meeting-commission
Het weddecomplement voor militairen en burgerpersoneel met paramedische functies Les questions n° 56009004C et n° 56010919C de Mme Anja Vanrobaeys ainsi que la question n° 56009964C de M. Vincent Van Quickenborne sont transformées en questions écrites. Les questions n° 56009416C, n° 56010406C et n° 56010408C de M. Dieter Vanbesien ainsi que la question n° 56009448C de Mme Ellen Samyn sont retirées. Mijnheer de minister, bent u ervan op de hoogte dat op de premie voor onregelmatige prestaties in nacht- en weekendwerk voor een deel van het personeel van het militair hospitaal in Neder-Over-Heembeek, toch wel een mooi ziekenhuis, waar ikzelf nog ben geweest, toen ik nog in het UZ van Jette werkte, wel een pensioenbijdrage wordt ingehouden, maar dat die uiteindelijk niet voor het pensioen wordt meegerekend? Zo vertellen mij enkele personeelsleden die voor hun pensioen staan of al met pensioen zijn. Misschien is dat nieuws voor u en was u, toen u mijn vraag las, even verrast als ik. Ik begrijp dat. Vergissen is menselijk. Er is een fout gebeurd, allang geleden. Men heeft ooit vergeten ergens in een wet dat specifieke ziekenhuis en die prestaties op te nemen in een lijst. Ondertussen is dat wel al veertien jaar aan de gang. Daar zijn al verschillende vragen over gesteld en er is een ontwerp van koninklijk besluit voor gemaakt, maar toch blijft de zaak aanslepen. Ik hoop dat u nu gemotiveerd bent de kwestie rap aan te pakken. Eigenlijk is het heel eenvoudig. Het weddecomplement moet gewoon opgenomen worden in de lijst van artikel 8, paragraaf 2, eerste lid van de Algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. De collega die me contacteerde, was gefrustreerd. Ik hoop dat u dat begrijpt. De zaak sleept al 14 jaar aan. Het personeel begrijpt niet waarom de gewone burger hemel en aarde moet verzetten om gewoon te krijgen waar hij recht op heeft. Er is nu een gigantische bewijslast. Er zijn heel veel vragen over gesteld en toch wordt dat maar niet in orde gebracht. Zult u de opname van de weddetoeslagen, hopelijk snel, in orde brengen? Wanneer precies? Wat zult u doen? De zaak sleept immers al 14 jaar aan. Beste collega, het dossier betreffende de opname van weddebijslagen en -supplementen in de pensioenberekening voor zowel burgerlijk als militair verplegend personeel bij Defensie werd nog onder de vorige regering voorbereid, maar nooit uitgevoerd. Het gaat overigens net zoals heel wat andere dossiers al verschillende regeringen mee en de budgettaire impact ervan is momenteel onduidelijk. Op dit moment is het nog niet mogelijk om een beslissing te nemen. Eerst moeten omwille van een volledig en zorgvuldig onderbouwd overzicht alle weddesupplementen worden geactualiseerd en moet het systeem, inclusief de beslissingen van vorige regeringen grondig worden geanalyseerd. Ik heb de pensioendienst de opdracht gegeven een overzicht op te stellen, waarin alle aanvragen tot gelijkstelling van mandaten en tot opname van weddebijslagen systematisch worden opgelijst. Op die manier kunnen alle dossiers op een consistente en transparante wijze worden behandeld en kunnen we een onverwachte budgettaire impact vermijden. Kortom, we willen het dossier dus aanpakken, maar ik wil eerst een globaal overzicht ter beschikking hebben. Het antwoord is dus dat u het dossier nu niet in orde brengt, want dat er nog verder onderzoek naar de budgettaire impact moet gebeuren. Het Rekenhof heeft wel geoordeeld dat de betrokkenen recht hebben op uitbetaling, aangezien zij via de inhouding op hun wedde eigenlijk een pensioenbijdrage op hun premie betalen. U int dus het geld, maar geeft het niet terug. Dat is gewoon diefstal. Er is ook sprake van discriminatie, want de premies voor weekend- en nachtwerk voor het verplegend personeel in andere publieke ziekenhuizen zijn wel opgenomen in de lijst. Als men toevallig in het verkeerde ziekenhuis werkt, krijgt men zijn pensioen niet volledig uitbetaald, terwijl men er wel toe bijdraagt. Dat is gewoon discriminatie. Mensen begrijpen niet dat de ex-Kamervoorzitter 3.000 euro extra boven op zijn 7.000 euro schept en dat dat als rechtmatig pensioen beschouwd wordt, terwijl het allemaal nog een keer goed bekeken moet worden als zij vragen waar ze recht op hebben! Les questions n° 56009816C, n° 56009817C, n° 56009819C et n° 56010811C de Mme Ludivine Dedonder sont transformées en question écrites. De registratie van gelijkgestelde periodes bij de pensioenhervorming De erkenning van moederschapsrust voor het pensioen en de onduidelijkheid over de periodes vóór 2003 De registratie van de moederschapsrust in het kader van de pensioenopbouw Mijnheer de minister, ik kom nog even terug op de problemen met betrekking tot de ontsluiting van data van voor 2003. Aangezien het pensioen wordt berekend op basis van de 45 vorige jaren, moet voor wie in 2026 met pensioen gaat, worden teruggegaan tot 1979. Het probleem is dat moederschapsverlof pas sinds 2003 correct wordt geregistreerd. Daarvoor werden die periodes geboekt als ziektedagen, tijdelijke werkloosheid of werkloosheidsdagen. Er is een gelijkaardig probleem met het tijdskrediet en het loopbaankrediet. Tijdens de plenaire vergadering hebt u aangegeven dat het voor de administratie onmogelijk is om op basis van de eigen gegevens het onderscheid tussen de niet-gewerkte periodes volledig te achterhalen. Tegelijk stelde u dat het oneerlijk zou zijn om zulke periodes automatisch als gelijkgesteld te beschouwen. Daarom gaf u opdracht om op basis van externe databronnen de ontbrekende informatie zo goed mogelijk te reconstrueren. Ik heb daar enkele vervolgvragen over. Ten eerste, welke deadlines stelt u aan de administratie om te beslissen over de verschillende pistes om de ontbrekende gegevens te reconstrueren en te waarderen? Ten tweede, kunt u een overzicht geven van alle mogelijke databronnen die daarvoor in aanmerking kunnen komen? U verwees eerder naar geboorteregisters, maar hoe zit het bijvoorbeeld met gegevens over tijdskrediet of andere gelijkgestelde periodes? Ten derde, hoe zal de consultatie verlopen? U gaf aan dat de burger maximaal van de bewijslast zal worden ontzien. Betekent het dat de administratie elk dossier afzonderlijk zal onderzoeken via verschillende registers? Voorziet u daarvoor in bijkomende middelen en extra personeel? Ten vierde, aangezien die gegevens pas sinds 2003 correct worden geregistreerd, kan de herberekening nog decennialang doorlopen, zeker nog tot 2050. Het gaat dus om potentieel heel veel dossiers waarin gegevens ontbreken. Wat bedoelt u concreet wanneer u zegt dat men de loopbaan zo goed mogelijk zal reconstrueren? Kunt u garanderen dat mensen die voor 2003 dergelijke niet-gewerkte periodes hebben, die periodes als gelijkgesteld zullen zien in hun pensioenberekening? Indien niet, hoe rijmt u dat met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel? Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag. Volgens de recente berichtgeving zal moederschapsrust wél blijven meetellen voor het pensioen, maar vrouwen die vóór 2003 zijn bevallen zullen mogelijk zelf moeten aantonen wanneer hun moederschapsverlof heeft plaatsgevonden. De Federale Pensioendienst beschikt namelijk niet over volledige historische gegevens, omdat periodes van moederschapsrust vóór 2003 administratief vaak als ziekte werden geregistreerd en vóór 1990 zelfs helemaal niet werden bijgehouden. Het voorstel om de bewijslast bij de burger te leggen leidt terecht tot ongerustheid. Vrouwen die tientallen jaren geleden kinderen kregen, moeten nu plots aantonen dat ze moederschapsrust hebben opgenomen. Dat is niet alleen praktisch moeilijk, maar ook onrechtvaardig. Zij hebben immers gewerkt en bijdragen betaald op basis van het toen geldende stelsel. Graag verneem ik van de minister: Bevestigt u dat vrouwen die vóór 2003 zijn bevallen mogelijk zélf zullen moeten aangeven wanneer hun moederschapsrust heeft plaatsgevonden? Hoe zal de Federale Pensioendienst in de praktijk nagaan of en wanneer vrouwen moederschapsverlof hebben opgenomen, gelet op het ontbreken van administratieve gegevens uit die periode? Wordt er gewerkt aan een geautomatiseerde oplossing via de Kruispuntbank of andere databanken om deze informatie centraal te reconstrueren, zodat de bewijslast niet bij de burger terechtkomt? Bent u bereid te garanderen dat geen enkele vrouw financieel benadeeld zal worden in haar pensioenberekening omdat haar moederschapsrust vóór 2003 niet administratief werd geregistreerd? Erkent u dat deze situatie illustreert hoe de pensioenhervorming, ondanks goede intenties, opnieuw complexiteit en onzekerheid creëert voor burgers die recht hebben op duidelijkheid en rechtvaardigheid? Beste collega’s, voor het verleden beschikken we inderdaad niet altijd over voldoende gedetailleerde gegevens, die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van de werkvoorwaarden. Om te vermijden dat de burger daardoor wordt benadeeld en zelf bewijsstukken moet aanleveren, zullen een aantal automatische oplossingen worden voorzien. Op basis van het aantal geregistreerde moederschapsrusten vanaf 2005 maken we een inschatting van het verleden. We schatten dat we voor ongeveer 700.000 vrouwen die nog met pensioen moeten gaan, geen geregistreerde periode van moederschapsrust ter beschikking hebben. Daarom wordt momenteel onderzocht of voor die groep met terugwerkende kracht een forfaitaire periode van een aantal weken per kind, zowel voor als na de geboorte, kan worden toegekend. De geboortedatum kan via de juiste gegevensstroom worden aangeleverd, met name via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet werd in het verleden niet systematisch geregistreerd of het om zorggerelateerd verlof ging. Enkel voor recentere periodes beschikken we over voldoende gedetailleerde gegevens om dat onderscheid te maken. Ook voor onbezoldigde verloven van ambtenaren die als dienstactiviteit worden beschouwd, is er voor het verleden geen informatie beschikbaar over het motief van het verlof. Omdat de gegevens uit het verleden niet kunnen worden gereconstrueerd, wordt nagegaan hoe hiermee op een billijke manier kan worden omgegaan. Daarbij staat voorop dat burgers hierdoor niet mogen worden benadeeld. In dat kader wordt onderzocht of voor die periodes een aantal gelijkstellingen voor de pensioenopbouw in aanmerking kunnen worden genomen. Door zoveel mogelijk te werken met automatische oplossingen, wordt de bijkomende werklast voor de dossierbeheerders van de Federale Pensioendienst beperkt en wordt zoveel mogelijk vermeden dat burgers zelf bijkomende bewijsstukken moeten aanleveren. Omdat de verschillende pistes nog in de analysefase zitten, kan een precieze timing nu nog niet worden gegeven. Bovendien blijft het voor de burger, in gevallen waarin de geschetste oplossingen niet kunnen worden toegepast, altijd mogelijk om alsnog bewijsmiddelen aan te brengen. Die zullen enkel worden gebruikt, indien die voor de burger tot een gunstiger resultaat leiden. Mijnheer de minister, we kunnen het inderdaad niet aanvaarden dat de bewijslast bij de betrokkenen zelf wordt gelegd. Ik heb de indruk dat dat rond moederschapsverlof nog redelijk doenbaar is, omdat men bijvoorbeeld naar geboorteregisters kan verwijzen. U zult daar dan een aantal forfaitaire weken voor instellen. Voor tijdskrediet en loopbaanonderbreking geeft u evenwel aan dat men over geen enkele informatie beschikt en dat men zal proberen een aantal periodes automatisch toe te kennen. Dat begrijp ik niet zo goed. Wat bedoelt u met de automatische toekenning? Dat is wel echt heel vaag. U zegt dat u aan het onderzoeken bent hoe dat allemaal kan, maar ik heb de indruk dat er voor die periodes nog geen duidelijkheid is. Ik zal over een paar weken opnieuw de vraag stellen of er vooruitgang is geboekt, want we moeten er absoluut van uitgaan dat de bewijslast niet bij de betrokkenen zelf wordt gelegd. Als het onmogelijk is voor de overheid om de gegevens terug te vinden, moet men misschien de hervorming herbekijken. Zo niet komen we toch in een heel bizarre situatie terecht. Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik ben er best wel mee tevreden. U wilt vermijden dat er extra last komt te liggen bij zowel de betrokken vrouwen als bij de pensioendienst en zult dan veeleer kiezen voor automatische toekenning. We moeten nog een beetje wachten op een tijdslijn, onder andere omdat men nog in de onderzoeksfase zit. Zoals mijn collega heeft gezegd, zullen we u over een paar maanden opnieuw vragen naar een stand van zaken, ook om op te volgen of er met betrekking tot de loopbaanonderbrekingen en tijdskredieten een betere oplossing is gevonden. Toch alvast bedankt voor uw inspanning. De afschaffing van de identificatiesleutel De afschaffing van het inloggen op mypension.be via het rijksregisternr. en de identificatiesleutel De online toegang tot pensioengegevens Monsieur le ministre, en septembre dernier, le SPF Pensions a annoncé via le site mypension.be que la possibilité de se connecter à la plateforme à l'aide du numéro national et de la clé d'identification serait supprimée à partir du 1 er février 2026. Actuellement, ce mode de connexion permet à de nombreux futurs pensionnés d'accéder facilement et directement à leurs informations personnelles sans recourir à des outils ou à des dispositifs techniques extérieurs, parfois difficiles à utiliser. Cette méthode simple et sécurisée est particulièrement appréciée par les personnes âgées ou moins familières avec les outils numériques. Il y en a encore et c'est la raison pour laquelle je m'intéresse à cette question. Selon les informations publiées par le SPF, il resterait alors cinq possibilités à partir du 1 er février: - l'application itsme, nécessitant un smartphone et un certain niveau de maîtrise technologique (se connecter via des applications extérieures, scanner un QR code, entrer un mot de passe, etc.); - la clé numérique avec un code de sécurité obtenu après une vidéo-conférence d'environ 45 minutes auprès de Sigedis; - l'identification européenne, subordonnée à la possession préalable d'une clé numérique; - l'utilisation de la eID, la carte d'identité électronique, qui implique alors l'achat d'un lecteur de carte ou d'un PC adapté, avec le logiciel; - la voie postale, qui constitue un retour à une procédure lente et peu adaptée à la société numérique actuelle. Monsieur le ministre, cette suppression soulève de nombreuses inquiétudes, notamment parmi les seniors et les citoyens peu à l'aise avec les technologies numériques, pour lesquelles cette méthode de connexion représentait pourtant une solution accessible, fiable et équitable. Monsieur le ministre, quelles sont les raisons précises qui motivent cette suppression à partir du 1 er février 2026? Une analyse d'impact a-t-elle été réalisée concernant l'accessibilité du site mypension.be pour les personnes âgées et/ou les citoyens en situation de fracture numérique? Quelles mesures de compensation ou d'accompagnement allez-vous prévoir pour les usagers qui ne disposent pas de smartphone, d'ordinateur ou de lecteur de carte d'identité? Comment le gouvernement fédéral envisage-t-il de maintenir ou de réintroduire une méthode de connexion simple, sécurisée et non technologique afin de garantir à tous les citoyens un accès effectif à leurs informations de pension? Monsieur le ministre, je ne vais pas répéter le contexte de la question ni les questions qui ont déjà été posées. Je vais simplement rajouter une question. Je voudrais savoir si une concertation a été engagée avec votre collègue de gouvernement, la ministre Matz, afin d'assurer une coordination interfédérale et de garantir que cette transition technologique ne se fasse pas au détriment des aînés. Je rappelle que l'inclusion numérique n'est pas un luxe. Elle est une condition essentielle de la dignité et de l'autonomie de nos seniors. Supprimer une alternative simple, un outil éprouvé comme la clé d'identification reviendrait à creuser la fracture numérique au cœur même du service public des pensions. Je vous remercie d'avance pour vos réponses, monsieur le ministre. Chers collègues, je comprends parfaitement les inquiétudes exprimées par de nombreux pensionnés à la suite de l'annonce de la désactivation de la clé d'identification à partir de février 2026. Cette décision a été motivée par des considérations de sécurité informatique. Cet outil ne répondait plus aux standards actuels en matière de protection des données et d'authentification. Qu'est-ce que la clé d'identification et pourquoi sera-t-elle supprimée? La clé d'identification est un ancien moyen de connexion à mypension.be, développé à l'époque par l’ONP, l'Office national des Pensions, qui permet aux personnes résidant à l'étranger, et uniquement celles-ci, d'avoir accès à mypension.be. Il n'y aura donc aucun impact pour les résidents belges, car ces derniers n'ont jamais eu accès à la clé d'identification. On parle de personnes résidant à l'étranger. Ce moyen peu sécurisé, token et mot de passe envoyés par courrier, a été stoppé en mai 2018, avec l'entrée en vigueur du règlement général sur la protection des données, le RGPD. Le Service fédéral des Pensions a cessé d'attribuer de nouvelles clés, mais les clés existantes étaient restées actives, faute de moyen de connexion alternatif pour les personnes résidant à l'étranger. Les citoyens disposant d'un moyen d'authentification belge, comme la carte d'identité électronique, l'application itsme ou le code TOTP, time-based one-time password , peuvent continuer à se connecter à mypension.be en toute sécurité. Comment garantir un accès à mypension.be? Le Service fédéral des Pensions n'a pas attendu la suppression des clés d'identification pour investir dans l'inclusivité numérique et prendre des initiatives en ce sens. Par exemple, la clé LRA (local registration authority) par vidéoconférence constitue une alternative car le rendez-vous en ligne permet d'éviter un déplacement depuis l'étranger et la durée du rendez-vous est justement l'assurance de prendre le temps de parcourir la procédure avec le citoyen et de répondre à toutes ses questions. En d'autres mots, à la fin de chaque entretien, le citoyen sait et comprend comment utiliser sa nouvelle clé LRA. Une alternative est la clé LRA activée dans un bureau d'enregistrement local. Cela permet aux Belges qui ne savent pas utiliser leurs clés d'identification ou itsme d'avoir accès aux applications d'e-government grâce à un lien qu'ils reçoivent par mail. Le Service fédéral des Pensions a formé ses agents afin que l'accueil de la tour du Midi et des différents bureaux régionaux soient reconnus comme bureaux d'enregistrement locaux et puissent délivrer ces clés. Les citoyens disposant d'un moyen d'identification européen reconnu, via eIDAS, peuvent également accéder aux services en ligne belges, pour autant que ce moyen présente un niveau de sécurité suffisant. Il est d'ailleurs possible depuis peu de se connecter avec un moyen d'identification français, via eIDAS. Les résidents en France représentent plus de 30 % des utilisateurs de clés d'identification. Fin 2022, le Service fédéral des Pensions a mis en place un système de mandat citoyen vers citoyen, en collaboration avec le SPF Finances, qui permet aux pensionnés d'être aidés par des proches dans la gestion de leur pension. Le Service fédéral des Pensions participe également au projet connectoo du SPF Stratégie et Appui (SPF BOSA) afin d'accompagner ses consultants pension dans leur mission d'accompagnement des citoyens dans leurs démarches numériques. Un projet a été démarré afin de mieux soutenir les coaches numériques, aussi appelés Digicoach, afin qu'ils puissent aider les personnes fragilisées à se connecter à mypension.be. Dans la même optique, le Service fédéral des Pensions collabore depuis plusieurs années avec les experts du vécu du SPP Intégration sociale. L'utilisation numérique reste privilégiée, mais la communication papier demeure possible pour les personnes qui ne sont pas actives numériquement. Faut-il maintenir la clé d'identification ou prévoir une alternative? Le Service fédéral des Pensions suit effectivement la situation de près. La clé LRA – obtenue par vidéoconférence ou dans un bureau local d'enregistrement – est précisément la solution alternative accessible aux personnes qui éprouvent davantage de difficultés avec le numérique. Certains citoyens remercient d'ailleurs Sigedis pour la solution et l'accompagnement qu'ils ont reçus. Pour le citoyen, la clé LRA présente également l'avantage de pouvoir être utilisée pour se connecter aux autres applications de la sécurité sociale. Lors de cette procédure virtuelle LRA, le citoyen est accompagné pas à pas par un agent de Sigedis qui l'aide à activer correctement sa clé numérique. Cette assistance personnalisée garantit une meilleure qualité de service et permet de s'assurer que la personne comprend chaque étape. C'est précisément pour cette raison que la vidéoconférence peut durer un peu plus longtemps, mais elle offre un accompagnement plus humain et sécurisé. Cette procédure est indispensable pour garantir que la clé numérique soit délivrée à la bonne personne. Elle permet de vérifier l'identité du demandeur et d'éviter tout risque d'accès non autorisé à des données personnelles sensibles. Ainsi, une fois l'entretien terminé, le citoyen est en mesure d'utiliser la clé. Vous me demandez comment accompagner les citoyens et lutter contre la fracture numérique. Le Service fédéral des Pensions envoie un courrier personnel à chaque utilisateur actif d'une clé d'identification afin de l'avertir du changement. À cette occasion, le Service fédéral des Pensions a prévu une documentation afin de présenter les différentes options qui s'offrent aux citoyens selon leur situation. Le centre de contact du Service fédéral des Pensions a été informé afin de pouvoir expliquer les différentes possibilités aux citoyens qui en ont besoin. En complément aux mesures d'accompagnement destinées à donner accès aux citoyens à mypension.be, le Service fédéral des Pensions reste joignable et continue d'investir dans ses canaux de soutien tels que la téléphonie et l'accueil en présentiel. Ainsi, le citoyen a, depuis plusieurs années, la possibilité de demander l'envoi de documents par téléphone sans devoir patienter dans une file d'attente. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos éléments de réponse. Il est vrai qu’en lisant cette information, nous aurions pu craindre une difficulté d’accès au service mypension.be. Cependant, au travers des réponses que vous apportez, vous démontrez que ces questions ont bien été prises en compte, d’autant plus qu’il est question d’un dispositif en extinction pour les personnes qui résidaient à l’étranger. Vous avez également évoqué le rôle des coaches numériques, ainsi que les rendez-vous personnalisés à la carte qui, certes, durent 45 minutes mais permettent à chacun de comprendre les tenants et aboutissants de son dossier. Nous constatons que des dispositions ont été prises pour que ce changement soit aussi un changement accepté par le citoyen. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. En vous entendant évoquer les alternatives, une partie vulnérable du public pourrait croire qu’il faut une maîtrise informatique minimale ou la possibilité d’utiliser un smartphone. En revanche, je vous ai entendu à plusieurs reprises prononcer le mot "accompagnement" dans votre réponse. Je n’ai pas compté le nombre de fois que vous l'avez prononcé. Vous avez mentionné les aidants, les coaches, les experts du vécu ainsi qu’un service pension joignable. Les solutions que vous proposez permettent réellement un accompagnement humain et sécurisé. Gelijke pensioenrechten voor onthaalouders met het vroegere sui-generisstatuut De voorbije dagen trokken verschillende onthaalouders aan de alarmbel over de ongelijkheid in hun pensioenopbouw. Door de specifieke arbeidsregeling van het vroegere sui generis-statuut, dat gold tot 2003, dreigen heel wat jaren niet erkend te worden als gewerkte loopbaanjaren. Een onthaalmoeder uit Haaltert getuigde dat zij tussen 1995 en 2003 onder dat statuut werkte en daardoor acht jaar dreigt te verliezen in haar pensioenberekening. Ondanks bijna een halve eeuw loopbaan, zou zij dus pas op 67 jaar een volledig pensioen kunnen genieten. Dat leidt begrijpelijkerwijze tot frustratie en een gevoel van miskenning bij deze groep, die tijdens de coronaperiode nog als essentieel beroep werd beschouwd. Volgens uw kabinet konden onthaalouders voor 2003 geen sociale bijdragen betalen, en zouden de getroffen cohorten nu recht hebben op een gunstigere berekeningswijze die naar een minimumpensioen leidt. Maar dat lijkt in de praktijk niet of nauwelijks voelbaar. Graag verneem ik van de minister: Hoeveel onthaalouders worden volgens uw administratie getroffen door deze erkenningskloof voor de periode vóór 2003? Op welke manier wordt de beloofde “gunstigere berekeningswijze" toegepast, en waarom leidt die niet tot effectieve gelijkstelling met loopbaanjaren na 2003? Overweegt u bijkomende maatregelen om de getroffen onthaalouders - vooral wie tussen 1995 en 2003 actief was - alsnog een gelijke pensioenopbouw te garanderen, bijvoorbeeld via retroactieve gelijkstelling of een aanvullend pensioenrecht? Hoe voorkomt u dat deze situatie zich herhaalt bij andere beroepsgroepen die in overgangsstatuten werkten, zoals pleegouders of gezinszorgers? Mevrouw Samyn, hoeveel onthaalouders worden door de erkenningskloof getroffen? In de databanken van de Federale Pensioendienst, in de loopbaangegevens van de gepensioneerden, werden 4.049 personen teruggevonden met een rustpensioen in betaling in januari 2025 en met periodes van tewerkstelling als onthaalouder gedurende hun loopbaan. Van die 4.049 vinden we 3.101 personen terug die, tussen aanhalingstekens, 'gaten' hebben in hun loopbaan vóór 2003, die mogelijk aan periodes van tewerkstelling als onthaalouder kunnen worden gelinkt, vóór de invoering van het sui-generisstatuut. Voor de nieuwe pensioenen die in 2024 zijn ingegaan, gaat het om 466 recent gepensioneerden, van wie 356 personen gaten in die loopbaan vóór 2003 hebben. Uw tweede vraag gaat over de manier waarop de gunstige berekeningswijze wordt toegepast. Momenteel is in de wetgeving voor onthaalouders in een tijdelijk afwijkende berekening voorzien voor de opening van het recht op een gewaarborgd minimumpensioen, zodat ze gemakkelijker aan de voorwaarde van de tweederdeloopbaan kunnen voldoen. Onthaalouders worden eveneens vrijgesteld van de bijkomende voorwaarden van effectieve tewerkstelling voor de opening van het recht op het gewaarborgd minimumpensioen. In uw derde vraag vroeg u of we bijkomende maatregelen overwegen. In de nieuwe pensioenwet voorzien we in een uitzondering voor de onthaalouders voor de toepassing van de bonus-malus. Vermits het sui-generisstatuut voor onthaalouders pas in 2003 werd ingevoerd, zouden alleen onthaalouders, geboren vanaf 1971, op de wettelijke pensioenleeftijd aan de loopbaanvoorwaarde van 35 jaar kunnen voldoen. Ze worden 67 jaar in 2038. Voor onthaalouders die vóór 1 januari 1971 zijn geboren, wordt de werkvoorwaarde daarom proportioneel ingekort. Op die manier wordt een billijke toegang tot de bonus-malus mogelijk gemaakt, rekening houdend met de latere invoering van hun sociaal statuut. Hoe voorkom ik dat deze situatie zich bij andere beroepsgroepen herhaalt? Pleegouders krijgen een pleegouderverlof. Dat pleegouderverlof bestaat sinds 2019 en wordt voor het pensioen gelijkgesteld alsof het gewerkte dagen zijn. Deze dagen tellen dus mee voor de nieuwe werkvoorwaarde malus, voor de werkvoorwaarde GMP en voor het vervroegd rustpensioen. Het statuut gezinsverzorger is geen gekend begrip. Er bestaan evenwel verschillende vormen van verlof met een zorgmotief, namelijk thematische verloven met de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, medische bijstand, ouderschapsverlof en mantelzorgverlof. Daarnaast kent het Vlaams zorgkrediet de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorg voor een kind tot 12 jaar en zorg voor een gehandicapt kind. Tot slot is er ook het gemotiveerd tijdskrediet met de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorg voor een kind tot 8 jaar en zorg voor een gehandicapt kind tot 21 jaar. Indien de loopbaan geheel of gedeeltelijk wordt onderbroken met een van de vermelde verloven, heeft dit geen of weinig impact op de pensioenberekening. Het verlof telt mee alsof het gewerkte dagen zijn. Ze komen in aanmerking voor het vervroegd rustpensioen en voor de werkvoorwaarden voor de vrijwaring van de malus en krijgen de meest gunstige berekening voor het fictieve loon. Enkel voor de werkvoorwaarden voor het gewaarborgd minimumpensioen moet een kanttekening worden geplaatst, want daarvoor tellen bij het gemotiveerd tijdskrediet en bij het Vlaams zorgkrediet alleen de motieven palliatieve zorg en zorg voor een gehandicapt kind mee. De voorgestelde wetgeving bevindt zich momenteel echter in de ontwerpfase en is nog niet goedgekeurd in het Parlement. Verschillende punten maken nog het voorwerp van bespreking uit en kunnen dus nog evolueren. Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. We spreken inderdaad nog in de voorwaardelijke wijs, aangezien u nog bezig bent met uw pensioenhervorming. Ik vermoed echter dat er een gunstige regeling zal komen. U verwees immers naar een gunstige en tijdelijke regeling en naar het feit dat in de nieuwe pensioenwet ook in uitzonderingen wordt voorzien. Voorlopig is het echter nog afwachten. Ik vermoed dat u daar nog geen tijdlijn op zult kunnen zetten voor wanneer uw pensioenhervorming naar het Parlement komt. Ik hoop echter dat het begin volgend jaar zal zijn. We wachten dus met een visadempje af en ik hoop dat wat u daarnet in uw antwoord hebt gezegd ook werkelijkheid wordt. Dank u wel. Een mogelijk nog hardere pensioenhervorming Monsieur le ministre, au moment où j'ai déposé cette question, votre gouvernement cherchait encore des solutions dans le brouhaha budgétaire. On voyait sortir des propositions, dans la presse essentiellement. J'avais notamment découvert que votre parti se tournait vers les pensionnés pour trouver 10 milliards d'économies. Parmi les nouvelles pistes, on citait un malus pension accéléré de 5 % et des ajustements concernant certains fonctionnaires. Une des pistes proposées par votre cabinet est donc d'appliquer plus rapidement et dans son intégralité le malus sur les pensions, selon l'accord que le gouvernement a conclu cet été. Les personnes nées entre 1961 et 1965 perdront 2 % de leur pension par année de départ anticipé. Celles nées entre 1966 et 1974 perdront 4 % par an et celles nées après 1975 subiront une perte de 5 % par an. Vous aviez proposé d'accélérer la mise en œuvre de cette mesure et de faire passer plus rapidement toutes les personnes à un malus uniforme de 5 % par an. Ensuite, vous avez proposé de supprimer le régime favorable aux enseignants à qui on demande déjà beaucoup d'efforts en Wallonie et à Bruxelles sur cette législature, parce qu'il n'y a pas que le fédéral qui cherche de l'argent. Aujourd'hui, on sait que vous avez décidé de plafonner l'index sur les pensions, ce qui a un impact sur à peu près un tiers des pensionnés et 80 % des fonctionnaires retraités. Monsieur le ministre, ces mesures sont-elles encore sur la table des négociations pour le futur? Je parle des autres mesures qui avaient été avancées par votre gouvernement. Allez-vous vous en tenir à ceci? On sait que les efforts réalisés par ce gouvernement ne vont certainement pas se limiter uniquement à cet accord budgétaire présenté il y a une semaine. Pouvez-vous nous communiquer des informations plus précises en ce qui concerne le plafond de l'index? Avez-vous modélisé l'opération afin de connaître l'impact précis sur les futurs pensionnés? Les questions sont un peu différentes de celles qui ont été introduites. Madame Schlitz, vous avez aussi fait partie d'un gouvernement – pour une période assez réduite, certes. Vous savez donc qu'en préparation d'un budget, des propositions sont demandées à chaque cabinet. L'exercice budgétaire est énorme et chaque piste est considérée. Il est vrai que mon cabinet a formulé pas mal de suggestions. Le gouvernement a fait des choix et a pris des décisions; c'est ce que l'on peut attendre d'un gouvernement. Lors du débat de la semaine dernière, beaucoup d'explications ont été apportées quant aux différentes mesures contenues dans le tableau budgétaire et je suis sûr que dans les jours, les semaines et les mois à venir, nous en discuterons en détail. Je suis vraiment intéressé par l'engagement d'un échange de vues avec vous sur les différents volets des réformes budgétaires. Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. En effet, j'ai participé à trois exercices budgétaires lorsque j'étais secrétaire d' É tat à l' é galité des genres, à l’ é galité des chances et à la Diversité. Vous n'êtes en place que depuis neuf mois et votre gouvernement peine à engranger des réformes. Je me réjouis de voir ce que l'avenir nous réserve avec ce gouvernement. Passons outre cette provocation délibérée de votre part. Lorsque j'étais à votre place, je me battais pour les publics dont j'avais la charge, pour les droits des femmes, pour les droits des personnes LGBTQIA+, pour les personnes racisées qui subissent des discriminations chaque jour. Vous, que faites-vous en tant que ministre des Pensions? Vous retirez des droits aux pensionnés. Vous allez contre les personnes dont vous êtes censé être le protecteur. C'est ça votre vision d'un ministre des Pensions. Ce n'est pas la mienne. Het verslag van het Monitoringcomité en het budgettaire effect van de renovatie v.d. Zuidertoren Mijn vraag is deels behandeld in uw begrotingstabel, naar wat ik heb gezien. Dat is een goede zaak, maar misschien kunt u ons toch wat meer vertellen over de status van de Zuidertoren. In het verslag van het Monitoringcomité van september werd opnieuw, net zoals in juli, vermeld dat er nog geen rekening was gehouden met de mogelijke budgettaire impact van de renovatie van de Zuidertoren, in afwachting van een beslissing van de regering daarover. Die beslissing hebt u ondertussen genomen. Ik heb gezien dat u voor de komende jaren een groeipad hebt voorzien. Kunt u ons zeggen welke beslissing er genomen is over de toekomst, de financiering van de renovatie? In het regeerakkoord is bepaald dat de renovatie mocht doorgaan, gefinancierd vanuit de reserves. Wat is de geraamde kostprijs van die renovatie? Hebt u voldoende geprovisioneerd of voorzien voor die volledige renovatie? Wat zou een verkoop van de Zuidertoren opbrengen? Mevrouw Bertrand, in februari 2025 heeft de nieuwe regering haar standpunt over de renovatie van de Zuidertoren kenbaar gemaakt in het regeerakkoord. Op basis van de informatie in dat akkoord heeft de Federale Pensioendienst het project opnieuw opgestart. Die stap had tot doel de nodige aanpassingen op het vlak van timing en budget door te voeren en de voorafgaande studie opnieuw te evalueren. Er werd al een studie uitgevoerd, het dossier was blijven hangen en is opnieuw geactiveerd toen het opgenomen werd in het regeerakkoord. Op 28 maart 2025 heeft de ministerraad toestemming gegeven om de voorbereidingen te hervatten, op voorwaarde dat er geen significante uitgaven zouden worden gedaan v óó r een definitieve beslissing die verwacht werd bij de begrotingsbespreking met betrekking tot 2026. De FPD heeft mogelijke synergieën verder onderzocht en de planning en het budget van het project herzien, rekening houdend met de evolutie van de kosten en de aanpassing van de scope van het project. Op 12 september van dit jaar werd de geactualiseerde en volledige versie van het project voorgesteld aan de interkabinettenwerkgroep en vervolgens voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en de regeringscommissaris van Begroting. Tijdens de begrotingsbesprekingen voor de begroting 2026 werd het budget goedgekeurd, wat u hebt opgemerkt in de begrotingstabellen. In het regeerakkoord is opgenomen dat op basis van de reeds gerealiseerde voorstudie de Zuidertoren grondig wordt gerenoveerd, waarbij de renovatie volledig zal worden gefinancierd vanuit de reserves van het globaal beheer voor werknemers. Die beslissing was nog niet bevestigd door de ministerraad, maar is nu met de begrotingsopmaak wel bevestigd. Op 29 juni 2023 hadden de Inspectie van Financiën en de regeringscommissaris van Begroting al gezamenlijk geconcludeerd dat een volledige renovatie van de Zuidertoren in principe een verstandige en noodzakelijke keuze was en dat het financieringsvoorstel geen bezwaren opriep. U hebt de dossiers destijds grondig geanalyseerd en op 18 juli 2023 advies uitgebracht. U verzette zich niet tegen een volledige renovatie van de Zuidertoren voor het toen geschatte bedrag, maar u liet de eindbeslissing over aan de ministerraad in het kader van de begrotingsbesprekingen voor de jaren 2024 tot 2028. Rekening houdend met onder meer de kosten verbonden aan potentiële nieuwe gebruikers, de herziening van de index tussen 2022 en 2025 en de evolutie van de oorspronkelijke scope van het project, wordt het budget voor de globale renovatie momenteel geraamd op 177,69 miljoen euro. De verkoopprijs van een groot gebouw als de Zuidertoren is sterk afhankelijk van geopolitieke en macro-economische factoren. Bovendien wordt de verkoopprijs sterk beïnvloed door de staat van het gebouw. Bij de laatste schatting door een onafhankelijk bureau werd de verkoopprijs van het gebouw in de huidige staat geraamd op 91 miljoen euro. De verkoopprijs na renovatie wordt geschat op 323 miljoen euro. De waarde bedraagt dus momenteel 91 miljoen euro, de bouwkosten bedragen afgerond 177 miljoen euro en de geschatte verkoopprijs na renovatie 323 miljoen euro. Dat lijkt mij dus een verantwoorde beslissing. Voor alle duidelijkheid verwijs ik naar de budgettaire tabel. U weet dat de meerjarenbegroting is opgesteld tot 2029. Het project loopt ook door in 2030 en 2031. De bedragen daarvoor heb ik niet meteen voor ogen maar ik meen dat het om ongeveer tweemaal 30 miljoen euro gaat. Ik heb die bedragen echter niet top of mind . Als u dat wenst, kunt u een schriftelijke vraag indienen. Wij zullen ze dan beantwoorden. Ik dank u daarvoor, want dat was precies de vraag die ik u wou stellen. Momenteel is immers 114 miljoen euro ingeschreven in de tabellen maar ik begrijp dat er bijkomende bedragen zijn ingeschreven voor 2030 en 2031, aangezien de totale kost, zoals u aangaf, 177 miljoen euro bedraagt. Het is uiteraard een verantwoorde keuze om het gebouw te renoveren, omdat die renovatie de waarde zal doen stijgen. Ik vroeg mij af over hoeveel jaar het zou worden gespreid. De renovatie zou afgerond moeten zijn in 2031, als ik het goed begrijp. Ik dank u. Hiermee hebt u mijn vraag beantwoord. De gelijke behandeling van gepensioneerde zelfstandigen en flexi-jobbers Monsieur le ministre, notre gouvernement est aujourd’hui en pleine réforme des pensions; une réforme certes nécessaire et courageuse. Les Engagés soutiennent pleinement cette réforme car elle vise à garantir la finançabilité de notre système et la solidarité entre générations. Nous savons que, pour préserver la soutenabilité de notre modèle, il faut aussi encourager celles et ceux qui souhaitent poursuivre une activité professionnelle après la retraite, tout en ayant des règles claires et équitables. Or une inégalité de traitement persiste entre les pensionnés selon le statut sous lequel ils poursuivent une activité. D'une part, un pensionné qui choisit de travailler comme indépendant reste soumis aux cotisations sociales d’indépendant et à l’impôt sur le revenu et, d'autre part, un pensionné qui exerce une activité via un flexi-job n’est soumis ni à l’un ni à l’autre. En d’autres termes, un pensionné actif dans un flexi-job peut cumuler intégralement ses revenus sans prélèvements, là où un pensionné indépendant, pourtant lui aussi actif, se voit imposer une contribution significative. Cette situation interroge d’autant plus que les deux profils participent activement à la dynamique économique et au financement de la sécurité sociale, simplement sous des formes différentes. Monsieur le ministre, le gouvernement envisage-t-il de revoir cette asymétrie de traitement entre les pensionnés actifs selon leur statut, afin d’assurer peut-être une plus grande équité fiscale et sociale? Des ajustements spécifiques sont-ils à l’étude pour alléger les charges sociales des pensionnés indépendants, au moins dans une certaine limite de revenus, comme c’est déjà le cas pour les flexi-jobs? Madame Hansez, les revenus provenant d'un flexi-job ne sont effectivement pas imposables, mais l'employeur est bien soumis à une cotisation sociale de 28 %. Un pensionné qui fait un flexi-job en tant que salarié bénéficie donc effectivement d'un régime fiscal avantageux. Un pensionné qui continue à travailler en tant qu'indépendant ne bénéficie pas du même régime fiscal en raison de la différence de statut. Il existe d'autres différences entre les salariés et les indépendants qui peuvent toutes être ramenées à la même essence, à savoir la différence de statut entre un salarié lié par un contrat de travail et un indépendant qui ne l'est pas. Sur le plan fiscal également, il existe d'autres différences entre les salariés et les indépendants qui résultent également de leurs statuts différents. Ainsi, l'accord de gouvernement prévoit, par exemple, l'introduction d'une déduction pour entrepreneur qui s'appliquera uniquement aux indépendants et non aux salariés. En ce qui concerne les modifications au système de cotisations sociales pour les indépendants, je vous renvoie à ma collègue, la ministre Simonet, compétente pour les classes moyennes. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je pense que vous faites preuve d’une ouverture pour poursuivre la réflexion. Vous rappelez certaines principes de comparaison entre salariés et indépendants. Du côté des Engagés, nous continuerons à soutenir une approche qui vise une stimulation positive de l’activité après la pension, une cohérence entre statuts, et surtout une reconnaissance juste de ceux qui souhaitent rester actifs, quel que soit le cadre dans lequel ils le font. Het verslag van het Monitoringcomité en de toename met 426 miljoen van de pensioenuitgaven De uitholling van het zomerakkoord Mijnheer de minister, volgens het meest recente verslag van het Monitoringcomité werden de uitgaven voor de pensioenen naar boven bijgesteld met plus 129 miljoen euro ten opzichte van juli. Dat komt volgens het Monitoringcomité vooral foor een stijging van de pensioenuitgaven in het werknemersstelsel, na integratie van de impact van het zogenaamde zomerakkoord, goed voor 426 miljoen euro extra, deels gecompenseerd door een aantal verminderingen in andere uitgaven. In datzelfde verslag, dat ik goed gelezen heb, staat ook dat die herziening te maken heeft met de beslissing dat de cap , de beperking van de gelijkgestelde periodes, geen effect meer zou hebben op de berekening van het gewaarborgd minimumpensioen, waardoor de verwachte besparingen sterk dalen. Mijnheer de minister, kunt u toelichten waaruit die 426 miljoen euro extra pensioenuitgaven precies bestaan? Mijn belangrijkste vraag is: hoeveel daarvan is rechtstreeks toe te schrijven aan de wijziging inzake de cap op het minimumpensioen? Hoeveel is te wijten aan andere beslissingen binnen het zomerakkoord? Welke impact verwacht u op de meerjarenbegroting en op de duurzaamheid van het pensioenstelsel? Mevrouw Bertrand, de door u vermelde geraamde mindere besparing van 426 miljoen euro – eigenlijk gaat het om 427,7 miljoen euro, maar dat is een detail – tegen 2030 ten opzichte van het door het Monitoringcomité in juli vermelde bedrag, is al volgt opgebouwd: 356,9 miljoen voor de gelijkgestelde periodes, de cap waar we nu over spreken; 93,4 miljoen voor de harmonisering van de loopbaanvoorwaarden voor het vervroegd pensioen. Die twee bedragen zijn in mindering. Aan de pluszijde staat 24,6 miljoen voor de gelijkstellingen. Ik zal u de volledige tabel bezorgen met de cijfers, jaar na jaar, zoals vooropgesteld door het Monitoringcomité en met onze cijfers erlangs. Misschien kan die tabel bij het verslag van deze vergadering worden gevoegd. Specifiek voor de door u vermelde maatregel waarbij de beperking van het aandeel gelijkgestelde periodes, de cap , niet langer doorwerkt op het gewaarborgd minimumpensioen, gaat het om een geraamde mindere besparing tegen 2030 van 356,9 miljoen euro. In het zomerakkoord werd inderdaad principieel afgesproken dat het beperkingspercentage of de cap niet zou worden toegepast als de burger recht had op de uitbetaling van het minimumpensioen. Pensioengerechtigden die het recht openen op het minimumpensioen hebben immers vaak precaire loopbanen, maar dat betekent niet dat ze onvoldoende gewerkt hebben. Integendeel, men komt pas in aanmerking wanneer men gedurende minstens 30 jaar minstens halftijds heeft gewerkt, vaak aan een relatief laag loon. Daarnaast werd onder de vorige regering een nieuwe werkvoorwaarde ingevoerd in de toegang tot het gewaarborgd minimumpensioen. Die bijkomende voorwaarde bleek echter tot op vandaag praktisch niet uitvoerbaar voor de administratie. Deze regering hoopt daarin eindelijk verandering te brengen. Met die maatregelen willen we de band tussen effectieve arbeid en pensioenopbouw versterken en vermijden we situaties uit het verleden waarbij mensen met een volledige loopbaan aan een laag loon uiteindelijk een lager pensioen ontvingen dan personen met langdurige periodes van werkloosheid. In de tabel, die ik u zal bezorgen, kunt u zien waar de andere verschillen vandaan komen. Het gaat aan de ene kant om 93,4 miljoen minder besparing inzake de harmonisering van de loopbaanvoorwaarden, dus van 104 naar 156 dagen voor de toegang tot het vervroegd pensioen, en om een extra uitgave van 2 miljoen euro voor de maatregel progressieve werkhervatting na een arbeidsongeval. Aan de andere kant gaat het om een geraamde extra besparing van 24,6 miljoen wat betreft de gelijkstelling van bepaalde periodes in de loopbaan, aan een beperkt fictief loon. Aangezien het hier gaat om de geraamde impact in de periode 2025-2030, betreft het al de meerjarenbegroting. Ik zal u de tabel bezorgen, jaar na jaar opgebouwd, en ik verzoek om die aan het verslag van deze commissievergadering toe te voegen. Mijnheer de minister, ik val van mijn stoel en hoop dat ik het misschien verkeerd begrepen heb. U bent na uw zomerakkoord 450 miljoen kwijt voor de pensioenen. Dat is de grootste trofee van minister Vandenbroucke. Die cap gaat tegen uw regeerakkoord in, want nergens was voorzien dat een ander systeem in werking zou moeten treden voor de minimumpensioenen. Dat is een stap achteruit tegenover wat de vorige regering had voorzien en wat uiteindelijk fair was. De mensen die een loopbaan van 30 jaar moeten hebben om een minimumpensioen te kunnen krijgen, moeten effectief gewerkt hebben. Zij moesten ‘maar’ 5.000 dagen hebben gewerkt. Ik dacht dat u die voorwaarden nog zou versterken, maar u doet net het tegenovergestelde, u laat die voorwaarden vallen. U creëert eigenlijk een discriminatie; daarover moet u eens goed nadenken. U creëert een discriminatie tussen iemand die een minimumpensioen heeft van 1.800 euro bruto en die wel ziekte en werkloosheid mag meerekenen en dus misschien 15 jaar werkloos is geweest, tegenover iemand die geen minimumpensioen, maar wel een gewoon pensioen van 1.900 euro bruto heeft, maar dat niet mag meerekenen, want hij krijgt een cap van 40 % van gelijkgestelde periodes. Dat is een gigantische en niet te verantwoorden discriminatie tussen twee categorieën mensen. Ik kan alleen vaststellen – en ik betreur dat – dat u hebt geplooid voor Vooruit, dat u op de knieën bent gegaan. Dat is de grootste trofee ooit en een duidelijke stap achteruit ten opzichte van wat de regering-De Croo had beslist inzake minimumpensioenen, wat op dat moment een stap vooruit betekende. De hiaten in de wetgeving als gevolg van het optrekken van de pensioenleeftijd De gevolgen van het optrekken van de pensioenleeftijd Mijnheer de minister, de wettelijke pensioenleeftijd is sinds dit jaar 66 jaar en vanaf 2030 zal die 67 zijn. In heel wat wetgeving wordt echter nog steeds verwezen naar de leeftijd van 65 jaar. Bijvoorbeeld om in aanmerking te komen voor een fiscale vermindering bij pensioensparen of langetermijnsparen hanteert men de voorwaarde jonger dan 65 te zijn. Ook arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en de tegemoetkoming voor personen met een handicap hanteren de leeftijdsgrens van 65 jaar. Werknemers die in een landingsbaan zaten en halftijds of vier vijfde werkten, kwamen daarvoor maar in aanmerking tot 65 jaar. Zij dreigden zonder uitkering te vallen na het einde van die landingsbaan op 65 jaar en de nieuwe pensioenleeftijd van 66 of later. Sommige van deze hiaten zijn ondertussen opgelost via wetsontwerpen, waaronder de tegemoetkoming voor de personen met een handicap. Voor andere hiaten zijn er wetsvoorstellen ingediend, waaronder door leden van de cd&v-fractie. Er zijn echter zeker nog heel wat wetten waarin nog steeds de leeftijdsgrens van 65 gehanteerd wordt en waarvan we het soms zelf niet weten. Is er een lijst gemaakt van alle wetten die nog moet worden aangepast aan de nieuwe pensioenleeftijd? Als die lijst er nog niet is, is het dan mogelijk om de verschillende departementen te vragen om voor hun departement zo’n lijst te maken, zodat we kunnen voorzien in een aanpassing van de wetgeving? Kunnen die departementen die aanpassingen dan zelf doorvoeren? Is het niet haalbaarder of eenvoudiger om via een interpretatieve wet in het kader van de pensioenhervorming te verduidelijken dat in alle wetten waarin de leeftijd van 65 als grens wordt gehanteerd, dit telkens wordt vervangen door ‘de wettelijke pensioenleeftijd’? Zo vermijden we hiaten in de wetgeving en bieden we iedereen de nodige rechtszekerheid. Mevrouw Lanjri, wat de eerste vraag betreft, is het volgens mij noch aan de Federale Pensioendienst, noch aan de minister van Pensioenen om een inventaris op te maken van alle wetgeving die nog moet worden aangepast naar aanleiding van de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. Het is aan elke bevoegde minister om binnen het eigen beleidsdomein, samen met de bevoegde administraties, na te gaan of er wetgeving moet worden aangepast teneinde rekening te houden met de stijging van de wettelijke pensioenleeftijd en om desgevallend de nodige aanpassingen te voorzien. Ik wil er in dat verband op wijzen dat de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd reeds beslist werd in de wet van 10 augustus 2015 tot verhoging van de wettelijke leeftijd voor het rustpensioen en de minimumleeftijd voor het overlevingspensioen. Men heeft sinds 2015 dus ruim de tijd gehad om hiermee rekening te houden in de diverse regelgeving. Bovendien heeft de Federale Pensioendienst vorig jaar nog een officieel schrijven verstuurd aan diverse instellingen om hen te herinneren aan de aankomende verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. Vorig jaar was het dus de eerste keer. Wat uw tweede vraag betreft, lijkt het niet aangewezen om deze lacunes in de wetgeving te verhelpen via een interpretatieve wet. Een dergelijke werkwijze zou kunnen leiden tot rechtsonzekerheid, aangezien ze slechts op algemene wijze de gevolgen van de wettelijke pensioenleeftijd regelt en geen rekening houdt met de bijzonderheden van andere regelingen. De meest aangewezen aanpak blijft daarom dat elke bevoegde minister, in samenspraak met de bevoegde administratie, zelf beoordeelt op welke manier de regelgeving moet worden aangepast om rekening te houden met de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. Mijnheer de minister, ik had zelf ook al gezegd dat de verhoging van de pensioenleeftijd lang geleden werd beslist. Het is jammer dat er ondertussen nog altijd zoveel hiaten opduiken in wetgeving die nog niet is aangepast. Ik heb u twee voorstellen gedaan in dat verband, hetzij werken via de verschillende departementen, hetzij met een interpretatieve wet. Als u stelt dat die interpretatieve wet niet het beste middel is om dit te remediëren, dan hoop ik dat u in de ministerraad de andere ministers opnieuw oproept om in hun departement de nodige stappen te zetten. Ik heb immers slechts enkele voorbeelden genoemd van wetgeving die nog niet werd aangepast. Er zullen zeker nog problemen opduiken. We moeten daar tijdig aan beginnen. Men had inderdaad veel vroeger kunnen starten, maar dat is niet overal gebeurd. Het is hoog tijd om de wetgeving aan te passen, want op dit ogenblik zijn burgers daarvan de dupe. Ze vallen tussen wal en schip als regelgeving niet is aangepast. Onder meer voor de landingsbanen was dat een probleem. Dat zijn zaken die dringend moeten worden aangepakt. Ik hoop dat u dit in de ministerraad wilt bepleiten. De pensioenkosten en de nefaste gevolgen van de vivaldipensioenbonus De pensioenbonus De uitgestelde invoering van de pensioenmalus Mijnheer de minister, sinds 1 juli 2024 kan wie vervroegd met pensioen gaat, via de pensioenbonus een premie opbouwen om langer aan het werk te blijven. Die bonus bedraagt maximaal 22.650 euro bij drie jaar extra arbeid en is uitbetaalbaar voor wie effectief na 1 januari 2025 met pensioen gaat. De maatregel sluit aan bij de eerdere hervorming waarbij de wettelijke pensioenleeftijd werd verhoogd, maar tegelijk blijkt dat louter de verhoging van de pensioenleeftijd onvoldoende is, zolang vervroegde uittreding mogelijk blijft. De bonus moet precies een incentive bieden om door te werken tot en desgevallend na de wettelijke pensioenleeftijd. Recent werd bericht dat ruim 70.000 Belgen tussen januari en september 2025 definitief stopten met werken, dat 15.388 onder hen een pensioenbonus ontvingen, dat amper 1.680 doorwerkten na de wettelijke leeftijd en dat de maatregel in 2025 circa 267 miljoen euro zou kosten. Op basis van die cijfers werd geconcludeerd dat de bonus op geen enkele manier resulteert in minder vervroegde pensioneringen of tot langer doorwerken. Wat was in elk van de voorbije vijf jaar het percentage personen dat op het eerste mogelijke moment met vervroegd pensioen instroomde? Wat is de stand van zaken voor het lopende jaar? Met andere woorden, wat is de verhouding tussen het aantal mensen dat daadwerkelijk vervroegd met pensioen ging, en het aantal mensen dat daarvoor in dat jaar in aanmerking kwam? Voor de overige vragen verwijs ik naar de schriftelijke versie. Sinds 1 juli 2024 kunnen wie vervroegd met pensioen kán gaan, via de zgn. pensioenbonus een premie opbouwen om langer aan het werk te blijven. Die bonus – maximaal 22.650 euro bij drie jaar extra arbeid – is uitbetaalbaar voor wie effectief na 1 januari 2025 met pensioen gaat. De maatregel sluit aan bij de eerdere hervorming die de wettelijke pensioenleeftijd optrok, maar erkent tegelijk dat louter de leeftijd verhogen onvoldoende is zolang vervroegde uittreding mogelijk blijft. De bonus beoogt precies daar een incentive te bieden: doorwerken tot (en desgevallend voorbij) de wettelijke pensioenleeftijd. In recente berichtgeving werd echter gesteld dat “ruim 70.000" Belgen tussen januari en september 2025 definitief stopten met werken, dat 15.388 onder hen een pensioenbonus ontvingen, dat “amper 1.680" doorwerkten voorbij de wettelijke leeftijd, en dat de maatregel in 2025 circa 267 miljoen euro zou kosten. Op basis van die cijfers werd geconcludeerd dat de bonus “op geen enkele manier" leidt tot minder vervroegde pensioneringen of langer doorwerken. Om deze conclusies te kunnen toetsen aan de doelstellingen en het ontwerp van de maatregel, heb ik volgende vragen. Wat was in elk van de voorbije vijf jaren én de stand van zaken voor het lopende jaar het percentage personen dat op het eerst mogelijke moment met vervroegd pensioen instroomde, m.a.w. de verhouding tussen het aantal mensen dat effectief vervroegd met pensioen ging en het aantal mensen dat daarvoor in dat jaar in aanmerking kwam (graag jaarlijks, met percentages en absolute aantallen)? Voor de ruim 13.700 personen die in 2025 in aanmerking kwamen voor vervroegd pensioen én een pensioenbonus ontvingen: hoeveel gingen effectief met pensioen 1 jaar, 2 jaar en 3 of meer jaren na hun vervroegde pensioenleeftijd (graag per categorie absolute aantallen en percentages), en hoeveel werkten niet langer door dan hun vervroegde pensioenleeftijd? De geraamde kost van 267 miljoen euro in 2025: betreft dit een bruto- of nettoraming, en houdt dit bedrag rekening met het langer doorwerken (en dus de extra overheidsinkomsten uit sociale bijdragen en personenbelasting)? Zo ja, hoe werd dit verrekend; zo nee, waarom niet? Wat was het gemiddelde loon in het laatste werkjaar van de betrokkenen vlak vóór zij met pensioen gingen? Wordt er ingebroken op lopende opbouwen van de pensioenbonus wanneer de bonus van de vorige regering wordt geschrapt? Pleegt de overheid hier opnieuw contractbreuk? Wordt er gewerkt met overgangsperiode tussen de 'nieuwe' en 'oude' pensioenbonus? Mevrouw Samyn is niet aanwezig om haar vraag nr. 56010956C te stellen. Mevrouw Bertrand, ik licht nog even het systeem toe van de nieuwe pensioenbonus. Die wordt opgebouwd vanaf 1 januari 2026. Het recht op effectieve uitbetaling ontstaat pas wanneer iemand vanaf 1 januari 2027 met pensioen gaat na de wettelijke pensioenleeftijd. Een werknemer die voldoet aan de dubbele werkvoorwaarde en dus op minstens 35 loopbaanjaren met telkens minstens 156 effectief gewerkte dagen enerzijds en minstens 7.020 effectief gewerkte dagen over de volledige loopbaan kan bogen, kan vanaf 1 januari 2026 een bonus opbouwen, als hij of zij blijft werken na de wettelijke pensioenleeftijd. De bonus wordt pas verrekend in het pensioenbedrag bij pensionering vanaf 2027. De pensioenbonus wordt toegekend in de vorm van een procentuele verhoging van het pensioenbedrag, waarbij het percentage afhangt van het geboortejaar: 2 % per jaar voor wie net als ik geboren is vóór 1963, 4 % per jaar voor wie geboren is tussen 1963 en 1972, en 5 % per jaar vanaf geboortejaar 1973. Het percentage wordt proportioneel berekend op basis van het aantal maanden pensioenuitstel. Iemand die geboren is in 1963, zijn pensioen met zes maanden uitstelt en aan de dubbele werkvoorwaarde voldoet, ontvangt dus een bonus van 1 %, omdat hij slechts zes maanden langer werkt. Dat is 6/12 van 2 %. Het ontwerp van de wet houdende diverse bepalingen, dat al is goedgekeurd in de commissie voor Sociale Zaken en binnenkort aan de plenaire vergadering ter stemming wordt voorgelegd, bepaalt dat de vivaldibonus wordt afgeschaft vanaf 1 januari 2026, waardoor de opbouw ervan stopt op 31 december 2025. Kortom, wie in het verleden een vivaldibonus heeft opgebouwd, kan dat blijven doen tot en met 31 december 2025 en behoudt dat recht volledig. De bonus wordt bij pensionering, ongeacht of dat voor of na de wettelijke pensioenleeftijd gebeurt, in één enkele betaling uitbetaald, zonder retroactieve aantasting van de opgebouwde rechten. Tussen de eerste pensioenbetaling en de uitbetaling van de vivaldibonus ligt wel minstens zes maanden. Mevrouw Bertrand vroeg, ten eerste, naar het aantal personen die de afgelopen jaren vervroegd met pensioen konden gaan en het aantal personen die ervoor kozen om op de vroegst mogelijke pensioendatum hun pensioen op te nemen. Weduwen ouder dan 65 jaar met een overlevingspensioen werden niet opgenomen in de cijfers, omdat het niet gaat over echt nieuwe rustpensioenen, maar meestal om de vervanging van het eerder aan de inmiddels overleden echtgenoot uitbetaalde gezinspensioen door een eigen rustpensioen. De informatie is beschikbaar sinds 2022. Voor 2025 gaat het om onvolledige cijfers tot september; de volledige tabel kan aan het verslag worden toegevoegd. Uit die cijfers blijkt dat het aantal personen die op de vroegst mogelijke datum hun pensioen opnemen, zowel in 2024 als in 2025 met respectievelijk 51 % en 61 % hoger ligt dan in 2022, toen het om 50 % en 49 % ging. Men kan dus bezwaarlijk stellen dat de vivaldipensioenbonus zou hebben geleid tot een uitstel van de pensionering. Wat haar tweede vraag betreft, van de groep van om en bij de 13.700 personen die in aanmerking kwamen voor vervroegd pensioen en die een vivaldipensioenbonus ontvangen, is uiteraard iedereen blijven doorwerken – dat was immers de basisvoorwaarde – na hun vroegst mogelijke pensioendatum, aangezien ze anders geen recht zouden hebben op de vivaldipensioenbonus. Dat betekent echter niet dat de vivaldipensioenbonus ervoor heeft gezorgd dat die personen in 2024 of 2025 aan het werk waren. Een tabel met de verdeling van die personen volgens de duur van het uitstel van hun pensioen ten opzichte van hun vroegst mogelijke pensioendatum kan u worden bezorgd en toegevoegd aan het verslag. Zo heeft 48 % minder dan een jaar pensioenuitstel, 26 % tussen één en twee jaar pensioenuitstel, 15 % tussen twee en drie jaar pensioenuitstel en 11 % meer dan drie jaar pensioenuitstel. De exacte aantallen staan eveneens vermeld. De door u vermelde geraamde kosten van 267 miljoen euro betreft de periode 2025-2029. Het gaat om kosten die rekening houden met de eventuele keuze om langer door te werken wegens de invoering van de bonus, maar die enkel de impact daarvan op de pensioenuitgaven weergeven, zonder dat daarbij rekening werd gehouden met extra overheidsinkomsten uit de sociale bijdragen en personenbelasting. Het betreft dus louter de pensioenuitgaven. De door het Federaal Planbureau initiële geraamde opbrengsten als gevolg van de afschaffing van de vivaldibonus gingen uit van een onmiddellijke afschaffing, alsof die nooit zou hebben bestaan. In de programmawet werd echter in de mogelijkheid tot opbouw van de vivaldibonus tot 31 december 2025 voorzien. De Federale Pensioendienst heeft op basis van de gegevens waarover die op dat ogenblik beschikte, een inschatting gemaakt van de mogelijke impact van de maximale bonusopbouw van 18 maanden. Ik heb de werkwijze volledig uitgeschreven; u kunt die ook nalezen. Het gemiddelde jaarlijks loon van de betrokkenen aan de vooravond van hun pensioen bedroeg 53.978 euro. Het betreft een indicatief cijfer, aangezien die informatie niet voor alle betrokkenen uit de databanken kon worden gehaald. Voorzitster: Isabelle Hansez Présidente: Isabelle Hansez Mijnheer de minister, ik vind uw antwoord bijzonder interessant. Dit is nu net het punt. Onder meer de heer Ronse heeft in de pers gezegd dat de pensioenbonus van de vorige regering heel duur was en 267 miljoen euro zou kosten. U hebt ons zonet de waarheid verteld. Die 267 miljoen euro zijn de brutokosten, maar niet de nettokosten. Dat is een aanzienlijk verschil, want de nettokosten kunnen eigenlijk neerkomen op een opbrengst. De correcte berekening moet immers ook rekening houden met wat de staat bespaart – er zijn nog geen pensioenuitkeringen, omdat mensen langer blijven werken – en met wat hij aan belastingen en sociale bijdragen op het loon ontvangt. U weet even goed als ik dat elke werknemer die langer blijft werken, ongeveer 24.000 euro per jaar opbrengt voor de staatskas doordat er geen pensioen wordt uitgekeerd en wel belastingen en bijdragen worden geïnd. Ik hanteer daarmee nog een conservatieve raming, want ik vermoed dat uw cijfer hoger ligt. De pensioenbonus van de vorige regering bedroeg 22.000 euro over drie jaar, dus maximaal 7.300 euro per jaar. Men hoeft geen 10 jaar te studeren om te begrijpen dat een extra werkjaar meer opbrengt dan de kosten van de bonus. De bonus kan – ik ben daarvan overtuigd – dus zelfs financieel positief zijn voor de overheid. Ik begrijp niet waarom u dat negeert. U geeft vandaag toe dat uw cijfer enkel betrekking had op de pensioenuitgaven. Ondertussen verschijnt overal in de kranten dat de kosten van de pensioenbonus 267 miljoen euro bedraagt. Dat klopt dus helemaal niet. Die voorstelling is volledig verkeerd. Kort gezegd is het onjuist om uitsluitend over de brutokosten te spreken zonder de extra inkomsten mee te rekenen. Ik weet niet of het gaat om intellectuele luiheid of om kwade trouw, die verklaring klopt in ieder geval niet, mijnheer de minister. Dank u voor uw eerlijke antwoord vandaag. De timing van de uitvoering van het zomerakkoord De timing van de pensioenhervorming Het uitstel van de inwerkingtreding van de pensioenhervorming Mijnheer de minister, nu de paas- en zomerakkoorden worden heronderhandeld, dreigt een aantal hervormingen pas later in het Parlement te landen. Wij weten dat die hervormingen er niet voor volgend jaar zullen aankomen. Dat werd ook bevestigd. Het probleem daarmee is dat vrij veel maatregelen in de pensioenhervorming op jaarbasis worden bepaald. Als ze dus niet uiterlijk op 31 december worden goedgekeurd, kunnen ze niet meer in werking treden, behalve als men ze retroactief wil invoeren. Mijnheer de minister, bevestigt u dat de pensioenmaatregelen niet in werking kunnen treden in hetzelfde jaar waarin ze door het Parlement worden goedgekeurd? Er is wel een uitzondering voor de pensioenbonus en de IGO-controles, dat weten wij, maar hier gaat het over de andere maatregelen. De maatregelen met betrekking tot de convergentie van de stelsels, de malus enzovoort vormen de kern van uw pensioenhervorming en gelden op jaarbasis. Onderschrijft u dit principe expliciet? Indien de wetteksten het Parlement niet tijdig bereiken en dit jaar niet meer ter stemming kunnen worden voorgelegd, kunt u de budgettaire impact per maatregel, dus lijn per lijn, meedelen voor de jaren 2027, 2028 en 2029, graag met een overzicht per jaar in miljoen euro? Mijnheer de minister, ik heb een gelijkaardige vraag. Onder druk van de sociale beweging werden een aantal maatregelen ingetrokken. Daar ben ik blij mee. De kortstondige ziekteperiodes bij de malus was de eerste maatregel waarover u zei het toch niet te gaan doen zoals het in het regeerakkoord staat. Over de tijdelijke werkloosheid, een beslissing uit het zomerakkoord, zei u vervolgens dat geen tijdelijke werkloosheid te gaan bestraffen. In het laatste begrotingsakkoord gaat het over langdurig zieken en over moederschapsrust en het recht op vervroegd pensioen na 42 gewerkte jaren op 60 jaar, met 234 effectief gewerkte dagen per loopbaanjaar. Een aantal maatregelen zijn dus afgesteld en een aantal maatregelen uitgesteld. De eerste maatregel die zal worden uitgesteld, heeft betrekking op de pensioenmalus. Die zal er niet komen in 2026. Dat is een heel goede zaak is, want ik vind dat een zeer onrechtvaardige maatregel. Er stonden nog andere maatregelen in het regeerakkoord die vanaf 1 januari 2026 zouden gelden. Ik denk dan aan de perequatie van de pensioenen van de ambtenaren en het overlevingspensioen. In de tekst staat dat het overlevingspensioen vanaf 1 januari 2026 door een tijdelijke overgangsuitkering zal worden vervangen. Ik denk aan het ziektepensioen voor ambtenaren. Ik krijg heel veel vragen van mensen die in die concrete gevallen zitten. Zij vragen hoe dat nu juist zit. Mijnheer de minister, kunt u meer toelichting geven over wat er precies gaat gebeuren? Wat is de timing van de pensioenhervorming? Mevrouw de voorzitster, collega's, sta mij ten eerste toe nogmaals te onderstrepen dat de burgers zich niet ongerust hoeven te maken over de aanvraag van hun pensioenen. Aanvragen blijft natuurlijk mogelijk, vertrekkende van twaalf maanden voor de gewenste pensioendatum. Alle mensen die hun aanvraag op tijd indienen, dus minstens negen maanden op voorhand, zullen minstens vier maanden voor hun gewenste pensioendatum een definitieve beslissing krijgen op basis van de regels die op dat moment in voege zijn. Zo hoort het. Er is dus geen blokkering van aanvragen en er is ook geen enkele reden om vanaf vandaag een vervroegd pensioen aan te vragen. Zij die aan de voorwaarden voldoen in de loop van 2025, kunnen immers altijd, wanneer zij dat willen, met vervroegd pensioen vertrekken. De voorwaarden blijven ook voor de volgende jaren geldig. Over de inhoudelijke impact van de vertraging merk ik op dat de meeste maatregelen van de pensioenwet pas vanaf 2027 in werking treden. Dat geldt onder meer voor de verhoging van de pensioenleeftijd bij Defensie en de NMBS, de aanpassing van de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen en de wijzigingen voor bepaalde categorieën statutaire ambtenaren. Enkel bepaalde onderdelen, zoals de nieuwe bonus-malusregeling, waren oorspronkelijk gepland vanaf januari 2026. Door de vertraging zullen die onderdelen pas ten vroegste in de loop van 2026 in werking kunnen treden, maar de impact daarvan is relatief beperkt. Het is wel degelijk mogelijk om een aantal maatregelen uit de pensioenwet nog te laten ingaan in de loop van het kalenderjaar waarin ze worden goedgekeurd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de afschaffing van de perequatie en de stopzetting van de nieuwe instroom in het ziektepensioen. Zodra de pensioenwet in het voorjaar van 2026 in het Parlement wordt goedgekeurd, kunnen die maatregelen bijvoorbeeld de maand na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad in werking treden. Kortom, pensioenaanvragen kunnen nog steeds worden ingediend en de vertraging van de hervorming heeft slechts beperkte inhoudelijke en budgettaire gevolgen. Wij behouden de ambitie om de pensioenwet zo snel mogelijk in te dienen en goed te keuren in het Parlement. Na de tweede lezing, die voorzien is voor het einde van dit jaar, wordt het wetsontwerp voor advies ingediend bij de Raad van State. Na verwerking van de opmerkingen van de Raad van State kan het ontwerp begin 2026 finaal in derde lezing worden goedgekeurd in de ministerraad en vervolgens worden ingediend en goedgekeurd in het Parlement. Dat alles is mogelijk zonder de belangrijke inhoudelijke en budgettaire impact van de pensioenhervorming te hypothekeren, want die hervormingen zijn essentieel om de toekomst van het wettelijk pensioen te vrijwaren voor de jongere en toekomstige generaties. Om die reden kan voor de malus best op kalenderjaar worden gewerkt. De malus, die oorspronkelijk voorzien was vanaf 1 januari 2026, zal dus in werking treden op 1 januari 2027. Voorzitter: Denis Ducarme. Président: Denis Ducarme. Mevrouw Bertrand, u vraagt naar een gedetailleerd overzicht van de budgettaire impact per maatregel voor 2027, 2028 en 2029. We zullen dat overzicht geven zodra de begroting is goedgekeurd door de regering en ze ingediend en besproken kan worden in dit Parlement. Dat is nu nog in voorbereiding. Het overlevingspensioen zal ingaan na goedkeuring in het Parlement. Ik zou toch graag die tabel zien. Ik heb de tabel van uw pensioenopbrengsten en -kosten. Ik ben nogmaals in de war. Oorspronkelijk moest die actuariële neutraliteit, dus het bonus-malussysteem, 62 miljoen euro opbrengen in 2026, maar in de herraming werd dat plots 358 miljoen euro. De convergentie tussen de stelsels moest 125 miljoen euro opleveren. Nu blijkt dat die opbrengst slechts 3,2 miljoen euro bedraagt voor 2026. Ik zou graag willen begrijpen hoe het zit. De tabellen en de cijfers veranderen voortdurend. Hoe wilt u dan in 2026 358,6 miljoen euro halen uit uw actuariële neutraliteit? U zult uw bonus invoeren, maar dat zal voor 2026 weinig of niets opleveren. Vanaf wanneer wordt de bonus ingevoerd en vanaf wanneer zal dat het geraamde bedrag opleveren? Kunt u dat toelichten? Er lijkt immers iets niet te kloppen in de cijfers. Mogen wij ook de afgeklopte tabel ontvangen, zodat wij goed kunnen begrijpen wat u wel of niet meerekent in de pensioenhervormingen voor 2026? Kunt u daarop antwoorden? Ik heb mijn antwoord gegeven, mevrouw Bertrand. U geeft geen enkel cijfer, mijnheer de minister. Dat kan toch niet. U hebt nu een begrotingsakkoord. Ik heb gewacht met deze vraag tot het begrotingsakkoord er was. Ik vermoed dat u inmiddels weet wat de pensioenhervormingen concreet zullen opleveren. Op dit moment is er geen enkele transparantie over wat de actuariële neutraliteit, dus het pensioenbonussysteem, voor 2026 zal opbrengen. Zoals ik eerder zei, moest de convergentie tussen de stelsels 125 miljoen euro opleveren, maar nu blijkt dat slechts 3,2 miljoen euro te zijn. Er is dus sprake van een aanzienlijk verlies door het uitstellen van de pensioenhervormingen. Ik meen dat we recht hebben op enige transparantie over die cijfers. Ik zou die gegevens graag ontvangen. Ik weet niet of u nog tabellen zult toevoegen aan het verslag, maar ik begrijp niet waarom deze tabellen circuleren terwijl u dat niet bevestigt. Kunt u het bedrag van 358,6 miljoen euro bevestigen? Dank u wel, mijnheer de minister. Ik heb drie punten. Ten eerste was de vraag van mevrouw Bertrand bij ons ook gerezen. De cijfers in de tabellen zijn helemaal niet logisch. Er zijn opbrengsten vermeld voor 2026 die er duidelijk niet zullen zijn, alsook opbrengsten voor 2027 die totaal irrealistisch lijken. We ontvangen daarom graag een volledig overzicht van de gemaakte berekeningen. Ik ga ervan uit dat die beslissingen toch op precieze berekeningen zijn gebaseerd. Ten tweede is de zogenoemde actuariële neutraliteit duidelijk niet neutraal. De pensioenmalus zal veel opbrengen. Actuariële neutraliteit zou betekenen dat mensen langer werken en dat de afname van de pensioenen dat zou compenseren. Dat blijkt duidelijk niet het geval, zeker niet met de vervroegde invoering van de pensioenmalus voor een aantal mensen. Ten derde benadrukt u opnieuw dat mensen die een recht op vervroegd pensioen openen, dat recht behouden. Dat is voor veel mensen bijzonder belangrijk. Aanvankelijk was niet voorzien in die maatregel. Om die reden zijn veel mensen met pensioen gegaan. Daar bestaat een overzicht van. In 2025 zijn meer mensen met vervroegd pensioen gegaan dan in 2024, waardoor de opbrengst van de hele hervorming zelfs negatief is voor de begroting. Ik heb genoteerd dat u nogmaals, officieel en uitdrukkelijk, bevestigt dat mensen die een recht op vervroegd pensioen openen, dat recht behouden. Dat is voor ons een bijzonder belangrijk punt. De pensioenhervorming en mypension.be Mijnheer de minister, in uw beleidsverklaring stelde u dat een transparante en toegankelijke pensioencommunicatie een van de kritische factoren is om het vertrouwen in het sociaal contract te behouden. U schrijft dat elke burger op elk moment van zijn levensloop recht heeft op een gepersonaliseerde, eenvoudige, volledige en duidelijke pensioencommunicatie. U geeft de administratie de opdracht om mensen correct te blijven informeren via MyPension.be, zodat zij steeds kunnen rekenen op toegankelijke en kwalitatieve informatie. In het implementatieplan van de pensioenhervorming voor MyPension.be stel ik echter vast dat de Pensioendienst de gebruiker niet steeds en op elk moment toegankelijke en kwalitatieve informatie zal kunnen bieden. De Pensioendienst stelt immers voor om direct na de goedkeuring van de pensioenwet de ramingsfunctionaliteit van MyPension.be, dus de vroegste pensioendatum en het pensioenbedrag, tijdelijk te verwijderen en vervolgens stelselmatig de informatie terug te plaatsen die zeker is. Tot zeker oktober 2027 zullen er mensen in het ongewisse blijven over hun pensioenbedrag en -datum. Die schatting ging bovendien nog uit van een pensioenhervorming dit jaar, wat niet langer het geval zal zijn. Mijnheer de minister, hoe zullen mensen met vragen over hun pensioen gerustgesteld worden tussen de goedkeuring van het wetsvoorstel en de volledige uitrol in MyPension.be? Hoe moeten mensen de impact op hun pensioen van bepaalde gebeurtenissen tijdens hun loopbaan zelf correct kunnen inschatten? Hoe zal een werknemer die nog volop in zijn loopbaan zit bijvoorbeeld de potentiële impact van de cap van 20 % gelijkstellingen kunnen inschatten en simuleren? Ondertussen lijken zowel werknemers- als zelfstandigenorganisaties binnen het Beheerscomité in te zien dat de versnelde uitrol van de pensioenhervorming tot chaos zal leiden. Zij pleiten ervoor om de implementatie minstens een jaar uit te stellen. Wat is uw reactie daarop? Mijnheer Vanbesien, de Pensioendienst levert enorm veel inspanningen om de burgers te informeren en gerust te stellen. Het is begrijpelijk dat burgers zich afvragen wat de pensioenhervorming concreet betekent voor hun pensioenplanning en pensioen. Ik heb de Federale Pensioendienst gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is om burgers die onder overgangs- of uitzonderingsmaatregelen vallen sneller toegang te geven tot die informatie op MyPension.be. Als de burger geen impact ondervindt van de hervormingen, probeert de Federale Pensioendienst zo snel mogelijk de juiste informatie te tonen. Het probleem is dat het niet altijd onmiddellijk mogelijk is om te bepalen wie al dan niet impact zal ondervinden van een nieuwe pensioenmaatregel. Daarvoor moet de Federale Pensioendienst vaak eerst de volledige maatregel implementeren. Ik heb de Federale Pensioendienst ook de opdracht gegeven om tegen de derde lezing van de pensioenwet een communicatie- en implementatieplan voor te bereiden. Op basis daarvan zal ik samen met de Pensioendienst transparant en duidelijk communiceren ten aanzien van de burger over wat de komende maanden en jaren van MyPension.be mag worden verwacht. MyPension.be is in de afgelopen jaren bijzonder succesvol geworden doordat het de complexe pensioenmaterie op een begrijpelijke en toegankelijke manier presenteert. Een belangrijk onderdeel van dat succes is dat de informatie wordt afgestemd op de kernvragen van de burger zonder hem te overladen met overbodige details. Op basis van die jarenlange ervaring en opgebouwde expertise zal de Federale Pensioendienst voor elke maatregel nagaan wat de informatienood is bij de burger en hoe die het beste kan worden ingevuld met behulp van MyPension.be of via andere communicatiemiddelen. De beperking van de periodes van werkloosheid en van eindeloopbaanstelsels in de pensioenberekening zal, zoals voorzien, ingaan op 1 januari 2027. Het regeerakkoord is daarover duidelijk. De huidige grens van 40 % wordt geleidelijk verlaagd naar 20 %, waarbij periodes van ziekte en zorg buiten beschouwing blijven. Over die maatregel bestaat reeds een politiek akkoord. Zodra de maatregel definitief is goedgekeurd, zal hij worden opgenomen in de globale analyse van de noodzakelijke aanpassingen aan MyPension.be. Zoals steeds hecht ik veel belang aan de adviezen van het Beheerscomité en neem ik de bezorgdheden over de implementatie ter harte, zowel van de vertegenwoordigers van de werknemers als van die van de werkgevers. Het advies over de timing van de interpretatie verschilt wel tussen beide sociale partners. Gelet op de precaire budgettaire toestand en de hoge nood aan hervormingen om de kosten van de vergrijzing onder controle te krijgen, pleiten de werkgevers voor een snelle implementatie. Het is dan ook niet correct te stellen dat het Beheerscomité unaniem om uitstel vraagt. Ook diverse internationale en supranationale instellingen als de Europese Commissie, de OESO en het IMF pleiten al lang voor de nodige structurele hervormingen om de stijging van de kosten van de vergrijzing in België meer in lijn te brengen met het EU- of OESO-gemiddelde. Als we de toekomst van onze pensioenen willen veiligstellen voor onze kinderen en kleinkinderen is verder uitstel wat mij betreft geen optie. Dank u wel, mijnheer de minister. We zijn het erover eens dat correcte en tijdige informatie over het pensioen en de pensioengegevens cruciaal is voor het vertrouwen van de mensen in het pensioensysteem. Ik heb begrepen dat u gezegd hebt dat de informatie voor wie niet geïmpacteerd is, versneld opnieuw op MyPension.be kan komen. Dat is alvast belangrijk, aangezien heel veel mensen niet geïmpacteerd zullen zijn. De moeilijkste maatregelen gelden echter precies voor diegenen die wel geïmpacteerd zijn. Ik heb ook begrepen dat u een implementatieplan gevraagd hebt tegen de derde lezing. Dat is interessant. Zult u dat plan ook met ons delen, kunnen wij daarin inzage krijgen? Ik zie u bevestigend knikken. Dat is heel goed. Tot slot, u zei dat de cap beslist is binnen de regering. Die zal er dus komen. Eerst 40 % en dan 20 %. Dat weet ik, maar net daarom is het zo belangrijk dat dat ook mee wordt opgenomen in de tools, zodat de mensen de simulatie kunnen maken van de impact als ze daarin nog een bepaald stelsel opnemen. Ik kijk zeker uit naar dat implementatieplan, zodat we dat grondig kunnen analyseren. Het zorgverlof en de pensioenhervorming Mijnheer de minister, ik kom graag terug op enkele vragen over het zorgverlof die mevrouw Dedonder, de heer De Witte en mevrouw Schlitz in de commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen op 30 september 2025, een eeuwigheid geleden, stelden. U werd toen gevraagd welke soorten zorgverlof en periodes als gelijkgestelde periodes voor de berekening van de pensioenmalus en het recht op vervroegd pensioen zouden worden beschouwd. U antwoordde toen dat u uw diensten de opdracht had gegeven om een uniforme definitie van effectief gewerkte perioden uit te werken, waarbij het geboorteverlof, het ouderschapsverlof, het adoptieverlof en het pleegzorgverlof, evenals de tijdelijke werkloosheid beschouwd zouden worden als gewerkte dagen zonder maximale duur. In die opsomming verwees u echter niet naar specifieke situaties van tijdskrediet met een zorgmotief. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) erkent vijf zorgmotieven: zorgen voor kinderen jonger dan acht jaar, palliatieve zorg verlenen, zorgen voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorgen voor uw kind jonger dan 21 jaar met een handicap en bijstand of zorg verlenen aan uw zwaar ziek minderjarig kind of aan een zwaar ziek minderjarig kind dat deel uitmaakt van uw gezin. Worden die vijf vormen van zorgkrediet eveneens beschouwd als gewerkte dagen zonder maximale duur en dus volledig erkend als gelijkgestelde periode? Zo niet, hoe rijmt u dat met de bewering dat u bij uw hervorming rekening houdt met de loopbaan van vrouwen, die vaker deeltijds werken? Het zijn immers vaak vrouwen die die vormen van tijdskrediet opnemen. Geldt de gelijkstelling van die zorgkredieten, alsook de gelijkstelling van het zorgverlof, ook voor statutairen. Intussen bereiken ons immers berichten dat dat alvast voor het Vlaamse zorgkrediet niet het geval zou zijn. Kunt u dat bevestigen? Mijnheer Vanbesien, de vijf vormen van tijdskrediet met zorgmotief worden inderdaad beschouwd als zorgverlof. Zorgverlof wordt gelijkgesteld aan werken en dat zonder maximale duur. De enige uitzondering op die regel is de nieuwe extra toegangspoort voor vervroegd pensioen, namelijk die op 60 jaar na 42 loopbaanjaren van elk minstens 234 gewerkte dagen. Ik som graag de verschillende maatregelen op. Zorgverlof telt, zoals vandaag, volledig mee voor de bepaling van de vroegste pensioendatum. Vanaf 2027 wordt de grens van 104 dagen om een jaar te laten meetellen voor vervroegd pensioen, opgetrokken naar 156 dagen. Het type gelijkgestelde dagen verandert echter niet. Zorgverlof zal ook gelijkgesteld worden aan effectief werken voor de werkvoorwaarden van de bonus-malusregeling. Zorgverlof zal dus meetellen in het aantal dagen om na te gaan of de burger voldoet aan de dubbele werkvoorwaarden, namelijk de 35 loopbaanjaren van 156 dagen met effectieve arbeidsprestaties en de 7020 effectief gewerkte dagen, voor het vermijden van een pensioenmalus bij vervroegd pensioen of het ontvangen van een pensioenbonus na de wettelijke pensioenleeftijd. Enkel voor de nieuwe toegangspoort tot vervroegd pensioen, vanaf de leeftijd van 60 jaar na minstens 42 loopbaanjaren van minstens 234 gewerkte dagen, zal zorgverlof niet gelijkgesteld worden aan effectief werken. Voor die maatregel worden enkel tijdelijke werkloosheid en moederschapsrust gelijkgesteld aan effectief werken. Zoals ik al gezegd heb, tellen die periodes wel volledig mee voor de gewone voorwaarden van vervroegd pensioen. Onze pensioenhervorming houdt dus rekening met de loopbaan van vrouwen, die vaker deeltijds werken en die dat doen via de verschillende vormen van tijdskrediet. Wat de toepassing op ambtenaren betreft, de in uw vraag vermelde zorgverloven zijn vormen van tijdskrediet met motief en zijn enkel van toepassing voor werknemers tewerkgesteld bij een werkgever in de privésector, zoals vermeld op de webpagina van de RVA. De thematische verloven, zoals ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof voor medische bijstand en verlof voor mantelzorg, zijn van toepassing voor zowel ambtenaren als werknemers en tellen integraal mee als zorgverlof in onze pensioenhervorming. Wat het Vlaams zorgkrediet betreft, die perioden tellen integraal mee voor de toetsing van de dubbele werkvoorwaarden van de bonus-malusregeling, en dat voor alle motieven, zowel voor werknemers als voor ambtenaren. Specifiek voor ambtenaren zullen ook onbezoldigde verloven met een zorgmotief die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit, meetellen als zorgverlof. Dank u wel, mijnheer de minister. Dat is een heel uitgebreid en duidelijk antwoord. Er zit ook een logica in het in aanmerking nemen van bepaalde verloven. Begrijp ik het dan goed dat de informatie die ons over het Vlaams zorgkrediet bereikt, fout is en dat dat dus ook volledig gelijkgesteld is, net zoals de andere zorgverloven? Ja, zo heb ik het in mijn antwoord vermeld. Dat is heel duidelijk, dank u wel. De doorstroming van data tussen de RVA en mypension.be De 'bug' op mypension.be Het garanderen van betrouwbare pensioenprognoses na de veranderingen op mypension.be Mijnheer de minister, we hadden het daarstraks over mypension.be, maar onlangs werd ik op een ander probleem gewezen, in verband met uw doelstelling om volledig en duidelijk over de pensioenbepalingen te communiceren, met name wanneer het gaat over de impact van de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd. Zo blijkt dat, zodra iemand in 2024 een dag werkloos was, op mypension.be geen raming van de loopbaan en dus van de pensioendatum en het pensioenbedrag wordt gemaakt. Er zou namelijk een probleem zijn met de datadoorstroming tussen de RVA en de pensioendienst. De RVA zou slechts een keer per jaar gegevens doorsturen, waardoor gegevens over de werkloosheidsstatus onvolledig zijn. Het is onduidelijk hoe lang dat probleem zal aanhouden en hoe snel de RVA zijn interne processen kan optimaliseren. Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de problematiek? De beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd werd reeds afgelopen zomer afgeklopt. Het was dus reeds voor de zomer duidelijk dat de werkloosheid een impact op de pensioendatum en op het bedrag zou hebben. Hoe komt het dan dat dat probleem pas in november is vastgesteld? Wanneer werd de vraag naar gegevensdoorstroming aan de RVA voor het eerst gesteld? Wat is de omvang van het probleem? Heeft het alleen betrekking op minstens een dag volledige werkloosheid of ook op tijdelijke werkloosheid? Wat met deeltijds werkenden met een aanvullende uitkering? Hoeveel mensen in totaal zullen hun pensioengegevens niet kunnen raadplegen door de problemen met de gegevensdoorstroming? Hoe zult u, samen met uw collega Clarinval, ervoor zorgen dat het probleem zo snel mogelijk wordt opgelost? Welke concrete stappen en deadlines zult u daarbij vooropstellen? Monsieur le ministre, depuis le début du mois de novembre, de nombreux citoyens nous indiquent constater sur mypension.be une modification soudaine de leur date de pension anticipée ainsi qu'un report, parfois de plusieurs années, une disparition de l’option “pension anticipée”, ou encore une baisse du montant futur de leur pension. Selon le Service fédéral des Pensions (SFP), il ne s’agit pas d’un dysfonctionnement mais d’un changement méthodologique lié à la future limitation du chômage assimilée dans le calcul de la carrière, ainsi qu’à l’anticipation des nouvelles règles prévues par la réforme des pensions. Il apparaît que, lorsqu’un travailleur a connu une période de chômage en 2024, le système ne projette plus automatiquement la poursuite de l’activité dans l’avenir, ce qui peut faire perdre, sur mypension.be, le droit anticipé estimé jusqu’ici. Selon le SFP, ce changement pourrait avoir des effets s'étalant sur six à sept années pour certains profils. Monsieur le ministre, dans un contexte où la réforme des pensions doit renforcer la lisibilité et non créer de l'incompréhension, de nombreux futurs pensionnés aimeraient rapidement obtenir des éclaircissements à cet égard. Ainsi, quelles instructions ont-elles été données au SFP concernant l’adaptation des projections sur mypension.be, notamment pour les personnes ayant connu une période de chômage récemment? Envisagez-vous une communication officielle sur mypension.be et par le biais du SFP, afin d'expliquer clairement ces changements de calcul et de dissiper toute inquiétude chez les travailleurs proches de la pension? Enfin, pouvez-vous garantir que les mises à jour futures sur mypension.be intègreront de manière transparente le report du bonus-malus et les conditions définitives de la réforme, afin que chaque citoyen dispose d’une projection fiable et compréhensible? Voor de raming van de P-datum en het pensioenbedrag op mypension.be wordt de gekende loopbaan uit het verleden doorgetrokken naar de toekomst. Dat is wat in het pensioenjargon de extrapolatie van de loopbaan genoemd wordt. Voor die extrapolatie baseert de pensioendienst zich steeds op een bepaald basisjaar. De reden daarvoor is dat bepaalde gegevens, zoals werkloosheid, slechts op jaarbasis worden ontvangen en niet in de tijd worden geplaatst. De pensioendienst weet dus niet waar die gegevens zich in het jaar bevinden. Momenteel wordt 2024 gebruikt als basisjaar. Met de invoering van de beperking van de werkloosheid in de tijd werd de pensioendienst voor het eerst geconfronteerd met een quasi zekere gebeurtenis die in de toekomst zal plaatsvinden. De kern van het probleem is dat de einddatum van de werkloosheid voor de pensioendienst niet standaard gekend is en er dus ook geen rekening mee kan worden gehouden. Reeds in september heeft de pensioendienst contact opgenomen met de RVA en Sigedis om de einddatum van de werkloosheid via gegevensstromen te ontvangen. Dat bleek niet mogelijk te zijn via de bestaande gegevensstromen en dus was een snelle structurele oplossing uitgesloten. Om te vermijden dat er operationeel, door de pensioenberekeningen, en communicatief, met name de ramingen op mypension.be, fouten zouden worden gemaakt, werden een aantal preventieve acties ondernomen. Zoals gesteld was de einddatum van de werkloosheid niet beschikbaar en daarom werd beslist om in eerste instantie preventief breed in te grijpen en voor alle dossiers met één dag volledige werkloosheid in 2024 de loopbaan niet meer te extrapoleren. Het ging om ongeveer 500.000 gevallen van personen wier loopbaan niet meer automatisch tot de pensioendatum kon worden doorgetrokken. Die groep kreeg enkel nog een pensioenraming op wettelijke pensioenleeftijd op mypension.be. Het pensioenbedrag was afhankelijk van hoe ver de pensioenleeftijd in de toekomst ligt, in meerdere of mindere mate geïmpacteerd en lager dan voorheen. Belangrijk daarbij is dat de periode van tijdelijke werkloosheid, brugpensioen en SWT niet zorgde voor een blokkering van de extrapolatie van de loopbaan. Ondertussen heeft de FPD door een nauwe samenwerking met de RVA de gevallen kunnen identificeren waarin de datum van stopzetting van de werkloosheid door de RVA werd gecommuniceerd. Op basis daarvan zal een verfijning van de dienstverlening op mypension.be gebeuren. De ruime, preventieve blokkering van de extrapolatie van de loopbaan zal vervallen. Enkel de gevallen met een gecommuniceerde einddatum van de stopzetting van de werkloosheid zullen geen raming meer zien op mypension.be. Die groep zal op termijn ongeveer 227.000 personen omvatten. Zodra de burger een brief van de RVA heeft ontvangen, zal de aanpassing op mypension.be doorgevoerd worden. De andere 277.000 burgers voor wie de werkloosheid niet beperkt is in de tijd, zullen dus opnieuw een raming van hun vroegste pensioendatum zien. Die verfijning is voorzien in de loop van de komende weken. De RVA, Sigedis en de FPD werken parallel aan een langetermijnoplossing waarbij bij elke werkloosheidsstroom steeds de theoretische einddatum zou worden meegestuurd, zodat de pensioendienst daar rekening mee kan houden in zijn operationele en communicatieve processen. De doelstelling is om dit rond te krijgen tegen de volgende volledige upload van de werkloosheidsgegevens. Dat is in september 2026. En ce qui concerne les questions de Mme Hansez, à la suite de la loi-programme qui encadre la limitation de la durée du chômage, le Service fédéral des Pensions a adapté la manière dont mypension.be projette dans l'avenir la carrière des citoyens récemment au chômage. Le SFP a agi par précaution afin de ne pas présenter à ce groupe de citoyens une estimation trop optimiste de leur future situation de pension. En étroite collaboration avec l'ONEM, le SFP a pu identifier les citoyens à qui la date de fin de chômage avait été communiquée. Sur cette base, le service de mypension.be a été affiné. Seuls les citoyens ayant reçu une lettre de l'ONEM ne verront plus d'estimation de leur pension sur le site mypension.be. Pour ce groupe, le SFP ne peut en effet pas se baser sur leur situation la plus récente pour estimer l'évolution future de leur carrière et, par conséquent, de leur assurance pension. Cette modification est clairement communiquée directement sur mypension.be et des informations complémentaires sur le comment et le pourquoi sont également disponibles sur le site du SFP. Le SFP vérifiera, pour chaque mesure de la réforme des pensions, quels sont les besoins d'information des citoyens et comment y répondre au mieux, que ce soit via mypension.be ou par d'autres moyens de communication. Notre ambition reste en tout cas de fournir le plus rapidement possible à tous les citoyens une réponse aux questions de base suivantes: "Quand puis-je prendre ma pension? Est-ce que je remplirai alors la condition de travail du bonus-malus? À partir de quand remplirai-je la condition de travail du bonus-malus? Quel sera le montant de ma pension?" Pour ce qui est du plan de communication et des instructions données à ce sujet au SFP, j'ai déjà répondu à ce propos suite aux questions de M. Vanbesien. Mijnheer de minister, ik kan alleen maar herhalen dat heldere informatie en communicatie cruciaal zijn om het vertrouwen van de mensen in het systeem te behouden en hier gaat het over informatie die voorhanden is, maar die niet vlot genoeg van de ene dienst naar de andere vloeit. Eén keer per jaar is het wel mogelijk om die informatie door te sturen, maar op regelmatige basis is het niet mogelijk? U en ik komen allebei uit de wereld van de informatica. We weten dat dat wel mogelijk moet zijn; het kan toch niet anders? U zegt dat de situatie kan worden geüpdatet voor de betrokkene, zodra die een brief van de RVA heeft gekregen. Wanneer iemand een brief ontvangt van de RVA, zijn de gegevens toch beschikbaar in de informaticasystemen? Het gaat dus om een informaticaprobleem en dat moet toch kunnen worden opgelost. Ik vraag dan ook om daar zo snel mogelijk werk van te maken. Merci, monsieur le ministre, pour vos précisions qui étaient vraiment nécessaires, parce qu'il s'agit de la confiance dans les projections de pensions. Vous avez rappelé que les changements observés sur le site mypension.be ne sont pas des erreurs, mais la conséquence logique de l'adaptation aux nouvelles règles de carrière et à la réforme. Il importe de le dire clairement. Pour Les Engagés, cette réforme ambitieuse doit vraiment aller de pair avec une information lisible et un outil fiable. Nous vous soutenons pleinement dans votre démarche d'explications et de clarification. Nous savons que ce n'est pas simple. Het medische pensioen voor statutaire ambtenaren Ik verwijs naar de ingediende vraag. Geachte vice-eersteminister Jan Jambon, In juni 2024 werd in het Staatsblad de wet gepubliceerd die de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor ambtenaren (TAVA) invoert. Deze hervorming moest de re-integratiekansen van langdurig arbeidsongeschikte ambtenaren versterken en hun minimale sociale bescherming verbeteren. Volgens de wet zouden ambtenaren vanaf 1 januari 2028 niet langer vervroegd met pensioen kunnen wegens lichamelijke ongeschiktheid, maar eerst terechtkomen in een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsregeling, met regelmatige opvolging van hun re-integratie en met een gewaarborgd vervangingsinkomen. De regering stelt nu voor om het TAVA-stelsel reeds op 1 januari 2026 te laten uitdoven, dus vóór het effectief in werking treedt. Ambtenaren zouden voortaan moeten overstappen op een stelsel van arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering zoals in de privésector. Dit zorgt voor grote ongerustheid, aangezien veel langdurig zieken opnieuw financiële onzekerheid dreigen te ervaren. Zo zouden samenwonenden, die onder TAVA een gewaarborgd inkomen hadden, kunnen terugvallen op slechts 40 % van hun laatst verdiende loon, bovendien geplafonneerd. De regering wil met deze hervorming een belangrijke structurele besparing realiseren op de pensioenuitgaven en heeft zich daar ook toe verbonden voor de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility. Ik heb dan ook de volgende vragen: Hoe zal deze nieuwe ziekte- en invaliditeitsregeling eruit zien? Aangezien 1 januari 2026 niet langer haalbaar lijkt, welke nieuwe ingangsdatum wordt vooropgesteld? Waarom wordt TAVA zo snel al weer afgeschaft? Op welke evaluatie beroept u zich? De nieuwe regeling voorziet in lagere uitkeringen en verlaagt daardoor het beschermingsniveau voor ambtenaren. Is hiervan een effectanalyse gemaakt? Hoe verenigt u dit met het standstillprincipe? Welke besparing wordt met deze hervorming beoogd? Wat zijn de geraamde kosten van de arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering? Welke besparingen worden verwacht door wedertewerkstelling en door lagere uitkeringen aan langdurig zieken? Welke mogelijkheden zullen er nog zijn voor re-integratie? En welke garanties of welk regelgevend kader voorziet de federale overheid voor de andere overheden? Mijnheer Vanbesien, in juni 2024 werd in het Belgisch Staatsblad de wet gepubliceerd die de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor ambtenaren (TAVA) invoert. Deze hervorming moest de re-integratiekansen van langdurig arbeidsongeschikte ambtenaren versterken en hun minimale … De nieuwe regeling zal er voor de betrokken personeelsleden van de overheidssector exact hetzelfde uitzien als de ziekte- en invaliditeitsregeling voor werknemers uit de private sector, zowel wat de bedragen betreft als wat de verdere opvolging van hun medische ongeschiktheid door de controleartsen van de ziekenfondsen betreft. Aangezien 1 januari 2026 niet langer haalbaar is, zal de ingangsdatum van de nieuwe regeling afgestemd worden op de datum van de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad . Waarom wordt TAVA zo snel weer afgeschaft? Ik wijs erop dat de TAVA pas in werking treedt in 2028 en dus nog niet geëvalueerd kon worden. De TAVA is op alle vlakken gelijkgesteld met een rustpensioen wegens medische ongeschiktheid en blijft volledig ten laste van de diverse pensioenstelsels van de overheidssector, die sowieso al onder druk staan. De afschaffing van de nieuwe instroom in het pensioen wegens medische ongeschiktheid gebeurt bewust en is goed doordacht. Ten eerste willen we ambtenaren meer kansen geven om terug te keren naar hun dienst. De medische instanties mogen geen beslissing nemen zolang de werkgever geen voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd. Dat zorgt ervoor dat zowel werkgevers als werknemers actief inzetten op re-integratie en vermindert het aantal ambtenaren dat te snel als medisch ongeschikt wordt beschouwd. Ten tweede verbetert deze maatregel de sociale bescherming. Ambtenaren van wie het statutaire dienstverband alsnog wordt beëindigd wegens medische ongeschiktheid vallen terug op de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen van de wet van 20 juli 1991. In tegenstelling tot het huidige systeem bouwen zij daarbij wel pensioenrechten op waardoor hun bescherming breder en duurzamer wordt. Ten derde draagt de afschaffing bij aan de financiële houdbaarheid van ons pensioenstelsel en aan de intergenerationele solidariteit. Vanaf de inwerkingtreding van deze nieuwe wet zijn er geen bijkomende pensioenuitgaven meer voor nieuwe gevallen van medische ongeschiktheid, wat een belangrijke structurele besparing oplevert en tegelijk de publieke werkgever responsabiliseert om sterker in te zetten op re-integratie. Tot slot sluit deze maatregel aan bij het regeerakkoord en de harmonisatie van de pensioenstelsels van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen. Bij deze laatste groepen bestaat immers geen definitief pensioen wegens ziekte. U hebt gezegd dat de nieuwe regeling voorziet in lagere uitkeringen waardoor het beschermingsniveau voor ambtenaren daalt en u vroeg of er daarvoor een effectenanalyse is gemaakt. Ik stel eerst duidelijk dat de voorgestelde afschaffing van het pensioen wegens medische ongeschiktheid geen noemenswaardige achteruitgang betekent van het beschermingsniveau voor ambtenaren. Wie vandaag al een pensioen wegens definitieve medische ongeschiktheid ontvangt, behoudt dat volledig. Ook ambtenaren die vóór de nieuwe wet een tijdelijke pensionering wegens medische ongeschiktheid genieten, blijven onder het huidige systeem en kunnen later desgevallend overgaan naar een definitief pensioen. Dit gebeurt alleen als de betrokkene gedurende 24 of 36 maanden blijvend medisch ongeschikt is en er geen vooruitzicht op re-integratie is. Een belangrijk onderdeel van de hervorming is de aanpassing van de cumulgrenzen voor het supplement gewaarborgd minimum en het supplement zware handicap. De lage grens van 1.264 euro bruto per jaar verdwijnt en wordt vervangen door een hogere grens van 10.117 euro bruto per jaar, met een proportionele vermindering bij overschrijding. Bij overschrijding van deze grens zal het supplement niet volledig wegvallen maar proportioneel verminderd worden. Dit betekent dat gepensioneerden met een beroepsinkomen boven de grens slechts een deel van hun supplement verliezen, afhankelijk van de mate waarin de grens wordt overschreden. Dit geldt voor alle pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid, ongeacht de ingangsdatum. Zo kunnen gepensioneerden hun beroepsinkomen verhogen zonder volledig hun supplement te verliezen, wat werkhervatting stimuleert. Daarnaast is er een overgangsregeling voor ambtenaren die op 1 januari 2026 een tijdelijk pensioen wegens medische ongeschiktheid ontvangen. Wie probeert terug te keren naar het werk en mislukt, verliest zijn recht op een definitief pensioen niet. Dat versterkt de re-integratie-inspanningen die in het regeerakkoord zijn opgenomen. Voor wie definitief medisch ongeschikt wordt en wiens statutaire dienstverband beëindigd wordt, blijft het wettelijk alternatief via de wet van 20 juli 1991 en de Ziekte- en Invaliditeitswet beschikbaar, zodat hij onmiddellijk aanspraak kan maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. U vroeg hoe dit verenigd wordt met het standstillprincipe. Mijn antwoord op de vorige vraag toont reeds aan dat er van een inbreuk op het standstillprincipe geen sprake is. Het grondwettelijk standstillprincipe verhindert niet elke hervorming inzake pensioenen. In dit geval wordt een type van pensioenen wegens medische ongeschiktheid vervangen door een ander type van socialezekerheidsuitkering. Personen die bij de inwerkingtreding van de nieuwe regeling reeds een tijdelijk of een definitief pensioen wegens medische ongeschiktheid genieten, behouden dat pensioen evenwel zonder tijdsbeperking. Het gaat hier om een vorm van harmonisering van de sociale bescherming van ambtenaren en van werknemers uit de privésector die zich in dezelfde situatie van langdurige arbeidsongeschiktheid om medische redenen bevinden. U vroeg welke besparingen met deze hervorming worden beoogd. Het niet meer toekennen en uitbetalen van nieuwe pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid vormt de besparing. Vervolgens vroeg u welke mogelijkheden er nog zullen bestaan voor re-integratie. Het voorontwerp van Pensioenwet voorziet dat geen enkel personeelslid ambtshalve wegens medische ongeschiktheid kan worden ontslagen, tenzij de bevoegde medische instantie vooraf heeft vastgesteld dat de werkgever waarvan het personeelslid afhangt de nodige re-integratie-inspanningen heeft geleverd om de werkpost aan te passen of om het personeelslid opnieuw tewerk te stellen. In het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen van de minister van Sociale Zaken en van de minister belast met Ambtenarenzaken zal bovendien worden gepreciseerd aan welke voorwaarden de werkgever precies moet voldoen. Het betreft de criteria in het koninklijk besluit van 18 oktober 2024 betreffende de procedure voor medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van ambtenaren van bepaalde openbare diensten door het Bestuur Medische Expertise en in de codex over het welzijn op het werk, zoals het re-integratietraject. De re-integratie van zieken valt niet onder mijn bevoegdheid, al heb ik er alle vertrouwen in dat de collega van Sociale Zaken conform het regeerakkoord de re-integratie-initiatieven substantieel zal opvoeren en intensiveren. Mijnheer de minister, die TAVA werd precies ingevoerd om het ziektepensioen aan te pakken en om de re-integratie te versterken. Dat is iets waarnaar u zelf ook verwijst. Daarvoor is die regeling precies bedoeld. Uw antwoord was heel uitvoerig, dus we zullen dat zeker nog eens grondig analyseren. Het feit blijft dat de hervorming van het ziektepensioen is opgestart en dat u niet wacht op de invoering en de evaluatie ervan om zelf met een eigen hervorming te komen. Daar moeten dan toch redenen voor zijn, vermoedelijk budgettaire redenen. Het is een hervorming die volgens ons het statuut van die mensen niet erkent en op die manier hun statutaire bescherming afbreekt. Het is ook een hervorming die mensen financieel in de problemen kan brengen. U zegt dat die hervorming in lijn is met het standstillprincipe. Ik denk niet dat de vakbonden het daarmee eens zijn en ik verwacht dat dit zal worden aangevochten. Ik ben uiteraard benieuwd naar de finale teksten na uw derde lezing. Chers collègues, je me dois d'apporter une précision relative à l'ordre du jour. Les questions n° 56010971C et n° 56010972C de Mme Ellen Samyn sont reportées. Madame Bertrand, votre question n° 56010525C et vos questions jointes n° 56011135C et n° 56011138C, traitant du coût du report de la réforme des pensions, abordent donc bien le même sujet? Leurs intitulés respectifs se rejoignent, en tout cas. C'est dans la même veine, monsieur le président. Vous êtes bien au fait, mais je n'ai pas encore reçu la réponse. Donc, je veux bien les regrouper, si cela vous convient. Oui, si vous voulez. Les questions n° 56010525C, n° 56011135C et n° 56011138C de Mme Alexia Bertrand sont donc jointes . De kosten van het uitstel van de begroting en de pensioenhervorming Het uitstel van de pensioenhervorming en de impact ervan op de begroting De pensioenhervorming en de nog niet doorgevoerde maatregelen Mijnheer de minister, het gaat opnieuw over de cijfers in de verschillende tabellen van de pensioenhervorming. De opbrengst van de pensioenhervorming voor 2026 was geraamd op 410 miljoen euro. Van dat bedrag is vandaag 174 miljoen euro verzekerd, omdat die opbrengst voortvloeit uit de niet-indexering van de hoge ambtenarenpensioenen. Dat is een maatregel die wij hebben goedgekeurd. Het Parlement heeft die enkele maanden geleden goedgekeurd. De vraag rijst nu welk deel van de resterende 236 miljoen euro niet meer zou worden gerealiseerd. Het probleem is dat er ramingen zijn en vervolgens herramingen. Ik heb moeite om te volgen wat de actuele raming is. Kunt u ons zeggen wat de pensioenhervorming in 2026 nog zou moeten opbrengen? Ik had een cijfer van 410 miljoen euro, waarvan er nog 236 miljoen zou overblijven, maar eigenlijk is ook dat cijfer ondertussen geëvolueerd. Welk cijfer hanteert u nu voor de pensioenbonus? Waren de inkomsten uit de afschaffing van de pensioenbonus al opgenomen in de cijfers van het Monitoringcomité? Kunt u ons dat toelichten? Wat was dat bedrag precies? Hoe is het berekend? Ik kom nu tot mijn tweede vraag. Die is zeer gelijkaardig en gaat over de opbrengst van de pensioenhervorming en de pensioenbonus in het bijzonder. We lazen dat de hervorming van de actuariële correctie of de actuariële neutraliteit, maar vooral de pensioenmalus, uitgesteld wordt naar 2027. We zien in de tabel nog steeds een opbrengst van 34 miljoen euro in 2026 voor actuariële neutraliteit. Tegelijk zien we in uw nieuwe begrotingsakkoord een lijn ‘impact latere inwerkingtreding hervormingen’, die kosten van 64 miljoen euro vermeldt. Hoe zijn die bedragen berekend? Mijnheer de minister, hoe kunnen wij die lijnen verzoenen, enerzijds uw begrotingsakkoord en de kosten van het uitstel van de hervormingen, en anderzijds wat er nu in de pensioentabellen staat? Verwijst de lijn ‘latere inwerkingtreding hervormingen’ in de begrotingstabel naar het uitstel van de inwerkingtreding van de pensioenhervorming of gaat het over andere hervormingen? Mevrouw Bertrand, bij de initiële raming van de niet-indexering van de hoge ambtenarenpensioenen werd ervan uitgegaan dat de maatregel al in 2025 zou ingaan en dat die pensioenen tijdens de regeerperiode helemaal niet meer zouden worden geïndexeerd. Intussen is duidelijk dat de maatregel pas zal worden ingevoerd voor indexeringen vanaf 2026. Het gaat niet meer over een niet-indexering, maar wel over een beperkte indexering van hoge pensioenen. Daardoor werd de geraamde impact voor 2026 eerder al bijgesteld van 174 miljoen euro naar 39,9 miljoen euro. Het goede nieuws is dat er, rekening houdend met die nieuwe raming, door de aanpassing van die maatregel en de herraming van andere maatregelen, voor 2026 meer op de pensioenen kan worden bespaard dan wat eerst was vooropgesteld, namelijk 427 miljoen euro in plaats van 410 miljoen euro. We gaan er momenteel van uit dat een groot deel van die 427 miljoen euro in 2026 ook effectief zal worden gerealiseerd, aangezien de besparing die voortvloeit uit de afschaffing van de pensioenbonus op 31 december, op zich al 321 miljoen euro oplevert en die maatregel al in de wet houdende diverse bepalingen, waarover binnenkort in de plenaire vergadering zal worden gestemd, is opgenomen. De budgettaire impact van het uitstel van een aantal andere maatregelen waarin vanaf begin 2026voorzien was, zoals de stopzetting van de instroom in het ziektepensioen, is relatief beperkt. Een aantal daarvan kan immers in de loop van 2026 in werking treden en dus nog een deel van het vooropgestelde budgettaire rendement opleveren. Ik kan bevestigen dat de geraamde inkomsten uit de afschaffing van de pensioenbonus reeds zijn opgenomen in de cijfers van het Monitoringcomité voor een bedrag van meer dan 300 miljoen euro. Het Federaal Planbureau voerde aanvankelijk een budgettaire impactraming uit van de afschaffing van de pensioenbonus van de vorige regering. Die raming is gebaseerd op de inschatting van de effecten van de invoering van een pensioenbonus. Een dergelijke maatregel houdt in dat bepaalde personen hun pensionering zullen uitstellen en langer actief zullen blijven. De methode die werd gehanteerd om dat gedragseffect te kwantificeren, is de methode-Duval. In de initiële ramingen werd uitgegaan van een volledige afschaffing van de bonus vanaf het moment van invoering. De Federale Pensioendienst berekende nadien, op basis van de toen beschikbare gegevens, een mogelijke impact van het feit dat de vivaldibonus gedurende 18 maanden toch opgebouwd zou kunnen worden, waarbij wij de reeds opgebouwde rechten in afwachting van de afschaffing respecteren. Het gaat steeds om ramingen. Bij de inschatting van de budgettaire impact met betrekking tot de pensioenuitgaven is rekening gehouden met de niet-uitbetaling van pensioenuitkeringen tijdens extra gewerkte periodes. Wat de impact van het uitstel van de pensioenhervorming op de begroting betreft, in de begrotingstabel staan drie lijnen gelinkt aan de pensioenhervorming. Ten eerste is onder de categorie technische correcties een lijn opgenomen over actuariële neutraliteit. Dat betreft een positieve herraming door het Planbureau van de budgettaire impact van de bonus-malus ten opzichte van de cijfers in het rapport van het Monitoringcomité van september. Een tweede lijn onder de categorie technische correcties betreft de impact en inwerkingtreding van de hervormingen. Op die lijn wordt de budgettaire impact verwerkt van het uitstel van de pensioenhervorming. Dat heeft een negatieve budgettaire impact. Er zijn geen andere hervormingen dan de pensioenhervormingen opgenomen onder die lijn. Ik licht nog even de cijfers toe voor 2029. Er was 48 miljoen minder voor de actuariële neutraliteit, dus de bonus-malus, 17 miljoen minder voor het uitdoven van het ziektepensioen en 22 miljoen minder voor de beperking van de aanneembaarheid van verloven zonder motief. Een derde en laatste lijn in de tabel is opgenomen onder de categorie sociale cohesie, namelijk de lijn hervormingen tweede lezing. Daar zijn de twee beslissingen met de grootste budgettaire impact van de tweede lezing in opgenomen: de volledige gelijkstelling van ziekte bij de malus en de volledige neutralisatie van de verhoging van 104 naar 156 dagen voor het eerste loopbaanjaar. De gelijkstelling van ziekte bij de malus wordt geraamd op een kostprijs van 52 miljoen euro tegen 2029. De volledige neutralisatie van het eerste loopbaanjaar wordt geraamd op een kostprijs van 144 miljoen euro tegen 2029. U had tevens een vraag over de opbrengsten van de maatregel actuariële neutraliteit in 2026. De opbrengst die na verwerking van de budgettaire tabel zal worden opgenomen in de begroting voor de lijn actuariële neutraliteit, bedraagt 303,6 miljoen euro. Dat is 357,1 miljoen euro opbrengsten voor de afschaffing van de bonus, verminderd met de geraamde jaarlijkse kosten ten belope van 53,5 miljoen euro die nog voor de opgebouwde rechten van de bonus moeten worden gedaan. Per saldo geeft dat 303,6 miljoen euro minderkosten in 2026. De opbrengsten die oorspronkelijk waren ingeschreven voor de invoering van de nieuwe bonus-malusregeling, werden dus geschrapt via de begrotingstabel voor 2026. Mijn ploeg werkt volop aan de nadere uitwerking van de maatregelen in het kader van de convergentie tussen de stelsels. Het rendement van de maatregel zal worden geëvalueerd bij de begrotingscontrole 2026. De lijn over de impact van de latere inwerkingtreding van de hervormingen staat daar los van. Mijnheer de minister, ik zal een en ander aandachtig bekijken op basis van het rapport en de cijfers analyseren. Ik moet wel vaststellen dat u – dit brengt ons terug naar de vorige discussie over de afschaffing van de bonus – als bespaard bedrag 357 miljoen euro rekent, maar dat is een brutobedrag. De berekening klopt dus niet. Het gaat om een heel theoretisch bedrag. Ik herhaal dat u geen rekening houdt met het feit dat mensen langer blijven werken, wat de Schatkist zeker extra opbrengsten genereert, onder meer door fiscale inkomsten en sociale bijdragen en door het wegvallen van pensioenuitkeringen. Ik weet niet of die elementen elders in rekening worden gebracht in de begroting; het is hoe dan ook geen eerlijke weergave van de echte kosten van de pensioenbonus. Voor het overige bekijk ik de tabellen nog eens, die u in het verslag laat opnemen. U hebt het immers over een opbrengst voor de actuariële neutraliteit – er komt dus iets bij –, terwijl u toch middelen door de actuariële neutraliteit verliest. Dat is mij niet zo duidelijk. Het rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing Mijnheer de minister, gezien de omvang van de pensioenmaatregelen heeft de Studiecommissie voor de Vergrijzing een aantal berekeningen van de sociale gevolgen van de maatregelen gemaakt. Uit die berekeningen blijkt dat het pensioen van de werknemers zal dalen ten opzichte van het gemiddeld loon. Het gemiddeld pensioen ten opzichte van het gemiddeld loon daalt met 9,2 % en voor de ambtenaren met 11,9%. We hebben daarover al enkele discussies gehad. Ik sprak hierover al met u. Ik sprak er ook over met een collega van u, mevrouw Demesmaeker van de N-VA, die zei dat deze informatie niet klopt en dat de pensioenen niet zouden dalen. Mijnheer de minister, zullen de pensioenen in de toekomst dalen door alle maatregelen die u wilt nemen of niet? Ik wil graag meer toelichting daarover. Mijnheer De Witte, wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing in haar vergrijzingsrapport doet, is in essentie een raming maken van de langetermijnevolutie van allerlei sociale uitgaven, meer bepaald de pensioenuitgaven die het gevolg zijn van de vergrijzing. Vervolgens berekent de commissie in welke mate onze pensioenhervorming kan helpen om de forse stijging van de sociale uitgaven en pensioenuitgaven te milderen en beheersbaar te maken. De pensioenhervorming wordt inderdaad ingevoerd om ervoor te zorgen dat de jongeren vandaag niet met een sneeuwbaleffect van escalerende overheidsfinanciën worden geconfronteerd. Zoals u ongetwijfeld weet, wordt België in de eurozone al enkele jaren door de Europese Commissie en het IMF aangemerkt als een hoog risicoland door de combinatie van hoge vergrijzingskosten en een hoge overheidsschuld. Dit betekent dat het land op termijn zijn verplichtingen niet zal kunnen nakomen als we zouden nalaten om de langetermijnoverheidsfinanciën op orde te brengen. In dat geval zouden wij ons als politici, als minister, als volksvertegenwoordiger ronduit moeten schamen. Ik wil mijn verantwoordelijkheid daarin nemen. Als we niet kiezen voor structurele pensioenhervormingen om te voorkomen dat stijgende pensioenuitgaven leiden tot onbeheersbare, escalerende overheidsfinanciën op lange termijn, dan zullen we dit via belastingen moeten doen. Er zijn verschillende soorten belastingen, maar ik wil het concreet maken. Eén procent van het bbp vertegenwoordigt vandaag ongeveer 6 miljard euro. In 2024 bedroeg het bbp 614 miljard euro. Zonder pensioenhervorming hebben we, bovenop de huidige belastingen, decennialang extra belastingen nodig die 3,6 % van het bbp moeten opbrengen. Omgerekend in euro’s van vandaag komt dat neer op 21 miljard euro per jaar. Het is dan ook totaal onzinnig om een daling van de benefit ratio aan te halen als een argument tegen de pensioenhervorming. De echte vraag is wat de levensstandaard van de gemiddelde werknemer, zelfstandige en ambtenaar in 2070 zou zijn als we zouden kiezen voor massale belastingverhogingen. Daarbij moet men er rekening mee houden dat we in dat scenario eerst door een periode van verlies aan kredietwaardigheid op de internationale markten, stijgende rentelasten en politieke impasse zouden moeten. U verwijst in uw vraag dus naar de zogenaamde benefit ratio . Dat is het gemiddeld bruto pensioen, geprojecteerd naar bijvoorbeeld het jaar 2070, gedeeld door het gemiddelde brutoloon, geprojecteerd naar datzelfde jaar. Die indicator zegt echter helemaal niets over het beschikbaar netto-inkomen van gezinnen in de toekomst. De evolutie van de benefit ratio over de generaties wordt typisch berekend om te beoordelen hoe de welvaart tussen de gepensioneerde en de beroepsactieve cohorte evolueert. Een daling van de benefit ratio betekent dat de actieven meer vooruitgaan dan de gepensioneerden. Een vergelijking van de benefit ratio van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen toont ook aan dat de ongelijkheid tussen hun pensioeninkomens zal verkleinen als gevolg van de harmonisering die we nu doorvoeren. Minder ongelijkheid tussen pensioeninkomens is mijns inziens verdedigbaar, want de verschillen tussen de pensioenbedragen van de verschillende groepen zijn nu aanzienlijk. In januari 2024 bedroeg het gemiddelde bruto pensioen van een gepensioneerde ambtenaar 3.458 euro, voor een werknemer 1.677 euro en voor een zelfstandige 1.222 euro. Ook in nettotermen bedraagt het verschil tussen die pensioenen in 2024 ongeveer 950 euro per maand wanneer we een ambtenaar vergelijken met iemand met een gemengde loopbaan als werknemer en zelfstandige. Het mediaanbedrag aan aanvullend pensioenkapitaal, omgerekend naar een rente, bedraagt echter slechts ongeveer 41 euro per maand. Er is dus een aanzienlijke inkomensongelijkheid in netto-pensioeninkomen. U wekt de indruk dat een pensioenhervorming schadelijk zou zijn voor jongeren in de toekomst. Weet u wat de grootste onrechtvaardigheid tegenover jongeren is? Dat de huidige politieke klasse er niet in zou slagen de noodzakelijke pensioenhervorming uit te voeren of ze zou uithollen. Ik geef nog mee dat uit het laatste vergrijzingsrapport van de Europese Commissie blijkt dat België, bij ongewijzigd beleid, tegen 2070 van alle Europese landen het hoogste percentage van het bbp aan vergrijzingsuitgaven zal besteden – en dat zijn consumptie-uitgaven. Ten slotte wil ik meegeven dat de keuze voor een geleidelijke pensioenhervorming en het respect voor verworven rechten ook betekent dat als er ergens pensioenverlies is, dat in het algemeen groter zal zijn bij de jongeren dan bij de oudere cohorten. Dat is letterlijk het gevolg van de geleidelijkheid van de hervorming, van ruime overgangsperioden, van overgangsbepalingen en van ons respect voor verworven rechten. We voeren de pensioenhervorming geleidelijk door om rekening te kunnen houden met personen die vlak voor hun pensioen staan en dus minder mogelijkheden hebben om hun loopbaan nog aan te passen. Hoe meer oudere generaties echter vasthouden aan verworven rechten, hoe minder de vergrijzingskosten gespreid kunnen worden over generaties. Mijnheer de minister, dat zijn veel woorden om de essentie te verdoezelen. Wat u net zei over de geleidelijkheid, klopt. Door de geleidelijkheid zullen de jongeren inderdaad meer slachtoffer zijn dan de minder jonge mensen. De impact voor de jongeren zal groter zijn dan de impact voor de mensen die net voor hun pensioen staan. Het is echter heel duidelijk, u zult besparen op de pensioenen en de pensioenen zullen dalen. U geeft een hele uitleg dat ze niet zullen dalen, want dat als we dat niet doen, we meer belasting zullen moeten heffen, waardoor de mensen meer zullen verliezen. Mijnheer de minister, dat is niet ernstig. U weet immers heel goed dat u ook kunt knippen in de cadeaus die u aan de bedrijven geeft en dat er meer sociale bijdragen naar onze sociale zekerheid kunnen gaan. Dat is het probleem. U creëert de onbetaalbaarheid van de pensioenen door telkens opnieuw minder sociale bijdragen en meer in het bijzonder minder werkgeversbijdragen naar de pensioenen te laten gaan. Dat zorgt voor een gat in onze sociale zekerheid. Dat geld is echter niet weg. Dat zit bij aandeelhouders en in bedrijven, maar niet meer in onze sociale zekerheid en dat is een cruciaal punt in heel dit debat. U zegt dat de daling minder groot zal zijn bij werknemers dan bij ambtenaren, want dat we harmoniseren. Dat is wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing zegt, maar het is nog altijd een heel grote daling bij de werknemers. Zij zullen 9,2 % verliezen en dat terwijl de pensioenen in ons land al bij de laagste van West-Europa zijn, met gemiddeld 1.500 euro netto voor een werknemerspensioen. Als u daar nog eens 9,2 % van afneemt, dan worden dat armoedepensioenen. Dat is wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing zegt, dat de hervorming mensen naar armoedepensioenen duwt. Tot slot, u zegt dat het noodzakelijk is, want dat Europa zegt dat België het meeste van alle Europese landen zal besteden aan vergrijzingsuitgaven. We hebben daarover al veel discussies gehad en ik heb het zondag nog herhaald in De Zevende Dag . Ik heb u in februari al gezegd dat het cijfer van de Aging Working Group van de Europese Commissie geen cijfer over de pensioenen alleen is. Zij nemen arbeidsongeschiktheid mee in hun berekening. Dat is gewoon niet eerlijk, mijnheer de minister. U bent niet eerlijk in het debat. Als we arbeidsongeschiktheid optellen bij de pensioenen, dan krijgen we uiteraard andere cijfers. Als we een discussie hebben over de pensioenkosten, dan zit België helemaal niet in de top. Helemaal niet. We zitten momenteel eerder in de staart van West-Europa, zeker niet in de top, en we gaan ook niet naar de top als men rekening houdt met de cijfers van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Dat is het orgaan in ons land dat die berekeningen maakt, al meer dan twintig jaar lang. Nu neemt u plots een ander rapport. Dat is niet eerlijk. Laten we het debat eerlijk voeren. De uitgaven stijgen met ongeveer 2 % van het bbp. Dat is helemaal niet ondoenbaar. We zitten nu aan 11 % van het bbp en gaan naar 13 % van het bbp. Dat is nog altijd minder dan wat een aantal andere landen, zoals Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Griekenland en Portugal, vandaag betalen. De betaalbaarheid is in de eerste plaats geen probleem van stijgende uitgaven, maar wel een probleem van dalende inkomsten, dat uw regering zelf creëert. De harmonisering van de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen Mijnheer de minister, ik heb nog een tweede vraag over het jongste rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Dat rapport zegt het volgende: "40% van de vrouwen en 30 % van de mannen moeten hun pensionering uitstellen indien enkel jaren met minstens 156 gewerkte of gelijkgestelde dagen in aanmerking worden genomen". Het gaat over de discussie inzake vervroegd pensioen, zoals u begrepen hebt. Deze regering wil de regeling verstrengen. Ze noemt dat harmoniseren, maar natuurlijk is het geen harmonisering maar een verstrenging van de voorwaarden voor zowel werknemers als ambtenaren. Het probleem is dat er een aanpassing is en dat mensen die in het verleden bewuste keuzes gemaakt hebben, rekening houdend met de regels, nu plots geconfronteerd worden met het feit dat ze langer zullen moeten werken en minder recht zullen hebben op vervroegd pensioen. Ik heb hier vijf vragen over. Ten eerste, wat is de impact van de maatregel wanneer het eerste loopbaanjaar wordt vrijgesteld? Dat is een van de overwinningen die de sociale beweging binnengehaald heeft. Deze regering zegt dat ze een stap terug zal zetten in de hervormingen die ze wil doen. Mijn vraag is welk percentage van de mensen die nu vervroegd met pensioen zouden gaan, alsnog langer zou moeten werken, in vergelijking met die 40 % van de vrouwen en 30 % van de mannen die de Studiecommissie naar voren schuift. Ten tweede, volgens het rapport van de Vergrijzingscommissie zou 80 % van de getroffen werknemers één loopbaanjaar verliezen. Hoe zit het met de overige 20 %? Zullen die meer verliezen? Zullen zij twee, drie of meer loopbaanjaren verliezen? Wat zijn de cijfers? Ten derde, kunt u zeggen hoeveel maanden vroeggepensioneerden gemiddeld langer zullen moeten werken als gevolg van deze maatregel? Dan heb ik nog twee meer politieke vragen. Ten vierde, vindt u dat de Belgen vandaag te weinig en niet hard genoeg werken? Is dat de filosofie achter deze bijsturing? Ten vijfde en tot slot, vindt u het gerechtvaardigd dat mensen rechten verliezen op basis van keuzes die zij 10, 20 of zelfs 30 jaar geleden maakten? Mijnheer De Witte, het in aanmerking nemen van het eerste loopbaanjaar, indien dat geen 156 maar wel minstens 104 dagen zou tellen, zal volgens de berekeningen van de Federale Pensioendienst de geraamde besparing en het aantal betrokken werknemers met ongeveer 30 % doen afnemen. Bij de recent rustgepensioneerden van 2022 zou het uitstel van de vroegst mogelijke pensioendatum voor 79 % inderdaad beperkt zijn tot maximum een jaar. Voor 13 % zou het gaan om een uitstel van maximaal twee jaar, voor 5 % om een uitstel van maximaal drie jaar, voor 2 % om maximaal vier jaar en voor 1 % om maximaal vijf jaar. Voor enkele personen zou het uitstel tot zes jaar mogelijk zijn geweest, indien de maatregel tot harmonisatie van de loopbaanvoorwaarden op deze groep van recent gepensioneerden werd toegepast. Gemiddeld zou het voor de onderzochte cohorte recent gepensioneerden gaan om een verschuiving van de vroegst mogelijke pensioendatum met 10 à 11 maanden. Belgen werken vandaag zeker hard, hoewel de uitdaging niet enkel in het aantal uren ligt, maar in de kwaliteit en de duurzaamheid van het werk. De gemiddelde loopbaan is korter dan in veel andere Europese landen, terwijl werkdruk en stress hoog blijven. Het beleid moet daarom focussen op incentives om langer werken lonend te maken en op werkbaar werk. Investeren in opleiding, flexibiliteit en een gezonde werk-privébalans zorgt ervoor dat mensen niet alleen langer, maar ook op een gezonde manier kunnen blijven werken. Ten slotte is het niet gerechtvaardigd om mensen rechten te ontzeggen op basis van keuzes die zij jaren geleden maakten. Ons systeem houdt daarom bewust rekening met diverse loopbanen, ook wanneer die gefragmenteerd of halftijds zijn. De grens van 156 dagen is gekozen omdat die de helft van een gewerkt jaar vertegenwoordigt, zodat ook wie deeltijds werkt of een onderbroken carrière heeft niet uitgesloten wordt. Daarnaast worden zorgverloven, andere periodes met een zorgmotief en periodes van ziekte meegeteld als gewerkte periodes. Dit beleid is gestoeld op solidariteit. We erkennen dat mensen op verschillende momenten in hun leven keuzes maken om zorg op te nemen of tijdelijk minder te werken. Die inspanningen mogen niet leiden tot verlies van rechten. Tegelijk zetten we in op werkbaarheid door een systeem te creëren dat aansluit bij moderne levens- en loopbaanpatronen, zodat iedereen een eerlijke kans krijgt om rechten op te bouwen. Mijnheer de minister, zijn deze cijfers gebaseerd op het begrotingsakkoord, waarin werd overeengekomen dat het eerste jaar in aanmerking wordt genomen indien er minimaal 104 dagen gewerkt werden? Dat zijn de cijfers van voor de aanpassing in het begrotingsakkoord. Ik heb u echter gevraagd wat de nieuwe cijfers zijn, dus op basis van de aanpassing. Dus wat is de impact van die aanpassing? Hebt u daar al cijfers over? Ik heb die nu niet bij, maar u kunt die vraag opnieuw indienen. Mijn medewerker geeft aan dat de impact 30 % minder groot zou zijn door de nieuwe beslissing. We zullen het opvragen en verder bekijken. Ik wil nog even terugkomen op uw bewering dat Belgen minder werken dan andere Europeanen. In hetzelfde rapport van de Ageing Working Group van de Europese Commissie van 2024 staat echter een zeer interessante tabel over hoe lang de werkende Belgen daadwerkelijk werken. Het cijfer dat u gebruikt, is een gemiddelde, maar in België worden veel mensen uitgesloten op de arbeidsmarkt vanwege migratieachtergrond, beperking, leeftijd of werkloosheid. We zitten telkens vaak bijna aan de top van Europa op basis van uitsluiting. De gemiddelde carrière van de effectief werkende Belgen duurt drie jaar langer dan het gemiddelde van de Europese Economische Ruimte en twee jaar langer dan het gemiddelde van de Europese Unie. We werken aanzienlijk langer dan in veel andere landen, waaronder Finland, Italië en Frankrijk. De werkende Belgen werken vijf jaar langer dan de Fransen. Als u het rapport gebruikt voor andere discussies, dan is het ook voor deze discussie relevant dat de werkende Belgen wel degelijk lang werken. De onder druk staande betrouwbaarheid van en dienstverlening op mypension.be Mijnheer de minister, sinds november melden duizenden burgers en de pers dat hun pensioensimulaties op MyPension.be plots onaangekondigd zijn gewijzigd of zelfs verdwenen. Volgens persberichten worden data voor vervroegde pensionering plotseling jaren naar achteren geschoven of verdwijnen ramingen volledig. De Federale Pensioendienst bevestigt dat ze de rekenregels eenzijdig heeft gewijzigd. Werkloosheid in 2024 wordt niet langer naar de toekomst geprojecteerd, anticiperend op een hervorming die nog niet is goedgekeurd. Wie werkloos was, wordt in de simulatie nu beschouwd als iemand die is gestopt met werken. Dat zorgt voor grote verwarring. Bovendien roept de website burgers expliciet op om geen contact op te nemen zolang niet over de maatregelen is gestemd. U hebt de communicatie inmiddels laten aanpassen. Vroeger stond op de website: “Ons bellen heeft momenteel geen zin.” Nu luidt de boodschap: “We begrijpen dat u vragen hebt over de pensioenhervorming, maar zolang de maatregelen niet zijn gestemd, kunnen wij u niet meer vertellen dan wat u op deze pagina terugvindt.” Dat creëert een onaanvaardbaar vacuüm in de dienstverlening. Mijnheer de minister, op welke grond past de Federale Pensioendienst simulaties nu al aan op basis van mogelijke toekomstige regels in plaats van de huidige wetgeving? Schaadt dat voorbarig handelen de rechtszekerheid niet? Vindt u het als bevoegd minister aanvaardbaar dat een overheidsdienst burgers oproept om geen contact op te nemen op het moment dat de primaire informatietool, MyPension.be, onduidelijkheid creëert? Welke concrete maatregelen neemt u op korte termijn om de communicatie ten aanzien van de ongeruste burgers te herstellen zonder de administratieve diensten te overbelasten? Mevrouw Bertrand, ik breng u er graag van op de hoogte dat de wettelijke basis die de beperking van de werkloosheid in de tijd regelt, de programmawet, al voor het zomerreces werd aangenomen. Naar aanleiding daarvan heeft de Federale Pensioendienst de manier aangepast waarop MyPension.be de loopbaan van burgers die recent werkloos waren, projecteert naar de toekomst. Ik heb dat trouwens zojuist uitgebreid toegelicht in antwoord op een vraag van de heer Vanbesien. De Pensioendienst deed dat uit voorzorg om die groep burgers niet onterecht een te positieve voorafspiegeling te geven van hun toekomstige pensioensituatie. In nauwe samenwerking met de RVA heeft de Pensioendienst de burgers kunnen identificeren aan wie de datum van stopzetting van de werkloosheid werd meegedeeld. Op basis daarvan werd de dienstverlening op MyPension.be inmiddels verder verfijnd. Enkel de burgers die een brief van de RVA hebben ontvangen, krijgen geen raming meer van hun pensioen op MyPension.be. Voor die groep kan de Pensioendienst immers niet uitgaan van hun laatst bekende situatie om het verdere verloop van hun loopbaan en de pensioenverzekering in de toekomst in te schatten. Meer details vindt u in het antwoord op de vraag van de heer Vanbesien. Wat uw tweede vraag betreft, de Pensioendienst heeft de burger nooit opgeroepen om geen contact meer op te nemen om een antwoord te krijgen op zijn pensioenvragen. De Pensioendienst is en blijft volledig operationeel en beschikbaar voor de 2,6 miljoen gepensioneerden en de duizenden burgers die elke maand hun pensioen aanvragen. De Pensioendienst heeft de burger wel gevraagd om even geduld te hebben en de dienst niet te overstelpen met vragen over de pensioenhervorming op het moment dat we binnen de regering de details nog aan het uitwerken waren. Een week na het zomerakkoord heeft de Pensioendienst de website www.pensioenhervorming.be gelanceerd, met een duidelijk overzicht van alle pensioenmaatregelen en alle details die bekend waren. Momenteel bereidt de Pensioendienst een nieuwe update voor met de laatste details uit het herfstakkoord. Ik nodig u uit om een kijkje te nemen, want die website is wat mij betreft een voorbeeld op het vlak van proactieve en duidelijke overheidscommunicatie. Momenteel brengt de Pensioendienst ook de impact van deze ambitieuze hervorming op al haar dienstverleningskanalen, en MyPension.be in het bijzonder, in kaart, zodat ik u in alle transparantie een implementatie- en communicatieplan kan voorleggen, na de derde lezing van de pensioenwet, zoals ik daarnet ook al aan de heer Vanbesien uitlegde. Tot slot, wat de rechtszekerheid voor de burger echt zou vergroten, het vertrouwen echt zou versterken en de dienstverlening vanuit de Pensioendienst echt zou vergemakkelijken, is correct te zijn in de informatie die wordt verspreid, evenals een correct verloop van de parlementaire behandeling van de pensioenwet. Daarvoor doe ik graag een beroep op uw gewaardeerde medewerking zodra de pensioenwet zal worden ingediend voor bespreking in het Parlement. Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Niet onze communicatie zet het vertrouwen van de burger op de helling, de burgers hebben zelf vragen. Als op een website staat dat bellen geen zin heeft, vergemakkelijkt dat de situatie niet. Ik apprecieer evenwel uw website. Ik heb zelf enkele jaren geleden de website begrijpbarebegroting.be gelanceerd. Ik ben dus een voorstander van alles wat pedagogisch wordt uitgelegd. Ik hoop dat u die website binnen de administratie hebt ontwikkeld en zonder consultants. Voor de website begrijpbarebegroting.be was dat het geval. Kunt u bevestigen dat de website intern werd ontwikkeld door de administratie zelf, of zijn daarvoor consultants ingeschakeld? De administratie zelf? Dat is goed, zo hadden wij dat ook gedaan voor begrijpbarebegroting.be. De materie evolueert natuurlijk, maar het is jammer dat men vandaag niet kan antwoorden en dat mensen worden ontmoedigd om te bellen. Ik apprecieer wel dat daarin een evolutie optreedt. We zullen dat blijven opvolgen. In ieder geval is het al positief dat er een website bestaat met uitleg in mensentaal, die hopelijk duidelijk is voor iedereen die de website raadpleegt. Ik heb uw antwoord betreffende de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd goed genoteerd. Ik begrijp dat dat alleen voor de toekomst geldt, op basis van de goedgekeurde wetgeving. Het indexplafond voor het gezinspensioen Mijnheer de minister, lonen boven de 4.000 euro bruto worden voor het gedeelte daarboven niet geïndexeerd in 2026 en 2028. De regering rechtvaardigt deze beperking met het argument dat deze limiet de basisbehoeften van een individu dekt. Voor pensioenen geldt er blijkbaar een andere logica, aangezien de index al wordt beperkt vanaf 2.000 euro. Zoals ik ook tijdens het begrotingsdebat heb opgemerkt, is dat onlogisch. Deze maatregel treft gepensioneerden frontaal in hun koopkracht. Een brood is immers even duur voor iedereen, ook voor gepensioneerden. Er bestaat geen 65-pluskorting bij de bakker. Bovendien zijn er binnen de groep gepensioneerden 250.000 gezinnen die een gezinspensioen ontvangen. Bij die gezinnen krijgt slechts één persoon van het koppel een pensioen, dat dan wordt verhoogd met 25 %. Indien ook dit gezinspensioen niet meer geïndexeerd zou worden boven de 2.000 euro, dan worden deze 250.000 gezinnen dubbel zo hard gestraft. Hoe verantwoordt u de logica van een lagere indexplafonnering voor gepensioneerden? Hebben zij minder basisbehoeften? Het gezinspensioen verhoogt het pensioen met 25 % om beter tegemoet te komen aan de basisbehoeften van een koppel. Aangezien u de basisbehoeften wilt dekken, wordt dan ook de indexbeperking voor een gezinspensioen verhoogd met minstens 25 %, dus tot een plafond van 2.500 euro? Voorzitster: Isabelle Hansez. Présidente: Isabelle Hansez. Mijnheer Vanbesien, de logica achter de tijdelijke indexbeperking vertrekt niet vanuit een beoordeling van iemands individuele basisbehoefte, maar vanuit een moeilijke begrotingsoefening waarbij van verschillende categorieën een solidaire bijdrage wordt gevraagd. Het doel van deze maatregel is duidelijk: de pensioenen die lager liggen dan gemiddeld maximaal beschermen, terwijl een beperkte bijdrage wordt gevraagd van pensioenen die hoger liggen dan gemiddeld, dus hoger dan 2.000 euro bruto. Dezelfde logica wordt toegepast bij de lonen, met name een volledige indexering van de lonen tot het mediane brutoloon van 4.000 euro bruto. Ook daarbij worden de lonen die lager zijn dan de mediaan maximaal beschermd. Het is belangrijk te benadrukken dat deze maatregel tijdelijk is en enkel van toepassing op 2026 en 2028. Het betreft dus geen structurele wijziging van de indexatiemechanismen. Zoals u terecht opmerkt, wordt bij deze maatregel geen onderscheid gemaakt tussen een alleenstaand pensioen en een gezinspensioen. Dat is een bewuste beleidskeuze. Een gezinspensioen ligt hoger omdat het over twee partners gaat, maar vaak heeft maar één partner een volledige pensioenloopbaan opgebouwd. Bij een alleenstaand pensioen daarentegen hebben beide partners in de meeste gevallen elk hun eigen volwaardige loopbaan. Het hogere bedrag van het gezinspensioen weerspiegelt dus vooral de sociale rol van deze formule als vangnet voor koppels en niet de accumulatie van twee volledige pensioenen. Daarom is de plafonnering van de indexatie dezelfde voor een gezinspensioen en een alleenstaand pensioen. Het hogere bedrag van het gezinspensioen betekent niet dat de basisbehoeften van de betrokkenen volledig zijn gedekt, maar wel dat de systematiek coherent blijft binnen het stelsel. Een aparte verhoging van het indexplafond voor gezinspensioenen is daarom niet opportuun en zou de consistentie van de maatregel ondermijnen. Samengevat, de maatregel is tijdelijk, doelgericht en zorgvuldig afgewogen en sluit aan bij de bestaande systematiek van het pensioenstelsel. Tegelijkertijd blijft de bescherming van de pensioenen die lager zijn dan gemiddeld centraal staan, wat een belangrijke sociale doelstelling is van deze regering. Mijnheer de minister, ik ben in elk geval blij met de duidelijke en eerlijke antwoorden. U hebt nu ook duidelijk gezegd dat de maatregel niet vertrekt vanuit de individuele basisbehoefte van de mensen, maar dat het een budgettaire ingreep is. Uw collega's proberen dat op een andere manier te verkopen, met het voorbeeld dat een brood voor iedereen even duur is en de basisbehoefte tot 4.000 euro. U bent duidelijk en eerlijk, dat apprecieer ik zeer. U bent ook duidelijk over het gezinspensioen. Ik ben het daarover niet eens met u. Het is één pensioen dat moet dienen voor twee personen. De basisberekening voor een gezinspensioen is plus 25 %. Daarom moet op zijn minst diezelfde berekening doorgetrokken worden naar het gezinspensioen en moet het indexeringsplafond minimaal op 2.500 euro liggen. U bent echter duidelijk in uw antwoord en dat apprecieer ik. Wij zullen u echter blijven ambeteren om te proberen dat plafond op te laten trekken. We zullen zien of dat lukt. De impact van de pensioenmalus Mijnheer de minister, ik heb nog een vraag over de impact van de herziening van de pensioenmalus. Naar aanleiding van de gelijkstelling van ziekteperiodes voor het bonus-malusprincipe bij vervroegd pensioen heb ik drie vragen. Ten eerste, hoeveel procent van de recent vroeggepensioneerden zal een malus krijgen wanneer ziekte volledig wordt gelijkgesteld voor de werkvoorwaarden? Ik kreeg graag cijfers per geslacht en per pensioenstelsel. In de vorige versie hadden we die cijfers reeds opgevraagd. Volgens die eerdere gegevens zou ongeveer een op de twee vrouwen en een op de vier mannen een malus krijgen. Wat is de nieuwe impact per pensioenstelsel en per geslacht met de gelijkstelling van ziekte? Ten tweede, wat is het gemiddeld brutopensioen van een recent vroeggepensioneerde die een malus zou krijgen wanneer ziekte volledig gelijkgesteld wordt voor de werkvoorwaarden? Ook hier had ik graag een onderverdeling naar geslacht en pensioenstelsel. Ten derde, wat is de belangrijkste reden waarom vroeggepensioneerden een malus kunnen krijgen? Heeft dat vooral te maken met de gelijkstelling van ziekteperiodes aan periodes van deeltijds werk, of speelt het aandeel gelijkgestelde periodes een grotere rol? Over welke periodes gaat het dan precies? Dank u. Door periodes van ziekte in aanmerking te nemen als gewerkte periode zou vandaag 75 % van de vroeggepensioneerden voldoen aan de dubbele werkvoorwaarden van de malus, in plaats van 70 %. Ongeveer een op de vier personen zou dus bij het bereiken van de vroegst mogelijke pensioendatum nog niet voldoen aan de werkvoorwaarden om een malus te vermijden. Daarbij is nog geen rekening gehouden met gedragsaanpassingen. Als mensen bijvoorbeeld hun pensioen met enkele maanden uitstellen of een jaar langer blijven werken, kunnen ze een daling van hun pensioen vermijden. Sterker nog, door langer te werken kunnen ze een hoger pensioen krijgen dan wanneer de hervorming er niet zou zijn. Dat is de reden waarom alle OESO-landen een malusmechanisme hebben bij vervroegde pensionering voor de wettelijke leeftijd. Het creëert een duidelijke stimulans om na de vroegst mogelijke pensioendatum actief te blijven. Het OESO-rapport van november 2025 benadrukt opnieuw het belang van een malus bij vervroegde pensionering als een stimulans om langer te blijven werken. Vooral vrouwen zouden door de gelijkstelling van ziekteperiodes als gewerkte periode voldoen aan de werkvoorwaarden en daardoor geen extra prikkel hebben om langer te werken dan de vroegst mogelijke pensioendatum. Cijfers van de Federale Pensioendienst van ruim 50.000 recent vroeggepensioneerden tonen aan dat, indien ziekte niet wordt beschouwd als gewerkte periode, ongeveer 18,9 % van de mannen niet voldoet aan de werkvoorwaarden op hun vroegst mogelijke pensioendatum, tegenover 47,6 % van de vrouwen. Wanneer men periodes van ziekte wel als gewerkte periode beschouwt, daalt het aandeel werknemers dat bij het bereiken van de vroegst mogelijke pensioenleeftijd niet zou voldoen aan de werkvoorwaarden. Bij mannen gaat het van 18,9 % naar 12,6 % en bij vrouwen van 47 % naar 36 %. Dank u wel voor die cijfers, mijnheer de minister. Als ik het goed begrijp, zou een op de drie mensen een malus krijgen en in de nieuwe regeling is dat een op de vier. Een op vier is 25 %. 25 % ten opzichte van 75 % is één op drie. Maar het was niet zo dat 75 % een malus zou krijgen. Het gaat over het aantal mensen in hun huidige loopbaan, als daar niets aan verandert. Wanneer ziekte wordt meegeteld in de malus, zoals we nu zullen doen, ondervindt 75 % geen impact op het pensioen door de loopbaan die al werd afgelegd. Indien ziekte niet zou worden meegeteld, was dat 70 %. Goed en dank u ook voor die andere cijfers. Heel kort nog een reactie op uw motivering van die malus. U weet dat we daarover van mening verschillen. Een feit is echter dat wanneer men stelsels vergelijkt, men de volledige context moet meenemen. Er zijn veel landen met een malus in Europa, maar er zijn weinig landen met pensioenen die zo laag zijn als de onze. De malus krijgt daardoor een heel andere context. In Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Griekenland en Spanje liggen de pensioenen een pak hoger. Wie daar een malus krijgt, bevindt zich in een heel andere situatie. Daarnaast hebben veel landen geen pensioenleeftijd zoals de onze. In Frankrijk is de pensioenleeftijd 62 jaar. Er geldt daar een malus per kwartaal dat men vroeger stopt. Dat is een andere sanctionering, maar met een pensioenleeftijd van 62 jaar bevindt men zich natuurlijk in een heel ander kader dan met een pensioenleeftijd van 66 jaar, laat staan 67 jaar. Maar dank u voor de cijfers. We zullen daar zeker verder mee aan de slag gaan. De noodzakelijke verduidelijking omtrent de beursjaren in het pensioenstatuut van jonge onderzoekers Monsieur le ministre, dans le cadre de la réforme des pensions actuellement en gestation et que nous soutenons, j'ai eu quelques échanges avec le secteur académique et la communauté scientifique, dont un point mérite clarification. De nombreux jeunes chercheurs accomplissent leur doctorat ou leurs premières années de recherche sous statut de boursier; qu’il s’agisse de bourses défiscalisées, FRIA, FRESH ou d’autres dispositifs. Or ces bourses ne donnent pas toutes lieu au paiement de cotisations sociales. À l’inverse, les mandats FNRS ou contrats de chargé de recherche du FNRS, qui relèvent d’un véritable statut de travailleur, ouvrent bien des droits à la pension. Cette différence crée une inégalité importante entre jeunes chercheurs effectuant le même travail scientifique, mais sous statuts différents. Elle entraîne aussi une méconnaissance, et souvent une surprise tardive, quant au nombre réel d’années de carrière prises en compte dans le calcul de la pension. Monsieur le ministre, la réforme des pensions prévoit-elle ou pourrait-elle prévoir une clarification explicite du statut des années prestées sous bourse doctorale en matière de carrière "pensionnable"? Confirmez-vous que les années effectuées dans le cadre d’un contrat FNRS ou d’un mandat de chargé de recherche sont, elles, bien prises en compte comme années de carrière? Enfin, le gouvernement envisage-t-il une solution pour éviter que des milliers de jeunes chercheurs ne se retrouvent avec plusieurs années "blanches", alors qu’ils accomplissent un travail scientifique essentiel pour le pays? Madame Hansez, en ce qui concerne les années effectuées dans le cadre d'une bourse doctorale, la réforme actuelle ne prévoit pas de changement de statut pour les chercheurs. Les années effectuées sous un contrat FNRS ou en tant que mandataire de recherche sont, elles, bien reconnues comme années de carrière, à condition que les cotisations sociales requises aient été payées. Si ces cotisations ne sont pas réglées, ces années ne sont pas comptabilisées pour le calcul de la pension. Enfin, concernant la question pour les jeunes chercheurs qui pourraient se retrouver avec plusieurs années blanches, la réforme ne prévoit pas de changement spécifique à cet égard. La mesure dans laquelle cette problématique doit être approfondie est un point qui doit d'abord être discuté au sein du gouvernement compétent pour le statut des enseignants – autrement dit la Communauté française –, afin de déterminer si et de quelle manière d'éventuelles étapes ultérieures peuvent être envisagées à l'échelon fédéral. Voorzitter: Denis Ducarme. Président: Denis Ducarme. Merci pour votre réponse, monsieur le ministre. Je pense qu'il est essentiel pour ces jeunes chercheurs d'avoir une certaine prévisibilité quant à leurs années de doctorat et leurs années de carrière. Vous dites que le gouvernement peut encore se pencher sur cette question, également au niveau des entités fédérées, mais je pense que c'est une question qui mérite d'être clarifiée. Het uitstel van de pensioenbonus en -malus en de garanties voor de betrokken werknemers Monsieur le ministre, vous avez annoncé que le système de bonus/malus de pension initialement prévu pour entrer en vigueur le 1 er janvier 2026 devra être reporté en raison du contexte budgétaire actuel. Vous avez toutefois indiqué viser une entrée en vigueur le plus tôt possible en 2026 en fonction de l'avancement des discussions au sein de la majorité. Ce rapport touche principalement les personnes nées entre 1961 et 1965, qui envisagent un départ anticipé l'an prochain, mais qui ne remplissent pas encore les conditions supplémentaires permettant d'éviter le malus. Le Service fédéral des Pensions a confirmé que les décisions individuelles prises avant l'entrée en vigueur du nouveau régime resteront définitives, ce qui apporte une sécurité juridique bienvenue. Parallèlement, le bonus pension instauré sous la législature précédente prendra fin le 31 décembre 2025. Les droits accumulés depuis le 1 er juillet 2024 seront bien versés, mais de nombreux travailleurs s'interrogent sur les modalités exactes de liquidation et sur la communication qui leur sera adressée. Dans ce cadre, monsieur le ministre, pouvez-vous préciser l'horizon actuellement envisagé pour la mise en œuvre effective du bonus/malus pension, ainsi que les étapes budgétaires ou législatives nécessaires pour permettre son entrée en vigueur dès que possible en 2026? Pouvez-vous expliquer comment sera opérée la transition liée à la fin du bonus pension Vivaldi au 31 décembre 2025, notamment la liquidation des droits acquis entre le 1 er juillet 2024 et la fin 2025? Comment le gouvernement entend-il garantir une information claire et correcte aux travailleurs concernés? Enfin, mypension.be est aujourd'hui l'outil principal d'information des citoyens. Pouvez-vous confirmer que des mises à jour spécifiques seront prévues pour refléter de manière transparente, d'abord le report du bonus/malus, ensuite la fin du bonus pension Vivaldi et, enfin, les conséquences concrètes pour les cohortes concernées, afin d'éviter toute confusion chez les futurs pensionnés? Madame Hansez, il me semble que j'ai déjà répondu à ces questions à plusieurs reprises cet après-midi. Avez-vous un problème avec Mme Hansez, monsieur le ministre? Non, pas du tout, je vais répondre. Madame Hansez, comme vous le mentionnez, le gouvernement avait initialement prévu une entrée en vigueur du mécanisme de bonus/malus pension au 1 er janvier 2026. Compte tenu du calendrier législatif, cette date n'est plus tenable. L'entrée en vigueur de la mesure est désormais fixée au 1 er janvier 2027, c'est-à-dire après l'adoption de la loi Pensions dont le vote est attendu au printemps 2026. Le malus prendra cours à partir de 2027 et des dispositions transitoires sont prévues. Le mécanisme du malus n'est de toute façon pas d'application aux personnes qui peuvent partir à la pension en 2026 ou avant, même si elles prennent leur pension en 2027 ou plus tard. La constitution des droits au bonus pension commencera le 1 er janvier 2026 et sera payé si les personnes concernées prennent leur pension à partir du 1 er janvier 2027. Ce nouveau calendrier offre la sécurité juridique nécessaire tant pour les administrations concernées que pour les travailleurs en fin de carrière. Cela permet également d'éviter que les travailleurs demandent leur pension anticipée uniquement pour échapper à une réduction, alors qu'ils aimeraient travailler un peu plus longtemps. Le bonus pension instauré sous la précédente législature prendra fin le 31 décembre 2025, comme prévu. Les droits constitués dans le cadre de ce dispositif entre le 1 er juillet 2024 et le 31 décembre 2025 seront entièrement préservés. Ils seront liquidés dans les six mois suivant la date de prise de la pension, quel que soit le moment où l'intéressé décidera effectivement de partir à la retraite. Il n'y a donc aucune perte de droits pour les travailleurs concernés. Une communication claire sera assurée via les canaux habituels du Service fédéral des Pensions afin que chacun puisse identifier les droits acquis et les modalités pratiques de paiement. Mypension.be reste l'outil central d'information pour les citoyens. Les systèmes seront mis à jour de manière itérative au fur et à mesure de l'avancement du processus législatif et à partir du moment où la loi sera effective. Le Service fédéral des Pensions a reçu la mission de préparer, d'ici à la troisième lecture de la loi sur les pensions, un plan de communication et de mise en œuvre. Sur cette base, je communiquerai, en collaboration avec le SFP, de manière transparente et claire sur ce que l'on peut attendre de mypension.be dans les semaines, les mois et les années à venir. Avant cette date, les informations de nature générale, telles que le report de l'entrée en vigueur du bonus/malus, la fin du bonus pension du précédent gouvernement, ainsi que leurs conséquences pour les cohortes concernées, sont déjà communiquées publiquement, via le site du SFP, à l'adresse suivante: www.reformedespensions.be. Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse et vos éclaircissements. Het tijdpad en de vooruitzichten voor de lokale besturen m.b.t. de responsabiliseringsbijdrage Monsieur le ministre, la loi-programme de juillet dernier a rendu le même mode de financement applicable pour les déductions de l’année 2024, calculées en 2025, relativement aux cotisations de responsabilisation. Afin de limiter la dotation fédérale, cette loi a limité la réduction de la cotisation de responsabilisation à 30 % des coûts du régime de pension complémentaire pour 2024. Le chapitre examiné récemment dans la loi portant dispositions diverses étend désormais ce mécanisme aux années 2025 à 2028, toujours avec une réduction plafonnée à 30 %, offrant ainsi un cadre pluriannuel plus prévisible aux pouvoirs locaux. En outre, conformément à l’accord de gouvernement, ce chapitre introduit un allégement supplémentaire de la facture de responsabilisation pour certaines administrations locales. Ce soutien fédéral est conditionné à un critère, à savoir le nombre d’habitants; les entités de grande taille étant considérées comme exposées à une pression financière accrue en matière de pensions statutaires. Les pouvoirs locaux finalisent actuellement leurs budgets 2025 et s’interrogent sur la mise en œuvre pratique de ces différents dispositifs. Monsieur le ministre, pour l’année 2024, pouvez-vous préciser quand les administrations locales recevront les fiches de calcul actualisées intégrant la réduction de 30 % votée en juillet? Cette réduction sera-t-elle appliquée directement dans les appels à cotisation de 2025 ou le sera-t-elle via une régularisation ultérieure? Pour les années 2025 à 2028, pouvez-vous confirmer qu'une fois la loi portant dispositions diverses votée en séance plénière, l’application du plafonnement à 30 % sera uniforme pour toutes les entités concernées et indiquer si les communes pourront rapidement disposer d’estimations prévisionnelles afin d’intégrer ces montants dans leur trajectoire budgétaire? Madame Hansez, en ce qui concerne l'année 2024, je peux apporter les précisions suivantes. Le calcul de la cotisation de responsabilisation 2024 a eu lieu en septembre dernier. Il intégrait déjà pleinement la réduction de 30 % du deuxième pilier, approuvée en juillet. Par conséquent, les pouvoirs locaux n'ont pas dû attendre des fiches de calcul actualisées supplémentaires. La réduction a été directement intégrée au calcul officiel. Le solde de la cotisation de responsabilisation 2024 est ensuite perçu au moyen de deux factures: en novembre et en décembre 2025. Il n'est donc plus question d'une régularisation ultérieure, l'ensemble étant réglé au travers de ces deux décomptes. Pour les années 2025 à 2028, je puis confirmer que, dès l'adoption en séance plénière de la loi portant dispositions diverses, le plafonnement de 30 % pour le deuxième pilier sera appliqué uniformément à toutes les administrations concernées. Aucun régime distinct ou dérogatoire n'est prévu. Toutes les entités seront soumises aux même règles. Concernant la planification budgétaire, il n'est pas prévu de mettre à disposition des prévisions officielles relatives à la réduction future du deuxième pilier. Les pouvoirs locaux peuvent toutefois l'estimer facilement eux-mêmes en se basant sur le montant annuel de la prime de leur deuxième pilier, pour autant qu'ils remplissent les conditions légales et en appliquant le pourcentage fixé par la loi. Enfin, je rappelle que les avances de l'année N sont toujours calculées sur la cotisation brute de l'année N-2, c'est-à-dire avant l'application de la réduction du deuxième pilier. Cela offre aux administrations un cadre stable et prévisible pour leur planification pluriannuelle. À titre d'exemple, les avances pour l'année 2027 seront calculées sur la cotisation de l'année 2025. Je vous remercie pour vos réponses très techniques, monsieur le ministre. J'ai bien compris que pour le calcul 2024, il n'y avait pas de problème. Et j'ai entendu vos explications pour les calculs de 2025 à 2028. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.58 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 58.

Commissievergadering op 3 december 2025

👥 Commissie Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

Van 14h03 tot 16h58 (2 uur en 55 minuten)

24 vragen

Voorgezeten door

MR Denis Ducarme

Volledig verslag op dekamer.be

Vragen

De volgende vragen werden gesteld tijdens deze commissievergadering.

Het weddecomplement voor militairen en burgerpersoneel met paramedische functies

Gesteld door

PVDA-PTB Natalie Eggermont

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Voorzitter:

Les questions n° 56009004C et n° 56010919C de Mme Anja Vanrobaeys ainsi que la question n° 56009964C de M. Vincent Van Quickenborne sont transformées en questions écrites. Les questions n° 56009416C, n° 56010406C et n° 56010408C de M. Dieter Vanbesien ainsi que la question n° 56009448C de Mme Ellen Samyn sont retirées.

Natalie Eggermont:

Mijnheer de minister, bent u ervan op de hoogte dat op de premie voor onregelmatige prestaties in nacht- en weekendwerk voor een deel van het personeel van het militair hospitaal in Neder-Over-Heembeek, toch wel een mooi ziekenhuis, waar ikzelf nog ben geweest, toen ik nog in het UZ van Jette werkte, wel een pensioenbijdrage wordt ingehouden, maar dat die uiteindelijk niet voor het pensioen wordt meegerekend? Zo vertellen mij enkele personeelsleden die voor hun pensioen staan of al met pensioen zijn.

Misschien is dat nieuws voor u en was u, toen u mijn vraag las, even verrast als ik. Ik begrijp dat. Vergissen is menselijk. Er is een fout gebeurd, allang geleden. Men heeft ooit vergeten ergens in een wet dat specifieke ziekenhuis en die prestaties op te nemen in een lijst. Ondertussen is dat wel al veertien jaar aan de gang. Daar zijn al verschillende vragen over gesteld en er is een ontwerp van koninklijk besluit voor gemaakt, maar toch blijft de zaak aanslepen. Ik hoop dat u nu gemotiveerd bent de kwestie rap aan te pakken.

Eigenlijk is het heel eenvoudig. Het weddecomplement moet gewoon opgenomen worden in de lijst van artikel 8, paragraaf 2, eerste lid van de Algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. De collega die me contacteerde, was gefrustreerd. Ik hoop dat u dat begrijpt. De zaak sleept al 14 jaar aan. Het personeel begrijpt niet waarom de gewone burger hemel en aarde moet verzetten om gewoon te krijgen waar hij recht op heeft. Er is nu een gigantische bewijslast.

Er zijn heel veel vragen over gesteld en toch wordt dat maar niet in orde gebracht. Zult u de opname van de weddetoeslagen, hopelijk snel, in orde brengen? Wanneer precies? Wat zult u doen? De zaak sleept immers al 14 jaar aan.

Jan Jambon:

Beste collega, het dossier betreffende de opname van weddebijslagen en -supplementen in de pensioenberekening voor zowel burgerlijk als militair verplegend personeel bij Defensie werd nog onder de vorige regering voorbereid, maar nooit uitgevoerd. Het gaat overigens net zoals heel wat andere dossiers al verschillende regeringen mee en de budgettaire impact ervan is momenteel onduidelijk.

Op dit moment is het nog niet mogelijk om een beslissing te nemen. Eerst moeten omwille van een volledig en zorgvuldig onderbouwd overzicht alle weddesupplementen worden geactualiseerd en moet het systeem, inclusief de beslissingen van vorige regeringen grondig worden geanalyseerd. Ik heb de pensioendienst de opdracht gegeven een overzicht op te stellen, waarin alle aanvragen tot gelijkstelling van mandaten en tot opname van weddebijslagen systematisch worden opgelijst. Op die manier kunnen alle dossiers op een consistente en transparante wijze worden behandeld en kunnen we een onverwachte budgettaire impact vermijden.

Kortom, we willen het dossier dus aanpakken, maar ik wil eerst een globaal overzicht ter beschikking hebben.

Natalie Eggermont:

Het antwoord is dus dat u het dossier nu niet in orde brengt, want dat er nog verder onderzoek naar de budgettaire impact moet gebeuren. Het Rekenhof heeft wel geoordeeld dat de betrokkenen recht hebben op uitbetaling, aangezien zij via de inhouding op hun wedde eigenlijk een pensioenbijdrage op hun premie betalen. U int dus het geld, maar geeft het niet terug. Dat is gewoon diefstal.

Er is ook sprake van discriminatie, want de premies voor weekend- en nachtwerk voor het verplegend personeel in andere publieke ziekenhuizen zijn wel opgenomen in de lijst. Als men toevallig in het verkeerde ziekenhuis werkt, krijgt men zijn pensioen niet volledig uitbetaald, terwijl men er wel toe bijdraagt. Dat is gewoon discriminatie.

Mensen begrijpen niet dat de ex-Kamervoorzitter 3.000 euro extra boven op zijn 7.000 euro schept en dat dat als rechtmatig pensioen beschouwd wordt, terwijl het allemaal nog een keer goed bekeken moet worden als zij vragen waar ze recht op hebben!

Voorzitter:

Les questions n° 56009816C, n° 56009817C, n° 56009819C et n° 56010811C de Mme Ludivine Dedonder sont transformées en question écrites.

De registratie van gelijkgestelde periodes bij de pensioenhervorming
De erkenning van moederschapsrust voor het pensioen en de onduidelijkheid over de periodes vóór 2003
De registratie van de moederschapsrust in het kader van de pensioenopbouw

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien
VB Ellen Samyn
Vooruit Anja Vanrobaeys

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, ik kom nog even terug op de problemen met betrekking tot de ontsluiting van data van voor 2003. Aangezien het pensioen wordt berekend op basis van de 45 vorige jaren, moet voor wie in 2026 met pensioen gaat, worden teruggegaan tot 1979. Het probleem is dat moederschapsverlof pas sinds 2003 correct wordt geregistreerd. Daarvoor werden die periodes geboekt als ziektedagen, tijdelijke werkloosheid of werkloosheidsdagen. Er is een gelijkaardig probleem met het tijdskrediet en het loopbaankrediet.

Tijdens de plenaire vergadering hebt u aangegeven dat het voor de administratie onmogelijk is om op basis van de eigen gegevens het onderscheid tussen de niet-gewerkte periodes volledig te achterhalen. Tegelijk stelde u dat het oneerlijk zou zijn om zulke periodes automatisch als gelijkgesteld te beschouwen. Daarom gaf u opdracht om op basis van externe databronnen de ontbrekende informatie zo goed mogelijk te reconstrueren.

Ik heb daar enkele vervolgvragen over. Ten eerste, welke deadlines stelt u aan de administratie om te beslissen over de verschillende pistes om de ontbrekende gegevens te reconstrueren en te waarderen?

Ten tweede, kunt u een overzicht geven van alle mogelijke databronnen die daarvoor in aanmerking kunnen komen? U verwees eerder naar geboorteregisters, maar hoe zit het bijvoorbeeld met gegevens over tijdskrediet of andere gelijkgestelde periodes?

Ten derde, hoe zal de consultatie verlopen? U gaf aan dat de burger maximaal van de bewijslast zal worden ontzien. Betekent het dat de administratie elk dossier afzonderlijk zal onderzoeken via verschillende registers? Voorziet u daarvoor in bijkomende middelen en extra personeel?

Ten vierde, aangezien die gegevens pas sinds 2003 correct worden geregistreerd, kan de herberekening nog decennialang doorlopen, zeker nog tot 2050. Het gaat dus om potentieel heel veel dossiers waarin gegevens ontbreken. Wat bedoelt u concreet wanneer u zegt dat men de loopbaan zo goed mogelijk zal reconstrueren? Kunt u garanderen dat mensen die voor 2003 dergelijke niet-gewerkte periodes hebben, die periodes als gelijkgesteld zullen zien in hun pensioenberekening? Indien niet, hoe rijmt u dat met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel?

Ellen Samyn:

Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.

Volgens de recente berichtgeving zal moederschapsrust wél blijven meetellen voor het pensioen, maar vrouwen die vóór 2003 zijn bevallen zullen mogelijk zelf moeten aantonen wanneer hun moederschapsverlof heeft plaatsgevonden. De Federale Pensioendienst beschikt namelijk niet over volledige historische gegevens, omdat periodes van moederschapsrust vóór 2003 administratief vaak als ziekte werden geregistreerd en vóór 1990 zelfs helemaal niet werden bijgehouden.

Het voorstel om de bewijslast bij de burger te leggen leidt terecht tot ongerustheid. Vrouwen die tientallen jaren geleden kinderen kregen, moeten nu plots aantonen dat ze moederschapsrust hebben opgenomen. Dat is niet alleen praktisch moeilijk, maar ook onrechtvaardig. Zij hebben immers gewerkt en bijdragen betaald op basis van het toen geldende stelsel.

Graag verneem ik van de minister:

Bevestigt u dat vrouwen die vóór 2003 zijn bevallen mogelijk zélf zullen moeten aangeven wanneer hun moederschapsrust heeft plaatsgevonden?

Hoe zal de Federale Pensioendienst in de praktijk nagaan of en wanneer vrouwen moederschapsverlof hebben opgenomen, gelet op het ontbreken van administratieve gegevens uit die periode?

Wordt er gewerkt aan een geautomatiseerde oplossing via de Kruispuntbank of andere databanken om deze informatie centraal te reconstrueren, zodat de bewijslast niet bij de burger terechtkomt?

Bent u bereid te garanderen dat geen enkele vrouw financieel benadeeld zal worden in haar pensioenberekening omdat haar moederschapsrust vóór 2003 niet administratief werd geregistreerd?

Erkent u dat deze situatie illustreert hoe de pensioenhervorming, ondanks goede intenties, opnieuw complexiteit en onzekerheid creëert voor burgers die recht hebben op duidelijkheid en rechtvaardigheid?

Jan Jambon:

Beste collega’s, voor het verleden beschikken we inderdaad niet altijd over voldoende gedetailleerde gegevens, die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van de werkvoorwaarden.

Om te vermijden dat de burger daardoor wordt benadeeld en zelf bewijsstukken moet aanleveren, zullen een aantal automatische oplossingen worden voorzien. Op basis van het aantal geregistreerde moederschapsrusten vanaf 2005 maken we een inschatting van het verleden. We schatten dat we voor ongeveer 700.000 vrouwen die nog met pensioen moeten gaan, geen geregistreerde periode van moederschapsrust ter beschikking hebben. Daarom wordt momenteel onderzocht of voor die groep met terugwerkende kracht een forfaitaire periode van een aantal weken per kind, zowel voor als na de geboorte, kan worden toegekend. De geboortedatum kan via de juiste gegevensstroom worden aangeleverd, met name via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

Voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet werd in het verleden niet systematisch geregistreerd of het om zorggerelateerd verlof ging. Enkel voor recentere periodes beschikken we over voldoende gedetailleerde gegevens om dat onderscheid te maken. Ook voor onbezoldigde verloven van ambtenaren die als dienstactiviteit worden beschouwd, is er voor het verleden geen informatie beschikbaar over het motief van het verlof.

Omdat de gegevens uit het verleden niet kunnen worden gereconstrueerd, wordt nagegaan hoe hiermee op een billijke manier kan worden omgegaan. Daarbij staat voorop dat burgers hierdoor niet mogen worden benadeeld. In dat kader wordt onderzocht of voor die periodes een aantal gelijkstellingen voor de pensioenopbouw in aanmerking kunnen worden genomen. Door zoveel mogelijk te werken met automatische oplossingen, wordt de bijkomende werklast voor de dossierbeheerders van de Federale Pensioendienst beperkt en wordt zoveel mogelijk vermeden dat burgers zelf bijkomende bewijsstukken moeten aanleveren.

Omdat de verschillende pistes nog in de analysefase zitten, kan een precieze timing nu nog niet worden gegeven. Bovendien blijft het voor de burger, in gevallen waarin de geschetste oplossingen niet kunnen worden toegepast, altijd mogelijk om alsnog bewijsmiddelen aan te brengen. Die zullen enkel worden gebruikt, indien die voor de burger tot een gunstiger resultaat leiden.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, we kunnen het inderdaad niet aanvaarden dat de bewijslast bij de betrokkenen zelf wordt gelegd. Ik heb de indruk dat dat rond moederschapsverlof nog redelijk doenbaar is, omdat men bijvoorbeeld naar geboorteregisters kan verwijzen. U zult daar dan een aantal forfaitaire weken voor instellen. Voor tijdskrediet en loopbaanonderbreking geeft u evenwel aan dat men over geen enkele informatie beschikt en dat men zal proberen een aantal periodes automatisch toe te kennen. Dat begrijp ik niet zo goed. Wat bedoelt u met de automatische toekenning? Dat is wel echt heel vaag. U zegt dat u aan het onderzoeken bent hoe dat allemaal kan, maar ik heb de indruk dat er voor die periodes nog geen duidelijkheid is.

Ik zal over een paar weken opnieuw de vraag stellen of er vooruitgang is geboekt, want we moeten er absoluut van uitgaan dat de bewijslast niet bij de betrokkenen zelf wordt gelegd. Als het onmogelijk is voor de overheid om de gegevens terug te vinden, moet men misschien de hervorming herbekijken. Zo niet komen we toch in een heel bizarre situatie terecht.

Ellen Samyn:

Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik ben er best wel mee tevreden. U wilt vermijden dat er extra last komt te liggen bij zowel de betrokken vrouwen als bij de pensioendienst en zult dan veeleer kiezen voor automatische toekenning. We moeten nog een beetje wachten op een tijdslijn, onder andere omdat men nog in de onderzoeksfase zit. Zoals mijn collega heeft gezegd, zullen we u over een paar maanden opnieuw vragen naar een stand van zaken, ook om op te volgen of er met betrekking tot de loopbaanonderbrekingen en tijdskredieten een betere oplossing is gevonden. Toch alvast bedankt voor uw inspanning.

De afschaffing van de identificatiesleutel
De afschaffing van het inloggen op mypension.be via het rijksregisternr. en de identificatiesleutel
De online toegang tot pensioengegevens

Gesteld door

PS Ludivine Dedonder
MR Hervé Cornillie
Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Hervé Cornillie:

Monsieur le ministre, en septembre dernier, le SPF Pensions a annoncé via le site mypension.be que la possibilité de se connecter à la plateforme à l'aide du numéro national et de la clé d'identification serait supprimée à partir du 1 er février 2026.

Actuellement, ce mode de connexion permet à de nombreux futurs pensionnés d'accéder facilement et directement à leurs informations personnelles sans recourir à des outils ou à des dispositifs techniques extérieurs, parfois difficiles à utiliser. Cette méthode simple et sécurisée est particulièrement appréciée par les personnes âgées ou moins familières avec les outils numériques. Il y en a encore et c'est la raison pour laquelle je m'intéresse à cette question.

Selon les informations publiées par le SPF, il resterait alors cinq possibilités à partir du 1 er février:

- l'application itsme, nécessitant un smartphone et un certain niveau de maîtrise technologique (se connecter via des applications extérieures, scanner un QR code, entrer un mot de passe, etc.);

- la clé numérique avec un code de sécurité obtenu après une vidéo-conférence d'environ 45 minutes auprès de Sigedis;

- l'identification européenne, subordonnée à la possession préalable d'une clé numérique;

- l'utilisation de la eID, la carte d'identité électronique, qui implique alors l'achat d'un lecteur de carte ou d'un PC adapté, avec le logiciel;

- la voie postale, qui constitue un retour à une procédure lente et peu adaptée à la société numérique actuelle.

Monsieur le ministre, cette suppression soulève de nombreuses inquiétudes, notamment parmi les seniors et les citoyens peu à l'aise avec les technologies numériques, pour lesquelles cette méthode de connexion représentait pourtant une solution accessible, fiable et équitable.

Monsieur le ministre, quelles sont les raisons précises qui motivent cette suppression à partir du 1 er février 2026? Une analyse d'impact a-t-elle été réalisée concernant l'accessibilité du site mypension.be pour les personnes âgées et/ou les citoyens en situation de fracture numérique? Quelles mesures de compensation ou d'accompagnement allez-vous prévoir pour les usagers qui ne disposent pas de smartphone, d'ordinateur ou de lecteur de carte d'identité? Comment le gouvernement fédéral envisage-t-il de maintenir ou de réintroduire une méthode de connexion simple, sécurisée et non technologique afin de garantir à tous les citoyens un accès effectif à leurs informations de pension?

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, je ne vais pas répéter le contexte de la question ni les questions qui ont déjà été posées. Je vais simplement rajouter une question.

Je voudrais savoir si une concertation a été engagée avec votre collègue de gouvernement, la ministre Matz, afin d'assurer une coordination interfédérale et de garantir que cette transition technologique ne se fasse pas au détriment des aînés.

Je rappelle que l'inclusion numérique n'est pas un luxe. Elle est une condition essentielle de la dignité et de l'autonomie de nos seniors. Supprimer une alternative simple, un outil éprouvé comme la clé d'identification reviendrait à creuser la fracture numérique au cœur même du service public des pensions.

Je vous remercie d'avance pour vos réponses, monsieur le ministre.

Jan Jambon:

Chers collègues, je comprends parfaitement les inquiétudes exprimées par de nombreux pensionnés à la suite de l'annonce de la désactivation de la clé d'identification à partir de février 2026.

Cette décision a été motivée par des considérations de sécurité informatique. Cet outil ne répondait plus aux standards actuels en matière de protection des données et d'authentification.

Qu'est-ce que la clé d'identification et pourquoi sera-t-elle supprimée? La clé d'identification est un ancien moyen de connexion à mypension.be, développé à l'époque par l’ONP, l'Office national des Pensions, qui permet aux personnes résidant à l'étranger, et uniquement celles-ci, d'avoir accès à mypension.be.

Il n'y aura donc aucun impact pour les résidents belges, car ces derniers n'ont jamais eu accès à la clé d'identification. On parle de personnes résidant à l'étranger.

Ce moyen peu sécurisé, token et mot de passe envoyés par courrier, a été stoppé en mai 2018, avec l'entrée en vigueur du règlement général sur la protection des données, le RGPD. Le Service fédéral des Pensions a cessé d'attribuer de nouvelles clés, mais les clés existantes étaient restées actives, faute de moyen de connexion alternatif pour les personnes résidant à l'étranger.

Les citoyens disposant d'un moyen d'authentification belge, comme la carte d'identité électronique, l'application itsme ou le code TOTP, time-based one-time password , peuvent continuer à se connecter à mypension.be en toute sécurité.

Comment garantir un accès à mypension.be? Le Service fédéral des Pensions n'a pas attendu la suppression des clés d'identification pour investir dans l'inclusivité numérique et prendre des initiatives en ce sens. Par exemple, la clé LRA (local registration authority) par vidéoconférence constitue une alternative car le rendez-vous en ligne permet d'éviter un déplacement depuis l'étranger et la durée du rendez-vous est justement l'assurance de prendre le temps de parcourir la procédure avec le citoyen et de répondre à toutes ses questions. En d'autres mots, à la fin de chaque entretien, le citoyen sait et comprend comment utiliser sa nouvelle clé LRA.

Une alternative est la clé LRA activée dans un bureau d'enregistrement local. Cela permet aux Belges qui ne savent pas utiliser leurs clés d'identification ou itsme d'avoir accès aux applications d'e-government grâce à un lien qu'ils reçoivent par mail. Le Service fédéral des Pensions a formé ses agents afin que l'accueil de la tour du Midi et des différents bureaux régionaux soient reconnus comme bureaux d'enregistrement locaux et puissent délivrer ces clés.

Les citoyens disposant d'un moyen d'identification européen reconnu, via eIDAS, peuvent également accéder aux services en ligne belges, pour autant que ce moyen présente un niveau de sécurité suffisant. Il est d'ailleurs possible depuis peu de se connecter avec un moyen d'identification français, via eIDAS. Les résidents en France représentent plus de 30 % des utilisateurs de clés d'identification.

Fin 2022, le Service fédéral des Pensions a mis en place un système de mandat citoyen vers citoyen, en collaboration avec le SPF Finances, qui permet aux pensionnés d'être aidés par des proches dans la gestion de leur pension. Le Service fédéral des Pensions participe également au projet connectoo du SPF Stratégie et Appui (SPF BOSA) afin d'accompagner ses consultants pension dans leur mission d'accompagnement des citoyens dans leurs démarches numériques.

Un projet a été démarré afin de mieux soutenir les coaches numériques, aussi appelés Digicoach, afin qu'ils puissent aider les personnes fragilisées à se connecter à mypension.be. Dans la même optique, le Service fédéral des Pensions collabore depuis plusieurs années avec les experts du vécu du SPP Intégration sociale. L'utilisation numérique reste privilégiée, mais la communication papier demeure possible pour les personnes qui ne sont pas actives numériquement.

Faut-il maintenir la clé d'identification ou prévoir une alternative?

Le Service fédéral des Pensions suit effectivement la situation de près. La clé LRA – obtenue par vidéoconférence ou dans un bureau local d'enregistrement – est précisément la solution alternative accessible aux personnes qui éprouvent davantage de difficultés avec le numérique. Certains citoyens remercient d'ailleurs Sigedis pour la solution et l'accompagnement qu'ils ont reçus. Pour le citoyen, la clé LRA présente également l'avantage de pouvoir être utilisée pour se connecter aux autres applications de la sécurité sociale.

Lors de cette procédure virtuelle LRA, le citoyen est accompagné pas à pas par un agent de Sigedis qui l'aide à activer correctement sa clé numérique. Cette assistance personnalisée garantit une meilleure qualité de service et permet de s'assurer que la personne comprend chaque étape. C'est précisément pour cette raison que la vidéoconférence peut durer un peu plus longtemps, mais elle offre un accompagnement plus humain et sécurisé. Cette procédure est indispensable pour garantir que la clé numérique soit délivrée à la bonne personne. Elle permet de vérifier l'identité du demandeur et d'éviter tout risque d'accès non autorisé à des données personnelles sensibles. Ainsi, une fois l'entretien terminé, le citoyen est en mesure d'utiliser la clé.

Vous me demandez comment accompagner les citoyens et lutter contre la fracture numérique. Le Service fédéral des Pensions envoie un courrier personnel à chaque utilisateur actif d'une clé d'identification afin de l'avertir du changement. À cette occasion, le Service fédéral des Pensions a prévu une documentation afin de présenter les différentes options qui s'offrent aux citoyens selon leur situation. Le centre de contact du Service fédéral des Pensions a été informé afin de pouvoir expliquer les différentes possibilités aux citoyens qui en ont besoin.

En complément aux mesures d'accompagnement destinées à donner accès aux citoyens à mypension.be, le Service fédéral des Pensions reste joignable et continue d'investir dans ses canaux de soutien tels que la téléphonie et l'accueil en présentiel. Ainsi, le citoyen a, depuis plusieurs années, la possibilité de demander l'envoi de documents par téléphone sans devoir patienter dans une file d'attente.

Hervé Cornillie:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos éléments de réponse.

Il est vrai qu’en lisant cette information, nous aurions pu craindre une difficulté d’accès au service mypension.be. Cependant, au travers des réponses que vous apportez, vous démontrez que ces questions ont bien été prises en compte, d’autant plus qu’il est question d’un dispositif en extinction pour les personnes qui résidaient à l’étranger. Vous avez également évoqué le rôle des coaches numériques, ainsi que les rendez-vous personnalisés à la carte qui, certes, durent 45 minutes mais permettent à chacun de comprendre les tenants et aboutissants de son dossier.

Nous constatons que des dispositions ont été prises pour que ce changement soit aussi un changement accepté par le citoyen.

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. En vous entendant évoquer les alternatives, une partie vulnérable du public pourrait croire qu’il faut une maîtrise informatique minimale ou la possibilité d’utiliser un smartphone. En revanche, je vous ai entendu à plusieurs reprises prononcer le mot "accompagnement" dans votre réponse. Je n’ai pas compté le nombre de fois que vous l'avez prononcé. Vous avez mentionné les aidants, les coaches, les experts du vécu ainsi qu’un service pension joignable. Les solutions que vous proposez permettent réellement un accompagnement humain et sécurisé.

Gelijke pensioenrechten voor onthaalouders met het vroegere sui-generisstatuut

Gesteld door

VB Ellen Samyn

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Ellen Samyn:

De voorbije dagen trokken verschillende onthaalouders aan de alarmbel over de ongelijkheid in hun pensioenopbouw. Door de specifieke arbeidsregeling van het vroegere sui generis-statuut, dat gold tot 2003, dreigen heel wat jaren niet erkend te worden als gewerkte loopbaanjaren.

Een onthaalmoeder uit Haaltert getuigde dat zij tussen 1995 en 2003 onder dat statuut werkte en daardoor acht jaar dreigt te verliezen in haar pensioenberekening. Ondanks bijna een halve eeuw loopbaan, zou zij dus pas op 67 jaar een volledig pensioen kunnen genieten. Dat leidt begrijpelijkerwijze tot frustratie en een gevoel van miskenning bij deze groep, die tijdens de coronaperiode nog als essentieel beroep werd beschouwd.

Volgens uw kabinet konden onthaalouders voor 2003 geen sociale bijdragen betalen, en zouden de getroffen cohorten nu recht hebben op een gunstigere berekeningswijze die naar een minimumpensioen leidt. Maar dat lijkt in de praktijk niet of nauwelijks voelbaar.

Graag verneem ik van de minister:

Hoeveel onthaalouders worden volgens uw administratie getroffen door deze erkenningskloof voor de periode vóór 2003?

Op welke manier wordt de beloofde “gunstigere berekeningswijze" toegepast, en waarom leidt die niet tot effectieve gelijkstelling met loopbaanjaren na 2003?

Overweegt u bijkomende maatregelen om de getroffen onthaalouders - vooral wie tussen 1995 en 2003 actief was - alsnog een gelijke pensioenopbouw te garanderen, bijvoorbeeld via retroactieve gelijkstelling of een aanvullend pensioenrecht?

Hoe voorkomt u dat deze situatie zich herhaalt bij andere beroepsgroepen die in overgangsstatuten werkten, zoals pleegouders of gezinszorgers?

Jan Jambon:

Mevrouw Samyn, hoeveel onthaalouders worden door de erkenningskloof getroffen? In de databanken van de Federale Pensioendienst, in de loopbaangegevens van de gepensioneerden, werden 4.049 personen teruggevonden met een rustpensioen in betaling in januari 2025 en met periodes van tewerkstelling als onthaalouder gedurende hun loopbaan.

Van die 4.049 vinden we 3.101 personen terug die, tussen aanhalingstekens, 'gaten' hebben in hun loopbaan vóór 2003, die mogelijk aan periodes van tewerkstelling als onthaalouder kunnen worden gelinkt, vóór de invoering van het sui-generisstatuut. Voor de nieuwe pensioenen die in 2024 zijn ingegaan, gaat het om 466 recent gepensioneerden, van wie 356 personen gaten in die loopbaan vóór 2003 hebben.

Uw tweede vraag gaat over de manier waarop de gunstige berekeningswijze wordt toegepast. Momenteel is in de wetgeving voor onthaalouders in een tijdelijk afwijkende berekening voorzien voor de opening van het recht op een gewaarborgd minimumpensioen, zodat ze gemakkelijker aan de voorwaarde van de tweederdeloopbaan kunnen voldoen. Onthaalouders worden eveneens vrijgesteld van de bijkomende voorwaarden van effectieve tewerkstelling voor de opening van het recht op het gewaarborgd minimumpensioen.

In uw derde vraag vroeg u of we bijkomende maatregelen overwegen. In de nieuwe pensioenwet voorzien we in een uitzondering voor de onthaalouders voor de toepassing van de bonus-malus. Vermits het sui-generisstatuut voor onthaalouders pas in 2003 werd ingevoerd, zouden alleen onthaalouders, geboren vanaf 1971, op de wettelijke pensioenleeftijd aan de loopbaanvoorwaarde van 35 jaar kunnen voldoen. Ze worden 67 jaar in 2038. Voor onthaalouders die vóór 1 januari 1971 zijn geboren, wordt de werkvoorwaarde daarom proportioneel ingekort. Op die manier wordt een billijke toegang tot de bonus-malus mogelijk gemaakt, rekening houdend met de latere invoering van hun sociaal statuut.

Hoe voorkom ik dat deze situatie zich bij andere beroepsgroepen herhaalt? Pleegouders krijgen een pleegouderverlof. Dat pleegouderverlof bestaat sinds 2019 en wordt voor het pensioen gelijkgesteld alsof het gewerkte dagen zijn. Deze dagen tellen dus mee voor de nieuwe werkvoorwaarde malus, voor de werkvoorwaarde GMP en voor het vervroegd rustpensioen.

Het statuut gezinsverzorger is geen gekend begrip. Er bestaan evenwel verschillende vormen van verlof met een zorgmotief, namelijk thematische verloven met de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, medische bijstand, ouderschapsverlof en mantelzorgverlof. Daarnaast kent het Vlaams zorgkrediet de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorg voor een kind tot 12 jaar en zorg voor een gehandicapt kind. Tot slot is er ook het gemotiveerd tijdskrediet met de volgende zorgmotieven: palliatieve zorg, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorg voor een kind tot 8 jaar en zorg voor een gehandicapt kind tot 21 jaar.

Indien de loopbaan geheel of gedeeltelijk wordt onderbroken met een van de vermelde verloven, heeft dit geen of weinig impact op de pensioenberekening. Het verlof telt mee alsof het gewerkte dagen zijn. Ze komen in aanmerking voor het vervroegd rustpensioen en voor de werkvoorwaarden voor de vrijwaring van de malus en krijgen de meest gunstige berekening voor het fictieve loon. Enkel voor de werkvoorwaarden voor het gewaarborgd minimumpensioen moet een kanttekening worden geplaatst, want daarvoor tellen bij het gemotiveerd tijdskrediet en bij het Vlaams zorgkrediet alleen de motieven palliatieve zorg en zorg voor een gehandicapt kind mee.

De voorgestelde wetgeving bevindt zich momenteel echter in de ontwerpfase en is nog niet goedgekeurd in het Parlement. Verschillende punten maken nog het voorwerp van bespreking uit en kunnen dus nog evolueren.

Ellen Samyn:

Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. We spreken inderdaad nog in de voorwaardelijke wijs, aangezien u nog bezig bent met uw pensioenhervorming. Ik vermoed echter dat er een gunstige regeling zal komen. U verwees immers naar een gunstige en tijdelijke regeling en naar het feit dat in de nieuwe pensioenwet ook in uitzonderingen wordt voorzien. Voorlopig is het echter nog afwachten. Ik vermoed dat u daar nog geen tijdlijn op zult kunnen zetten voor wanneer uw pensioenhervorming naar het Parlement komt. Ik hoop echter dat het begin volgend jaar zal zijn. We wachten dus met een visadempje af en ik hoop dat wat u daarnet in uw antwoord hebt gezegd ook werkelijkheid wordt. Dank u wel.

Een mogelijk nog hardere pensioenhervorming

Gesteld door

Ecolo Sarah Schlitz

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Sarah Schlitz:

Monsieur le ministre, au moment où j'ai déposé cette question, votre gouvernement cherchait encore des solutions dans le brouhaha budgétaire. On voyait sortir des propositions, dans la presse essentiellement. J'avais notamment découvert que votre parti se tournait vers les pensionnés pour trouver 10 milliards d'économies. Parmi les nouvelles pistes, on citait un malus pension accéléré de 5 % et des ajustements concernant certains fonctionnaires.

Une des pistes proposées par votre cabinet est donc d'appliquer plus rapidement et dans son intégralité le malus sur les pensions, selon l'accord que le gouvernement a conclu cet été. Les personnes nées entre 1961 et 1965 perdront 2 % de leur pension par année de départ anticipé. Celles nées entre 1966 et 1974 perdront 4 % par an et celles nées après 1975 subiront une perte de 5 % par an. Vous aviez proposé d'accélérer la mise en œuvre de cette mesure et de faire passer plus rapidement toutes les personnes à un malus uniforme de 5 % par an.

Ensuite, vous avez proposé de supprimer le régime favorable aux enseignants à qui on demande déjà beaucoup d'efforts en Wallonie et à Bruxelles sur cette législature, parce qu'il n'y a pas que le fédéral qui cherche de l'argent. Aujourd'hui, on sait que vous avez décidé de plafonner l'index sur les pensions, ce qui a un impact sur à peu près un tiers des pensionnés et 80 % des fonctionnaires retraités.

Monsieur le ministre, ces mesures sont-elles encore sur la table des négociations pour le futur? Je parle des autres mesures qui avaient été avancées par votre gouvernement. Allez-vous vous en tenir à ceci? On sait que les efforts réalisés par ce gouvernement ne vont certainement pas se limiter uniquement à cet accord budgétaire présenté il y a une semaine.

Pouvez-vous nous communiquer des informations plus précises en ce qui concerne le plafond de l'index? Avez-vous modélisé l'opération afin de connaître l'impact précis sur les futurs pensionnés?

Jan Jambon:

Les questions sont un peu différentes de celles qui ont été introduites.

Madame Schlitz, vous avez aussi fait partie d'un gouvernement – pour une période assez réduite, certes. Vous savez donc qu'en préparation d'un budget, des propositions sont demandées à chaque cabinet. L'exercice budgétaire est énorme et chaque piste est considérée. Il est vrai que mon cabinet a formulé pas mal de suggestions. Le gouvernement a fait des choix et a pris des décisions; c'est ce que l'on peut attendre d'un gouvernement.

Lors du débat de la semaine dernière, beaucoup d'explications ont été apportées quant aux différentes mesures contenues dans le tableau budgétaire et je suis sûr que dans les jours, les semaines et les mois à venir, nous en discuterons en détail. Je suis vraiment intéressé par l'engagement d'un échange de vues avec vous sur les différents volets des réformes budgétaires.

Sarah Schlitz:

Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. En effet, j'ai participé à trois exercices budgétaires lorsque j'étais secrétaire d' É tat à l' é galité des genres, à l’ é galité des chances et à la Diversité. Vous n'êtes en place que depuis neuf mois et votre gouvernement peine à engranger des réformes. Je me réjouis de voir ce que l'avenir nous réserve avec ce gouvernement. Passons outre cette provocation délibérée de votre part. Lorsque j'étais à votre place, je me battais pour les publics dont j'avais la charge, pour les droits des femmes, pour les droits des personnes LGBTQIA+, pour les personnes racisées qui subissent des discriminations chaque jour. Vous, que faites-vous en tant que ministre des Pensions? Vous retirez des droits aux pensionnés. Vous allez contre les personnes dont vous êtes censé être le protecteur. C'est ça votre vision d'un ministre des Pensions. Ce n'est pas la mienne.

Het verslag van het Monitoringcomité en het budgettaire effect van de renovatie v.d. Zuidertoren

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijn vraag is deels behandeld in uw begrotingstabel, naar wat ik heb gezien. Dat is een goede zaak, maar misschien kunt u ons toch wat meer vertellen over de status van de Zuidertoren. In het verslag van het Monitoringcomité van september werd opnieuw, net zoals in juli, vermeld dat er nog geen rekening was gehouden met de mogelijke budgettaire impact van de renovatie van de Zuidertoren, in afwachting van een beslissing van de regering daarover. Die beslissing hebt u ondertussen genomen. Ik heb gezien dat u voor de komende jaren een groeipad hebt voorzien.

Kunt u ons zeggen welke beslissing er genomen is over de toekomst, de financiering van de renovatie? In het regeerakkoord is bepaald dat de renovatie mocht doorgaan, gefinancierd vanuit de reserves. Wat is de geraamde kostprijs van die renovatie? Hebt u voldoende geprovisioneerd of voorzien voor die volledige renovatie? Wat zou een verkoop van de Zuidertoren opbrengen?

Jan Jambon:

Mevrouw Bertrand, in februari 2025 heeft de nieuwe regering haar standpunt over de renovatie van de Zuidertoren kenbaar gemaakt in het regeerakkoord. Op basis van de informatie in dat akkoord heeft de Federale Pensioendienst het project opnieuw opgestart. Die stap had tot doel de nodige aanpassingen op het vlak van timing en budget door te voeren en de voorafgaande studie opnieuw te evalueren. Er werd al een studie uitgevoerd, het dossier was blijven hangen en is opnieuw geactiveerd toen het opgenomen werd in het regeerakkoord.

Op 28 maart 2025 heeft de ministerraad toestemming gegeven om de voorbereidingen te hervatten, op voorwaarde dat er geen significante uitgaven zouden worden gedaan v óó r een definitieve beslissing die verwacht werd bij de begrotingsbespreking met betrekking tot 2026. De FPD heeft mogelijke synergieën verder onderzocht en de planning en het budget van het project herzien, rekening houdend met de evolutie van de kosten en de aanpassing van de scope van het project.

Op 12 september van dit jaar werd de geactualiseerde en volledige versie van het project voorgesteld aan de interkabinettenwerkgroep en vervolgens voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en de regeringscommissaris van Begroting. Tijdens de begrotingsbesprekingen voor de begroting 2026 werd het budget goedgekeurd, wat u hebt opgemerkt in de begrotingstabellen. In het regeerakkoord is opgenomen dat op basis van de reeds gerealiseerde voorstudie de Zuidertoren grondig wordt gerenoveerd, waarbij de renovatie volledig zal worden gefinancierd vanuit de reserves van het globaal beheer voor werknemers. Die beslissing was nog niet bevestigd door de ministerraad, maar is nu met de begrotingsopmaak wel bevestigd.

Op 29 juni 2023 hadden de Inspectie van Financiën en de regeringscommissaris van Begroting al gezamenlijk geconcludeerd dat een volledige renovatie van de Zuidertoren in principe een verstandige en noodzakelijke keuze was en dat het financieringsvoorstel geen bezwaren opriep.

U hebt de dossiers destijds grondig geanalyseerd en op 18 juli 2023 advies uitgebracht. U verzette zich niet tegen een volledige renovatie van de Zuidertoren voor het toen geschatte bedrag, maar u liet de eindbeslissing over aan de ministerraad in het kader van de begrotingsbesprekingen voor de jaren 2024 tot 2028.

Rekening houdend met onder meer de kosten verbonden aan potentiële nieuwe gebruikers, de herziening van de index tussen 2022 en 2025 en de evolutie van de oorspronkelijke scope van het project, wordt het budget voor de globale renovatie momenteel geraamd op 177,69 miljoen euro.

De verkoopprijs van een groot gebouw als de Zuidertoren is sterk afhankelijk van geopolitieke en macro-economische factoren. Bovendien wordt de verkoopprijs sterk beïnvloed door de staat van het gebouw. Bij de laatste schatting door een onafhankelijk bureau werd de verkoopprijs van het gebouw in de huidige staat geraamd op 91 miljoen euro. De verkoopprijs na renovatie wordt geschat op 323 miljoen euro. De waarde bedraagt dus momenteel 91 miljoen euro, de bouwkosten bedragen afgerond 177 miljoen euro en de geschatte verkoopprijs na renovatie 323 miljoen euro. Dat lijkt mij dus een verantwoorde beslissing.

Voor alle duidelijkheid verwijs ik naar de budgettaire tabel. U weet dat de meerjarenbegroting is opgesteld tot 2029. Het project loopt ook door in 2030 en 2031. De bedragen daarvoor heb ik niet meteen voor ogen maar ik meen dat het om ongeveer tweemaal 30 miljoen euro gaat. Ik heb die bedragen echter niet top of mind . Als u dat wenst, kunt u een schriftelijke vraag indienen. Wij zullen ze dan beantwoorden.

Alexia Bertrand:

Ik dank u daarvoor, want dat was precies de vraag die ik u wou stellen. Momenteel is immers 114 miljoen euro ingeschreven in de tabellen maar ik begrijp dat er bijkomende bedragen zijn ingeschreven voor 2030 en 2031, aangezien de totale kost, zoals u aangaf, 177 miljoen euro bedraagt. Het is uiteraard een verantwoorde keuze om het gebouw te renoveren, omdat die renovatie de waarde zal doen stijgen. Ik vroeg mij af over hoeveel jaar het zou worden gespreid. De renovatie zou afgerond moeten zijn in 2031, als ik het goed begrijp. Ik dank u. Hiermee hebt u mijn vraag beantwoord.

De gelijke behandeling van gepensioneerde zelfstandigen en flexi-jobbers

Gesteld door

Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, notre gouvernement est aujourd’hui en pleine réforme des pensions; une réforme certes nécessaire et courageuse. Les Engagés soutiennent pleinement cette réforme car elle vise à garantir la finançabilité de notre système et la solidarité entre générations.

Nous savons que, pour préserver la soutenabilité de notre modèle, il faut aussi encourager celles et ceux qui souhaitent poursuivre une activité professionnelle après la retraite, tout en ayant des règles claires et équitables. Or une inégalité de traitement persiste entre les pensionnés selon le statut sous lequel ils poursuivent une activité.

D'une part, un pensionné qui choisit de travailler comme indépendant reste soumis aux cotisations sociales d’indépendant et à l’impôt sur le revenu et, d'autre part, un pensionné qui exerce une activité via un flexi-job n’est soumis ni à l’un ni à l’autre.

En d’autres termes, un pensionné actif dans un flexi-job peut cumuler intégralement ses revenus sans prélèvements, là où un pensionné indépendant, pourtant lui aussi actif, se voit imposer une contribution significative. Cette situation interroge d’autant plus que les deux profils participent activement à la dynamique économique et au financement de la sécurité sociale, simplement sous des formes différentes.

Monsieur le ministre, le gouvernement envisage-t-il de revoir cette asymétrie de traitement entre les pensionnés actifs selon leur statut, afin d’assurer peut-être une plus grande équité fiscale et sociale? Des ajustements spécifiques sont-ils à l’étude pour alléger les charges sociales des pensionnés indépendants, au moins dans une certaine limite de revenus, comme c’est déjà le cas pour les flexi-jobs?

Jan Jambon:

Madame Hansez, les revenus provenant d'un flexi-job ne sont effectivement pas imposables, mais l'employeur est bien soumis à une cotisation sociale de 28 %. Un pensionné qui fait un flexi-job en tant que salarié bénéficie donc effectivement d'un régime fiscal avantageux. Un pensionné qui continue à travailler en tant qu'indépendant ne bénéficie pas du même régime fiscal en raison de la différence de statut. Il existe d'autres différences entre les salariés et les indépendants qui peuvent toutes être ramenées à la même essence, à savoir la différence de statut entre un salarié lié par un contrat de travail et un indépendant qui ne l'est pas.

Sur le plan fiscal également, il existe d'autres différences entre les salariés et les indépendants qui résultent également de leurs statuts différents. Ainsi, l'accord de gouvernement prévoit, par exemple, l'introduction d'une déduction pour entrepreneur qui s'appliquera uniquement aux indépendants et non aux salariés.

En ce qui concerne les modifications au système de cotisations sociales pour les indépendants, je vous renvoie à ma collègue, la ministre Simonet, compétente pour les classes moyennes.

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je pense que vous faites preuve d’une ouverture pour poursuivre la réflexion. Vous rappelez certaines principes de comparaison entre salariés et indépendants. Du côté des Engagés, nous continuerons à soutenir une approche qui vise une stimulation positive de l’activité après la pension, une cohérence entre statuts, et surtout une reconnaissance juste de ceux qui souhaitent rester actifs, quel que soit le cadre dans lequel ils le font.

Het verslag van het Monitoringcomité en de toename met 426 miljoen van de pensioenuitgaven
De uitholling van het zomerakkoord

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
Open Vld Alexia Bertrand

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, volgens het meest recente verslag van het Monitoringcomité werden de uitgaven voor de pensioenen naar boven bijgesteld met plus 129 miljoen euro ten opzichte van juli.

Dat komt volgens het Monitoringcomité vooral foor een stijging van de pensioenuitgaven in het werknemersstelsel, na integratie van de impact van het zogenaamde zomerakkoord, goed voor 426 miljoen euro extra, deels gecompenseerd door een aantal verminderingen in andere uitgaven.

In datzelfde verslag, dat ik goed gelezen heb, staat ook dat die herziening te maken heeft met de beslissing dat de cap , de beperking van de gelijkgestelde periodes, geen effect meer zou hebben op de berekening van het gewaarborgd minimumpensioen, waardoor de verwachte besparingen sterk dalen.

Mijnheer de minister, kunt u toelichten waaruit die 426 miljoen euro extra pensioenuitgaven precies bestaan?

Mijn belangrijkste vraag is: hoeveel daarvan is rechtstreeks toe te schrijven aan de wijziging inzake de cap op het minimumpensioen?

Hoeveel is te wijten aan andere beslissingen binnen het zomerakkoord?

Welke impact verwacht u op de meerjarenbegroting en op de duurzaamheid van het pensioenstelsel?

Jan Jambon:

Mevrouw Bertrand, de door u vermelde geraamde mindere besparing van 426 miljoen euro – eigenlijk gaat het om 427,7 miljoen euro, maar dat is een detail – tegen 2030 ten opzichte van het door het Monitoringcomité in juli vermelde bedrag, is al volgt opgebouwd: 356,9 miljoen voor de gelijkgestelde periodes, de cap waar we nu over spreken; 93,4 miljoen voor de harmonisering van de loopbaanvoorwaarden voor het vervroegd pensioen. Die twee bedragen zijn in mindering. Aan de pluszijde staat 24,6 miljoen voor de gelijkstellingen. Ik zal u de volledige tabel bezorgen met de cijfers, jaar na jaar, zoals vooropgesteld door het Monitoringcomité en met onze cijfers erlangs. Misschien kan die tabel bij het verslag van deze vergadering worden gevoegd.

Specifiek voor de door u vermelde maatregel waarbij de beperking van het aandeel gelijkgestelde periodes, de cap , niet langer doorwerkt op het gewaarborgd minimumpensioen, gaat het om een geraamde mindere besparing tegen 2030 van 356,9 miljoen euro.

In het zomerakkoord werd inderdaad principieel afgesproken dat het beperkingspercentage of de cap niet zou worden toegepast als de burger recht had op de uitbetaling van het minimumpensioen. Pensioengerechtigden die het recht openen op het minimumpensioen hebben immers vaak precaire loopbanen, maar dat betekent niet dat ze onvoldoende gewerkt hebben.

Integendeel, men komt pas in aanmerking wanneer men gedurende minstens 30 jaar minstens halftijds heeft gewerkt, vaak aan een relatief laag loon.

Daarnaast werd onder de vorige regering een nieuwe werkvoorwaarde ingevoerd in de toegang tot het gewaarborgd minimumpensioen. Die bijkomende voorwaarde bleek echter tot op vandaag praktisch niet uitvoerbaar voor de administratie. Deze regering hoopt daarin eindelijk verandering te brengen.

Met die maatregelen willen we de band tussen effectieve arbeid en pensioenopbouw versterken en vermijden we situaties uit het verleden waarbij mensen met een volledige loopbaan aan een laag loon uiteindelijk een lager pensioen ontvingen dan personen met langdurige periodes van werkloosheid.

In de tabel, die ik u zal bezorgen, kunt u zien waar de andere verschillen vandaan komen. Het gaat aan de ene kant om 93,4 miljoen minder besparing inzake de harmonisering van de loopbaanvoorwaarden, dus van 104 naar 156 dagen voor de toegang tot het vervroegd pensioen, en om een extra uitgave van 2 miljoen euro voor de maatregel progressieve werkhervatting na een arbeidsongeval. Aan de andere kant gaat het om een geraamde extra besparing van 24,6 miljoen wat betreft de gelijkstelling van bepaalde periodes in de loopbaan, aan een beperkt fictief loon. Aangezien het hier gaat om de geraamde impact in de periode 2025-2030, betreft het al de meerjarenbegroting.

Ik zal u de tabel bezorgen, jaar na jaar opgebouwd, en ik verzoek om die aan het verslag van deze commissievergadering toe te voegen.

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, ik val van mijn stoel en hoop dat ik het misschien verkeerd begrepen heb. U bent na uw zomerakkoord 450 miljoen kwijt voor de pensioenen. Dat is de grootste trofee van minister Vandenbroucke. Die cap gaat tegen uw regeerakkoord in, want nergens was voorzien dat een ander systeem in werking zou moeten treden voor de minimumpensioenen. Dat is een stap achteruit tegenover wat de vorige regering had voorzien en wat uiteindelijk fair was. De mensen die een loopbaan van 30 jaar moeten hebben om een minimumpensioen te kunnen krijgen, moeten effectief gewerkt hebben. Zij moesten ‘maar’ 5.000 dagen hebben gewerkt. Ik dacht dat u die voorwaarden nog zou versterken, maar u doet net het tegenovergestelde, u laat die voorwaarden vallen. U creëert eigenlijk een discriminatie; daarover moet u eens goed nadenken. U creëert een discriminatie tussen iemand die een minimumpensioen heeft van 1.800 euro bruto en die wel ziekte en werkloosheid mag meerekenen en dus misschien 15 jaar werkloos is geweest, tegenover iemand die geen minimumpensioen, maar wel een gewoon pensioen van 1.900 euro bruto heeft, maar dat niet mag meerekenen, want hij krijgt een cap van 40 % van gelijkgestelde periodes. Dat is een gigantische en niet te verantwoorden discriminatie tussen twee categorieën mensen. Ik kan alleen vaststellen – en ik betreur dat – dat u hebt geplooid voor Vooruit, dat u op de knieën bent gegaan. Dat is de grootste trofee ooit en een duidelijke stap achteruit ten opzichte van wat de regering-De Croo had beslist inzake minimumpensioenen, wat op dat moment een stap vooruit betekende.

De hiaten in de wetgeving als gevolg van het optrekken van de pensioenleeftijd
De gevolgen van het optrekken van de pensioenleeftijd

Gesteld door

CD&V Nahima Lanjri
Vooruit Anja Vanrobaeys

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Nahima Lanjri:

Mijnheer de minister, de wettelijke pensioenleeftijd is sinds dit jaar 66 jaar en vanaf 2030 zal die 67 zijn. In heel wat wetgeving wordt echter nog steeds verwezen naar de leeftijd van 65 jaar. Bijvoorbeeld om in aanmerking te komen voor een fiscale vermindering bij pensioensparen of langetermijnsparen hanteert men de voorwaarde jonger dan 65 te zijn. Ook arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en de tegemoetkoming voor personen met een handicap hanteren de leeftijdsgrens van 65 jaar. Werknemers die in een landingsbaan zaten en halftijds of vier vijfde werkten, kwamen daarvoor maar in aanmerking tot 65 jaar. Zij dreigden zonder uitkering te vallen na het einde van die landingsbaan op 65 jaar en de nieuwe pensioenleeftijd van 66 of later.

Sommige van deze hiaten zijn ondertussen opgelost via wetsontwerpen, waaronder de tegemoetkoming voor de personen met een handicap. Voor andere hiaten zijn er wetsvoorstellen ingediend, waaronder door leden van de cd&v-fractie. Er zijn echter zeker nog heel wat wetten waarin nog steeds de leeftijdsgrens van 65 gehanteerd wordt en waarvan we het soms zelf niet weten.

Is er een lijst gemaakt van alle wetten die nog moet worden aangepast aan de nieuwe pensioenleeftijd? Als die lijst er nog niet is, is het dan mogelijk om de verschillende departementen te vragen om voor hun departement zo’n lijst te maken, zodat we kunnen voorzien in een aanpassing van de wetgeving? Kunnen die departementen die aanpassingen dan zelf doorvoeren? Is het niet haalbaarder of eenvoudiger om via een interpretatieve wet in het kader van de pensioenhervorming te verduidelijken dat in alle wetten waarin de leeftijd van 65 als grens wordt gehanteerd, dit telkens wordt vervangen door ‘de wettelijke pensioenleeftijd’? Zo vermijden we hiaten in de wetgeving en bieden we iedereen de nodige rechtszekerheid.

Jan Jambon:

Mevrouw Lanjri, wat de eerste vraag betreft, is het volgens mij noch aan de Federale Pensioendienst, noch aan de minister van Pensioenen om een inventaris op te maken van alle wetgeving die nog moet worden aangepast naar aanleiding van de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd.

Het is aan elke bevoegde minister om binnen het eigen beleidsdomein, samen met de bevoegde administraties, na te gaan of er wetgeving moet worden aangepast teneinde rekening te houden met de stijging van de wettelijke pensioenleeftijd en om desgevallend de nodige aanpassingen te voorzien. Ik wil er in dat verband op wijzen dat de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd reeds beslist werd in de wet van 10 augustus 2015 tot verhoging van de wettelijke leeftijd voor het rustpensioen en de minimumleeftijd voor het overlevingspensioen. Men heeft sinds 2015 dus ruim de tijd gehad om hiermee rekening te houden in de diverse regelgeving.

Bovendien heeft de Federale Pensioendienst vorig jaar nog een officieel schrijven verstuurd aan diverse instellingen om hen te herinneren aan de aankomende verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. Vorig jaar was het dus de eerste keer.

Wat uw tweede vraag betreft, lijkt het niet aangewezen om deze lacunes in de wetgeving te verhelpen via een interpretatieve wet. Een dergelijke werkwijze zou kunnen leiden tot rechtsonzekerheid, aangezien ze slechts op algemene wijze de gevolgen van de wettelijke pensioenleeftijd regelt en geen rekening houdt met de bijzonderheden van andere regelingen. De meest aangewezen aanpak blijft daarom dat elke bevoegde minister, in samenspraak met de bevoegde administratie, zelf beoordeelt op welke manier de regelgeving moet worden aangepast om rekening te houden met de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd.

Nahima Lanjri:

Mijnheer de minister, ik had zelf ook al gezegd dat de verhoging van de pensioenleeftijd lang geleden werd beslist. Het is jammer dat er ondertussen nog altijd zoveel hiaten opduiken in wetgeving die nog niet is aangepast. Ik heb u twee voorstellen gedaan in dat verband, hetzij werken via de verschillende departementen, hetzij met een interpretatieve wet. Als u stelt dat die interpretatieve wet niet het beste middel is om dit te remediëren, dan hoop ik dat u in de ministerraad de andere ministers opnieuw oproept om in hun departement de nodige stappen te zetten. Ik heb immers slechts enkele voorbeelden genoemd van wetgeving die nog niet werd aangepast. Er zullen zeker nog problemen opduiken. We moeten daar tijdig aan beginnen. Men had inderdaad veel vroeger kunnen starten, maar dat is niet overal gebeurd. Het is hoog tijd om de wetgeving aan te passen, want op dit ogenblik zijn burgers daarvan de dupe. Ze vallen tussen wal en schip als regelgeving niet is aangepast. Onder meer voor de landingsbanen was dat een probleem. Dat zijn zaken die dringend moeten worden aangepakt. Ik hoop dat u dit in de ministerraad wilt bepleiten.

De pensioenkosten en de nefaste gevolgen van de vivaldipensioenbonus
De pensioenbonus
De uitgestelde invoering van de pensioenmalus

Gesteld door

N-VA Axel Ronse
Open Vld Alexia Bertrand
VB Ellen Samyn

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, sinds 1 juli 2024 kan wie vervroegd met pensioen gaat, via de pensioenbonus een premie opbouwen om langer aan het werk te blijven. Die bonus bedraagt maximaal 22.650 euro bij drie jaar extra arbeid en is uitbetaalbaar voor wie effectief na 1 januari 2025 met pensioen gaat. De maatregel sluit aan bij de eerdere hervorming waarbij de wettelijke pensioenleeftijd werd verhoogd, maar tegelijk blijkt dat louter de verhoging van de pensioenleeftijd onvoldoende is, zolang vervroegde uittreding mogelijk blijft. De bonus moet precies een incentive bieden om door te werken tot en desgevallend na de wettelijke pensioenleeftijd.

Recent werd bericht dat ruim 70.000 Belgen tussen januari en september 2025 definitief stopten met werken, dat 15.388 onder hen een pensioenbonus ontvingen, dat amper 1.680 doorwerkten na de wettelijke leeftijd en dat de maatregel in 2025 circa 267 miljoen euro zou kosten. Op basis van die cijfers werd geconcludeerd dat de bonus op geen enkele manier resulteert in minder vervroegde pensioneringen of tot langer doorwerken.

Wat was in elk van de voorbije vijf jaar het percentage personen dat op het eerste mogelijke moment met vervroegd pensioen instroomde? Wat is de stand van zaken voor het lopende jaar?

Met andere woorden, wat is de verhouding tussen het aantal mensen dat daadwerkelijk vervroegd met pensioen ging, en het aantal mensen dat daarvoor in dat jaar in aanmerking kwam? Voor de overige vragen verwijs ik naar de schriftelijke versie.

Sinds 1 juli 2024 kunnen wie vervroegd met pensioen kán gaan, via de zgn. pensioenbonus een premie opbouwen om langer aan het werk te blijven. Die bonus – maximaal 22.650 euro bij drie jaar extra arbeid – is uitbetaalbaar voor wie effectief na 1 januari 2025 met pensioen gaat. De maatregel sluit aan bij de eerdere hervorming die de wettelijke pensioenleeftijd optrok, maar erkent tegelijk dat louter de leeftijd verhogen onvoldoende is zolang vervroegde uittreding mogelijk blijft. De bonus beoogt precies daar een incentive te bieden: doorwerken tot (en desgevallend voorbij) de wettelijke pensioenleeftijd.

In recente berichtgeving werd echter gesteld dat “ruim 70.000" Belgen tussen januari en september 2025 definitief stopten met werken, dat 15.388 onder hen een pensioenbonus ontvingen, dat “amper 1.680" doorwerkten voorbij de wettelijke leeftijd, en dat de maatregel in 2025 circa 267 miljoen euro zou kosten. Op basis van die cijfers werd geconcludeerd dat de bonus “op geen enkele manier" leidt tot minder vervroegde pensioneringen of langer doorwerken.

Om deze conclusies te kunnen toetsen aan de doelstellingen en het ontwerp van de maatregel, heb ik volgende vragen.

Wat was in elk van de voorbije vijf jaren én de stand van zaken voor het lopende jaar het percentage personen dat op het eerst mogelijke moment met vervroegd pensioen instroomde, m.a.w. de verhouding tussen het aantal mensen dat effectief vervroegd met pensioen ging en het aantal mensen dat daarvoor in dat jaar in aanmerking kwam (graag jaarlijks, met percentages en absolute aantallen)?

Voor de ruim 13.700 personen die in 2025 in aanmerking kwamen voor vervroegd pensioen én een pensioenbonus ontvingen: hoeveel gingen effectief met pensioen 1 jaar, 2 jaar en 3 of meer jaren na hun vervroegde pensioenleeftijd (graag per categorie absolute aantallen en percentages), en hoeveel werkten niet langer door dan hun vervroegde pensioenleeftijd?

De geraamde kost van 267 miljoen euro in 2025: betreft dit een bruto- of nettoraming, en houdt dit bedrag rekening met het langer doorwerken (en dus de extra overheidsinkomsten uit sociale bijdragen en personenbelasting)? Zo ja, hoe werd dit verrekend; zo nee, waarom niet?

Wat was het gemiddelde loon in het laatste werkjaar van de betrokkenen vlak vóór zij met pensioen gingen?

Wordt er ingebroken op lopende opbouwen van de pensioenbonus wanneer de bonus van de vorige regering wordt geschrapt? Pleegt de overheid hier opnieuw contractbreuk?

Wordt er gewerkt met overgangsperiode tussen de 'nieuwe' en 'oude' pensioenbonus?

Voorzitter:

Mevrouw Samyn is niet aanwezig om haar vraag nr. 56010956C te stellen.

Jan Jambon:

Mevrouw Bertrand, ik licht nog even het systeem toe van de nieuwe pensioenbonus. Die wordt opgebouwd vanaf 1 januari 2026. Het recht op effectieve uitbetaling ontstaat pas wanneer iemand vanaf 1 januari 2027 met pensioen gaat na de wettelijke pensioenleeftijd.

Een werknemer die voldoet aan de dubbele werkvoorwaarde en dus op minstens 35 loopbaanjaren met telkens minstens 156 effectief gewerkte dagen enerzijds en minstens 7.020 effectief gewerkte dagen over de volledige loopbaan kan bogen, kan vanaf 1 januari 2026 een bonus opbouwen, als hij of zij blijft werken na de wettelijke pensioenleeftijd. De bonus wordt pas verrekend in het pensioenbedrag bij pensionering vanaf 2027.

De pensioenbonus wordt toegekend in de vorm van een procentuele verhoging van het pensioenbedrag, waarbij het percentage afhangt van het geboortejaar: 2 % per jaar voor wie net als ik geboren is vóór 1963, 4 % per jaar voor wie geboren is tussen 1963 en 1972, en 5 % per jaar vanaf geboortejaar 1973. Het percentage wordt proportioneel berekend op basis van het aantal maanden pensioenuitstel. Iemand die geboren is in 1963, zijn pensioen met zes maanden uitstelt en aan de dubbele werkvoorwaarde voldoet, ontvangt dus een bonus van 1 %, omdat hij slechts zes maanden langer werkt. Dat is 6/12 van 2 %.

Het ontwerp van de wet houdende diverse bepalingen, dat al is goedgekeurd in de commissie voor Sociale Zaken en binnenkort aan de plenaire vergadering ter stemming wordt voorgelegd, bepaalt dat de vivaldibonus wordt afgeschaft vanaf 1 januari 2026, waardoor de opbouw ervan stopt op 31 december 2025. Kortom, wie in het verleden een vivaldibonus heeft opgebouwd, kan dat blijven doen tot en met 31 december 2025 en behoudt dat recht volledig.

De bonus wordt bij pensionering, ongeacht of dat voor of na de wettelijke pensioenleeftijd gebeurt, in één enkele betaling uitbetaald, zonder retroactieve aantasting van de opgebouwde rechten. Tussen de eerste pensioenbetaling en de uitbetaling van de vivaldibonus ligt wel minstens zes maanden.

Mevrouw Bertrand vroeg, ten eerste, naar het aantal personen die de afgelopen jaren vervroegd met pensioen konden gaan en het aantal personen die ervoor kozen om op de vroegst mogelijke pensioendatum hun pensioen op te nemen. Weduwen ouder dan 65 jaar met een overlevingspensioen werden niet opgenomen in de cijfers, omdat het niet gaat over echt nieuwe rustpensioenen, maar meestal om de vervanging van het eerder aan de inmiddels overleden echtgenoot uitbetaalde gezinspensioen door een eigen rustpensioen. De informatie is beschikbaar sinds 2022. Voor 2025 gaat het om onvolledige cijfers tot september; de volledige tabel kan aan het verslag worden toegevoegd.

Uit die cijfers blijkt dat het aantal personen die op de vroegst mogelijke datum hun pensioen opnemen, zowel in 2024 als in 2025 met respectievelijk 51 % en 61 % hoger ligt dan in 2022, toen het om 50 % en 49 % ging. Men kan dus bezwaarlijk stellen dat de vivaldipensioenbonus zou hebben geleid tot een uitstel van de pensionering.

Wat haar tweede vraag betreft, van de groep van om en bij de 13.700 personen die in aanmerking kwamen voor vervroegd pensioen en die een vivaldipensioenbonus ontvangen, is uiteraard iedereen blijven doorwerken – dat was immers de basisvoorwaarde – na hun vroegst mogelijke pensioendatum, aangezien ze anders geen recht zouden hebben op de vivaldipensioenbonus.

Dat betekent echter niet dat de vivaldipensioenbonus ervoor heeft gezorgd dat die personen in 2024 of 2025 aan het werk waren. Een tabel met de verdeling van die personen volgens de duur van het uitstel van hun pensioen ten opzichte van hun vroegst mogelijke pensioendatum kan u worden bezorgd en toegevoegd aan het verslag. Zo heeft 48 % minder dan een jaar pensioenuitstel, 26 % tussen één en twee jaar pensioenuitstel, 15 % tussen twee en drie jaar pensioenuitstel en 11 % meer dan drie jaar pensioenuitstel. De exacte aantallen staan eveneens vermeld.

De door u vermelde geraamde kosten van 267 miljoen euro betreft de periode 2025-2029. Het gaat om kosten die rekening houden met de eventuele keuze om langer door te werken wegens de invoering van de bonus, maar die enkel de impact daarvan op de pensioenuitgaven weergeven, zonder dat daarbij rekening werd gehouden met extra overheidsinkomsten uit de sociale bijdragen en personenbelasting. Het betreft dus louter de pensioenuitgaven.

De door het Federaal Planbureau initiële geraamde opbrengsten als gevolg van de afschaffing van de vivaldibonus gingen uit van een onmiddellijke afschaffing, alsof die nooit zou hebben bestaan. In de programmawet werd echter in de mogelijkheid tot opbouw van de vivaldibonus tot 31 december 2025 voorzien.

De Federale Pensioendienst heeft op basis van de gegevens waarover die op dat ogenblik beschikte, een inschatting gemaakt van de mogelijke impact van de maximale bonusopbouw van 18 maanden. Ik heb de werkwijze volledig uitgeschreven; u kunt die ook nalezen. Het gemiddelde jaarlijks loon van de betrokkenen aan de vooravond van hun pensioen bedroeg 53.978 euro. Het betreft een indicatief cijfer, aangezien die informatie niet voor alle betrokkenen uit de databanken kon worden gehaald.

Voorzitster: Isabelle Hansez

Présidente: Isabelle Hansez

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, ik vind uw antwoord bijzonder interessant. Dit is nu net het punt. Onder meer de heer Ronse heeft in de pers gezegd dat de pensioenbonus van de vorige regering heel duur was en 267 miljoen euro zou kosten. U hebt ons zonet de waarheid verteld. Die 267 miljoen euro zijn de brutokosten, maar niet de nettokosten. Dat is een aanzienlijk verschil, want de nettokosten kunnen eigenlijk neerkomen op een opbrengst. De correcte berekening moet immers ook rekening houden met wat de staat bespaart – er zijn nog geen pensioenuitkeringen, omdat mensen langer blijven werken – en met wat hij aan belastingen en sociale bijdragen op het loon ontvangt. U weet even goed als ik dat elke werknemer die langer blijft werken, ongeveer 24.000 euro per jaar opbrengt voor de staatskas doordat er geen pensioen wordt uitgekeerd en wel belastingen en bijdragen worden geïnd. Ik hanteer daarmee nog een conservatieve raming, want ik vermoed dat uw cijfer hoger ligt. De pensioenbonus van de vorige regering bedroeg 22.000 euro over drie jaar, dus maximaal 7.300 euro per jaar. Men hoeft geen 10 jaar te studeren om te begrijpen dat een extra werkjaar meer opbrengt dan de kosten van de bonus. De bonus kan – ik ben daarvan overtuigd – dus zelfs financieel positief zijn voor de overheid. Ik begrijp niet waarom u dat negeert. U geeft vandaag toe dat uw cijfer enkel betrekking had op de pensioenuitgaven. Ondertussen verschijnt overal in de kranten dat de kosten van de pensioenbonus 267 miljoen euro bedraagt. Dat klopt dus helemaal niet. Die voorstelling is volledig verkeerd. Kort gezegd is het onjuist om uitsluitend over de brutokosten te spreken zonder de extra inkomsten mee te rekenen. Ik weet niet of het gaat om intellectuele luiheid of om kwade trouw, die verklaring klopt in ieder geval niet, mijnheer de minister. Dank u voor uw eerlijke antwoord vandaag.

De timing van de uitvoering van het zomerakkoord
De timing van de pensioenhervorming
Het uitstel van de inwerkingtreding van de pensioenhervorming

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
PVDA-PTB Kim De Witte
Ecolo Sarah Schlitz

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, nu de paas- en zomerakkoorden worden heronderhandeld, dreigt een aantal hervormingen pas later in het Parlement te landen. Wij weten dat die hervormingen er niet voor volgend jaar zullen aankomen. Dat werd ook bevestigd.

Het probleem daarmee is dat vrij veel maatregelen in de pensioenhervorming op jaarbasis worden bepaald. Als ze dus niet uiterlijk op 31 december worden goedgekeurd, kunnen ze niet meer in werking treden, behalve als men ze retroactief wil invoeren.

Mijnheer de minister, bevestigt u dat de pensioenmaatregelen niet in werking kunnen treden in hetzelfde jaar waarin ze door het Parlement worden goedgekeurd? Er is wel een uitzondering voor de pensioenbonus en de IGO-controles, dat weten wij, maar hier gaat het over de andere maatregelen. De maatregelen met betrekking tot de convergentie van de stelsels, de malus enzovoort vormen de kern van uw pensioenhervorming en gelden op jaarbasis. Onderschrijft u dit principe expliciet?

Indien de wetteksten het Parlement niet tijdig bereiken en dit jaar niet meer ter stemming kunnen worden voorgelegd, kunt u de budgettaire impact per maatregel, dus lijn per lijn, meedelen voor de jaren 2027, 2028 en 2029, graag met een overzicht per jaar in miljoen euro?

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, ik heb een gelijkaardige vraag. Onder druk van de sociale beweging werden een aantal maatregelen ingetrokken. Daar ben ik blij mee. De kortstondige ziekteperiodes bij de malus was de eerste maatregel waarover u zei het toch niet te gaan doen zoals het in het regeerakkoord staat. Over de tijdelijke werkloosheid, een beslissing uit het zomerakkoord, zei u vervolgens dat geen tijdelijke werkloosheid te gaan bestraffen. In het laatste begrotingsakkoord gaat het over langdurig zieken en over moederschapsrust en het recht op vervroegd pensioen na 42 gewerkte jaren op 60 jaar, met 234 effectief gewerkte dagen per loopbaanjaar.

Een aantal maatregelen zijn dus afgesteld en een aantal maatregelen uitgesteld. De eerste maatregel die zal worden uitgesteld, heeft betrekking op de pensioenmalus. Die zal er niet komen in 2026. Dat is een heel goede zaak is, want ik vind dat een zeer onrechtvaardige maatregel.

Er stonden nog andere maatregelen in het regeerakkoord die vanaf 1 januari 2026 zouden gelden. Ik denk dan aan de perequatie van de pensioenen van de ambtenaren en het overlevingspensioen. In de tekst staat dat het overlevingspensioen vanaf 1 januari 2026 door een tijdelijke overgangsuitkering zal worden vervangen. Ik denk aan het ziektepensioen voor ambtenaren.

Ik krijg heel veel vragen van mensen die in die concrete gevallen zitten. Zij vragen hoe dat nu juist zit. Mijnheer de minister, kunt u meer toelichting geven over wat er precies gaat gebeuren? Wat is de timing van de pensioenhervorming?

Jan Jambon:

Mevrouw de voorzitster, collega's, sta mij ten eerste toe nogmaals te onderstrepen dat de burgers zich niet ongerust hoeven te maken over de aanvraag van hun pensioenen. Aanvragen blijft natuurlijk mogelijk, vertrekkende van twaalf maanden voor de gewenste pensioendatum. Alle mensen die hun aanvraag op tijd indienen, dus minstens negen maanden op voorhand, zullen minstens vier maanden voor hun gewenste pensioendatum een definitieve beslissing krijgen op basis van de regels die op dat moment in voege zijn. Zo hoort het.

Er is dus geen blokkering van aanvragen en er is ook geen enkele reden om vanaf vandaag een vervroegd pensioen aan te vragen. Zij die aan de voorwaarden voldoen in de loop van 2025, kunnen immers altijd, wanneer zij dat willen, met vervroegd pensioen vertrekken. De voorwaarden blijven ook voor de volgende jaren geldig.

Over de inhoudelijke impact van de vertraging merk ik op dat de meeste maatregelen van de pensioenwet pas vanaf 2027 in werking treden. Dat geldt onder meer voor de verhoging van de pensioenleeftijd bij Defensie en de NMBS, de aanpassing van de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen en de wijzigingen voor bepaalde categorieën statutaire ambtenaren. Enkel bepaalde onderdelen, zoals de nieuwe bonus-malusregeling, waren oorspronkelijk gepland vanaf januari 2026. Door de vertraging zullen die onderdelen pas ten vroegste in de loop van 2026 in werking kunnen treden, maar de impact daarvan is relatief beperkt.

Het is wel degelijk mogelijk om een aantal maatregelen uit de pensioenwet nog te laten ingaan in de loop van het kalenderjaar waarin ze worden goedgekeurd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de afschaffing van de perequatie en de stopzetting van de nieuwe instroom in het ziektepensioen. Zodra de pensioenwet in het voorjaar van 2026 in het Parlement wordt goedgekeurd, kunnen die maatregelen bijvoorbeeld de maand na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad in werking treden.

Kortom, pensioenaanvragen kunnen nog steeds worden ingediend en de vertraging van de hervorming heeft slechts beperkte inhoudelijke en budgettaire gevolgen. Wij behouden de ambitie om de pensioenwet zo snel mogelijk in te dienen en goed te keuren in het Parlement. Na de tweede lezing, die voorzien is voor het einde van dit jaar, wordt het wetsontwerp voor advies ingediend bij de Raad van State. Na verwerking van de opmerkingen van de Raad van State kan het ontwerp begin 2026 finaal in derde lezing worden goedgekeurd in de ministerraad en vervolgens worden ingediend en goedgekeurd in het Parlement.

Dat alles is mogelijk zonder de belangrijke inhoudelijke en budgettaire impact van de pensioenhervorming te hypothekeren, want die hervormingen zijn essentieel om de toekomst van het wettelijk pensioen te vrijwaren voor de jongere en toekomstige generaties.

Om die reden kan voor de malus best op kalenderjaar worden gewerkt. De malus, die oorspronkelijk voorzien was vanaf 1 januari 2026, zal dus in werking treden op 1 januari 2027.

Voorzitter: Denis Ducarme.

Président: Denis Ducarme.

Mevrouw Bertrand, u vraagt naar een gedetailleerd overzicht van de budgettaire impact per maatregel voor 2027, 2028 en 2029. We zullen dat overzicht geven zodra de begroting is goedgekeurd door de regering en ze ingediend en besproken kan worden in dit Parlement. Dat is nu nog in voorbereiding.

Het overlevingspensioen zal ingaan na goedkeuring in het Parlement.

Alexia Bertrand:

Ik zou toch graag die tabel zien. Ik heb de tabel van uw pensioenopbrengsten en -kosten. Ik ben nogmaals in de war. Oorspronkelijk moest die actuariële neutraliteit, dus het bonus-malussysteem, 62 miljoen euro opbrengen in 2026, maar in de herraming werd dat plots 358 miljoen euro. De convergentie tussen de stelsels moest 125 miljoen euro opleveren. Nu blijkt dat die opbrengst slechts 3,2 miljoen euro bedraagt voor 2026. Ik zou graag willen begrijpen hoe het zit. De tabellen en de cijfers veranderen voortdurend. Hoe wilt u dan in 2026 358,6 miljoen euro halen uit uw actuariële neutraliteit? U zult uw bonus invoeren, maar dat zal voor 2026 weinig of niets opleveren. Vanaf wanneer wordt de bonus ingevoerd en vanaf wanneer zal dat het geraamde bedrag opleveren? Kunt u dat toelichten? Er lijkt immers iets niet te kloppen in de cijfers. Mogen wij ook de afgeklopte tabel ontvangen, zodat wij goed kunnen begrijpen wat u wel of niet meerekent in de pensioenhervormingen voor 2026? Kunt u daarop antwoorden?

Jan Jambon:

Ik heb mijn antwoord gegeven, mevrouw Bertrand.

Alexia Bertrand:

U geeft geen enkel cijfer, mijnheer de minister. Dat kan toch niet. U hebt nu een begrotingsakkoord. Ik heb gewacht met deze vraag tot het begrotingsakkoord er was. Ik vermoed dat u inmiddels weet wat de pensioenhervormingen concreet zullen opleveren. Op dit moment is er geen enkele transparantie over wat de actuariële neutraliteit, dus het pensioenbonussysteem, voor 2026 zal opbrengen. Zoals ik eerder zei, moest de convergentie tussen de stelsels 125 miljoen euro opleveren, maar nu blijkt dat slechts 3,2 miljoen euro te zijn. Er is dus sprake van een aanzienlijk verlies door het uitstellen van de pensioenhervormingen.

Ik meen dat we recht hebben op enige transparantie over die cijfers. Ik zou die gegevens graag ontvangen. Ik weet niet of u nog tabellen zult toevoegen aan het verslag, maar ik begrijp niet waarom deze tabellen circuleren terwijl u dat niet bevestigt. Kunt u het bedrag van 358,6 miljoen euro bevestigen?

Kim De Witte:

Dank u wel, mijnheer de minister. Ik heb drie punten. Ten eerste was de vraag van mevrouw Bertrand bij ons ook gerezen. De cijfers in de tabellen zijn helemaal niet logisch. Er zijn opbrengsten vermeld voor 2026 die er duidelijk niet zullen zijn, alsook opbrengsten voor 2027 die totaal irrealistisch lijken. We ontvangen daarom graag een volledig overzicht van de gemaakte berekeningen. Ik ga ervan uit dat die beslissingen toch op precieze berekeningen zijn gebaseerd. Ten tweede is de zogenoemde actuariële neutraliteit duidelijk niet neutraal. De pensioenmalus zal veel opbrengen. Actuariële neutraliteit zou betekenen dat mensen langer werken en dat de afname van de pensioenen dat zou compenseren. Dat blijkt duidelijk niet het geval, zeker niet met de vervroegde invoering van de pensioenmalus voor een aantal mensen. Ten derde benadrukt u opnieuw dat mensen die een recht op vervroegd pensioen openen, dat recht behouden. Dat is voor veel mensen bijzonder belangrijk. Aanvankelijk was niet voorzien in die maatregel. Om die reden zijn veel mensen met pensioen gegaan. Daar bestaat een overzicht van. In 2025 zijn meer mensen met vervroegd pensioen gegaan dan in 2024, waardoor de opbrengst van de hele hervorming zelfs negatief is voor de begroting. Ik heb genoteerd dat u nogmaals, officieel en uitdrukkelijk, bevestigt dat mensen die een recht op vervroegd pensioen openen, dat recht behouden. Dat is voor ons een bijzonder belangrijk punt.

De pensioenhervorming en mypension.be

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, in uw beleidsverklaring stelde u dat een transparante en toegankelijke pensioencommunicatie een van de kritische factoren is om het vertrouwen in het sociaal contract te behouden. U schrijft dat elke burger op elk moment van zijn levensloop recht heeft op een gepersonaliseerde, eenvoudige, volledige en duidelijke pensioencommunicatie. U geeft de administratie de opdracht om mensen correct te blijven informeren via MyPension.be, zodat zij steeds kunnen rekenen op toegankelijke en kwalitatieve informatie.

In het implementatieplan van de pensioenhervorming voor MyPension.be stel ik echter vast dat de Pensioendienst de gebruiker niet steeds en op elk moment toegankelijke en kwalitatieve informatie zal kunnen bieden. De Pensioendienst stelt immers voor om direct na de goedkeuring van de pensioenwet de ramingsfunctionaliteit van MyPension.be, dus de vroegste pensioendatum en het pensioenbedrag, tijdelijk te verwijderen en vervolgens stelselmatig de informatie terug te plaatsen die zeker is. Tot zeker oktober 2027 zullen er mensen in het ongewisse blijven over hun pensioenbedrag en -datum. Die schatting ging bovendien nog uit van een pensioenhervorming dit jaar, wat niet langer het geval zal zijn.

Mijnheer de minister, hoe zullen mensen met vragen over hun pensioen gerustgesteld worden tussen de goedkeuring van het wetsvoorstel en de volledige uitrol in MyPension.be? Hoe moeten mensen de impact op hun pensioen van bepaalde gebeurtenissen tijdens hun loopbaan zelf correct kunnen inschatten? Hoe zal een werknemer die nog volop in zijn loopbaan zit bijvoorbeeld de potentiële impact van de cap van 20 % gelijkstellingen kunnen inschatten en simuleren?

Ondertussen lijken zowel werknemers- als zelfstandigenorganisaties binnen het Beheerscomité in te zien dat de versnelde uitrol van de pensioenhervorming tot chaos zal leiden. Zij pleiten ervoor om de implementatie minstens een jaar uit te stellen. Wat is uw reactie daarop?

Jan Jambon:

Mijnheer Vanbesien, de Pensioendienst levert enorm veel inspanningen om de burgers te informeren en gerust te stellen. Het is begrijpelijk dat burgers zich afvragen wat de pensioenhervorming concreet betekent voor hun pensioenplanning en pensioen.

Ik heb de Federale Pensioendienst gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is om burgers die onder overgangs- of uitzonderingsmaatregelen vallen sneller toegang te geven tot die informatie op MyPension.be. Als de burger geen impact ondervindt van de hervormingen, probeert de Federale Pensioendienst zo snel mogelijk de juiste informatie te tonen. Het probleem is dat het niet altijd onmiddellijk mogelijk is om te bepalen wie al dan niet impact zal ondervinden van een nieuwe pensioenmaatregel. Daarvoor moet de Federale Pensioendienst vaak eerst de volledige maatregel implementeren.

Ik heb de Federale Pensioendienst ook de opdracht gegeven om tegen de derde lezing van de pensioenwet een communicatie- en implementatieplan voor te bereiden. Op basis daarvan zal ik samen met de Pensioendienst transparant en duidelijk communiceren ten aanzien van de burger over wat de komende maanden en jaren van MyPension.be mag worden verwacht.

MyPension.be is in de afgelopen jaren bijzonder succesvol geworden doordat het de complexe pensioenmaterie op een begrijpelijke en toegankelijke manier presenteert. Een belangrijk onderdeel van dat succes is dat de informatie wordt afgestemd op de kernvragen van de burger zonder hem te overladen met overbodige details.

Op basis van die jarenlange ervaring en opgebouwde expertise zal de Federale Pensioendienst voor elke maatregel nagaan wat de informatienood is bij de burger en hoe die het beste kan worden ingevuld met behulp van MyPension.be of via andere communicatiemiddelen.

De beperking van de periodes van werkloosheid en van eindeloopbaanstelsels in de pensioenberekening zal, zoals voorzien, ingaan op 1 januari 2027. Het regeerakkoord is daarover duidelijk. De huidige grens van 40 % wordt geleidelijk verlaagd naar 20 %, waarbij periodes van ziekte en zorg buiten beschouwing blijven. Over die maatregel bestaat reeds een politiek akkoord. Zodra de maatregel definitief is goedgekeurd, zal hij worden opgenomen in de globale analyse van de noodzakelijke aanpassingen aan MyPension.be.

Zoals steeds hecht ik veel belang aan de adviezen van het Beheerscomité en neem ik de bezorgdheden over de implementatie ter harte, zowel van de vertegenwoordigers van de werknemers als van die van de werkgevers. Het advies over de timing van de interpretatie verschilt wel tussen beide sociale partners. Gelet op de precaire budgettaire toestand en de hoge nood aan hervormingen om de kosten van de vergrijzing onder controle te krijgen, pleiten de werkgevers voor een snelle implementatie. Het is dan ook niet correct te stellen dat het Beheerscomité unaniem om uitstel vraagt. Ook diverse internationale en supranationale instellingen als de Europese Commissie, de OESO en het IMF pleiten al lang voor de nodige structurele hervormingen om de stijging van de kosten van de vergrijzing in België meer in lijn te brengen met het EU- of OESO-gemiddelde. Als we de toekomst van onze pensioenen willen veiligstellen voor onze kinderen en kleinkinderen is verder uitstel wat mij betreft geen optie.

Dieter Vanbesien:

Dank u wel, mijnheer de minister. We zijn het erover eens dat correcte en tijdige informatie over het pensioen en de pensioengegevens cruciaal is voor het vertrouwen van de mensen in het pensioensysteem. Ik heb begrepen dat u gezegd hebt dat de informatie voor wie niet geïmpacteerd is, versneld opnieuw op MyPension.be kan komen. Dat is alvast belangrijk, aangezien heel veel mensen niet geïmpacteerd zullen zijn. De moeilijkste maatregelen gelden echter precies voor diegenen die wel geïmpacteerd zijn. Ik heb ook begrepen dat u een implementatieplan gevraagd hebt tegen de derde lezing. Dat is interessant. Zult u dat plan ook met ons delen, kunnen wij daarin inzage krijgen? Ik zie u bevestigend knikken. Dat is heel goed. Tot slot, u zei dat de cap beslist is binnen de regering. Die zal er dus komen. Eerst 40 % en dan 20 %. Dat weet ik, maar net daarom is het zo belangrijk dat dat ook mee wordt opgenomen in de tools, zodat de mensen de simulatie kunnen maken van de impact als ze daarin nog een bepaald stelsel opnemen. Ik kijk zeker uit naar dat implementatieplan, zodat we dat grondig kunnen analyseren.

Het zorgverlof en de pensioenhervorming

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, ik kom graag terug op enkele vragen over het zorgverlof die mevrouw Dedonder, de heer De Witte en mevrouw Schlitz in de commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen op 30 september 2025, een eeuwigheid geleden, stelden. U werd toen gevraagd welke soorten zorgverlof en periodes als gelijkgestelde periodes voor de berekening van de pensioenmalus en het recht op vervroegd pensioen zouden worden beschouwd. U antwoordde toen dat u uw diensten de opdracht had gegeven om een uniforme definitie van effectief gewerkte perioden uit te werken, waarbij het geboorteverlof, het ouderschapsverlof, het adoptieverlof en het pleegzorgverlof, evenals de tijdelijke werkloosheid beschouwd zouden worden als gewerkte dagen zonder maximale duur.

In die opsomming verwees u echter niet naar specifieke situaties van tijdskrediet met een zorgmotief. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) erkent vijf zorgmotieven: zorgen voor kinderen jonger dan acht jaar, palliatieve zorg verlenen, zorgen voor een zwaar ziek gezins- of familielid, zorgen voor uw kind jonger dan 21 jaar met een handicap en bijstand of zorg verlenen aan uw zwaar ziek minderjarig kind of aan een zwaar ziek minderjarig kind dat deel uitmaakt van uw gezin. Worden die vijf vormen van zorgkrediet eveneens beschouwd als gewerkte dagen zonder maximale duur en dus volledig erkend als gelijkgestelde periode? Zo niet, hoe rijmt u dat met de bewering dat u bij uw hervorming rekening houdt met de loopbaan van vrouwen, die vaker deeltijds werken? Het zijn immers vaak vrouwen die die vormen van tijdskrediet opnemen.

Geldt de gelijkstelling van die zorgkredieten, alsook de gelijkstelling van het zorgverlof, ook voor statutairen. Intussen bereiken ons immers berichten dat dat alvast voor het Vlaamse zorgkrediet niet het geval zou zijn. Kunt u dat bevestigen?

Jan Jambon:

Mijnheer Vanbesien, de vijf vormen van tijdskrediet met zorgmotief worden inderdaad beschouwd als zorgverlof. Zorgverlof wordt gelijkgesteld aan werken en dat zonder maximale duur. De enige uitzondering op die regel is de nieuwe extra toegangspoort voor vervroegd pensioen, namelijk die op 60 jaar na 42 loopbaanjaren van elk minstens 234 gewerkte dagen.

Ik som graag de verschillende maatregelen op. Zorgverlof telt, zoals vandaag, volledig mee voor de bepaling van de vroegste pensioendatum. Vanaf 2027 wordt de grens van 104 dagen om een jaar te laten meetellen voor vervroegd pensioen, opgetrokken naar 156 dagen. Het type gelijkgestelde dagen verandert echter niet.

Zorgverlof zal ook gelijkgesteld worden aan effectief werken voor de werkvoorwaarden van de bonus-malusregeling. Zorgverlof zal dus meetellen in het aantal dagen om na te gaan of de burger voldoet aan de dubbele werkvoorwaarden, namelijk de 35 loopbaanjaren van 156 dagen met effectieve arbeidsprestaties en de 7020 effectief gewerkte dagen, voor het vermijden van een pensioenmalus bij vervroegd pensioen of het ontvangen van een pensioenbonus na de wettelijke pensioenleeftijd. Enkel voor de nieuwe toegangspoort tot vervroegd pensioen, vanaf de leeftijd van 60 jaar na minstens 42 loopbaanjaren van minstens 234 gewerkte dagen, zal zorgverlof niet gelijkgesteld worden aan effectief werken. Voor die maatregel worden enkel tijdelijke werkloosheid en moederschapsrust gelijkgesteld aan effectief werken. Zoals ik al gezegd heb, tellen die periodes wel volledig mee voor de gewone voorwaarden van vervroegd pensioen. Onze pensioenhervorming houdt dus rekening met de loopbaan van vrouwen, die vaker deeltijds werken en die dat doen via de verschillende vormen van tijdskrediet.

Wat de toepassing op ambtenaren betreft, de in uw vraag vermelde zorgverloven zijn vormen van tijdskrediet met motief en zijn enkel van toepassing voor werknemers tewerkgesteld bij een werkgever in de privésector, zoals vermeld op de webpagina van de RVA. De thematische verloven, zoals ouderschapsverlof, palliatief verlof, verlof voor medische bijstand en verlof voor mantelzorg, zijn van toepassing voor zowel ambtenaren als werknemers en tellen integraal mee als zorgverlof in onze pensioenhervorming.

Wat het Vlaams zorgkrediet betreft, die perioden tellen integraal mee voor de toetsing van de dubbele werkvoorwaarden van de bonus-malusregeling, en dat voor alle motieven, zowel voor werknemers als voor ambtenaren. Specifiek voor ambtenaren zullen ook onbezoldigde verloven met een zorgmotief die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit, meetellen als zorgverlof.

Dieter Vanbesien:

Dank u wel, mijnheer de minister. Dat is een heel uitgebreid en duidelijk antwoord. Er zit ook een logica in het in aanmerking nemen van bepaalde verloven. Begrijp ik het dan goed dat de informatie die ons over het Vlaams zorgkrediet bereikt, fout is en dat dat dus ook volledig gelijkgesteld is, net zoals de andere zorgverloven?

Jan Jambon:

Ja, zo heb ik het in mijn antwoord vermeld.

Dieter Vanbesien:

Dat is heel duidelijk, dank u wel.

De doorstroming van data tussen de RVA en mypension.be
De 'bug' op mypension.be
Het garanderen van betrouwbare pensioenprognoses na de veranderingen op mypension.be

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien
Ecolo Sarah Schlitz
Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, we hadden het daarstraks over mypension.be, maar onlangs werd ik op een ander probleem gewezen, in verband met uw doelstelling om volledig en duidelijk over de pensioenbepalingen te communiceren, met name wanneer het gaat over de impact van de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd. Zo blijkt dat, zodra iemand in 2024 een dag werkloos was, op mypension.be geen raming van de loopbaan en dus van de pensioendatum en het pensioenbedrag wordt gemaakt. Er zou namelijk een probleem zijn met de datadoorstroming tussen de RVA en de pensioendienst. De RVA zou slechts een keer per jaar gegevens doorsturen, waardoor gegevens over de werkloosheidsstatus onvolledig zijn. Het is onduidelijk hoe lang dat probleem zal aanhouden en hoe snel de RVA zijn interne processen kan optimaliseren.

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de problematiek? De beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd werd reeds afgelopen zomer afgeklopt. Het was dus reeds voor de zomer duidelijk dat de werkloosheid een impact op de pensioendatum en op het bedrag zou hebben. Hoe komt het dan dat dat probleem pas in november is vastgesteld?

Wanneer werd de vraag naar gegevensdoorstroming aan de RVA voor het eerst gesteld? Wat is de omvang van het probleem? Heeft het alleen betrekking op minstens een dag volledige werkloosheid of ook op tijdelijke werkloosheid? Wat met deeltijds werkenden met een aanvullende uitkering? Hoeveel mensen in totaal zullen hun pensioengegevens niet kunnen raadplegen door de problemen met de gegevensdoorstroming?

Hoe zult u, samen met uw collega Clarinval, ervoor zorgen dat het probleem zo snel mogelijk wordt opgelost? Welke concrete stappen en deadlines zult u daarbij vooropstellen?

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, depuis le début du mois de novembre, de nombreux citoyens nous indiquent constater sur mypension.be une modification soudaine de leur date de pension anticipée ainsi qu'un report, parfois de plusieurs années, une disparition de l’option “pension anticipée”, ou encore une baisse du montant futur de leur pension.

Selon le Service fédéral des Pensions (SFP), il ne s’agit pas d’un dysfonctionnement mais d’un changement méthodologique lié à la future limitation du chômage assimilée dans le calcul de la carrière, ainsi qu’à l’anticipation des nouvelles règles prévues par la réforme des pensions. Il apparaît que, lorsqu’un travailleur a connu une période de chômage en 2024, le système ne projette plus automatiquement la poursuite de l’activité dans l’avenir, ce qui peut faire perdre, sur mypension.be, le droit anticipé estimé jusqu’ici. Selon le SFP, ce changement pourrait avoir des effets s'étalant sur six à sept années pour certains profils.

Monsieur le ministre, dans un contexte où la réforme des pensions doit renforcer la lisibilité et non créer de l'incompréhension, de nombreux futurs pensionnés aimeraient rapidement obtenir des éclaircissements à cet égard. Ainsi, quelles instructions ont-elles été données au SFP concernant l’adaptation des projections sur mypension.be, notamment pour les personnes ayant connu une période de chômage récemment?

Envisagez-vous une communication officielle sur mypension.be et par le biais du SFP, afin d'expliquer clairement ces changements de calcul et de dissiper toute inquiétude chez les travailleurs proches de la pension?

Enfin, pouvez-vous garantir que les mises à jour futures sur mypension.be intègreront de manière transparente le report du bonus-malus et les conditions définitives de la réforme, afin que chaque citoyen dispose d’une projection fiable et compréhensible?

Jan Jambon:

Voor de raming van de P-datum en het pensioenbedrag op mypension.be wordt de gekende loopbaan uit het verleden doorgetrokken naar de toekomst. Dat is wat in het pensioenjargon de extrapolatie van de loopbaan genoemd wordt. Voor die extrapolatie baseert de pensioendienst zich steeds op een bepaald basisjaar. De reden daarvoor is dat bepaalde gegevens, zoals werkloosheid, slechts op jaarbasis worden ontvangen en niet in de tijd worden geplaatst.

De pensioendienst weet dus niet waar die gegevens zich in het jaar bevinden. Momenteel wordt 2024 gebruikt als basisjaar. Met de invoering van de beperking van de werkloosheid in de tijd werd de pensioendienst voor het eerst geconfronteerd met een quasi zekere gebeurtenis die in de toekomst zal plaatsvinden. De kern van het probleem is dat de einddatum van de werkloosheid voor de pensioendienst niet standaard gekend is en er dus ook geen rekening mee kan worden gehouden.

Reeds in september heeft de pensioendienst contact opgenomen met de RVA en Sigedis om de einddatum van de werkloosheid via gegevensstromen te ontvangen. Dat bleek niet mogelijk te zijn via de bestaande gegevensstromen en dus was een snelle structurele oplossing uitgesloten. Om te vermijden dat er operationeel, door de pensioenberekeningen, en communicatief, met name de ramingen op mypension.be, fouten zouden worden gemaakt, werden een aantal preventieve acties ondernomen.

Zoals gesteld was de einddatum van de werkloosheid niet beschikbaar en daarom werd beslist om in eerste instantie preventief breed in te grijpen en voor alle dossiers met één dag volledige werkloosheid in 2024 de loopbaan niet meer te extrapoleren. Het ging om ongeveer 500.000 gevallen van personen wier loopbaan niet meer automatisch tot de pensioendatum kon worden doorgetrokken.

Die groep kreeg enkel nog een pensioenraming op wettelijke pensioenleeftijd op mypension.be. Het pensioenbedrag was afhankelijk van hoe ver de pensioenleeftijd in de toekomst ligt, in meerdere of mindere mate geïmpacteerd en lager dan voorheen. Belangrijk daarbij is dat de periode van tijdelijke werkloosheid, brugpensioen en SWT niet zorgde voor een blokkering van de extrapolatie van de loopbaan. Ondertussen heeft de FPD door een nauwe samenwerking met de RVA de gevallen kunnen identificeren waarin de datum van stopzetting van de werkloosheid door de RVA werd gecommuniceerd.

Op basis daarvan zal een verfijning van de dienstverlening op mypension.be gebeuren. De ruime, preventieve blokkering van de extrapolatie van de loopbaan zal vervallen. Enkel de gevallen met een gecommuniceerde einddatum van de stopzetting van de werkloosheid zullen geen raming meer zien op mypension.be. Die groep zal op termijn ongeveer 227.000 personen omvatten.

Zodra de burger een brief van de RVA heeft ontvangen, zal de aanpassing op mypension.be doorgevoerd worden. De andere 277.000 burgers voor wie de werkloosheid niet beperkt is in de tijd, zullen dus opnieuw een raming van hun vroegste pensioendatum zien. Die verfijning is voorzien in de loop van de komende weken.

De RVA, Sigedis en de FPD werken parallel aan een langetermijnoplossing waarbij bij elke werkloosheidsstroom steeds de theoretische einddatum zou worden meegestuurd, zodat de pensioendienst daar rekening mee kan houden in zijn operationele en communicatieve processen. De doelstelling is om dit rond te krijgen tegen de volgende volledige upload van de werkloosheidsgegevens. Dat is in september 2026.

En ce qui concerne les questions de Mme Hansez, à la suite de la loi-programme qui encadre la limitation de la durée du chômage, le Service fédéral des Pensions a adapté la manière dont mypension.be projette dans l'avenir la carrière des citoyens récemment au chômage. Le SFP a agi par précaution afin de ne pas présenter à ce groupe de citoyens une estimation trop optimiste de leur future situation de pension.

En étroite collaboration avec l'ONEM, le SFP a pu identifier les citoyens à qui la date de fin de chômage avait été communiquée. Sur cette base, le service de mypension.be a été affiné. Seuls les citoyens ayant reçu une lettre de l'ONEM ne verront plus d'estimation de leur pension sur le site mypension.be. Pour ce groupe, le SFP ne peut en effet pas se baser sur leur situation la plus récente pour estimer l'évolution future de leur carrière et, par conséquent, de leur assurance pension. Cette modification est clairement communiquée directement sur mypension.be et des informations complémentaires sur le comment et le pourquoi sont également disponibles sur le site du SFP.

Le SFP vérifiera, pour chaque mesure de la réforme des pensions, quels sont les besoins d'information des citoyens et comment y répondre au mieux, que ce soit via mypension.be ou par d'autres moyens de communication. Notre ambition reste en tout cas de fournir le plus rapidement possible à tous les citoyens une réponse aux questions de base suivantes: "Quand puis-je prendre ma pension? Est-ce que je remplirai alors la condition de travail du bonus-malus? À partir de quand remplirai-je la condition de travail du bonus-malus? Quel sera le montant de ma pension?"

Pour ce qui est du plan de communication et des instructions données à ce sujet au SFP, j'ai déjà répondu à ce propos suite aux questions de M. Vanbesien.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, ik kan alleen maar herhalen dat heldere informatie en communicatie cruciaal zijn om het vertrouwen van de mensen in het systeem te behouden en hier gaat het over informatie die voorhanden is, maar die niet vlot genoeg van de ene dienst naar de andere vloeit. Eén keer per jaar is het wel mogelijk om die informatie door te sturen, maar op regelmatige basis is het niet mogelijk?

U en ik komen allebei uit de wereld van de informatica. We weten dat dat wel mogelijk moet zijn; het kan toch niet anders? U zegt dat de situatie kan worden geüpdatet voor de betrokkene, zodra die een brief van de RVA heeft gekregen.

Wanneer iemand een brief ontvangt van de RVA, zijn de gegevens toch beschikbaar in de informaticasystemen? Het gaat dus om een informaticaprobleem en dat moet toch kunnen worden opgelost. Ik vraag dan ook om daar zo snel mogelijk werk van te maken.

Isabelle Hansez:

Merci, monsieur le ministre, pour vos précisions qui étaient vraiment nécessaires, parce qu'il s'agit de la confiance dans les projections de pensions. Vous avez rappelé que les changements observés sur le site mypension.be ne sont pas des erreurs, mais la conséquence logique de l'adaptation aux nouvelles règles de carrière et à la réforme. Il importe de le dire clairement. Pour Les Engagés, cette réforme ambitieuse doit vraiment aller de pair avec une information lisible et un outil fiable. Nous vous soutenons pleinement dans votre démarche d'explications et de clarification. Nous savons que ce n'est pas simple.

Het medische pensioen voor statutaire ambtenaren

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Ik verwijs naar de ingediende vraag.

Geachte vice-eersteminister Jan Jambon,

In juni 2024 werd in het Staatsblad de wet gepubliceerd die de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor ambtenaren (TAVA) invoert. Deze hervorming moest de re-integratiekansen van langdurig arbeidsongeschikte ambtenaren versterken en hun minimale sociale bescherming verbeteren. Volgens de wet zouden ambtenaren vanaf 1 januari 2028 niet langer vervroegd met pensioen kunnen wegens lichamelijke ongeschiktheid, maar eerst terechtkomen in een tijdelijke arbeidsongeschiktheidsregeling, met regelmatige opvolging van hun re-integratie en met een gewaarborgd vervangingsinkomen.

De regering stelt nu voor om het TAVA-stelsel reeds op 1 januari 2026 te laten uitdoven, dus vóór het effectief in werking treedt. Ambtenaren zouden voortaan moeten overstappen op een stelsel van arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering zoals in de privésector. Dit zorgt voor grote ongerustheid, aangezien veel langdurig zieken opnieuw financiële onzekerheid dreigen te ervaren. Zo zouden samenwonenden, die onder TAVA een gewaarborgd inkomen hadden, kunnen terugvallen op slechts 40 % van hun laatst verdiende loon, bovendien geplafonneerd.

De regering wil met deze hervorming een belangrijke structurele besparing realiseren op de pensioenuitgaven en heeft zich daar ook toe verbonden voor de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility.

Ik heb dan ook de volgende vragen:

Hoe zal deze nieuwe ziekte- en invaliditeitsregeling eruit zien?

Aangezien 1 januari 2026 niet langer haalbaar lijkt, welke nieuwe ingangsdatum wordt vooropgesteld?

Waarom wordt TAVA zo snel al weer afgeschaft? Op welke evaluatie beroept u zich?

De nieuwe regeling voorziet in lagere uitkeringen en verlaagt daardoor het beschermingsniveau voor ambtenaren. Is hiervan een effectanalyse gemaakt?

Hoe verenigt u dit met het standstillprincipe?

Welke besparing wordt met deze hervorming beoogd? Wat zijn de geraamde kosten van de arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering? Welke besparingen worden verwacht door wedertewerkstelling en door lagere uitkeringen aan langdurig zieken?

Welke mogelijkheden zullen er nog zijn voor re-integratie? En welke garanties of welk regelgevend kader voorziet de federale overheid voor de andere overheden?

Jan Jambon:

Mijnheer Vanbesien, in juni 2024 werd in het Belgisch Staatsblad de wet gepubliceerd die de tijdelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voor ambtenaren (TAVA) invoert. Deze hervorming moest de re-integratiekansen van langdurig arbeidsongeschikte ambtenaren versterken en hun minimale … De nieuwe regeling zal er voor de betrokken personeelsleden van de overheidssector exact hetzelfde uitzien als de ziekte- en invaliditeitsregeling voor werknemers uit de private sector, zowel wat de bedragen betreft als wat de verdere opvolging van hun medische ongeschiktheid door de controleartsen van de ziekenfondsen betreft. Aangezien 1 januari 2026 niet langer haalbaar is, zal de ingangsdatum van de nieuwe regeling afgestemd worden op de datum van de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad .

Waarom wordt TAVA zo snel weer afgeschaft? Ik wijs erop dat de TAVA pas in werking treedt in 2028 en dus nog niet geëvalueerd kon worden. De TAVA is op alle vlakken gelijkgesteld met een rustpensioen wegens medische ongeschiktheid en blijft volledig ten laste van de diverse pensioenstelsels van de overheidssector, die sowieso al onder druk staan. De afschaffing van de nieuwe instroom in het pensioen wegens medische ongeschiktheid gebeurt bewust en is goed doordacht.

Ten eerste willen we ambtenaren meer kansen geven om terug te keren naar hun dienst. De medische instanties mogen geen beslissing nemen zolang de werkgever geen voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd. Dat zorgt ervoor dat zowel werkgevers als werknemers actief inzetten op re-integratie en vermindert het aantal ambtenaren dat te snel als medisch ongeschikt wordt beschouwd.

Ten tweede verbetert deze maatregel de sociale bescherming. Ambtenaren van wie het statutaire dienstverband alsnog wordt beëindigd wegens medische ongeschiktheid vallen terug op de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen van de wet van 20 juli 1991. In tegenstelling tot het huidige systeem bouwen zij daarbij wel pensioenrechten op waardoor hun bescherming breder en duurzamer wordt.

Ten derde draagt de afschaffing bij aan de financiële houdbaarheid van ons pensioenstelsel en aan de intergenerationele solidariteit. Vanaf de inwerkingtreding van deze nieuwe wet zijn er geen bijkomende pensioenuitgaven meer voor nieuwe gevallen van medische ongeschiktheid, wat een belangrijke structurele besparing oplevert en tegelijk de publieke werkgever responsabiliseert om sterker in te zetten op re-integratie.

Tot slot sluit deze maatregel aan bij het regeerakkoord en de harmonisatie van de pensioenstelsels van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen. Bij deze laatste groepen bestaat immers geen definitief pensioen wegens ziekte.

U hebt gezegd dat de nieuwe regeling voorziet in lagere uitkeringen waardoor het beschermingsniveau voor ambtenaren daalt en u vroeg of er daarvoor een effectenanalyse is gemaakt. Ik stel eerst duidelijk dat de voorgestelde afschaffing van het pensioen wegens medische ongeschiktheid geen noemenswaardige achteruitgang betekent van het beschermingsniveau voor ambtenaren. Wie vandaag al een pensioen wegens definitieve medische ongeschiktheid ontvangt, behoudt dat volledig. Ook ambtenaren die vóór de nieuwe wet een tijdelijke pensionering wegens medische ongeschiktheid genieten, blijven onder het huidige systeem en kunnen later desgevallend overgaan naar een definitief pensioen.

Dit gebeurt alleen als de betrokkene gedurende 24 of 36 maanden blijvend medisch ongeschikt is en er geen vooruitzicht op re-integratie is.

Een belangrijk onderdeel van de hervorming is de aanpassing van de cumulgrenzen voor het supplement gewaarborgd minimum en het supplement zware handicap. De lage grens van 1.264 euro bruto per jaar verdwijnt en wordt vervangen door een hogere grens van 10.117 euro bruto per jaar, met een proportionele vermindering bij overschrijding. Bij overschrijding van deze grens zal het supplement niet volledig wegvallen maar proportioneel verminderd worden. Dit betekent dat gepensioneerden met een beroepsinkomen boven de grens slechts een deel van hun supplement verliezen, afhankelijk van de mate waarin de grens wordt overschreden. Dit geldt voor alle pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid, ongeacht de ingangsdatum. Zo kunnen gepensioneerden hun beroepsinkomen verhogen zonder volledig hun supplement te verliezen, wat werkhervatting stimuleert.

Daarnaast is er een overgangsregeling voor ambtenaren die op 1 januari 2026 een tijdelijk pensioen wegens medische ongeschiktheid ontvangen. Wie probeert terug te keren naar het werk en mislukt, verliest zijn recht op een definitief pensioen niet. Dat versterkt de re-integratie-inspanningen die in het regeerakkoord zijn opgenomen.

Voor wie definitief medisch ongeschikt wordt en wiens statutaire dienstverband beëindigd wordt, blijft het wettelijk alternatief via de wet van 20 juli 1991 en de Ziekte- en Invaliditeitswet beschikbaar, zodat hij onmiddellijk aanspraak kan maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

U vroeg hoe dit verenigd wordt met het standstillprincipe. Mijn antwoord op de vorige vraag toont reeds aan dat er van een inbreuk op het standstillprincipe geen sprake is. Het grondwettelijk standstillprincipe verhindert niet elke hervorming inzake pensioenen. In dit geval wordt een type van pensioenen wegens medische ongeschiktheid vervangen door een ander type van socialezekerheidsuitkering. Personen die bij de inwerkingtreding van de nieuwe regeling reeds een tijdelijk of een definitief pensioen wegens medische ongeschiktheid genieten, behouden dat pensioen evenwel zonder tijdsbeperking. Het gaat hier om een vorm van harmonisering van de sociale bescherming van ambtenaren en van werknemers uit de privésector die zich in dezelfde situatie van langdurige arbeidsongeschiktheid om medische redenen bevinden.

U vroeg welke besparingen met deze hervorming worden beoogd. Het niet meer toekennen en uitbetalen van nieuwe pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid vormt de besparing.

Vervolgens vroeg u welke mogelijkheden er nog zullen bestaan voor re-integratie. Het voorontwerp van Pensioenwet voorziet dat geen enkel personeelslid ambtshalve wegens medische ongeschiktheid kan worden ontslagen, tenzij de bevoegde medische instantie vooraf heeft vastgesteld dat de werkgever waarvan het personeelslid afhangt de nodige re-integratie-inspanningen heeft geleverd om de werkpost aan te passen of om het personeelslid opnieuw tewerk te stellen.

In het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen van de minister van Sociale Zaken en van de minister belast met Ambtenarenzaken zal bovendien worden gepreciseerd aan welke voorwaarden de werkgever precies moet voldoen. Het betreft de criteria in het koninklijk besluit van 18 oktober 2024 betreffende de procedure voor medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van ambtenaren van bepaalde openbare diensten door het Bestuur Medische Expertise en in de codex over het welzijn op het werk, zoals het re-integratietraject.

De re-integratie van zieken valt niet onder mijn bevoegdheid, al heb ik er alle vertrouwen in dat de collega van Sociale Zaken conform het regeerakkoord de re-integratie-initiatieven substantieel zal opvoeren en intensiveren.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, die TAVA werd precies ingevoerd om het ziektepensioen aan te pakken en om de re-integratie te versterken. Dat is iets waarnaar u zelf ook verwijst. Daarvoor is die regeling precies bedoeld.

Uw antwoord was heel uitvoerig, dus we zullen dat zeker nog eens grondig analyseren. Het feit blijft dat de hervorming van het ziektepensioen is opgestart en dat u niet wacht op de invoering en de evaluatie ervan om zelf met een eigen hervorming te komen. Daar moeten dan toch redenen voor zijn, vermoedelijk budgettaire redenen.

Het is een hervorming die volgens ons het statuut van die mensen niet erkent en op die manier hun statutaire bescherming afbreekt. Het is ook een hervorming die mensen financieel in de problemen kan brengen. U zegt dat die hervorming in lijn is met het standstillprincipe. Ik denk niet dat de vakbonden het daarmee eens zijn en ik verwacht dat dit zal worden aangevochten. Ik ben uiteraard benieuwd naar de finale teksten na uw derde lezing.

Voorzitter:

Chers collègues, je me dois d'apporter une précision relative à l'ordre du jour. Les questions n° 56010971C et n° 56010972C de Mme Ellen Samyn sont reportées.

Madame Bertrand, votre question n° 56010525C et vos questions jointes n° 56011135C et n° 56011138C, traitant du coût du report de la réforme des pensions, abordent donc bien le même sujet? Leurs intitulés respectifs se rejoignent, en tout cas.

Alexia Bertrand:

C'est dans la même veine, monsieur le président. Vous êtes bien au fait, mais je n'ai pas encore reçu la réponse. Donc, je veux bien les regrouper, si cela vous convient.

Voorzitter:

Oui, si vous voulez. Les questions n° 56010525C, n° 56011135C et n° 56011138C de Mme Alexia Bertrand sont donc jointes .

De kosten van het uitstel van de begroting en de pensioenhervorming
Het uitstel van de pensioenhervorming en de impact ervan op de begroting
De pensioenhervorming en de nog niet doorgevoerde maatregelen

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand
Open Vld Alexia Bertrand
Open Vld Alexia Bertrand

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, het gaat opnieuw over de cijfers in de verschillende tabellen van de pensioenhervorming. De opbrengst van de pensioenhervorming voor 2026 was geraamd op 410 miljoen euro. Van dat bedrag is vandaag 174 miljoen euro verzekerd, omdat die opbrengst voortvloeit uit de niet-indexering van de hoge ambtenarenpensioenen. Dat is een maatregel die wij hebben goedgekeurd. Het Parlement heeft die enkele maanden geleden goedgekeurd.

De vraag rijst nu welk deel van de resterende 236 miljoen euro niet meer zou worden gerealiseerd. Het probleem is dat er ramingen zijn en vervolgens herramingen. Ik heb moeite om te volgen wat de actuele raming is. Kunt u ons zeggen wat de pensioenhervorming in 2026 nog zou moeten opbrengen? Ik had een cijfer van 410 miljoen euro, waarvan er nog 236 miljoen zou overblijven, maar eigenlijk is ook dat cijfer ondertussen geëvolueerd. Welk cijfer hanteert u nu voor de pensioenbonus? Waren de inkomsten uit de afschaffing van de pensioenbonus al opgenomen in de cijfers van het Monitoringcomité? Kunt u ons dat toelichten? Wat was dat bedrag precies? Hoe is het berekend?

Ik kom nu tot mijn tweede vraag. Die is zeer gelijkaardig en gaat over de opbrengst van de pensioenhervorming en de pensioenbonus in het bijzonder. We lazen dat de hervorming van de actuariële correctie of de actuariële neutraliteit, maar vooral de pensioenmalus, uitgesteld wordt naar 2027. We zien in de tabel nog steeds een opbrengst van 34 miljoen euro in 2026 voor actuariële neutraliteit. Tegelijk zien we in uw nieuwe begrotingsakkoord een lijn ‘impact latere inwerkingtreding hervormingen’, die kosten van 64 miljoen euro vermeldt.

Hoe zijn die bedragen berekend? Mijnheer de minister, hoe kunnen wij die lijnen verzoenen, enerzijds uw begrotingsakkoord en de kosten van het uitstel van de hervormingen, en anderzijds wat er nu in de pensioentabellen staat?

Verwijst de lijn ‘latere inwerkingtreding hervormingen’ in de begrotingstabel naar het uitstel van de inwerkingtreding van de pensioenhervorming of gaat het over andere hervormingen?

Jan Jambon:

Mevrouw Bertrand, bij de initiële raming van de niet-indexering van de hoge ambtenarenpensioenen werd ervan uitgegaan dat de maatregel al in 2025 zou ingaan en dat die pensioenen tijdens de regeerperiode helemaal niet meer zouden worden geïndexeerd. Intussen is duidelijk dat de maatregel pas zal worden ingevoerd voor indexeringen vanaf 2026. Het gaat niet meer over een niet-indexering, maar wel over een beperkte indexering van hoge pensioenen. Daardoor werd de geraamde impact voor 2026 eerder al bijgesteld van 174 miljoen euro naar 39,9 miljoen euro. Het goede nieuws is dat er, rekening houdend met die nieuwe raming, door de aanpassing van die maatregel en de herraming van andere maatregelen, voor 2026 meer op de pensioenen kan worden bespaard dan wat eerst was vooropgesteld, namelijk 427 miljoen euro in plaats van 410 miljoen euro.

We gaan er momenteel van uit dat een groot deel van die 427 miljoen euro in 2026 ook effectief zal worden gerealiseerd, aangezien de besparing die voortvloeit uit de afschaffing van de pensioenbonus op 31 december, op zich al 321 miljoen euro oplevert en die maatregel al in de wet houdende diverse bepalingen, waarover binnenkort in de plenaire vergadering zal worden gestemd, is opgenomen. De budgettaire impact van het uitstel van een aantal andere maatregelen waarin vanaf begin 2026voorzien was, zoals de stopzetting van de instroom in het ziektepensioen, is relatief beperkt. Een aantal daarvan kan immers in de loop van 2026 in werking treden en dus nog een deel van het vooropgestelde budgettaire rendement opleveren.

Ik kan bevestigen dat de geraamde inkomsten uit de afschaffing van de pensioenbonus reeds zijn opgenomen in de cijfers van het Monitoringcomité voor een bedrag van meer dan 300 miljoen euro.

Het Federaal Planbureau voerde aanvankelijk een budgettaire impactraming uit van de afschaffing van de pensioenbonus van de vorige regering. Die raming is gebaseerd op de inschatting van de effecten van de invoering van een pensioenbonus. Een dergelijke maatregel houdt in dat bepaalde personen hun pensionering zullen uitstellen en langer actief zullen blijven. De methode die werd gehanteerd om dat gedragseffect te kwantificeren, is de methode-Duval. In de initiële ramingen werd uitgegaan van een volledige afschaffing van de bonus vanaf het moment van invoering. De Federale Pensioendienst berekende nadien, op basis van de toen beschikbare gegevens, een mogelijke impact van het feit dat de vivaldibonus gedurende 18 maanden toch opgebouwd zou kunnen worden, waarbij wij de reeds opgebouwde rechten in afwachting van de afschaffing respecteren. Het gaat steeds om ramingen. Bij de inschatting van de budgettaire impact met betrekking tot de pensioenuitgaven is rekening gehouden met de niet-uitbetaling van pensioenuitkeringen tijdens extra gewerkte periodes.

Wat de impact van het uitstel van de pensioenhervorming op de begroting betreft, in de begrotingstabel staan drie lijnen gelinkt aan de pensioenhervorming. Ten eerste is onder de categorie technische correcties een lijn opgenomen over actuariële neutraliteit. Dat betreft een positieve herraming door het Planbureau van de budgettaire impact van de bonus-malus ten opzichte van de cijfers in het rapport van het Monitoringcomité van september.

Een tweede lijn onder de categorie technische correcties betreft de impact en inwerkingtreding van de hervormingen. Op die lijn wordt de budgettaire impact verwerkt van het uitstel van de pensioenhervorming. Dat heeft een negatieve budgettaire impact. Er zijn geen andere hervormingen dan de pensioenhervormingen opgenomen onder die lijn. Ik licht nog even de cijfers toe voor 2029. Er was 48 miljoen minder voor de actuariële neutraliteit, dus de bonus-malus, 17 miljoen minder voor het uitdoven van het ziektepensioen en 22 miljoen minder voor de beperking van de aanneembaarheid van verloven zonder motief.

Een derde en laatste lijn in de tabel is opgenomen onder de categorie sociale cohesie, namelijk de lijn hervormingen tweede lezing. Daar zijn de twee beslissingen met de grootste budgettaire impact van de tweede lezing in opgenomen: de volledige gelijkstelling van ziekte bij de malus en de volledige neutralisatie van de verhoging van 104 naar 156 dagen voor het eerste loopbaanjaar.

De gelijkstelling van ziekte bij de malus wordt geraamd op een kostprijs van 52 miljoen euro tegen 2029. De volledige neutralisatie van het eerste loopbaanjaar wordt geraamd op een kostprijs van 144 miljoen euro tegen 2029.

U had tevens een vraag over de opbrengsten van de maatregel actuariële neutraliteit in 2026. De opbrengst die na verwerking van de budgettaire tabel zal worden opgenomen in de begroting voor de lijn actuariële neutraliteit, bedraagt 303,6 miljoen euro. Dat is 357,1 miljoen euro opbrengsten voor de afschaffing van de bonus, verminderd met de geraamde jaarlijkse kosten ten belope van 53,5 miljoen euro die nog voor de opgebouwde rechten van de bonus moeten worden gedaan. Per saldo geeft dat 303,6 miljoen euro minderkosten in 2026. De opbrengsten die oorspronkelijk waren ingeschreven voor de invoering van de nieuwe bonus-malusregeling, werden dus geschrapt via de begrotingstabel voor 2026.

Mijn ploeg werkt volop aan de nadere uitwerking van de maatregelen in het kader van de convergentie tussen de stelsels.

Het rendement van de maatregel zal worden geëvalueerd bij de begrotingscontrole 2026. De lijn over de impact van de latere inwerkingtreding van de hervormingen staat daar los van.

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, ik zal een en ander aandachtig bekijken op basis van het rapport en de cijfers analyseren. Ik moet wel vaststellen dat u – dit brengt ons terug naar de vorige discussie over de afschaffing van de bonus – als bespaard bedrag 357 miljoen euro rekent, maar dat is een brutobedrag. De berekening klopt dus niet. Het gaat om een heel theoretisch bedrag. Ik herhaal dat u geen rekening houdt met het feit dat mensen langer blijven werken, wat de Schatkist zeker extra opbrengsten genereert, onder meer door fiscale inkomsten en sociale bijdragen en door het wegvallen van pensioenuitkeringen. Ik weet niet of die elementen elders in rekening worden gebracht in de begroting; het is hoe dan ook geen eerlijke weergave van de echte kosten van de pensioenbonus. Voor het overige bekijk ik de tabellen nog eens, die u in het verslag laat opnemen. U hebt het immers over een opbrengst voor de actuariële neutraliteit – er komt dus iets bij –, terwijl u toch middelen door de actuariële neutraliteit verliest. Dat is mij niet zo duidelijk.

Het rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

Gesteld door

PVDA-PTB Kim De Witte

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, gezien de omvang van de pensioenmaatregelen heeft de Studiecommissie voor de Vergrijzing een aantal berekeningen van de sociale gevolgen van de maatregelen gemaakt. Uit die berekeningen blijkt dat het pensioen van de werknemers zal dalen ten opzichte van het gemiddeld loon. Het gemiddeld pensioen ten opzichte van het gemiddeld loon daalt met 9,2 % en voor de ambtenaren met 11,9%.

We hebben daarover al enkele discussies gehad. Ik sprak hierover al met u. Ik sprak er ook over met een collega van u, mevrouw Demesmaeker van de N-VA, die zei dat deze informatie niet klopt en dat de pensioenen niet zouden dalen.

Mijnheer de minister, zullen de pensioenen in de toekomst dalen door alle maatregelen die u wilt nemen of niet? Ik wil graag meer toelichting daarover.

Jan Jambon:

Mijnheer De Witte, wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing in haar vergrijzingsrapport doet, is in essentie een raming maken van de langetermijnevolutie van allerlei sociale uitgaven, meer bepaald de pensioenuitgaven die het gevolg zijn van de vergrijzing. Vervolgens berekent de commissie in welke mate onze pensioenhervorming kan helpen om de forse stijging van de sociale uitgaven en pensioenuitgaven te milderen en beheersbaar te maken. De pensioenhervorming wordt inderdaad ingevoerd om ervoor te zorgen dat de jongeren vandaag niet met een sneeuwbaleffect van escalerende overheidsfinanciën worden geconfronteerd.

Zoals u ongetwijfeld weet, wordt België in de eurozone al enkele jaren door de Europese Commissie en het IMF aangemerkt als een hoog risicoland door de combinatie van hoge vergrijzingskosten en een hoge overheidsschuld. Dit betekent dat het land op termijn zijn verplichtingen niet zal kunnen nakomen als we zouden nalaten om de langetermijnoverheidsfinanciën op orde te brengen. In dat geval zouden wij ons als politici, als minister, als volksvertegenwoordiger ronduit moeten schamen. Ik wil mijn verantwoordelijkheid daarin nemen.

Als we niet kiezen voor structurele pensioenhervormingen om te voorkomen dat stijgende pensioenuitgaven leiden tot onbeheersbare, escalerende overheidsfinanciën op lange termijn, dan zullen we dit via belastingen moeten doen. Er zijn verschillende soorten belastingen, maar ik wil het concreet maken. Eén procent van het bbp vertegenwoordigt vandaag ongeveer 6 miljard euro.

In 2024 bedroeg het bbp 614 miljard euro. Zonder pensioenhervorming hebben we, bovenop de huidige belastingen, decennialang extra belastingen nodig die 3,6 % van het bbp moeten opbrengen. Omgerekend in euro’s van vandaag komt dat neer op 21 miljard euro per jaar.

Het is dan ook totaal onzinnig om een daling van de benefit ratio aan te halen als een argument tegen de pensioenhervorming. De echte vraag is wat de levensstandaard van de gemiddelde werknemer, zelfstandige en ambtenaar in 2070 zou zijn als we zouden kiezen voor massale belastingverhogingen. Daarbij moet men er rekening mee houden dat we in dat scenario eerst door een periode van verlies aan kredietwaardigheid op de internationale markten, stijgende rentelasten en politieke impasse zouden moeten.

U verwijst in uw vraag dus naar de zogenaamde benefit ratio . Dat is het gemiddeld bruto pensioen, geprojecteerd naar bijvoorbeeld het jaar 2070, gedeeld door het gemiddelde brutoloon, geprojecteerd naar datzelfde jaar. Die indicator zegt echter helemaal niets over het beschikbaar netto-inkomen van gezinnen in de toekomst. De evolutie van de benefit ratio over de generaties wordt typisch berekend om te beoordelen hoe de welvaart tussen de gepensioneerde en de beroepsactieve cohorte evolueert.

Een daling van de benefit ratio betekent dat de actieven meer vooruitgaan dan de gepensioneerden. Een vergelijking van de benefit ratio van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen toont ook aan dat de ongelijkheid tussen hun pensioeninkomens zal verkleinen als gevolg van de harmonisering die we nu doorvoeren. Minder ongelijkheid tussen pensioeninkomens is mijns inziens verdedigbaar, want de verschillen tussen de pensioenbedragen van de verschillende groepen zijn nu aanzienlijk. In januari 2024 bedroeg het gemiddelde bruto pensioen van een gepensioneerde ambtenaar 3.458 euro, voor een werknemer 1.677 euro en voor een zelfstandige 1.222 euro. Ook in nettotermen bedraagt het verschil tussen die pensioenen in 2024 ongeveer 950 euro per maand wanneer we een ambtenaar vergelijken met iemand met een gemengde loopbaan als werknemer en zelfstandige. Het mediaanbedrag aan aanvullend pensioenkapitaal, omgerekend naar een rente, bedraagt echter slechts ongeveer 41 euro per maand. Er is dus een aanzienlijke inkomensongelijkheid in netto-pensioeninkomen.

U wekt de indruk dat een pensioenhervorming schadelijk zou zijn voor jongeren in de toekomst. Weet u wat de grootste onrechtvaardigheid tegenover jongeren is? Dat de huidige politieke klasse er niet in zou slagen de noodzakelijke pensioenhervorming uit te voeren of ze zou uithollen.

Ik geef nog mee dat uit het laatste vergrijzingsrapport van de Europese Commissie blijkt dat België, bij ongewijzigd beleid, tegen 2070 van alle Europese landen het hoogste percentage van het bbp aan vergrijzingsuitgaven zal besteden – en dat zijn consumptie-uitgaven.

Ten slotte wil ik meegeven dat de keuze voor een geleidelijke pensioenhervorming en het respect voor verworven rechten ook betekent dat als er ergens pensioenverlies is, dat in het algemeen groter zal zijn bij de jongeren dan bij de oudere cohorten. Dat is letterlijk het gevolg van de geleidelijkheid van de hervorming, van ruime overgangsperioden, van overgangsbepalingen en van ons respect voor verworven rechten.

We voeren de pensioenhervorming geleidelijk door om rekening te kunnen houden met personen die vlak voor hun pensioen staan en dus minder mogelijkheden hebben om hun loopbaan nog aan te passen. Hoe meer oudere generaties echter vasthouden aan verworven rechten, hoe minder de vergrijzingskosten gespreid kunnen worden over generaties.

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, dat zijn veel woorden om de essentie te verdoezelen. Wat u net zei over de geleidelijkheid, klopt. Door de geleidelijkheid zullen de jongeren inderdaad meer slachtoffer zijn dan de minder jonge mensen. De impact voor de jongeren zal groter zijn dan de impact voor de mensen die net voor hun pensioen staan. Het is echter heel duidelijk, u zult besparen op de pensioenen en de pensioenen zullen dalen. U geeft een hele uitleg dat ze niet zullen dalen, want dat als we dat niet doen, we meer belasting zullen moeten heffen, waardoor de mensen meer zullen verliezen. Mijnheer de minister, dat is niet ernstig. U weet immers heel goed dat u ook kunt knippen in de cadeaus die u aan de bedrijven geeft en dat er meer sociale bijdragen naar onze sociale zekerheid kunnen gaan. Dat is het probleem. U creëert de onbetaalbaarheid van de pensioenen door telkens opnieuw minder sociale bijdragen en meer in het bijzonder minder werkgeversbijdragen naar de pensioenen te laten gaan. Dat zorgt voor een gat in onze sociale zekerheid. Dat geld is echter niet weg. Dat zit bij aandeelhouders en in bedrijven, maar niet meer in onze sociale zekerheid en dat is een cruciaal punt in heel dit debat. U zegt dat de daling minder groot zal zijn bij werknemers dan bij ambtenaren, want dat we harmoniseren. Dat is wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing zegt, maar het is nog altijd een heel grote daling bij de werknemers. Zij zullen 9,2 % verliezen en dat terwijl de pensioenen in ons land al bij de laagste van West-Europa zijn, met gemiddeld 1.500 euro netto voor een werknemerspensioen. Als u daar nog eens 9,2 % van afneemt, dan worden dat armoedepensioenen. Dat is wat de Studiecommissie voor de Vergrijzing zegt, dat de hervorming mensen naar armoedepensioenen duwt. Tot slot, u zegt dat het noodzakelijk is, want dat Europa zegt dat België het meeste van alle Europese landen zal besteden aan vergrijzingsuitgaven. We hebben daarover al veel discussies gehad en ik heb het zondag nog herhaald in De Zevende Dag . Ik heb u in februari al gezegd dat het cijfer van de Aging Working Group van de Europese Commissie geen cijfer over de pensioenen alleen is. Zij nemen arbeidsongeschiktheid mee in hun berekening. Dat is gewoon niet eerlijk, mijnheer de minister. U bent niet eerlijk in het debat. Als we arbeidsongeschiktheid optellen bij de pensioenen, dan krijgen we uiteraard andere cijfers. Als we een discussie hebben over de pensioenkosten, dan zit België helemaal niet in de top. Helemaal niet. We zitten momenteel eerder in de staart van West-Europa, zeker niet in de top, en we gaan ook niet naar de top als men rekening houdt met de cijfers van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Dat is het orgaan in ons land dat die berekeningen maakt, al meer dan twintig jaar lang. Nu neemt u plots een ander rapport. Dat is niet eerlijk. Laten we het debat eerlijk voeren. De uitgaven stijgen met ongeveer 2 % van het bbp. Dat is helemaal niet ondoenbaar. We zitten nu aan 11 % van het bbp en gaan naar 13 % van het bbp. Dat is nog altijd minder dan wat een aantal andere landen, zoals Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Griekenland en Portugal, vandaag betalen. De betaalbaarheid is in de eerste plaats geen probleem van stijgende uitgaven, maar wel een probleem van dalende inkomsten, dat uw regering zelf creëert.

De harmonisering van de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen

Gesteld door

PVDA-PTB Kim De Witte

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, ik heb nog een tweede vraag over het jongste rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Dat rapport zegt het volgende: "40% van de vrouwen en 30 % van de mannen moeten hun pensionering uitstellen indien enkel jaren met minstens 156 gewerkte of gelijkgestelde dagen in aanmerking worden genomen". Het gaat over de discussie inzake vervroegd pensioen, zoals u begrepen hebt. Deze regering wil de regeling verstrengen. Ze noemt dat harmoniseren, maar natuurlijk is het geen harmonisering maar een verstrenging van de voorwaarden voor zowel werknemers als ambtenaren.

Het probleem is dat er een aanpassing is en dat mensen die in het verleden bewuste keuzes gemaakt hebben, rekening houdend met de regels, nu plots geconfronteerd worden met het feit dat ze langer zullen moeten werken en minder recht zullen hebben op vervroegd pensioen.

Ik heb hier vijf vragen over.

Ten eerste, wat is de impact van de maatregel wanneer het eerste loopbaanjaar wordt vrijgesteld? Dat is een van de overwinningen die de sociale beweging binnengehaald heeft. Deze regering zegt dat ze een stap terug zal zetten in de hervormingen die ze wil doen. Mijn vraag is welk percentage van de mensen die nu vervroegd met pensioen zouden gaan, alsnog langer zou moeten werken, in vergelijking met die 40 % van de vrouwen en 30 % van de mannen die de Studiecommissie naar voren schuift.

Ten tweede, volgens het rapport van de Vergrijzingscommissie zou 80 % van de getroffen werknemers één loopbaanjaar verliezen. Hoe zit het met de overige 20 %? Zullen die meer verliezen? Zullen zij twee, drie of meer loopbaanjaren verliezen? Wat zijn de cijfers?

Ten derde, kunt u zeggen hoeveel maanden vroeggepensioneerden gemiddeld langer zullen moeten werken als gevolg van deze maatregel?

Dan heb ik nog twee meer politieke vragen.

Ten vierde, vindt u dat de Belgen vandaag te weinig en niet hard genoeg werken? Is dat de filosofie achter deze bijsturing?

Ten vijfde en tot slot, vindt u het gerechtvaardigd dat mensen rechten verliezen op basis van keuzes die zij 10, 20 of zelfs 30 jaar geleden maakten?

Jan Jambon:

Mijnheer De Witte, het in aanmerking nemen van het eerste loopbaanjaar, indien dat geen 156 maar wel minstens 104 dagen zou tellen, zal volgens de berekeningen van de Federale Pensioendienst de geraamde besparing en het aantal betrokken werknemers met ongeveer 30 % doen afnemen. Bij de recent rustgepensioneerden van 2022 zou het uitstel van de vroegst mogelijke pensioendatum voor 79 % inderdaad beperkt zijn tot maximum een jaar. Voor 13 % zou het gaan om een uitstel van maximaal twee jaar, voor 5 % om een uitstel van maximaal drie jaar, voor 2 % om maximaal vier jaar en voor 1 % om maximaal vijf jaar. Voor enkele personen zou het uitstel tot zes jaar mogelijk zijn geweest, indien de maatregel tot harmonisatie van de loopbaanvoorwaarden op deze groep van recent gepensioneerden werd toegepast. Gemiddeld zou het voor de onderzochte cohorte recent gepensioneerden gaan om een verschuiving van de vroegst mogelijke pensioendatum met 10 à 11 maanden.

Belgen werken vandaag zeker hard, hoewel de uitdaging niet enkel in het aantal uren ligt, maar in de kwaliteit en de duurzaamheid van het werk. De gemiddelde loopbaan is korter dan in veel andere Europese landen, terwijl werkdruk en stress hoog blijven. Het beleid moet daarom focussen op incentives om langer werken lonend te maken en op werkbaar werk. Investeren in opleiding, flexibiliteit en een gezonde werk-privébalans zorgt ervoor dat mensen niet alleen langer, maar ook op een gezonde manier kunnen blijven werken.

Ten slotte is het niet gerechtvaardigd om mensen rechten te ontzeggen op basis van keuzes die zij jaren geleden maakten. Ons systeem houdt daarom bewust rekening met diverse loopbanen, ook wanneer die gefragmenteerd of halftijds zijn. De grens van 156 dagen is gekozen omdat die de helft van een gewerkt jaar vertegenwoordigt, zodat ook wie deeltijds werkt of een onderbroken carrière heeft niet uitgesloten wordt. Daarnaast worden zorgverloven, andere periodes met een zorgmotief en periodes van ziekte meegeteld als gewerkte periodes.

Dit beleid is gestoeld op solidariteit. We erkennen dat mensen op verschillende momenten in hun leven keuzes maken om zorg op te nemen of tijdelijk minder te werken. Die inspanningen mogen niet leiden tot verlies van rechten. Tegelijk zetten we in op werkbaarheid door een systeem te creëren dat aansluit bij moderne levens- en loopbaanpatronen, zodat iedereen een eerlijke kans krijgt om rechten op te bouwen.

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, zijn deze cijfers gebaseerd op het begrotingsakkoord, waarin werd overeengekomen dat het eerste jaar in aanmerking wordt genomen indien er minimaal 104 dagen gewerkt werden?

Jan Jambon:

Dat zijn de cijfers van voor de aanpassing in het begrotingsakkoord.

Kim De Witte:

Ik heb u echter gevraagd wat de nieuwe cijfers zijn, dus op basis van de aanpassing. Dus wat is de impact van die aanpassing? Hebt u daar al cijfers over?

Jan Jambon:

Ik heb die nu niet bij, maar u kunt die vraag opnieuw indienen.

Kim De Witte:

Mijn medewerker geeft aan dat de impact 30 % minder groot zou zijn door de nieuwe beslissing. We zullen het opvragen en verder bekijken. Ik wil nog even terugkomen op uw bewering dat Belgen minder werken dan andere Europeanen. In hetzelfde rapport van de Ageing Working Group van de Europese Commissie van 2024 staat echter een zeer interessante tabel over hoe lang de werkende Belgen daadwerkelijk werken. Het cijfer dat u gebruikt, is een gemiddelde, maar in België worden veel mensen uitgesloten op de arbeidsmarkt vanwege migratieachtergrond, beperking, leeftijd of werkloosheid. We zitten telkens vaak bijna aan de top van Europa op basis van uitsluiting. De gemiddelde carrière van de effectief werkende Belgen duurt drie jaar langer dan het gemiddelde van de Europese Economische Ruimte en twee jaar langer dan het gemiddelde van de Europese Unie. We werken aanzienlijk langer dan in veel andere landen, waaronder Finland, Italië en Frankrijk. De werkende Belgen werken vijf jaar langer dan de Fransen. Als u het rapport gebruikt voor andere discussies, dan is het ook voor deze discussie relevant dat de werkende Belgen wel degelijk lang werken.

De onder druk staande betrouwbaarheid van en dienstverlening op mypension.be

Gesteld door

Open Vld Alexia Bertrand

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, sinds november melden duizenden burgers en de pers dat hun pensioensimulaties op MyPension.be plots onaangekondigd zijn gewijzigd of zelfs verdwenen. Volgens persberichten worden data voor vervroegde pensionering plotseling jaren naar achteren geschoven of verdwijnen ramingen volledig.

De Federale Pensioendienst bevestigt dat ze de rekenregels eenzijdig heeft gewijzigd. Werkloosheid in 2024 wordt niet langer naar de toekomst geprojecteerd, anticiperend op een hervorming die nog niet is goedgekeurd. Wie werkloos was, wordt in de simulatie nu beschouwd als iemand die is gestopt met werken. Dat zorgt voor grote verwarring.

Bovendien roept de website burgers expliciet op om geen contact op te nemen zolang niet over de maatregelen is gestemd. U hebt de communicatie inmiddels laten aanpassen. Vroeger stond op de website: “Ons bellen heeft momenteel geen zin.” Nu luidt de boodschap: “We begrijpen dat u vragen hebt over de pensioenhervorming, maar zolang de maatregelen niet zijn gestemd, kunnen wij u niet meer vertellen dan wat u op deze pagina terugvindt.” Dat creëert een onaanvaardbaar vacuüm in de dienstverlening.

Mijnheer de minister, op welke grond past de Federale Pensioendienst simulaties nu al aan op basis van mogelijke toekomstige regels in plaats van de huidige wetgeving? Schaadt dat voorbarig handelen de rechtszekerheid niet? Vindt u het als bevoegd minister aanvaardbaar dat een overheidsdienst burgers oproept om geen contact op te nemen op het moment dat de primaire informatietool, MyPension.be, onduidelijkheid creëert? Welke concrete maatregelen neemt u op korte termijn om de communicatie ten aanzien van de ongeruste burgers te herstellen zonder de administratieve diensten te overbelasten?

Jan Jambon:

Mevrouw Bertrand, ik breng u er graag van op de hoogte dat de wettelijke basis die de beperking van de werkloosheid in de tijd regelt, de programmawet, al voor het zomerreces werd aangenomen. Naar aanleiding daarvan heeft de Federale Pensioendienst de manier aangepast waarop MyPension.be de loopbaan van burgers die recent werkloos waren, projecteert naar de toekomst. Ik heb dat trouwens zojuist uitgebreid toegelicht in antwoord op een vraag van de heer Vanbesien. De Pensioendienst deed dat uit voorzorg om die groep burgers niet onterecht een te positieve voorafspiegeling te geven van hun toekomstige pensioensituatie.

In nauwe samenwerking met de RVA heeft de Pensioendienst de burgers kunnen identificeren aan wie de datum van stopzetting van de werkloosheid werd meegedeeld. Op basis daarvan werd de dienstverlening op MyPension.be inmiddels verder verfijnd. Enkel de burgers die een brief van de RVA hebben ontvangen, krijgen geen raming meer van hun pensioen op MyPension.be. Voor die groep kan de Pensioendienst immers niet uitgaan van hun laatst bekende situatie om het verdere verloop van hun loopbaan en de pensioenverzekering in de toekomst in te schatten. Meer details vindt u in het antwoord op de vraag van de heer Vanbesien.

Wat uw tweede vraag betreft, de Pensioendienst heeft de burger nooit opgeroepen om geen contact meer op te nemen om een antwoord te krijgen op zijn pensioenvragen. De Pensioendienst is en blijft volledig operationeel en beschikbaar voor de 2,6 miljoen gepensioneerden en de duizenden burgers die elke maand hun pensioen aanvragen. De Pensioendienst heeft de burger wel gevraagd om even geduld te hebben en de dienst niet te overstelpen met vragen over de pensioenhervorming op het moment dat we binnen de regering de details nog aan het uitwerken waren. Een week na het zomerakkoord heeft de Pensioendienst de website www.pensioenhervorming.be gelanceerd, met een duidelijk overzicht van alle pensioenmaatregelen en alle details die bekend waren. Momenteel bereidt de Pensioendienst een nieuwe update voor met de laatste details uit het herfstakkoord. Ik nodig u uit om een kijkje te nemen, want die website is wat mij betreft een voorbeeld op het vlak van proactieve en duidelijke overheidscommunicatie.

Momenteel brengt de Pensioendienst ook de impact van deze ambitieuze hervorming op al haar dienstverleningskanalen, en MyPension.be in het bijzonder, in kaart, zodat ik u in alle transparantie een implementatie- en communicatieplan kan voorleggen, na de derde lezing van de pensioenwet, zoals ik daarnet ook al aan de heer Vanbesien uitlegde.

Tot slot, wat de rechtszekerheid voor de burger echt zou vergroten, het vertrouwen echt zou versterken en de dienstverlening vanuit de Pensioendienst echt zou vergemakkelijken, is correct te zijn in de informatie die wordt verspreid, evenals een correct verloop van de parlementaire behandeling van de pensioenwet. Daarvoor doe ik graag een beroep op uw gewaardeerde medewerking zodra de pensioenwet zal worden ingediend voor bespreking in het Parlement.

Alexia Bertrand:

Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Niet onze communicatie zet het vertrouwen van de burger op de helling, de burgers hebben zelf vragen. Als op een website staat dat bellen geen zin heeft, vergemakkelijkt dat de situatie niet. Ik apprecieer evenwel uw website. Ik heb zelf enkele jaren geleden de website begrijpbarebegroting.be gelanceerd. Ik ben dus een voorstander van alles wat pedagogisch wordt uitgelegd. Ik hoop dat u die website binnen de administratie hebt ontwikkeld en zonder consultants. Voor de website begrijpbarebegroting.be was dat het geval. Kunt u bevestigen dat de website intern werd ontwikkeld door de administratie zelf, of zijn daarvoor consultants ingeschakeld? De administratie zelf? Dat is goed, zo hadden wij dat ook gedaan voor begrijpbarebegroting.be. De materie evolueert natuurlijk, maar het is jammer dat men vandaag niet kan antwoorden en dat mensen worden ontmoedigd om te bellen. Ik apprecieer wel dat daarin een evolutie optreedt. We zullen dat blijven opvolgen. In ieder geval is het al positief dat er een website bestaat met uitleg in mensentaal, die hopelijk duidelijk is voor iedereen die de website raadpleegt. Ik heb uw antwoord betreffende de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd goed genoteerd. Ik begrijp dat dat alleen voor de toekomst geldt, op basis van de goedgekeurde wetgeving.

Het indexplafond voor het gezinspensioen

Gesteld door

Groen Dieter Vanbesien

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, lonen boven de 4.000 euro bruto worden voor het gedeelte daarboven niet geïndexeerd in 2026 en 2028. De regering rechtvaardigt deze beperking met het argument dat deze limiet de basisbehoeften van een individu dekt. Voor pensioenen geldt er blijkbaar een andere logica, aangezien de index al wordt beperkt vanaf 2.000 euro. Zoals ik ook tijdens het begrotingsdebat heb opgemerkt, is dat onlogisch.

Deze maatregel treft gepensioneerden frontaal in hun koopkracht. Een brood is immers even duur voor iedereen, ook voor gepensioneerden. Er bestaat geen 65-pluskorting bij de bakker.

Bovendien zijn er binnen de groep gepensioneerden 250.000 gezinnen die een gezinspensioen ontvangen. Bij die gezinnen krijgt slechts één persoon van het koppel een pensioen, dat dan wordt verhoogd met 25 %. Indien ook dit gezinspensioen niet meer geïndexeerd zou worden boven de 2.000 euro, dan worden deze 250.000 gezinnen dubbel zo hard gestraft.

Hoe verantwoordt u de logica van een lagere indexplafonnering voor gepensioneerden? Hebben zij minder basisbehoeften? Het gezinspensioen verhoogt het pensioen met 25 % om beter tegemoet te komen aan de basisbehoeften van een koppel. Aangezien u de basisbehoeften wilt dekken, wordt dan ook de indexbeperking voor een gezinspensioen verhoogd met minstens 25 %, dus tot een plafond van 2.500 euro?

Voorzitster: Isabelle Hansez.

Présidente: Isabelle Hansez.

Jan Jambon:

Mijnheer Vanbesien, de logica achter de tijdelijke indexbeperking vertrekt niet vanuit een beoordeling van iemands individuele basisbehoefte, maar vanuit een moeilijke begrotingsoefening waarbij van verschillende categorieën een solidaire bijdrage wordt gevraagd. Het doel van deze maatregel is duidelijk: de pensioenen die lager liggen dan gemiddeld maximaal beschermen, terwijl een beperkte bijdrage wordt gevraagd van pensioenen die hoger liggen dan gemiddeld, dus hoger dan 2.000 euro bruto.

Dezelfde logica wordt toegepast bij de lonen, met name een volledige indexering van de lonen tot het mediane brutoloon van 4.000 euro bruto. Ook daarbij worden de lonen die lager zijn dan de mediaan maximaal beschermd. Het is belangrijk te benadrukken dat deze maatregel tijdelijk is en enkel van toepassing op 2026 en 2028. Het betreft dus geen structurele wijziging van de indexatiemechanismen.

Zoals u terecht opmerkt, wordt bij deze maatregel geen onderscheid gemaakt tussen een alleenstaand pensioen en een gezinspensioen. Dat is een bewuste beleidskeuze. Een gezinspensioen ligt hoger omdat het over twee partners gaat, maar vaak heeft maar één partner een volledige pensioenloopbaan opgebouwd.

Bij een alleenstaand pensioen daarentegen hebben beide partners in de meeste gevallen elk hun eigen volwaardige loopbaan. Het hogere bedrag van het gezinspensioen weerspiegelt dus vooral de sociale rol van deze formule als vangnet voor koppels en niet de accumulatie van twee volledige pensioenen. Daarom is de plafonnering van de indexatie dezelfde voor een gezinspensioen en een alleenstaand pensioen.

Het hogere bedrag van het gezinspensioen betekent niet dat de basisbehoeften van de betrokkenen volledig zijn gedekt, maar wel dat de systematiek coherent blijft binnen het stelsel. Een aparte verhoging van het indexplafond voor gezinspensioenen is daarom niet opportuun en zou de consistentie van de maatregel ondermijnen.

Samengevat, de maatregel is tijdelijk, doelgericht en zorgvuldig afgewogen en sluit aan bij de bestaande systematiek van het pensioenstelsel. Tegelijkertijd blijft de bescherming van de pensioenen die lager zijn dan gemiddeld centraal staan, wat een belangrijke sociale doelstelling is van deze regering.

Dieter Vanbesien:

Mijnheer de minister, ik ben in elk geval blij met de duidelijke en eerlijke antwoorden. U hebt nu ook duidelijk gezegd dat de maatregel niet vertrekt vanuit de individuele basisbehoefte van de mensen, maar dat het een budgettaire ingreep is. Uw collega's proberen dat op een andere manier te verkopen, met het voorbeeld dat een brood voor iedereen even duur is en de basisbehoefte tot 4.000 euro. U bent duidelijk en eerlijk, dat apprecieer ik zeer. U bent ook duidelijk over het gezinspensioen. Ik ben het daarover niet eens met u. Het is één pensioen dat moet dienen voor twee personen. De basisberekening voor een gezinspensioen is plus 25 %. Daarom moet op zijn minst diezelfde berekening doorgetrokken worden naar het gezinspensioen en moet het indexeringsplafond minimaal op 2.500 euro liggen. U bent echter duidelijk in uw antwoord en dat apprecieer ik. Wij zullen u echter blijven ambeteren om te proberen dat plafond op te laten trekken. We zullen zien of dat lukt.

De impact van de pensioenmalus

Gesteld door

PVDA-PTB Kim De Witte

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Kim De Witte:

Mijnheer de minister, ik heb nog een vraag over de impact van de herziening van de pensioenmalus. Naar aanleiding van de gelijkstelling van ziekteperiodes voor het bonus-malusprincipe bij vervroegd pensioen heb ik drie vragen.

Ten eerste, hoeveel procent van de recent vroeggepensioneerden zal een malus krijgen wanneer ziekte volledig wordt gelijkgesteld voor de werkvoorwaarden? Ik kreeg graag cijfers per geslacht en per pensioenstelsel. In de vorige versie hadden we die cijfers reeds opgevraagd. Volgens die eerdere gegevens zou ongeveer een op de twee vrouwen en een op de vier mannen een malus krijgen. Wat is de nieuwe impact per pensioenstelsel en per geslacht met de gelijkstelling van ziekte?

Ten tweede, wat is het gemiddeld brutopensioen van een recent vroeggepensioneerde die een malus zou krijgen wanneer ziekte volledig gelijkgesteld wordt voor de werkvoorwaarden? Ook hier had ik graag een onderverdeling naar geslacht en pensioenstelsel.

Ten derde, wat is de belangrijkste reden waarom vroeggepensioneerden een malus kunnen krijgen? Heeft dat vooral te maken met de gelijkstelling van ziekteperiodes aan periodes van deeltijds werk, of speelt het aandeel gelijkgestelde periodes een grotere rol? Over welke periodes gaat het dan precies?

Dank u.

Jan Jambon:

Door periodes van ziekte in aanmerking te nemen als gewerkte periode zou vandaag 75 % van de vroeggepensioneerden voldoen aan de dubbele werkvoorwaarden van de malus, in plaats van 70 %. Ongeveer een op de vier personen zou dus bij het bereiken van de vroegst mogelijke pensioendatum nog niet voldoen aan de werkvoorwaarden om een malus te vermijden. Daarbij is nog geen rekening gehouden met gedragsaanpassingen. Als mensen bijvoorbeeld hun pensioen met enkele maanden uitstellen of een jaar langer blijven werken, kunnen ze een daling van hun pensioen vermijden. Sterker nog, door langer te werken kunnen ze een hoger pensioen krijgen dan wanneer de hervorming er niet zou zijn. Dat is de reden waarom alle OESO-landen een malusmechanisme hebben bij vervroegde pensionering voor de wettelijke leeftijd. Het creëert een duidelijke stimulans om na de vroegst mogelijke pensioendatum actief te blijven.

Het OESO-rapport van november 2025 benadrukt opnieuw het belang van een malus bij vervroegde pensionering als een stimulans om langer te blijven werken. Vooral vrouwen zouden door de gelijkstelling van ziekteperiodes als gewerkte periode voldoen aan de werkvoorwaarden en daardoor geen extra prikkel hebben om langer te werken dan de vroegst mogelijke pensioendatum. Cijfers van de Federale Pensioendienst van ruim 50.000 recent vroeggepensioneerden tonen aan dat, indien ziekte niet wordt beschouwd als gewerkte periode, ongeveer 18,9 % van de mannen niet voldoet aan de werkvoorwaarden op hun vroegst mogelijke pensioendatum, tegenover 47,6 % van de vrouwen.

Wanneer men periodes van ziekte wel als gewerkte periode beschouwt, daalt het aandeel werknemers dat bij het bereiken van de vroegst mogelijke pensioenleeftijd niet zou voldoen aan de werkvoorwaarden. Bij mannen gaat het van 18,9 % naar 12,6 % en bij vrouwen van 47 % naar 36 %.

Kim De Witte:

Dank u wel voor die cijfers, mijnheer de minister. Als ik het goed begrijp, zou een op de drie mensen een malus krijgen en in de nieuwe regeling is dat een op de vier. Een op vier is 25 %.

Jan Jambon:

25 % ten opzichte van 75 % is één op drie.

Kim De Witte:

Maar het was niet zo dat 75 % een malus zou krijgen.

Jan Jambon:

Het gaat over het aantal mensen in hun huidige loopbaan, als daar niets aan verandert. Wanneer ziekte wordt meegeteld in de malus, zoals we nu zullen doen, ondervindt 75 % geen impact op het pensioen door de loopbaan die al werd afgelegd. Indien ziekte niet zou worden meegeteld, was dat 70 %.

Kim De Witte:

Goed en dank u ook voor die andere cijfers. Heel kort nog een reactie op uw motivering van die malus. U weet dat we daarover van mening verschillen. Een feit is echter dat wanneer men stelsels vergelijkt, men de volledige context moet meenemen. Er zijn veel landen met een malus in Europa, maar er zijn weinig landen met pensioenen die zo laag zijn als de onze. De malus krijgt daardoor een heel andere context. In Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Griekenland en Spanje liggen de pensioenen een pak hoger. Wie daar een malus krijgt, bevindt zich in een heel andere situatie. Daarnaast hebben veel landen geen pensioenleeftijd zoals de onze. In Frankrijk is de pensioenleeftijd 62 jaar. Er geldt daar een malus per kwartaal dat men vroeger stopt. Dat is een andere sanctionering, maar met een pensioenleeftijd van 62 jaar bevindt men zich natuurlijk in een heel ander kader dan met een pensioenleeftijd van 66 jaar, laat staan 67 jaar. Maar dank u voor de cijfers. We zullen daar zeker verder mee aan de slag gaan.

De noodzakelijke verduidelijking omtrent de beursjaren in het pensioenstatuut van jonge onderzoekers

Gesteld door

Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, dans le cadre de la réforme des pensions actuellement en gestation et que nous soutenons, j'ai eu quelques échanges avec le secteur académique et la communauté scientifique, dont un point mérite clarification.

De nombreux jeunes chercheurs accomplissent leur doctorat ou leurs premières années de recherche sous statut de boursier; qu’il s’agisse de bourses défiscalisées, FRIA, FRESH ou d’autres dispositifs. Or ces bourses ne donnent pas toutes lieu au paiement de cotisations sociales. À l’inverse, les mandats FNRS ou contrats de chargé de recherche du FNRS, qui relèvent d’un véritable statut de travailleur, ouvrent bien des droits à la pension.

Cette différence crée une inégalité importante entre jeunes chercheurs effectuant le même travail scientifique, mais sous statuts différents. Elle entraîne aussi une méconnaissance, et souvent une surprise tardive, quant au nombre réel d’années de carrière prises en compte dans le calcul de la pension.

Monsieur le ministre, la réforme des pensions prévoit-elle ou pourrait-elle prévoir une clarification explicite du statut des années prestées sous bourse doctorale en matière de carrière "pensionnable"?

Confirmez-vous que les années effectuées dans le cadre d’un contrat FNRS ou d’un mandat de chargé de recherche sont, elles, bien prises en compte comme années de carrière?

Enfin, le gouvernement envisage-t-il une solution pour éviter que des milliers de jeunes chercheurs ne se retrouvent avec plusieurs années "blanches", alors qu’ils accomplissent un travail scientifique essentiel pour le pays?

Jan Jambon:

Madame Hansez, en ce qui concerne les années effectuées dans le cadre d'une bourse doctorale, la réforme actuelle ne prévoit pas de changement de statut pour les chercheurs. Les années effectuées sous un contrat FNRS ou en tant que mandataire de recherche sont, elles, bien reconnues comme années de carrière, à condition que les cotisations sociales requises aient été payées.

Si ces cotisations ne sont pas réglées, ces années ne sont pas comptabilisées pour le calcul de la pension.

Enfin, concernant la question pour les jeunes chercheurs qui pourraient se retrouver avec plusieurs années blanches, la réforme ne prévoit pas de changement spécifique à cet égard. La mesure dans laquelle cette problématique doit être approfondie est un point qui doit d'abord être discuté au sein du gouvernement compétent pour le statut des enseignants – autrement dit la Communauté française –, afin de déterminer si et de quelle manière d'éventuelles étapes ultérieures peuvent être envisagées à l'échelon fédéral.

Voorzitter: Denis Ducarme.

Président: Denis Ducarme.

Isabelle Hansez:

Merci pour votre réponse, monsieur le ministre. Je pense qu'il est essentiel pour ces jeunes chercheurs d'avoir une certaine prévisibilité quant à leurs années de doctorat et leurs années de carrière. Vous dites que le gouvernement peut encore se pencher sur cette question, également au niveau des entités fédérées, mais je pense que c'est une question qui mérite d'être clarifiée.

Het uitstel van de pensioenbonus en -malus en de garanties voor de betrokken werknemers

Gesteld door

Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, vous avez annoncé que le système de bonus/malus de pension initialement prévu pour entrer en vigueur le 1 er janvier 2026 devra être reporté en raison du contexte budgétaire actuel. Vous avez toutefois indiqué viser une entrée en vigueur le plus tôt possible en 2026 en fonction de l'avancement des discussions au sein de la majorité.

Ce rapport touche principalement les personnes nées entre 1961 et 1965, qui envisagent un départ anticipé l'an prochain, mais qui ne remplissent pas encore les conditions supplémentaires permettant d'éviter le malus.

Le Service fédéral des Pensions a confirmé que les décisions individuelles prises avant l'entrée en vigueur du nouveau régime resteront définitives, ce qui apporte une sécurité juridique bienvenue. Parallèlement, le bonus pension instauré sous la législature précédente prendra fin le 31 décembre 2025. Les droits accumulés depuis le 1 er juillet 2024 seront bien versés, mais de nombreux travailleurs s'interrogent sur les modalités exactes de liquidation et sur la communication qui leur sera adressée.

Dans ce cadre, monsieur le ministre, pouvez-vous préciser l'horizon actuellement envisagé pour la mise en œuvre effective du bonus/malus pension, ainsi que les étapes budgétaires ou législatives nécessaires pour permettre son entrée en vigueur dès que possible en 2026? Pouvez-vous expliquer comment sera opérée la transition liée à la fin du bonus pension Vivaldi au 31 décembre 2025, notamment la liquidation des droits acquis entre le 1 er juillet 2024 et la fin 2025? Comment le gouvernement entend-il garantir une information claire et correcte aux travailleurs concernés?

Enfin, mypension.be est aujourd'hui l'outil principal d'information des citoyens. Pouvez-vous confirmer que des mises à jour spécifiques seront prévues pour refléter de manière transparente, d'abord le report du bonus/malus, ensuite la fin du bonus pension Vivaldi et, enfin, les conséquences concrètes pour les cohortes concernées, afin d'éviter toute confusion chez les futurs pensionnés?

Jan Jambon:

Madame Hansez, il me semble que j'ai déjà répondu à ces questions à plusieurs reprises cet après-midi.

Voorzitter:

Avez-vous un problème avec Mme Hansez, monsieur le ministre?

Jan Jambon:

Non, pas du tout, je vais répondre.

Madame Hansez, comme vous le mentionnez, le gouvernement avait initialement prévu une entrée en vigueur du mécanisme de bonus/malus pension au 1 er janvier 2026. Compte tenu du calendrier législatif, cette date n'est plus tenable. L'entrée en vigueur de la mesure est désormais fixée au 1 er janvier 2027, c'est-à-dire après l'adoption de la loi Pensions dont le vote est attendu au printemps 2026.

Le malus prendra cours à partir de 2027 et des dispositions transitoires sont prévues. Le mécanisme du malus n'est de toute façon pas d'application aux personnes qui peuvent partir à la pension en 2026 ou avant, même si elles prennent leur pension en 2027 ou plus tard. La constitution des droits au bonus pension commencera le 1 er janvier 2026 et sera payé si les personnes concernées prennent leur pension à partir du 1 er janvier 2027.

Ce nouveau calendrier offre la sécurité juridique nécessaire tant pour les administrations concernées que pour les travailleurs en fin de carrière. Cela permet également d'éviter que les travailleurs demandent leur pension anticipée uniquement pour échapper à une réduction, alors qu'ils aimeraient travailler un peu plus longtemps.

Le bonus pension instauré sous la précédente législature prendra fin le 31 décembre 2025, comme prévu. Les droits constitués dans le cadre de ce dispositif entre le 1 er juillet 2024 et le 31 décembre 2025 seront entièrement préservés. Ils seront liquidés dans les six mois suivant la date de prise de la pension, quel que soit le moment où l'intéressé décidera effectivement de partir à la retraite. Il n'y a donc aucune perte de droits pour les travailleurs concernés. Une communication claire sera assurée via les canaux habituels du Service fédéral des Pensions afin que chacun puisse identifier les droits acquis et les modalités pratiques de paiement.

Mypension.be reste l'outil central d'information pour les citoyens. Les systèmes seront mis à jour de manière itérative au fur et à mesure de l'avancement du processus législatif et à partir du moment où la loi sera effective.

Le Service fédéral des Pensions a reçu la mission de préparer, d'ici à la troisième lecture de la loi sur les pensions, un plan de communication et de mise en œuvre. Sur cette base, je communiquerai, en collaboration avec le SFP, de manière transparente et claire sur ce que l'on peut attendre de mypension.be dans les semaines, les mois et les années à venir. Avant cette date, les informations de nature générale, telles que le report de l'entrée en vigueur du bonus/malus, la fin du bonus pension du précédent gouvernement, ainsi que leurs conséquences pour les cohortes concernées, sont déjà communiquées publiquement, via le site du SFP, à l'adresse suivante: www.reformedespensions.be.

Isabelle Hansez:

Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse et vos éclaircissements.

Het tijdpad en de vooruitzichten voor de lokale besturen m.b.t. de responsabiliseringsbijdrage

Gesteld door

Les Engagés Isabelle Hansez

Aan

Jan Jambon (Minister van Financiën en Pensioenen)

Bekijk antwoord

Isabelle Hansez:

Monsieur le ministre, la loi-programme de juillet dernier a rendu le même mode de financement applicable pour les déductions de l’année 2024, calculées en 2025, relativement aux cotisations de responsabilisation. Afin de limiter la dotation fédérale, cette loi a limité la réduction de la cotisation de responsabilisation à 30 % des coûts du régime de pension complémentaire pour 2024.

Le chapitre examiné récemment dans la loi portant dispositions diverses étend désormais ce mécanisme aux années 2025 à 2028, toujours avec une réduction plafonnée à 30 %, offrant ainsi un cadre pluriannuel plus prévisible aux pouvoirs locaux.

En outre, conformément à l’accord de gouvernement, ce chapitre introduit un allégement supplémentaire de la facture de responsabilisation pour certaines administrations locales. Ce soutien fédéral est conditionné à un critère, à savoir le nombre d’habitants; les entités de grande taille étant considérées comme exposées à une pression financière accrue en matière de pensions statutaires. Les pouvoirs locaux finalisent actuellement leurs budgets 2025 et s’interrogent sur la mise en œuvre pratique de ces différents dispositifs.

Monsieur le ministre, pour l’année 2024, pouvez-vous préciser quand les administrations locales recevront les fiches de calcul actualisées intégrant la réduction de 30 % votée en juillet? Cette réduction sera-t-elle appliquée directement dans les appels à cotisation de 2025 ou le sera-t-elle via une régularisation ultérieure?

Pour les années 2025 à 2028, pouvez-vous confirmer qu'une fois la loi portant dispositions diverses votée en séance plénière, l’application du plafonnement à 30 % sera uniforme pour toutes les entités concernées et indiquer si les communes pourront rapidement disposer d’estimations prévisionnelles afin d’intégrer ces montants dans leur trajectoire budgétaire?

Jan Jambon:

Madame Hansez, en ce qui concerne l'année 2024, je peux apporter les précisions suivantes.

Le calcul de la cotisation de responsabilisation 2024 a eu lieu en septembre dernier. Il intégrait déjà pleinement la réduction de 30 % du deuxième pilier, approuvée en juillet. Par conséquent, les pouvoirs locaux n'ont pas dû attendre des fiches de calcul actualisées supplémentaires. La réduction a été directement intégrée au calcul officiel. Le solde de la cotisation de responsabilisation 2024 est ensuite perçu au moyen de deux factures: en novembre et en décembre 2025. Il n'est donc plus question d'une régularisation ultérieure, l'ensemble étant réglé au travers de ces deux décomptes.

Pour les années 2025 à 2028, je puis confirmer que, dès l'adoption en séance plénière de la loi portant dispositions diverses, le plafonnement de 30 % pour le deuxième pilier sera appliqué uniformément à toutes les administrations concernées. Aucun régime distinct ou dérogatoire n'est prévu. Toutes les entités seront soumises aux même règles.

Concernant la planification budgétaire, il n'est pas prévu de mettre à disposition des prévisions officielles relatives à la réduction future du deuxième pilier. Les pouvoirs locaux peuvent toutefois l'estimer facilement eux-mêmes en se basant sur le montant annuel de la prime de leur deuxième pilier, pour autant qu'ils remplissent les conditions légales et en appliquant le pourcentage fixé par la loi.

Enfin, je rappelle que les avances de l'année N sont toujours calculées sur la cotisation brute de l'année N-2, c'est-à-dire avant l'application de la réduction du deuxième pilier. Cela offre aux administrations un cadre stable et prévisible pour leur planification pluriannuelle. À titre d'exemple, les avances pour l'année 2027 seront calculées sur la cotisation de l'année 2025.

Isabelle Hansez:

Je vous remercie pour vos réponses très techniques, monsieur le ministre. J'ai bien compris que pour le calcul 2024, il n'y avait pas de problème. Et j'ai entendu vos explications pour les calculs de 2025 à 2028. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.58 uur. La réunion publique de commission est levée à 16 h 58.

Popover content