd aan hen strafonderbreking toegekend.
Cependant, chers collègues, nous constatons en effet que les juges d'application des peines prennent une décision négative dans environ 40 % des demandes de surveillance électronique et environ 85 % des demandes de libération conditionnelle. Une première analyse des jugements montre que l'application de la loi d'urgence par les juges d'application des peines est plus stricte que ce qui avait été prévu lors de l'élaboration de ladite loi.
Het gerealiseerde effect van de noodwet wordt daardoor tenietgedaan. Daaraan liggen de volgende redenen en omstandigheden ten grondslag.
Er is de gedeeltelijke uitvoering van de zogenaamde stock, op initiatief van de procureur des Konings naar aanleiding van hun acties in verband met de geplande pensioenhervorming, bovendien verschillend over het hele land.
Er is een stijging van het aantal beklaagden in de herfst, wat een jaarlijkse trend is, in het bijzonder in het kader van specifieke acties. Wekelijks komen er ongeveer 200 nieuwe beklaagden binnen.
Er worden geen nieuwe VPV's meer toegekend. Daarnaast is er een stijging van het aantal langgestraften, van het aantal beklaagden en het aantal veroordeelden zonder wettig verblijf, en van het aantal geïnterneerden.
Samen met de minister van Asiel en Migratie en de minister van Buitenlandse Zaken zetten we in op de overbrenging van veroordeelden zonder verblijfsrecht. Op 23 oktober werd een nieuw akkoord gesloten met Marokko, waarin heel precies de targets voor de overbrengingen zijn vastgelegd, meer bepaald minstens vijftig per jaar. Vandaag zijn dat er nul. Ook ten aanzien van Nederland werd op politiek en diplomatiek niveau druk uitgeoefend om opnieuw overbrengingen te aanvaarden. Dat gebeurt intussen opnieuw, zij het nog steeds te langzaam.
Om de terugkeer van veroordeelden zonder recht op verblijf te bevorderen en te versnellen, zal worden ingezet op een versterking van het aantal escorteurs bij de luchtvaartpolitie.
Ook al merken we dat dankzij de versterkte diplomatie van ons land vooruitgang wordt geboekt, is het een illusie te denken dat zomaar tweeduizend gedetineerden holderdebolder uit onze gevangenissen zouden kunnen worden verwijderd. De enige realistische piste op korte termijn is ze over te brengen naar de gesloten centra van de DVZ, indien hun aanwezigheid in de gevangenissen in het kader van de strafuitvoering niet langer noodzakelijk is.
Wat de geïnterneerden betreft, stoten we, zoals in het hele land, op de limieten van de capaciteit van het zorgcircuit. Ook daar worden initiatieven genomen om de capaciteit te verhogen. In de loop van 2026 zal Volksgezondheid 90 bijkomende plaatsen voorzien in zorghuizen.
We moeten blijven inzetten op de verwijdering van veroordeelden zonder recht op verblijf en van geïnterneerden, en tegelijk werk blijven maken van de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit. De projecten om bijkomende capaciteit te voorzien in de detentiehuizen, worden verdergezet zoals gepland, net als de projecten voor extra gevangeniscapaciteit. Het valt niet te ontkennen dat andere projecten om op korte termijn bijkomende capaciteit te creëren, zoals de modulaire units, het ritme van de begrotingsbesprekingen moeten volgen. Zolang die besprekingen niet zijn afgerond, zijn er daarvoor geen middelen. Het is dus niet duidelijk over welke bijkomende middelen we zullen beschikken om al die projecten te realiseren.
Mijn boodschap is zeer duidelijk: meer dan 13.500 gedetineerden, waarvan er meer dan 500 op een matras slapen, is een onhoudbare situatie. Ik zal het plan van aanpak deze week nog bespreken binnen de regering.
Monsieur Ribaudo, le contrat DBFM Haren prévoit en effet qu'une surpopulation allant jusqu'à 15 % peut être autorisée, moyennant le paiement de frais supplémentaires pour les services facilitaires. Au-delà de 15 %, une indemnité additionnelle doit être versée. En théorie, cela correspond à 178 lits supplémentaires qui peuvent être réalisés dans le cadre du contrat.
Président: Pierre Jadoul.
Voorzitter: Pierre Jadoul.
Bien entendu, il ne s'agit pas uniquement de lits, mais aussi de personnel et d'autres formes d'encadrement. Les 43 lits font partie d'une modification au contrat par le donneur d'ordre, qui prévoit 53 lits supplémentaires. Il s'agit de la première phase. Une extension supplémentaire via un avenant du même type est actuellement à l'étude.
Le 14 novembre, une concertation s'est tenue avec le personnel et la direction de Haren. Une assemblée du personnel a également eu lieu en présence de la directrice générale. Un préavis de grève a été déposé pour le 20 novembre.
Alain Yzermans:
Mevrouw de minister, door technische en contextuele omstandigheden worden de doelstellingen van de noodwet niet behaald. Het blijft dweilen met de kraan open. Voor een humanitair detentiebeleid moeten we alles op alles zetten om beter omstandigheden voor de grondslapers te creëren. Voorts moeten we ook opkomen voor het personeel. Vandaag nog lieten personeelsleden mij weten dit geen week meer te kunnen volhouden. Het wordt hen te veel. Die crisis zal omslaan en escaleren. Wat zullen we op dat moment doen?
We moeten blijven geloven in een amalgaam van maatregelen, waarbij de juiste voorzieningen worden getroffen, zowel inzake capaciteit als voor de juiste doelgroepen. De basiswet en het personeel in gedachten, hoop ik dat humane detentie niet voor sint-juttemis is.
Terwijl wij hier vergaderen, is het aantal grondslapers opnieuw gestegen. Het overtal inzake grondslapers bedroeg 280 %, vandaag is dat 330 %. We zijn dus weer een stap verder. Het gaat niet om een record, maar dat is een duidelijk signaal dat een betere en snellere aanpak nodig is.
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. Collega Yzermans heeft gelijk. Het cijfer is gestegen. Ik had de berekening niet opnieuw gemaakt op basis van het juiste aantal grondslapers vandaag. Het aantal grondslapers spreekt boekdelen.
Ik denk dat de vakbonden terecht aankaarten dat de voltallige regering de urgentie absoluut niet voldoende aanvoelt. Ze voelt niet aan dat er veel meer middelen moeten worden vrijgemaakt voor Justitie om u in staat te stellen om die problematiek aan te pakken, naast de talrijke andere noden binnen Justitie, maar dat is een ander debat. Ik blijf dus hopen dat u met een grondig plan van aanpak zult komen en dat u bij de begrotingsbesprekingen in de regering voldoende steun en middelen zult krijgen.
Sophie De Wit:
Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Wordt vervolgd.
Julien Ribaudo:
Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. La surpopulation est un problème très ancien. Mais ce que vivent aujourd'hui les détenus, les agents, les directions est sans précédent. Nous battons tous les records avec 21% de surpopulation, 13 483 détenus pour 11 098 places, 541 personnes dormant à même le sol. C'est un kilomètre de matelas à terre! Si nous poursuivons au rythme actuel, nous atteindrons les 1 000 personnes dormant à terre d'ici avril 2026, ce qui est inacceptable. Sur le terrain, l'exaspération est palpable. Un directeur me disait avoir pris 10 ans en six mois. Des agents m'ont confié ne plus avoir le temps de rien faire, qu'ils ouvrent et ferment les portes et c'est tout! J'ai entendu dire de nombreuses fois ces dernières semaines: "Si ça continue, de gros incidents vont devenir inévitables". Madame la ministre, vous n'êtes pas responsable de l'héritage. Mais aujourd'hui, vous êtes aux commandes et le secteur attend des réponses concrètes, urgentes et structurelles. Pas des effets d'annonce. Le PTB soutient les travailleurs de la prison de Haren dans leurs actions de ce soir et de demain. Nous serons également aux côtés de l'ensemble des travailleurs pénitentiaires mardi et mercredi prochains.
De onhoudbare situatie in de hulpgevangenis van Leuven
Bekijk antwoord
Marijke Dillen:
Mevrouw de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding.
Het probleem in de hulpgevangenis van Leuven is geen nieuw probleem en de problemen zijn dezelfde als in de meeste andere gevangenissen: te veel gedetineerden en geen budget. De vakbonden trokken opnieuw aan de alarmbel omwille van de steeds maar toenemende overbevolking met als resultaat bijna 220 gedetineerden voor 149 plekken, 3 tot 4 gedetineerden in een cel van 7,5 vierkante meter en ongeveer 15 grondslapers. Dit leidt onvermijdelijk tot spanningen. De situatie wordt zelfs levensgevaarlijk omdat gevangenen met psychische problemen niet kunnen worden gescheiden van de andere gevangenen.
De vakbonden vroegen midden oktober een oplossing aan de directie maar na een beraad van 10 dagen is er tot op heden geen resultaat. Het is trouwens niet de eerste keer dat de vakbonden deze ernstige problematiek aankaarten.
Het grote probleem: geen budget om problemen op te lossen. Terecht wijzen de vakbonden op een implosie van het gevangenissysteem. Maar de vakbonden hopen nog steeds op noodmaatregelen van de minister voor deze crisis, zo niet dreigt er een tikkende tijdbom.
Gevolg van het gebrek aan oplossingen: de aankondiging van een nieuwe stakingsdag op 7 november. Als er dan weer niets uit de bus komt, zullen er nieuwe acties volgen want het personeel en de gevangenen zitten op hun tandvlees, zo waarschuwen de vakbonden.
Helaas slaagt de minister er maar niet in om de onaanvaardbare omstandigheden in deze gevangenis - net zoals trouwens in de meeste andere gevangenissen - onder controle te krijgen.
De directie van de hulpgevangenis Leuven steunde in het verleden altijd het personeel. Kan de minister mij mededelen waarom het overleg tussen de vakbonden en de directie thans geen concrete resultaten heeft opgeleverd?
Welke initiatieven gaat de minister nemen om ervoor te zorgen dat in de hulpgevangenis van Leuven - net trouwens zoals voor alle andere gevangenissen - de werkomstandigheden voor het personeel genormaliseerd en aanvaardbaar worden, alsook de levensomstandigheden voor de gedetineerden?
Annelies Verlinden:
Het is mij niet duidelijk op basis van welke afspraken of handelingen er wordt geconcludeerd dat de directie van de hulpgevangenis van Leuven haar personeelsleden niet meer zou steunen. De reductie van het aantal gedetineerden in het algemeen en van de grondslapers in het bijzonder ligt uiteraard niet alleen in handen van de directie. Mogelijk heeft die realiteit geleid tot de perceptie dat het personeel niet wordt gesteund.
In het verleden was het mogelijk arresthuizen met grondslapers te ontvolken door gedetineerden naar andere gevangenissen te oriënteren. Dat is vandaag, met een zeer hoge populatie en meer dan 500 grondslapers, niet meer mogelijk. De maatregelen in de noodwet werden wel in tastbare cijfers vertaald, maar desondanks is de gevangenisbevolking op twee maanden tijd gestegen. Ik heb de reden van die stijging daarstraks al aangehaald.
De gevangenisdirecties en de vakbonden waarschuwen voor onmenselijke omstandigheden en risico’s. Met een pakket aan maatregelen op korte, middellange en lange termijn wil ik daaraan tegemoetkomen, waarbij onder meer wordt ingezet op de uitstroom uit onze gevangenissen van onder andere personen in onwettig verblijf en geïnterneerden, en op het voorzien in bijkomende capaciteit.
Een plan van aanpak zal, zoals ik daarstraks al zei, de komende dagen in de regering besproken worden.
Marijke Dillen:
Dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Mevrouw de minister, het personeel en de vakbonden zelf hebben de trieste problematiek aangekaart. Midden oktober hadden ze een overleg met de directie, maar na een beraad van tien dagen was er absoluut geen resultaat. Dat resultaat is er tot vandaag nog altijd niet. Het is trouwens niet de eerste keer dat de vakbonden in de hulpgevangenis van Leuven de problematiek aanklagen. De personeelsleden zitten werkelijk op hun tandvlees, mevrouw de situatie. De situatie is onaanvaardbaar. Ze spreken over een tikkende tijdbom. Mijn repliek is hier dezelfde als bij andere vragen. Er moet dringend iets gebeuren. Er moet dringend een structurele aanpak ten gronde komen om andere grote drama’s in de toekomst te vermijden.
De bescherming van (ex-) magistraten en gerechtelijke onderzoekers tegen gerechtelijke intimidatie
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Geachte minister,
Recent raakte bekend dat Jean Claude Lacote, veroordeeld tot dertig jaar cel voor moord, de voormalige commissaris van de gerechtelijke politie Willy Devestel, die destijds het onderzoek naar hem leidde, dagvaardt wegens laster en schending van het beroepsgeheim.
Deze casus roept de vraag op in welke mate het huidige procesrecht toelaat dat veroordeelden gerechtelijke procedures gebruiken (misbruiken) om hun voormalige vervolgers te intimideren of te discrediteren. Dat een zwaar veroordeelde crimineel via gerechtelijke weg zijn vroegere onderzoeker viseert, is hoogst uitzonderlijk. Zulke procedures kunnen immers een vorm van gerechtelijke intimidatie zijn en doen vragen rijzen over de bescherming van magistraten, gerechtelijke onderzoekers en andere personeelsleden van justitie, ook nadat zij hun ambt verlaten hebben.
Ik heb volgende vragen voor u:
1. Hoe beoordeelt u deze zaak waarin een tot een zware gevangenisstraf veroordeelde crimineel een voormalige gerechtelijke onderzoeker gerechtelijk viseert? Acht u dit een vorm van gerechtelijke intimidatie?
2. Beschikt u over cijfers of signalen omtrent gelijkaardige gevallen waarin (voormalige) magistraten of gerechtelijke onderzoekers door veroordeelden werden gedagvaard of aangeklaagd?
3. Welke mogelijkheden bestaan er momenteel om (ex-)magistraten, gerechtelijke onderzoekers of andere personeelsleden van justitie juridisch of psychologisch te ondersteunen wanneer zij omwille van (vroegere) ambtshandelingen worden geviseerd?
4. Overweegt u bijkomende maatregelen om misbruik van gerechtelijke procedures door veroordeelden te voorkomen en tegelijk de rechtsbescherming van (voormalige) magistraten, gerechtelijke onderzoekers en andere personeelsleden van justitie te versterken?
5. Ziet u een meerwaarde in het oprichten van een centraal aanspreekpunt binnen de FOD Justitie waar (ex-) magistraten, gerechtelijke onderzoekers of andere personeelsleden van justitie terechtkunnen bij gevallen van intimidatie of gerechtelijke represailles zodat dergelijke situaties structureel kunnen worden opgevolgd en geanalyseerd?
Annelies Verlinden:
Mevrouw De Wit, ik kan uiteraard geen standpunt innemen over een individuele gerechtelijke procedure en ook niet over de motieven van een dagvaarding of de appreciatie ervan als al dan niet intimidatie. Het behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht om te oordelen over dit soort geschillen.
Wat betreft de betrokkenheid van politieambtenaren, wil ik onderstrepen dat ik als minister van Justitie niet bevoegd ben voor de organisatie en de werking van de politiediensten. Ik kan mij dan ook niet uitspreken over de eventuele beschermingsmaatregelen of de ondersteuning die specifiek voor de politie gelden.
Magistraten die in het kader van hun ambtsuitoefening worden gedagvaard, kunnen in elk geval rekenen op rechtsbijstand, conform het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende rechtshulp. Deze waarborg vormt een belangrijke bescherming voor de onafhankelijke werking van de rechterlijke macht. Er werd eveneens voorzien in een netwerk van psychologische ondersteuning in geval zich incidenten voordoen. Magistraten en medewerkers kunnen daarop een beroep doen, voor zover het incident verband houdt met de uitoefening van het ambt.
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had graag nog vernomen of u heil ziet in een centraal aanspreekpunt waar men terechtkan.
Voorzitter:
N'ayant pas de nouvelles de Mme Meunier, sa question n° 56009986C est sans objet.
De buitenlandse legalisering en de stijgende cannabissmokkel via de Antwerpse haven
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, uit recente cijfers van de douane blijkt dat de hoeveelheid in beslag genomen marihuana in de haven van Antwerpen in amper twee jaar tijd vertienvoudigd is. Het gaat om hoge cijfers: van 366 kilogram in 2023 naar bijna 20 ton in 2025.
Het merendeel van die ladingen blijkt afkomstig te zijn uit landen waar de cannabisproductie gedeeltelijk werd gelegaliseerd, zoals Canada, de Verenigde Staten en Thailand. Volgens alle experten en politiediensten is er sprake van overproductie en daardoor ook van illegale uitvoer vanuit die legale sector. Daarbij fungeert in het bijzonder België, en meer bepaald de haven van Antwerpen, als doorvoerhaven richting landen als Duitsland, waar het bezit inmiddels is gedecriminaliseerd. Die evolutie bevestigt wat wij al langer vrezen, namelijk dat legalisering de zwarte markt niet weghaalt. Legalisering verlicht de zwarte markt niet, integendeel, ze versterkt ze zelfs.
Wanneer landen de productie toelaten, maar de uitvoer niet onder controle krijgen, ontstaat er meer ruimte voor criminele netwerken, prijsdumping en geweld. De aanpak van de cocaïnesmokkel mag de opkomende cannabissmokkel bovendien niet uit het vizier doen verdwijnen. Daarover heb ik een aantal vragen, mevrouw de minister, want de uitdagingen nemen op die manier alleen maar toe.
Bent u het eens met onze analyse? Hoe verklaart u de sterke stijging van het aantal inbeslagnames van marihuana in de haven van Antwerpen?
Beschikt u over informatie over gerechtelijke onderzoeken die bevestigen dat die ladingen daadwerkelijk afkomstig zijn van legale producenten in Canada, de Verenigde Staten of Thailand? Ziet u ook een verband tussen de legalisering in die landen en de toegenomen smokkel richting Europa?
Welke maatregelen worden genomen om het nieuwe fenomeen van 'legale cannabismokkel' aan te pakken, zowel door de douane als door de gerechtelijke autoriteiten?
Bent u het ermee eens dat die evolutie aantoont dat de legalisering van cannabis geen oplossing vormt, maar integendeel nieuwe criminele markten creëert en de druk op onze justitie en politiediensten verder vergroot?
Annelies Verlinden:
Collega, de cijfers die u aanhaalt, bevestigen een trend die onze diensten al enige tijd signaleren. De toename is het gevolg van verschillende factoren.
Enerzijds zien we een structurele overproductie in landen waar de cannabisproductie, ook soms gedeeltelijk, gelegaliseerd werd. Criminele organisaties zien daarin een opportuniteit om die overschotten illegaal te exporteren, niet alleen naar België maar naar heel West-Europa. Belangrijk om te benadrukken is dat legalisering de illegale markt niet heeft doen verdwijnen. Criminele organisaties blijven actief en kweken nog altijd cannabis buiten het legale circuit, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval is voor tabak.
Anderzijds focussen de douane en de politie meer op risicoprofielen en zijn er meer gerichte controles. Dat resulteert in meer detecties en inbeslagnames. Het is dus een combinatie van een reële stijging van de trafiek en van gerichte, slimme controles.
De cannabis die wij in België aantreffen, kan zowel uit de in het buitenland legale als uit de illegale markt komen. Om de exacte oorsprong te achterhalen, is chemische profilering nodig, waarbij de samenstelling van cannabis in een laboratorium wordt geanalyseerd. Dat proces staat internationaal nog in de kinderschoenen, waardoor het momenteel slechts beperkt kan worden toegepast.
Er bestaat een duidelijk verband tussen legalisering en toegenomen smokkel. Wanneer landen de productie toelaten, maar het vergunningsbeleid niet adequaat controleren, ontstaat een grijze zone waarin criminele netwerken opereren. Dat zien wij niet alleen via de maritieme trafiek in Antwerpen, maar ook in de luchtvracht. Luchthavens als Zaventem en Bierset worden steeds vaker gebruikt voor de invoer van cannabis uit dezelfde drie landen.
De diversificatie toont aan dat criminele organisaties risico’s spreiden over verschillende routes en modaliteiten om hun financiële winsten te maximaliseren. Legalisering creëert bovendien bijkomende maatschappelijke problemen. Criminele organisaties richten zich in het bijzonder op kwetsbare groepen die het gelegaliseerde product niet kunnen betalen en op minderjarigen, die door regulering terecht worden uitgesloten van toegang tot gelegaliseerde cannabis.
Als men wil tegemoetkomen aan bezorgdheden op het vlak van volksgezondheid en verslavingszorg, is een medicinale aanpak de in te slagen weg. Ter vergelijking, wij hebben heroïne niet moeten legaliseren om methadon te kunnen aanbieden. Met een medicinale, gecontroleerde en omkaderde aanpak spelen we de georganiseerde misdaad niet in de kaart en veroorzaken we geen verschuiving van de markt naar kwetsbare groepen in andere landen.
Tot slot wens ik te benadrukken dat de export van cannabis naar Europa onverminderd strafbaar blijft, ook al werd cannabis in bepaalde landen gelegaliseerd. Om dat fenomeen te bestrijden wordt een nieuw Operational Action Plan binnen EMPACT, cyclus 2026-2027, uitgewerkt op het niveau van Europol. Het plan zal worden geleid door de Landelijke Politie in Nederland en door onze federale politie DJSOC als co-leader .
Président: Ismaël Nuino.
Voorzitter: Ismaël Nuino.
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ook dat baart ons zorgen. Justitie heeft al de handen vol met cocaïne en dit komt daar dan ook nog bij. Ik neem aan dat er veel meer gerichte controles zijn en dat daarop wordt ingezet. U weet echter net zo goed als ik dat dat allemaal druppels op een hete plaat zijn. Ook op die werf is er dus nog werk aan de winkel.
Het akkoord van het kernkabinet over vervolging bij o.a. ernstige mensenrechtenschendingen
Bekijk antwoord
Ismaël Nuino:
En date du 2 septembre, le kern et le gouvernement s'étaient mis d'accord sur un paquet de mesures dans le cadre du drame qui se passait à Gaza. L'une d'entre elles vous concernait plus particulièrement: pouvoir poursuivre tout Belge ou résident habituel de notre pays qui se serait rendu coupable de violations graves du droit international humanitaire ou d'infractions terroristes en Israël ou dans les territoires palestiniens occupés.
Nul besoin de vous rappeler que cet engagement était assez important pour nous, parce que c'est effectivement un rappel de notre État de droit sur notre sol et sur le fait que ces manquements au droit international humanitaire n'ont pas de frontières et qu'il doit s'appliquer partout. Conformément à l'article 143 bis du Code judiciaire, vous avez une possibilité d'exercer un droit d'injonction positive auprès de la procureure fédérale pour donner des instructions de poursuites. Cela pourrait s'inscrire parmi les engagements qui avaient été pris.
Concrètement, qu'avez-vous mis en place à la suite de la décision du kern, sans vouloir empiéter sur le caractère confidentiel d'une quelconque enquête? Pourriez-vous nous indiquer si des dossiers ont été ouverts à la suite de cette décision et en lien avec celle-ci? Au regard de la portée assez générale de l'accord qui avait été pris en kern, envisagez-vous une circulaire collective ( cf. art.143 quater du Code judiciaire), pour définir de manière un peu plus claire une politique criminelle et assurer une politique homogène de poursuites au niveau du parquet fédéral?
Enfin, avez-vous déjà initié, entamé des protocoles ou sont-ils déjà en cours avec des autorités judiciaires d'autres pays, notamment ceux qui partagent les mêmes préoccupations que nous en cette matière, pour faciliter l'entraide judiciaire sur des dossiers qui ne sont parfois pas que belgo-belges?
Annelies Verlinden:
L'accord conclu en Conseil des ministres restreint prévoyait en effet qu'il soit demandé à la ministre de la Justice de faire usage de son droit d'injonction positive dans ces dossiers afin de contribuer à lutter contre l'impunité dans ce conflit dramatique. J'ai adressé une lettre à ce sujet au procureur fédéral et fin octobre, une concertation a également eu lieu sur cette question entre le parquet fédéral et ma cellule stratégique. Concrètement, j'ai demandé au parquet fédéral d'accorder une attention particulière à ce dossier en tenant compte des capacités disponibles.
Concernant le rôle du parquet fédéral, il convient de souligner qu'une section du parquet est spécifiquement dédiée aux droit international humanitaire et aux compétences militaires. Cette section est chargée de la mise en œuvre du monopole des poursuites accordé au parquet fédéral dans ces matières, en application de l'article 144 quater du Code judiciaire. Les magistrats fédéraux qui en font partie disposent d'une expertise spécifique concernant les dossiers particulièrement complexes relatifs aux violations graves du droit international humanitaire. De manière générale, lorsque le parquet fédéral est informé de faits relevant des compétences des juridictions belges en matière de droit international humanitaire, un dossier est systématiquement ouvert.
S'agissant des instruments de politique criminelle, nous rappelons que l'article 143 quater a été inséré dans le Code judiciaire après l'affaire Dutroux, dans le but de rendre le fonctionnement de la justice plus transparent et de créer un équilibre entre la responsabilité démocratique du ministre de la Justice vis-à-vis du Parlement et l'autonomie du ministère public. Les directives de la politique criminelle établies par le ministre de la Justice sont de nature générale et stratégique et ne peuvent entraîner une interférence dans une affaire pénale concrète, étant donné que l'article 151 de la Constitution garantit l'indépendance du ministère public dans les dossiers individuels. Le ministre demande l'avis du Collège des procureurs généraux avant de fixer ses directives. Une fois fixées, ces directives sont contraignantes pour l'ensemble du ministère public. Les procureurs généraux veillent à ce que ces lignes directrices soient correctement appliquées dans leurs ressorts. Bien que la législation permette au ministre de la Justice de fixer des directives de manière indépendante après avis du collège, il est d'usage dans la pratique que ces directives soient émises en collaboration avec le Collège des procureurs généraux et co-signées par celui-ci par le biais de circulaires dites communes.
Une directive ministérielle qui est reprise par la suite par le Collège des procureurs généraux et proposée aux membres du ministère public constitue l'exception.
En ce qui concerne la coordination internationale, on peut souligner que la Belgique participe très activement aux travaux de réseau européen de points de contact en ce qui concerne les personnes responsables de génocide, de crimes contre l'humanité et de crimes de guerre. Ce réseau, établi par une décision du Conseil de l'Union européenne du 13 juin 2002, tient des réunions deux fois par an dans les locaux d'Eurojust à La Haye auxquels participent l'ensemble des États membres, des États observateurs, diverses organisations internationales et des ONG intéressées.
La Belgique y est représentée par le parquet fédéral, la police fédérale et le service de droit international humanitaire du SPF Justice. Le réseau constitue un organe unique de coordination des autorités nationales chargées des poursuites de violations graves du droit international humanitaire. Il offre aux praticiens l'opportunité d'échanger sur des sujets spécifiques et de partager des expériences et des bonnes pratiques nationales.
Une coordination entre magistrats nationaux compétents en matière de droit international humanitaire prend également place au sein d'Eurojust, l'agence de l'Union européenne pour la coopération judiciaire en matière pénale.
Ismaël Nuino:
Je vous remercie vraiment, madame la ministre, pour vos réponses en ce qui concerne la collaboration internationale. Je comprends qu'une balance d'intérêts est à faire sur la question des circulaires collectives.
Il est certain que le rôle du ministère public est compliqué, entre l'indépendance dans la poursuite et la relative responsabilité que vous avez néanmoins de leur travail. Je reste un tout petit peu sur ma faim en ce qui concerne l'application effective de l'accord sur Gaza et la question de savoir si des dossiers ont été ouverts suite à cela, mais je peux entendre que vous ne puissiez pas en parler de la manière la plus libre possible.
Pour le reste, je suis absolument convaincu de l'excellence du travail réalisé par le parquet fédéral. Nous pouvons du reste le constater assez régulièrement, qu'il s'agisse d'enjeux politiques comme on a malheureusement pu le voir récemment ou du procès d'assises qui s'est terminé récemment à Bruxelles. Je tiens donc encore une fois à souligner leur travail, à les remercier et à rappeler que nous avons entière confiance dans leurs capacités à faire respecter les compétences dont ils ont hérité de par la loi.
Voorzitter:
M. Cornillie et M. Vande Maele ne sont pas présents pour poser leurs questions respectives.
Het gebrek aan verplichte therapie bij zedenfeiten met minderjarigen in een vertrouwensrelatie
De veroordeling van een leerkracht voor zedenfeiten met minderjarigen
Gesteld door
N-VA
Sophie De Wit
VB
Alexander Van Hoecke
Aan
Annelies Verlinden (Minister van Justitie)
Bekijk antwoord
Sophie De Wit:
Mevrouw de minister, recent heeft de correctionele rechtbank van Brugge een leerkracht uit Bredene van 29 jaar veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf met uitstel voor seksuele relaties met vier leerlingen van 13 tot 17 jaar. Al die feiten vonden plaats binnen de schoolcontext, dus binnen een vertrouwensrelatie.
Wat daarbij opviel, is dat de betrokkene geen verplichte therapie of behandeling opgelegd heeft gekregen, hoewel het om ernstige zedenfeiten met minderjarigen ging. De rechtbank heeft daarbij blijkbaar het advies gevolgd van een gerechtspsychiater. Die stelde dat therapie geen meerwaarde zou hebben, mevrouw de minister. Ik weet dat het om een individueel dossier gaat en dat u daar geen uitspraken over kunt doen, maar het roept toch een aantal vragen op.
Het gaat om de manier waarop in dergelijke dossiers de nood aan behandeling wel of niet wordt ingeschat, en uiteindelijk om de bescherming van minderjarigen op lange termijn. Ik denk dat ook het vertrouwen van de samenleving in justitie op die manier wordt ondermijnd. Wanneer iemand die het vertrouwen van leerlingen misbruikt nagenoeg vrijuit gaat, een straf met uitstel krijgt en eigenlijk niet verder hoeft te worden opgevolgd – laat staan therapie moet volgen – terwijl hij als leerkracht met vier leerlingen een relatie onderhield, vind ik dat bijzonder.
Bovendien is het belangrijk dat een beroepsverbod of contactverbod in de praktijk nog niet altijd wordt opgelegd, hoewel dat soms wel gebeurt. Daar zou een betere controle op moeten gebeuren, zeker omdat het essentieel is dat iemand die voor dergelijke feiten veroordeeld is, zich niet opnieuw in een onderwijsmilieu begeeft of zich niet opnieuw in een context bevindt waarin hij met jongeren wordt geconfronteerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij zulke ernstige zedenfeiten binnen een vertrouwensrelatie met minderjarigen geen verplichte behandeling of therapie wordt opgelegd?
Meent u dat bij zedenfeiten met minderjarigen vandaag voldoende consequent wordt overwogen om een verplichte behandeling op te leggen? Op basis van welke criteria wordt beslist om dat al dan niet te doen?
Bestaan er richtlijnen of beleidsaanbevelingen om in zedenzaken met minderjarigen systematisch te onderzoeken of een verplichte behandeling of langdurige opvolging aangewezen is?
Hoe wordt in de praktijk gecontroleerd of veroordeelden met een beroepsverbod geen functies uitoefenen waarbij ze met minderjarigen in contact komen?
Hoe verloopt de informatie-uitwisseling met onderwijs- en jeugdinstanties?
Tot slot, mevrouw de minister, overweegt u, in het licht van dergelijke dossiers, om wettelijk te verankeren dat bij zedenfeiten gepleegd binnen een vertrouwensfunctie een verplichte behandeling of langdurige begeleiding standaard deel zou moeten uitmaken van de straf of de voorwaarden?
Alexander Van Hoecke:
Een leerkracht die les gaf op een middelbare school in Bredene stond in Brugge terecht voor zedenfeiten met minderjarigen. Die man had seksuele relaties met minderjarige leerlingen, stuurde naaktfoto’s en verspreidde ook naaktfoto's van zijn ex-partner. Met vier van die leerlingen had hij ook een echte relatie, volgens hem. Het jongste slachtoffer was 13 jaar bij aanvang van de feiten.
Het openbaar ministerie vorderde een effectieve celstraf van zes jaar, maar tevergeefs, want voor de rechtbank volstonden zes maanden, de zes maanden die deze man in voorhechtenis zat. Hij kreeg verder een voorwaardelijke celstraf van vijf jaar opgelegd, moet een schadevergoeding betalen aan de burgerlijke partijen en krijgt een contactverbod dat alleen betrekking heeft op de slachtoffers. Er werd geen verplichte behandeling opgelegd, omdat die volgens de gerechtspsychiater geen meerwaarde zou hebben.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de invoering van de mogelijkheid om een volledig omgangsverbod met minderjarigen op te leggen? Wanneer zult u met een initiatief daaromtrent naar het Parlement komen? Hoe zal de naleving van het omgangsverbod in de praktijk gegarandeerd worden?
De man kreeg ook een beroepsverbod opgelegd. Hoe staat het met de effectieve opvolging van zo'n beroepsverbod? Hoe wordt hieraan specifiek voor het onderwijs gevolg gegeven? Waar wordt dat opgeslagen? Hoe wordt dat gecontroleerd? Hoe worden die checks uitgevoerd? Hoe zal in de toekomst, wanneer een volledig omgangsverbod met minderjarigen kan worden opgelegd, dat omgangsverbod concreet vertaald worden in een beroepsverbod? Die twee werken immers op elkaar in. Een omgangsverbod met minderjarigen impliceert een compleet beroepsverbod voor alle beroepen met minderjarigen. Hoe zal dat juist geïmplementeerd worden?
Overweegt u om in de toekomst psychiatrische adviezen die verplichte behandeling onnodig achten te onderwerpen aan een tweede onafhankelijke evaluatie, om te vermijden dat, zoals in dit geval, daders met een hoge kans op recidive - en we weten dat dit bij pedofilie zo is - zonder opvolging terugkeren in de samenleving?
Hoe staat u tegenover het invoeren van de mogelijkheid om een levenslange verplichte behandeling en opvolging op te leggen aan plegers van zedenfeiten met minderjarigen?
Annelies Verlinden:
Mevrouw De Wit, mijnheer Van Hoecke, ik herhaal mezelf, maar ik kan geen toelichting of commentaar geven betreffende individuele rechterlijke beslissingen.
Het is momenteel binnen verschillende wettelijke kaders mogelijk om een behandeling op te leggen, mits de betrokkene daarmee instemt. Dergelijke behandelingen kunnen onder andere worden opgelegd in het kader van vrijheid onder voorwaarden en bij een autonome probatiestraf. De behandelingen worden opgevolgd in het kader van het samenwerkingsakkoord inzake de behandeling en begeleiding van daders van seksueel misbruik.
Op dit moment worden de bestaande Vlaamse, Waalse en Brusselse samenwerkingsakkoorden geactualiseerd en wordt een Duitstalig samenwerkingsakkoord voorbereid. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de verbetering van de informatiestroom. In het kader van het nieuwe Strafwetboek wordt een nieuwe straf in het vooruitzicht gesteld, namelijk de behandeling onder vrijheidsberoving.
Dit zal een vorm van een bij wet gedwongen behandeling betreffen, die de rechter onder de wettelijk bepaalde omstandigheden kan opleggen. Artikel 417/58 van het Strafwetboek voorziet al in de mogelijkheid om bij veroordelingen voor misdrijven tegen de seksuele integriteit, het seksueel zelfbeschikkingsrecht en de goede zeden, de veroordeelde voor een termijn van één jaar tot ten hoogste twintig jaar de ontzetting op te leggen van het recht te wonen, te verblijven of zich op te houden in het door de rechter bepaalde gebied, of contact te hebben met de personen die hij individueel aanwijst. Bij de inwerkingtreding van het nieuwe Strafwetboek zal op basis van artikel 50 een dergelijk verbod veralgemeend kunnen worden opgelegd, ongeacht de aard van de gepleegde feiten.
Daarnaast bestaan er wettelijk voorziene mogelijkheden om beroepsverboden op te leggen. Voor de invulling van de notie 'volledig omgangsverbod' moeten een aantal parameters in aanmerking worden genomen, zoals die ook bij de hoorzittingen naar aanleiding van de resolutie betreffende de justitiële aanpak van daders van kindermishandeling aan bod kwamen, om te komen tot een haalbaar en controleerbaar verbod dat de toets van de internationaalrechtelijke verplichtingen kan doorstaan. In het bijzonder kan worden verwezen naar de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het regeerakkoord bepaalt dan ook dat dit een gedifferentieerd omgangsverbod moet zijn, afhankelijk van het type dader, en dat het aan periodieke evaluaties wordt onderworpen. Die elementen moeten verder worden geanalyseerd om te komen tot een uitgewerkt en werkbaar kader.
Wanneer een vacature betrekking heeft op een gereglementeerde activiteit of een functie in de jeugdsector, is het volgens de wetgeving verplicht een uittreksel uit het strafregister voor te leggen. Het model van dat uittreksel vermeldt voor deze beroepen of er veroordelingen zijn voor feiten gepleegd tegen minderjarigen en of er een verbod geldt om een activiteit uit te oefenen waarbij contact met minderjarigen plaatsvindt.
In dezelfde geest staat COL 8/2014 van het College van procureurs-generaal betreffende de mededeling van informatie, vervolging en veroordeling van ambtenaren en personen die taken van algemeen belang uitoefenen, of wier functie een gebruikelijke gezagsrelatie met minderjarige of kwetsbare personen inhoudt, het onder bepaalde omstandigheden toe om een tuchtrechtelijke of administratieve instantie in kennis te stellen van het bestaan van informatie over een vervolging of een veroordeling van een persoon die onder haar bevoegdheid valt.
Het gaat met name om personen van wie uit het dossier blijkt dat ze functies uitoefenen in de sectoren gezondheidszorg, welzijn, cultuur, kinder- en jeugdzaken, media en sport, voor zover hun functie een gebruikelijke gezagsrelatie met minderjarigen of kwetsbare personen inhoudt en voor zover de functie wordt uitgeoefend in het kader van een structuur met rechtspersoonlijkheid. In dat verband valt nog te noteren dat artikel 191 van het nieuwe Strafwetboek de mogelijkheid zal bieden om met betrekking tot strafbare feiten van hoofdstuk 3 van Boek II te besluiten tot overzending van het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing wanneer de dader vanwege zijn hoedanigheid of beroep contact heeft met minderjarigen en een werkgever, rechtspersoon of overheid, bekend is.
De maatregel kan ambtshalve worden genomen op verzoek van de burgerlijke partij of het openbaar ministerie in een met bijzondere redenen omklede beslissing wegens de ernst van de feiten, de mogelijkheden tot reclassering of het risico van recidive.
Sophie De Wit:
Dank u wel voor uw antwoord, mevrouw de minister. Het zal altijd een uitdaging blijven. U weet dat onze fractie er voorstander van is om de behandeling en vooral de opvolging verplicht te maken, zeker bij zware zedenfeiten. Dat is niet alleen in het belang van slachtoffers en toekomstige slachtoffers, maar uiteindelijk ook in het belang van de dader zelf.
Ik denk dat we onze samenleving koste wat het kost moeten beschermen, ook in het kader van seksueel geweld. We hebben al te veel gezien en gehoord welke gevolgen het kan hebben voor de slachtoffers en hun families. U kent ons standpunt daarover. Het is goed dat er wordt opgevolgd, dat er allerlei zaken gebeuren. U weet ook dat de uiteindelijke beveiliging de prioriteit zou moeten zijn. Ik dank u.
Alexander Van Hoecke:
Ik blijf het ongelooflijk frappant vinden te geloven dat een pedofiel die leerkracht is, die een vertrouwensrelatie opbouwt met kinderen en een relatie begint met een dertienjarig meisje, zal genezen of geen risico meer vormt voor de samenleving wanneer enkel een contactverbod met de slachtoffers wordt opgelegd, zonder gevangenisstraf. Ik denk dat dat hopeloos naïef en bijzonder gevaarlijk is. Justitie maakt hier echt geen goede beurt. Wanneer het openbaar ministerie een effectieve gevangenisstraf vordert, doet het dat met een reden. Er wordt met reden gevraagd om die man tijdelijk uit de samenleving te verwijderen. Ik ben ervan overtuigd dat zo iemand niet te genezen valt. Dat blijkt ook uit alle recidivecijfers met betrekking tot pedofilie. Zo iemand moet levenslang worden opgevolgd. U zegt dat er mogelijkheden bestaan om verplichte behandelingen op te leggen, maar dit is een voorbeeld van een geval waarin dat duidelijk faalt. De mogelijkheid bestaat om die verplichte behandeling op te leggen, maar de rechter spreekt die niet uit. Dan moeten we inderdaad kijken naar een verplichting voor de rechter om die behandeling op te leggen bij zedenfeiten met minderjarigen, wat mij betreft levenslang, want zo iemand moet levenslang worden opgevolgd. Het is hopeloos naïef om te denken dat die man uit Bredene zal genezen of absoluut geen risico meer vormt. Ik hoop dat u zo snel mogelijk werk kunt maken van het kader en van de beloftes die in het regeerakkoord zijn opgenomen, want justitie maakt hier opnieuw echt geen goede beurt. Dit is een van de zaken die ertoe leiden dat het vertrouwen in justitie jaar na jaar blijft dalen.
Artikel 521 van het Gerechtelijk Wetboek
Artikel 521 van het Gerechtelijk Wetboek over de onverenigbaarheden voor gerechtsdeurwaarders
Bekijk antwoord
Patrick Prévot:
Je vous remercie, monsieur le président, pour votre souplesse. Je remercie aussi M. Jadoul d'avoir eu la gentillesse d'attendre que je puisse poser mes questions dans d'autres débats d'actualité.
Madame la ministre, le journal Le Soir a réalisé une série d'articles sur les huissiers de justice et dans cette enquête fouillée, il est établi qu'un huissier, à la tête d'une grande étude de ce pays, possède un empire immobilier avec quatre sociétés immobilières qui produisent ensemble un revenu locatif d'environ 132 000 euros par mois. Vous conviendrez qu'on n'est évidemment pas sur le petit studio à la côte belge.
Selon le parquet général de Bruxelles, aucune demande d'autorisation n'a jamais été introduite. Or l'article 521 du Code judiciaire dispose "qu'il est interdit à tout huissier de justice et à tout candidat huissier de justice d'exercer lui-même ou par personne interposée aucune autre profession à l'exception des missions d'enseignement ou de recherche en qualité d'assistant, de chargé de cours, de professeur ou d'auteur et à l'exception des fonctions de juge consulaire".
Le procureur général près la cour d'appel peut, dans des cas particuliers, après avoir pris les avis du procureur du Roi et du conseil de la chambre d'arrondissement, autoriser l'huissier de justice ou le candidat huissier de justice à être administrateur d'une société commerciale sans cependant qu'il lui soit permis d'être gérant, administrateur délégué ou liquidateur.
Interrogé sur la question le 24 septembre dernier lors des auditions sur l'industrie de la dette menées en commission de la Justice, le représentant de l'intéressé s'est justifié en disant qu'il ne s'agit pas d'une profession commerciale mais d'une société patrimoniale civile. Une distinction stricte est établie entre ce qui relève du patrimoine privé de la personne, d'une part, et de son activité professionnelle et des ressources de son étude d'huissier, d'autre part. De plus, le Code des sociétés et associations régit désormais les entreprises. La notion d'activité commerciale a désormais disparu de ce Code. Dès lors, l'article 521 du Code judiciaire est devenu, dans une certaine mesure, désuet, et il devrait visiblement être adapté.
Madame la ministre, quelle est votre interprétation de l'article 521 du Code judiciaire et de la légalité de la pratique relevée par le journal Le Soir ? Quelles sont les statistiques des infractions et des poursuites pour une infraction à l'article 521 du Code judiciaire? Enfin, entendez-vous revoir et adapter l'article 521 du Code judiciaire? Si oui, pouvez-vous préciser les motifs et les modifications envisagées?
Pierre Jadoul:
Madame la Ministre,
La loi du 23 mars 2019 introduisant le code des sociétés et des associations, entrée en vigueur le 1er mai 2019, a abrogé la distinction juridique qui existait jusqu'alors entre les sociétés commerciales et les sociétés civiles.
Cette réforme avait pour objectif d'établir un droit des sociétés unique, moderne et cohérent.
En 2022, cette abrogation de la distinction juridique entre sociétés commerciales et sociétés civiles a été intégrée dans la loi contenant organisation du notariat.
Cette loi dispose aujourd'hui, en son article 6,: « le notaire ne peut : 7° être, par lui-même ou par personne interposée, gérant, administrateur délégué ou liquidateur d'une entreprise industrielle ou commerciale ; 8° être, lui-même ou par personne interposée, administrateur d'une entreprise industrielle ou commerciale, à moins qu'il n'y soit autorisé par le ministre de la Justice ».
L'exposé des motifs de la modification législative intervenue pour le notariat indique que : « Les modifications de l'article 6 de la loi du 25 Ventôse An XI contenant organisation du notariat concernent en premier lieu des adaptations purement techniques à la donnée que la distinction juridique entre sociétés commerciales et sociétés civiles a été abrogée. Ces dispositions renvoient toujours aux sociétés commerciales, ce qui est adapté dans le texte. Il s'agit des dispositions 7° et 8° relatives à l'interdiction pour le notaire d'assumer, par lui-même ou par personne interposée, un mandat d'administration dans des sociétés commerciales. De manière générale, le renvoi à la notion “commerciale" est cependant maintenu, en tant que notion déontologique, comme prévue à l'article 254, alinéa 2 de la loi du 15 avril 2018 portant réforme du droit des entreprises (1). »
Le législateur n'a toutefois pas procédé à la même actualisation en ce qui concerne la profession d'huissier de justice. La situation semble cependant le justifier.
Madame la Ministre,
- Êtes-vous favorable à une actualisation de l'article 521 du Code Judiciaire en ce qui concerne les incompatibilités liées à la profession d'huissier de justice ? Si oui, dans quel sens ?
- Selon vous, faudrait-il se calquer sur l'incompatibilité prévue pour les notaires ? Serait-il souhaitable de prévoir une autorisation par le ministre de la Justice comme pour les notaires ? Ou cela devrait-il rester dans les mains du procureur général près la Cour d'appel ?
Je vous remercie.
Annelies Verlinden:
Chers collègues, je souhaiterais avant toute chose attirer votre attention sur le fait que seuls les cours et tribunaux sont compétents pour interpréter la loi. En vertu du principe de la séparation des pouvoirs, je ne pourrai dès lors que vous communiquer des informations générales sur l'article 521 du Code judiciaire, sur lequel portent vos questions.
Cette disposition a pour objectif de consacrer les incompatibilités professionnelles qui s'imposent aux huissiers de justice et pose le principe selon lequel il est interdit à tout huissier de justice ou candidat huissier de justice d'exercer lui-même ou par personne interposée toute autre profession, mis à part celles qui sont expressément citées dans la disposition en question. L'objectif de cette disposition est d'assurer l'indépendance, l'impartialité et la neutralité de l'huissier de justice dans la fonction qu'il exerce.
L'article 521 du Code judiciaire est clair sur ce point et soumet toute possibilité pour un huissier de justice ou un candidat huissier de justice d'être administrateur d'une société commerciale à l'autorisation préalable du procureur général près la cour d'appel. Par ailleurs, l'article 521 dispose également explicitement que, même dans le cas d'une telle autorisation, l'huissier de justice ou le candidat ne peut en aucun cas exercer les fonctions de gérant, d'administrateur délégué ou de liquidateur d'une société commerciale, à savoir des fonctions exécutives au sein d'une société. À cet égard, il faut préciser que le mot "commercial" utilisé dans la disposition en question ne renvoie pas à la nature de l'activité exercée par l'huissier ou le candidat, mais à la nature de la société dans laquelle il pourrait être autorisé à occuper une fonction d'administrateur.
Avant l'entrée en vigueur du Code des sociétés et des associations (CSA), ce mot était utilisé pour faire la distinction entre les sociétés à but commercial et les personnes morales n'ayant pas de but commercial. Avec le CSA, cette distinction légale a été abandonnée en faveur de la notion d'entreprise, qui inclut toutes les personnes morales de droit privé régies par le CSA, indépendamment de leur but commercial ou non. Une adaptation de l'article 521 sur ce point pourrait en effet être examinée, de façon similaire à ce qui a été fait dans le cadre du notariat.
Selon les informations qui nous ont été communiquées par la Chambre nationale des huissiers de justice, 15 dossiers disciplinaires ont été ouverts avec un greffe lié à l'article 521 du Code judiciaire entre 2019 et 2024.
De ces 15 dossiers, deux ont donné lieu à une sanction disciplinaire après renvoi, deux ont été classées sans suite au niveau de la Chambre nationale et 11 ont été renvoyés à l'autorité disciplinaire compétente.
Enfin, ma note de politique générale contient un point concernant la modernisation des professions juridiques. Je suis disposée, dans ce cadre, à examiner la disposition en question afin de déterminer s'il existe réellement une lacune qui nécessiterait des modifications législatives de fond au-delà d'une adaptation du langage aux dernières évolutions législatives. Dans ce cadre, je suis également disposée à examiner la question de savoir s'il serait opportun de se calquer sur l'incompatibilité prévue pour les notaires en remplaçant l'autorisation donnée par le procureur général près la cour d'appel par une autorisation donnée par le ministre de la Justice.
Patrick Prévot:
Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Le préambule était évident, à savoir que seuls les cours et tribunaux sont compétents. Il était toutefois intéressant de vous entendre sur l'interprétation qu'on pouvait faire de cet article 521. Comme je l'avais moi-même fait dans le cadre de ma question, vous avez évidemment rappelé l'interdiction à tout huissier ou candidat huissier d'exercer une autre activité que celle reprise dans le Code judiciaire.
Je vous remercie d'avoir répondu également sur le nombre de dossiers qui avaient été ouverts: 15 dossiers disciplinaires ouverts, deux sanctions disciplinaires, deux non-lieux et le reste renvoyé dans les organes autres.
Je reste néanmoins attentif car, dans le cadre de votre note de politique générale, vous vous dites disposée à envisager des adaptations législatives. Il s'agit ici précisément d'examiner la question quant à d'éventuelles modifications législatives par rapport à cet article 521 qui, selon moi, pose problème, notamment en se calquant peut-être sur l'incompatibilité qui existe pour les notaires.
Dès lors, je ne manquerai pas de revenir vers vous pour voir si, dans les semaines ou mois à venir, vous avez, à la suite des travaux en commission de la Justice avec les auditions sur la commercialisation de la dette, la volonté de travailler sur quelque chose. En tout état de cause, la volonté de mon groupe est de proposer des textes à la suite de ces auditions, éventuellement des propositions de résolution, afin de donner une orientation et de retrouver un cercle plus vertueux auprès de certains cabinets de huissiers de justice plus scrupuleux.
Pierre Jadoul:
Merci, madame la ministre, pour les éléments de réponse que vous nous communiquez.
Il n'aura pas échappé à votre cabinet que j'ai déposé, avec différents collègues du MR, une proposition de loi qui tend précisément à modifier l'article 521 du Code judiciaire dans un moule quelque peu "copié-collé" du moule qu'a subi l'évolution du notariat. J'ai cru comprendre que certaines améliorations étaient souhaitées au sein de votre cabinet par rapport à cette proposition de loi, et je serai bien évidemment disponible pour y apporter les aménagements voulus.
L'objectif est effectivement de mettre le libellé de cette disposition – plus particulièrement en ce qui concerne l'alinéa 2 – en cohérence avec le Code des sociétés et des associations entré en vigueur le 1 er mai 2019. Il s'agit donc, à mes yeux, d'une affaire à suivre à relativement brève échéance, dans la mesure où la modification ne me paraît pas de grande ampleur.
Voorzitter:
Les questions jointes n os 56010137C de M. De Smet, 56010167C de M. Ribaudo et 56010331C de M. Jadoul sont reportées. Il en va de même des questions jointes n os 56010162C de Mme Merckx et 56010164C de M. Ribaudo, ainsi que de la question n° 56010168C de M. Ribaudo. M. Dufrane n'est pas présent pour poser sa question.
Het gebruik van AI door de federale gerechtelijke politie
Bekijk antwoord
Alexander Van Hoecke:
Ik verwijs naar mijn vraag zoals die schriftelijk ingediend werd.
De nieuwe topman van de Oost-Vlaamse federale gerechtelijke politie Patrick Willocx pleit in een recent interview voor de inzet van artificiële intelligentie (AI) in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit.
Hij stelt dat het gebruik van AI een belangrijke verdienste kan leveren wanneer bijvoorbeeld een grote hoeveelheid financiële gegevens geanalyseerd moeten worden. Tegelijkertijd waarschuwt hij voor de gevaren van AI. Zo ziet hij onder meer het gebruik van vervalste beelden als een bedreiging.
Verschillende politiezones zouden al een beroep doen op 'predictive police'-systemen die op basis van algoritmes proberen te voorspellen waar en wanneer misdrijven zich zullen voordoen.
In Nederland was er afgelopen zomer ophef over het gebruik van software van het Amerikaanse technologiebedrijf Palantir door de politie. Sommige critici zijn van mening dat de software ernstige risico's op het vlak van privacy met zich meebrengt.
Wat is de visie van de minister op het pleidooi om meer gebruik te maken van artificiële intelligentie in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
Op welke manier wordt AI vandaag al ingezet in het opsporen van (zware) criminaliteit?
Welk wettelijk kader bestaat er vandaag rond het gebruik van nieuwe AI-gestuurde technologieën door de federale gerechtelijke politie?
Wordt er ook in België gebruik gemaakt van Palantir-software door de federale gerechtelijke politie of andere instanties die onder de bevoegdheid van de minister vallen? Indien ja, door welke instanties en met welke specifieke doeleinden wordt deze software gebruikt? Hoe wordt er tegemoet gekomen aan bezorgdheden op het vlak van privacy?
Annelies Verlinden:
Mijnheer Van Hoecke, ik deel de mening dat artificiële intelligentie een belangrijke hefboom kan zijn in de strijd tegen georganiseerde en zware criminaliteit. In lijn met het regeerakkoord wordt ingezet op digitalisering en technologische innovatie binnen justitie en politie, met oog voor effectiviteit en ook rechtsstatelijke waarborgen.
AI kan het werk van de FGP aanzienlijk versterken, onder meer bij complexe dossiers, zoals internationale drugstrafiek en cybercriminaliteit. De FGP gebruikt vandaag al AI-ondersteunende tools bij de analyse van grote datasets, beeld- en wapenherkenning, vertalingen en binnenkort ook speech-to-text. Die technologieën versnellen de doorzoeking van digitaal bewijsmateriaal en helpen ook bij het detecteren van patronen binnen complexe dossiers. Daarnaast neemt de federale politie deel aan Europese initiatieven om de kennis en capaciteit te versterken.
Het gebruik van AI door politiediensten steunt op meerdere wettelijke basissen: de algemene verordening gegevensbescherming, de wet gegevensbescherming door politie en justitie, de wet op het politieambt, de wet op de geïntegreerde politie, die voorzien in proportionaliteit, doelbinding en toezicht, het EVRM en ook de Europese AI Act. Een ontwerp van wetswijziging tot actualisering van de wet op het politieambt is in voorbereiding om bijkomende, innovatieve analysetechnieken te waarborgen in België.
De federale politie beschouwt AI dan ook als een strategische prioriteit om een wendbare en efficiënte partner te zijn in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit. De visie van de politie steunt op de meerwaarde van het gebruik van AI dat de fundamentele principes bij het gebruik ervan respecteert. De visie wordt geconcretiseerd door de interne richtlijn rond het gebruik van AI op basis van een risicogebaseerde aanpak en een duidelijk proces van initiatieven binnen de federale politie.
De GPI heeft zich ook verbonden aan het federaal AI-charter voor verantwoord gebruik van AI door overheidsdiensten, gebaseerd op principes als transparantie, menselijke controle en beroepsrecht.
Tot slot kan ik in verband met de Palantir-software verwijzen naar mijn antwoord op de mondelinge vraag nr. 56009157C en eveneens meedelen dat de federale politie die software niet gebruikt.
Alexander Van Hoecke:
Dank u wel voor uw antwoord. Het is een moeilijk evenwicht, maar het is iets waar we sowieso niet onderuit kunnen. Bepaalde zaken zijn nu eenmaal zodanig veel efficiënter met AI dat het eigenlijk zinloos zou zijn om het te laten liggen. Ik denk bijvoorbeeld aan het doorzoeken van bepaalde documenten. We moeten er echter rekening mee houden dat het gebruik van AI ook heel wat risico's met zich kan meebrengen, bijvoorbeeld op het vlak van privacy, dus we blijven dit verder opvolgen.
De fouten bij de teruggave van elektronischtoezichtsmateriaal in de gevangenis
Bekijk antwoord
Alexander Van Hoecke:
Mevrouw de minister, ik heb een bizar verhaal over het elektronisch toezichtsmateriaal, de enkelbanden. Recent kwam ons een klacht ter ore over de procedure van teruggave van toezichtsmateriaal bij elektronisch toezicht. Een persoon die onder elektronisch toezicht zou gestaan hebben, kreeg van het Vlaamse Centrum voor Elektronisch Toezicht de melding dat zijn toezichtsmateriaal niet correct was ingeleverd en werd daarom gevraagd de kostprijs van het materiaal terug te betalen, alsook bijkomende administratiekosten.
Het probleem is dat het toezichtsmateriaal wel degelijk zou zijn binnengebracht in de gevangenis van Haren, maar de teruggave zou op een verkeerde manier zijn afgehandeld. De betrokkene kreeg een ontvangstbevestiging mee in het Frans. Het formulier dat zou moeten bevestigen dat het toezichtsmateriaal correct werd ingeleverd, werd bovendien niet ondertekend in de gevangenis door het personeel.
Mijn eerste logische vraag is dan natuurlijk de volgende. Kunt u bevestigen of ontkennen dat een dergelijk incident plaats heeft gevonden? Als dat klopt, betreft het dan een geïsoleerd incident of zijn er al eerder klachten binnengekomen over fouten bij de teruggave van elektronisch toezichtsmateriaal? Zo ja, over hoeveel klachten gaat het? Beperken die klachten zich tot de gevangenis van Haren of gebeuren gelijkaardige fouten ook elders?
Wat zult u ondernemen ter voorkoming van dergelijke fouten?
Annelies Verlinden:
Ik kan op dit ogenblik niet ingaan op de concrete situatie, aangezien het niet duidelijk is over welk incident en welke betrokkene het precies gaat. Het is belangrijk te benadrukken dat het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht niet onder mijn bevoegdheid valt, maar wel onder die van mijn Vlaamse collega bevoegd voor justitie en handhaving. In de meeste gevallen staat het VCET in voor de plaatsing, opvolging en ophaling van het toezichtsmateriaal bij personen die onder elektronisch toezicht staan, behalve voor personen die uit voorlopige hechtenis komen en bij wie elektronisch toezicht als modaliteit wordt toegepast.
Dergelijke incidenten lijken volgens de beschikbare informatie veeleer uitzonderlijk. Wanneer zich toch onduidelijkheden voordoen bij de teruggave van het materiaal, is het wenselijk dat het VCET rechtstreeks contact opneemt met de betrokken gevangenis om de situatie te verifiëren en op te helderen.
Indien de identiteit van de betrokkene wordt meegedeeld, kan de lokale directie van de gevangenis het dossier nakijken en nagaan welk gevolg werd gegeven aan een eventuele klacht of vraag ter zake.
Om probleemsituaties te vermijden, zal ik mijn administratie in elk geval vragen om hier aandachtig voor te zijn en desgevallend bijkomende afspraken met het VCET te maken.
Alexander Van Hoecke:
Mevrouw de minister, de gevangenis valt natuurlijk wel onder uw bevoegdheid, vandaar mijn vraag. Ik juich het toe dat u de gevangenis erop attent zult maken, opdat zulke fouten zich niet meer voordoen. Ik begrijp uit uw antwoord dat dergelijke fouten wel degelijk kunnen gebeuren. Ze moeten te allen tijde worden vermeden. Het lijkt mij dat er vooral wat schort aan de kennis in de gevangenis over het mee te geven en te ondertekenen formulier. Vooral, in het aangehaalde dossier gaf men een Franstalig document mee aan iemand uit Vlaanderen die onder elektronisch toezicht stond. Dat lijken mij allemaal vrij amateuristische fouten. Ik reken erop dat u uitzoekt oe een en ander precies is verlopen.
Het proces van Syriëstrijder Sammy Djedou
Bekijk antwoord
Alexander Van Hoecke:
In Brussel is het assisenproces tegen Syriëstrijder Sammy Djedou van start gegaan. Hij was in 2012 een van de eerste terroristen die vanuit ons land naar Syrië trok om zich bij Islamitische Staat aan te sluiten en deel te nemen aan de gruwelijkheden die daar werden uitgevoerd. In 2021 werd Djedou in Brussel al bij verstek veroordeeld tot 13 jaar cel als leider van een terroristische organisatie.
De Yezidi vormen een religieuze minderheid van Koerdische afkomst en IS beoogde de jezidi's volledig uit te roeien.
Duizend mannelijke jezidi's werden door IS afgeslacht en vrouwen en meisjes werden als slaven verkocht op de slavenmarkt in Raqqa.
Het assisenproces over Sammy Djedou is enigszins bijzonder, niet alleen omdat het gaat om het eerste proces in België voor misdaden tegen de menselijkheid, gepleegd tegen de jezidi's, maar ook omdat de beklaagde vermoedelijk al is omgekomen in Syrië, al bestaat daar geen sluitend bewijs voor. Het gerecht beschouwt hem daarom formeel als levend. Er zijn ook twee of drie jezidivrouwen komen getuigen over hun ontvoering en over de wijze waarop ze als slaven werden verkocht.
In het regeerakkoord lezen we dat terroristische strijders bij voorkeur moeten worden berecht in het land waar de delicten werden gepleegd en dat enkel wanneer plaatselijke berechting niet mogelijk is, de regering ervoor zal zorgen dat ze in België worden berecht. Ik heb een aantal vragen voor u, mevrouw de minister.
Ten eerste, op basis van welke parameters wordt beslist dat plaatselijke berechting van terroristische strijders niet mogelijk is?
Ten tweede, hoe werd in deze zaak concreet onderzocht of het onmogelijk is om Djedou in Syrië te berechten? Hebben de Syrische autoriteiten zelf aangegeven dat berechting voor hen onmogelijk is?
Ten derde, heeft er informatie-uitwisseling plaatsgevonden met de autoriteiten in Syrië over de zaak-Djedou en hoe verliep die informatie-uitwisseling?
Ten vierde, heeft het openbaar ministerie de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit gevorderd?
Ten vijfde, in de pers vernam ik dat er nog 15 gelijkaardige onderzoeken lopen in België. Kan de minister dat bevestigen? Gaat het telkens om Syriëstrijders of ook om andere foreign terrorist fighters ? Is het de bedoeling om hen eveneens, al dan niet bij verstek, in België te berechten?
Tot slot, hoeveel personen die naar Syrië of Irak trokken om zich aan te sluiten bij IS, zijn intussen bij verstek veroordeeld in ons land?
Annelies Verlinden:
De beschuldigde Sammy Djedou is een Belgische onderdaan. Het assisenproces dat begin november in Brussel plaatsvond, was gebaseerd op artikel 8 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering dat is de Belgische autoriteiten de bevoegdheid geeft om een onderzoek te openen en de strafvordering uit te oefenen in het kader van strafbare feiten tegen het internationaal humanitair recht die in het buitenland door Belgische burgers zijn gepleegd. In die zin komt België zijn internationale verbintenissen na, met name het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 9 december 1948, dat is goedgekeurd bij wet van 26 juni 1951.
Er bestaat momenteel geen operationele justitiële samenwerking met de republiek Syrië. Er lopen ongeveer 15 dossiers bij het federaal parket met betrekking tot vermoedens van deelname van Belgische burgers aan de misdaad van genocide en/of misdaden tegen de mensheid. Het federaal parket vervolgt systematisch, zelfs bij verstek, personen die naar Syrië of Irak zijn vertrokken en tegen wie bezwaren bestaan wegens misdrijven in verband met terrorisme of internationaal humanitair recht.
Alexander Van Hoecke:
Dank u wel, mevrouw de minister, voor uw antwoord. Ondertussen is Sammy Djedou veroordeeld tot levenslange opsluiting. Ik hoor u in uw antwoord zeggen dat we daaromtrent eigenlijk geen contacten met Syrië hebben en dat er geen informatie wordt uitgewisseld. Ik stel me daar vragen bij. Er zijn nog heel wat gelijkaardige onderzoeken en nog heel wat Syriëstrijders die niet veroordeeld zijn en die vermoedelijk ook zijn omgekomen. Dat houdt een bepaald risico in. Als we niet met bepaalde parameters werken op basis waarvan bepaald wordt of een Syriëstrijder in Syrië kan worden vervolgd, dan is die bepaling in het regeerakkoord eigenlijk loos, tenzij ik dat volledig verkeerd begrijp. Dan kunnen we immers niet bepalen of het mogelijk is dat zij in het buitenland berecht worden. Net daarom deed die zaak enkele alarmbellen afgaan bij mij. Begrijp me niet verkeerd, ik vind het zeer goed dat wat individuele terroristen zoals Sammy Djedou in Syrië hebben aangericht, met het tot slaaf maken van jezidivrouwen, verkrachtingen, moorden, plunderingen, wordt vervolgd en dat daarvoor levenslang wordt uitgesproken. We moeten ons echter wel de vraag stellen in welke mate we, wanneer het gaat om terroristen die vermoedelijk al zijn omgekomen in Syrië, met Syrië gaan samenwerken om die eventueel nog te veroordelen of bij verstek te berechten. Laten we al die onderzoeken in België lopen en halen we, mocht een van die terroristen toch nog in leven zijn, die persoon effectief terug naar hier om hem te berechten? La réunion publique de commission est levée à 16 h 09. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.09 uur.